De 412 dorpen van Friesland

De 412 dorpen van Friesland

Er zijn meer dan vierhonderd dorpen in Friesland te vinden, van groot tot klein.

Waar je je ook bevindt in de provincie, overal zie je aan de horizon in alle windrichtingen kerktorens en -torentjes staan. Allemaal vertegenwoordigen ze een van de Friese dorpen. Zonder uitzondering dorpen met een eigen verhaal, traditie en een lange historie. Somige zelfs met een eigen taal zoals de dorpen in Het Bildt of de Stellingwerven. Daar praat men Bildts en Stellingwerfs. In de omgeving van de dorpen vaak talloze kleine of grotere boerderijen van het type Stjelp of Kop-hals-romp. Per regio hebben deze boerderijen vaak een speciaal type uilenbord dat hoort bij het gebied.

Drachten en Heerenveen zijn zondermeer de grootste dorpen van Friesland. Leons wellicht het kleinste met haar kerk, woonhuis en boerderij (zie foto). Groot of klein, allemaal hebben ze hun eigen interessante verhaal en ontstaansgeschiedenis. Hieronder zetten we dit graag voor u op een rij.

Om een bepaald dorp te vinden klikt u op de bijbehorende beginletter. Binnenkort voegen we meer zoekmogelijkheden toe aan deze pagina.

Kies de beginletter


Britsum is een terpdorp dat in de vroege Middeleeuwen is ontstaan op een kwelderwal ten oosten van de Boornestroom die zich tot Middelzee had verbreed. De terp heeft een radiale structuur, maar na afgravingen aan vooral de zuid- en de oostzijde omstreeks 1900, is die niet overal meer te herkennen. Oude dorpsbebouwing is vooral ten westen en noorden van de kerk te vinden, aan de Greate Buorren, de Lytsedyk en Efter de Wâl. Dankzij de Stienservaart ten noorden van het dorp bestond een goede ontsluiting richting Dokkumer Ee.

Bij het dorp hebben enkele versterkte huizen gestaan, zoals het kasteel Britsenburg waarover weinig bekend is, Jornsmastate en bij de Middelzeedijk Lettingastate waar in 1641 vestingbouwer en strateeg Menno van Coehoorn is geboren. Van deze glorie resteert niets, maar er staan in de omgeving van Britsum wel monumentale boerderijen.

De kerk met gepleisterde toren en een vijfzijdig gesloten koor heeft de uiterlijke schijn van overdadig decoratieve vormen uit 1875. In de kerk zijn de Middeleeuwen te beleven door het romanogotische interieur. De Sint-Johanneskerk heeft een schip dat omstreeks 1250 gebouwd is achter een westwerk uit het einde van de 12de eeuw. In de ingebouwde toren van Britsum hebben beneden en boven rondbogige doorgangen in verbinding gestaan met de zijruimten en het schip. Dit westwerk is op een zorgvuldige wijze gemetseld van grote kloostermoppen. Binnen wordt het schip overdekt door tufstenen koepelgewelven. In de koorsluiting komen de ribben samen in een knoop; de andere gewelven kennen een vergaring met een ring of een zespuntige ster. Tijdens een recente restauratie zijn muurschilderingen uit ongeveer 1270 gevonden: op het absisgewelf een Maria met Kind en op de muren het beeldverhaal van de passie met overeenkomende verbeeldingen uit het Oude Testament.

Na de oorlog is Britsum eerst uitgebreid langs de bestaande wegen, onder meer de Menno van Coehoornwei en daarna, toen er forensen uit Leeuwarden gingen wonen, met buurten aan de oost- en zuidzijde waar ook de gereformeerde kerk uit 1965 staat.

Britswert is een terpdorp, dat anderhalve kilometer verwijderd is van Wiuwert waarmee het al sinds jaar en dag kerkelijk en cultureel verbonden is. Zo heeft Wiuwert een kaatsplein en Britswert een ijsbaan. Britswert lag lang tussen twee meertjes: ten zuiden het Swaanwerdermeer met het Rietmeer en ten noordwesten het Britswerdermeer, dat pas in 1885 is drooggemalen.

Op de terp staat tegenover de kerk een rij gebouwen, waarin niet alleen de brede pastoriewoning opvalt, maar vooral het gaaf bewaard gebleven rijzige schoolgebouw met zes grote lokaalvensters in front en grote schoorstenen. De Kleasterdyk voert het verkeer om Britswert. De Buorren ten westen van de kerkterp worden zo met rust gelaten. Het is een smal, sfeervol straatje tussen hagen die de voortuintjes van de dicht op elkaar staande woningen omvatten. Op de hoeken aan de terpzijde staan gebouwen die lijken te twijfelen tussen woning en pakhuis. Het hoge gebouw heeft een volledige verdieping met pakhuisluiken, het lage een kapverdieping met een reeks luikjes. Hier hebben handelaren in zuivelproducten gewoond. De bebouwing van de Buorren kent een grote verscheidenheid aan woningen, van arbeidershuisjes tot brede, notabele woningen.

Op het ruime kerkhof staat de Sint-Joriskerk uit het einde van de 12de eeuw, gebouwd van gemêleerd gele kloostermoppen. De toren is in 1889 vernieuwd in de toen kenmerkende decoratieve mengstijl. Hij heeft drie geledingen en een ingesnoerde spits. De zuidelijke ingang wordt bekroond door een wapensteen uit 1753 van Jonker Ernst van Aylva. De spitsboogvensters staan in smalle, rondbogige dagkanten. Bij het koor is een laag rondboogje te zien, een spoor van een hagioscoop. In deze laatromaanse kerk vinden ’s zomers wel projecten van beeldende kunst plaats.

Ten westen van Britswert ligt aan de Franekervaart, de buurschap Kromwal met aan beide zijden van de vaart bebouwing. Er was eeuwenlang een scheepswerf voor bedrijfsschepen en later jachten. Nu worden de gebouwen voor recreatie gebruikt. Op Kromwal heeft tot 1863 een doopsgezinde vermaning gestaan: toen is zij overgebracht naar het westelijker gelegen Itens.

Broek is een vaartdorp aan de Noordbroekstervaart dat vooral vanaf het water goed is te beleven. Al zijn er aan beide zijden van de bebouwing veel later wegen gekomen voor de verbindingen over land. De vaart is via de Zijlroede en de vaart Noorderoudeweg verbonden met Joure en het waterwegennet van Friesland. Het vormde eeuwenlang, tot diep in de 19de eeuw, de enige ontsluiting.

Op de grietenijkaart van Doniawerstal in de atlas van Schotanus uit 1718 is geen enkele wegverbinding ingetekend. Op de kaart in de atlas van Eekhoff uit het midden van de 19de eeuw geeft een onregelmatige stippellijn bij de oostelijke bebouwing een pad aan dat naar Joure in Haskerland leidde.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788 niet veel over Broek: ‘een Dorp met eene Kerk en stompen toren, bestaande uit verscheiden plaatsen en huizen, gelegen ten Oosten van de Jouwster vaart en ten Zuiden van Goingaryp. … in ’t zelve zyn in ’t geheel maar zeventien boerehuisgezinnen.’

Aan de zuidoostzijde van het dorp nabij de hoek waar de vaart in de Zijlroede uitkomt staat de dorpskerk op een enigszins verhoogd kerkhof. Het is een zaalkerkje dat in 1913 in vrij zakelijke stijl is gebouwd. De gevelsteen uit 1694 is waarschijnlijk afkomstig uit een vorige kerk. Het gebouw heeft vensters met glas-inlood, een driezijdige sluiting, portaal en een achtzijdig geveltorentje met een koepeldak. Achter de kerk staat op het kleine en zeer verzorgde kerkhof aan de vaart een witgeschilderde klokkenstoel met een helmdak. De luidklok is in 1600 door Hendrik Wegewaert gegoten.

Aan de westzijde Noordbroekstervaart zijn meest ruim uit elkaar staande boerderijen te vinden. Aan de oostzijde, met directe wegverbinding met Joure bestaat een menging van woningen en (woon)boerderijen. Aan deze zijde is veel bebouwing vernieuwd en zijn nieuwe woningen gebouwd, waardoor een compacte buurt is gevormd. Ten zuiden van de Zijlroede loopt de agrarische bebouwing door langs de grotendeels gedempte Broekster Kerkvaart: Broek-Zuid.

Lang hoorde de Broek, ook wel de Broekpollen genoemd, onder Akkerwoude. In 1964 is Broeksterwoude zelfstandig geworden. Het is een betrekkelijk jong ontginningsdorp dat is ontstaan op de af- en uitgeveende grond. De vroegste vermelding, op een moment dat het veengebied nog onbewoond was, staat in een oorkonde uit 1453. Dan is sprake van: ‘de wey wr de fean to meckyen ende to halden twischen den Broek ende dae Swetta’, de weg over het veen te maken en te onderhouden tussen de Broek en de Zwette. Dat zijn nu Singel, Schwartzenberglaan en de Goddeloze Singel.

Het dorp Broeksterwoude ligt ten oosten van deze weg en bestaat uit deels compacte maar grotendeels verspreide bebouwing aan wegen en straten in een rechthoekig patroon. De plaggenhutten van de kolonisten zijn sinds het begin van de 20ste eeuw vervangen door uit steen opgetrokken huizen en kleine boerderijen.

Tussen 1917 en 1920 heeft de woningstichting Patrimonium aan de Willemstraat, Patrimoniumweg en Broekpollen woningen en een winkelhuis gebouwd om deze ontwikkeling te stimuleren. De reeks aan de Willemstraat vormt nog een gave nederzetting. De woningen bestaan uit een voorhuis en een aangekapt schuurtje voor het stallen van enig vee of het opslaan van akkerbouwproducten. De woningen staan dan ook op ruime kampen land.

Op de kruising van de Schwartzenberglaan en de Valomstervaart stond het ‘Goddeloze Tolhuis’, kennelijk zo genoemd, omdat het zover van de bewoonde wereld lag. Thans ligt er een nieuwe brug als een verbinding van verschillende fietsroutes. De zuidelijke boerderij ‘It Goddeloas Tolhûs’ is een voorlichtingscentrum van Staatsbosbeheer over de natuurwaarden van de omgeving en vooral van de westelijk gelegen Houtwiel. In het landschap staan twee achtkante poldermolens, de Broekstermolen uit 1876 en de Grote Molen uit 1880. Ten westen van Broeksterwoude staat aan de Singel nabij de waterloop de Lits een van gele steen gebouwde asymmetrisch kubistisch gedenkstuk voor de allereerste dopelingen in Nederland van de Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen.

Buitenpost is een oud agrarisch wegdorp, is tamelijk hoog gelegen en was over land goed bereikbaar. Het dorp lag halverwege Leeuwarden-Groningen en aan die weg, de Voorstraat, concentreerde zich de bebouwing. Daar waren voor de reizigers ook de uitspanningen te vinden. In 1866 kreeg het bovendien een station in de spoorverbinding tussen de twee provinciehoofdsteden. Bovendien had het, mogelijk al sinds de 16de eeuw, met de Buitenpostervaart een verbinding met het voor het verkeer zo belangrijke Kolonelsdiep.

Hoewel het grietenijbestuur eerst wel in Augustinusga bijeenkwam en Buitenpost bepaald niet centraal was gelegen, werd het toch de hoofdplaats van de grietenij en later gemeente. In 1827 werd aan de Voorstraat een nieuw grietenijhuis gebouwd dat in 1892 als gemeentehuis met een verdieping werd verhoogd. Adel en patriciërs hadden er hun deftige woningen, staten zelfs. Op de kruising van de wegen Groningen-Leeuwarden en Kollum-Augustinusga hebben voorname woningen gestaan. Niet alleen de staten van Herbranda en Jeltinga stonden bij de kruising, maar schuin ertegenover hadden de Scheltinga’s ook nog hun slotje, zelfs met een gracht er omheen. Boelensstate lag ten westen van Buitenpost, de Boelens-familie leverde in de 17de eeuw grietmannen voor Achtkarspelen. Op de plek waar hun state stond is in de jaren onmiddellijk na de oorlog een dorpspark aangelegd. Een onlangs voltooid appartementengebouw dat op het park uitziet heeft de naam van de vroegere state overgenomen. Toen deze en de andere staten al lang weer waren verdwenen, werd in 1877 als laatste Jeltingastate gebouwd. Deze werd in 1999 bij een uitbreiding van het in 1977 gebouwde nieuwe gemeentehuis als representatief element opgenomen.

Gegoede burgers bouwden vanaf het einde van de 19de eeuw in het kwartier nabij het station en vooral in de Stationsstraat hun notabele woningen. Aan de noordoostzijde bouwde de woningstichting in het begin van de 20ste eeuw een eerste flinke reeks arbeiderswoningen aan de Herbrandastraat, die alle al weer vervangen zijn door nieuwe, vooral bedoeld voor senioren. Daar in het noorden werd het de eerste echte dorpsuitbreiding, want daarvoor was de bebouwing aan alle zijden van het wegenkruis voortdurend verdicht en uitgestrekter geworden. En hoe verder van het kruispunt, hoe agrarischer van karakter, hoe meer boerderijen. Aan het West kwam in 1927 een kazerne van de marechaussee. Die ordebewakers werden er gedetacheerd om de soms onrustige en in elk geval eigengereide heidedorpen in het zuiden en westen van de gemeente in de gaten te houden.

Vanaf de Voorstraat loopt, parallel aan de Kuipersweg, de uitvalsweg richting Augustinusga en Surhuisterveen, de Kerkstraat naar de kloeke laat-gotische kerk die in 1446 is gebouwd. Zoals een gevelsteen vermeldt is dit godshuis in 1613 herbouwd na een brand in 1594. De toren is aanzienlijk ouder, die moet omstreeks 1200 zijn verrezen en is in de 16de eeuw nog eens verhoogd. De kerk is ingebouwd geraakt in het veel jongere dorpsweefsel van na de oorlog zodat zij op afstand het silhouet van Buitenpost bepaalt. In het dorp heeft zij alleen in de directe omgeving betekenis. Het gebouw is aan de buitenzijde gepleisterd geweest, maar laat nu haar bakstenen huid weer zien. De muren zijn geopend met opvallend hoge en brede vensters, waardoor de fraaie inrichting ten volle uitkomt. Er staat een hele reeks herenbanken uit de 17de eeuw van de families die de talrijke staten en buitens in en buiten Buitenpost bewoonden. Ook de zes grote rouwkassen en de ruitvormige wapenborden zijn van hen. De preekstoel met koperen lezenaar en doopschaalhouder dateert van 1769.

In 1945 kreeg Buitenpost er een dorp bij, er stonden in dit Lutjepost toen nog maar een paar huizen en boerderijen, maar het is ooit een van de acht karspelen geweest waar de gemeente de naam aan heeft te danken. De kerk en zelfs het klokhuis zijn al lang verdwenen. Wel is hier in 1891 de zuivelfabriek gekomen die al voor de oorlog zijn deuren weer sloot. In 1947 werd een timmerfabriek in de gebouwen gevestigd.

Burdaard is een terpdorp en waterstreekdorp. Tot de gemeentelijke herindeling lag het in twee gemeenten. Het gedeelte ten zuiden van de Ee behoorde tot Dantumadeel, het noordelijke gedeelte – lang Wanswerd aan de Streek genoemd – tot Ferwerderadeel. Het dorp is enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling ontstaan op een terp met een radiale verkaveling. De terp ligt meteen ten zuiden van de Ee.

De Ee werd spoedig in de 17de eeuw een belangrijke verkeersader in de sterk verbeterde waterstructuur in het noordoosten, waarop veel opvaarten uit de dorpen werden aangesloten. Het verkeer en handel over het water bevorderden dat bij Burdaard eerst aan de zuidzijde en daarna ook aan de noordzijde van de Ee – waar in 1647 het jaagpad voor de trekvaart kwam – lintbebouwing groeide met panden met handels-, nijverheids- en woonfuncties. Het werd een nieuwe nederzetting waarbij vooral aan de zuidzijde gesloten bebouwingswanden kwamen. Ongeveer in het midden van de bebouwing liet een particulier een brug over de Ee slaan, een brug waar voor de passage tot in de 20ste eeuw tol moest worden betaald. De door de geschiedenis bepaalde verschillen van de oevers zijn nog steeds te ervaren. Aan de jaagpadzijde liggen kades, aan de zuidzijde overtuinen die door een pad van de woningen zijn gescheiden.

De oude dorpskerk is in 1851 vervangen door een nieuw gebouw met spitsboogvensters en een forse geveltoren met een ingesnoerde spits. In hetzelfde jaar is de pastorie gebouwd. De afgescheidenen bouwden in 1861 een kerk; de huidige gereformeerde kerk kwam in 1893 aan de Wanswerder zijde tot stand.

Het voorheen zeer nijvere dorp heeft op de flanken nog belangrijke herinneringen. Aan de noordoostzijde is dat de grote houtzaag-, koren- en pelmolen ‘De Zwaluw’ uit 1875 waar 19de-eeuwse houten schuren omheen staan. De molen is na brand herrezen. Aan de andere zijde van Burdaard staat het kloeke gebouw van de agrarische, coöperatieve aankoopvereniging De Eendracht uit 1916, dat in 2003 ternauwernood van de ondergang is gered.

Buren is een streekdorp met een vrij open structuur. Het dorp is niet rijk aan geboomte en het silhouet is bescheiden. In Buren staat slechts een klein aantal hoge gebouwen. Vroeger werd het dorp beschouwd als een buurschap onder Nes. Aan het einde van de 18de eeuw is genoteerd: ‘Even verre ten Oosten van het Kerkhof is eene groote buurt van meer dan zeventig huizen, onder Nes behoorende, en meest door Roomschgezinden bewoond, die te Nes ter Kerke komen. Deeze buurt ligt in eene zeer aangenaame vruchtbaare landouwe, en is omringd van vruchtbaare akkers en bouwlanden.’

Nu is Buren administratief een zelfstandig dorp. De oude school is na 1950 tot hotel De Klok verbouwd en uitgebreid en dat is bij het missen van een kerk nu het middelpunt van Buren. Het oorspronkelijke karakter van deze agrarische buurt is veranderd in een dorp dat gericht is op dienstbaarheid aan recreanten. De wat oudere bebouwing ligt verspreid langs paden en wegen.

Gedurende de 20ste eeuw is de bebouwing verder uitgedijd. Bij de verbreding aan het einde van de Hoofdweg is een plein gevormd dat als kern kan worden ervaren. Aan het begin van de Hoofdweg staat een boerderij waarin het Landbouw- en Juttersmuseum Swartwoude is ondergebracht. Deze behoort tot de karakteristieke Amelander boerderijen die in en bij Buren zijn te vinden. Eén van de gaafste staat aan de Strandweg 33. Het is weliswaar met het bouwjaar 1890 geen oud exemplaar, maar wel geheel volgens de traditie. Het muurwerk is van kleine gele drielingen gemetseld. Karakteristiek is de hoge zij-ingang van de schuur, een zijbaander. Het is een uitgebouwde houten ingang met een zadeldakje waardoor hooiwagens naar binnen kunnen.

Het dorp is na de oorlog aan de noordzijde met woningbouw uitgebreid, eerst aan de Strandweg, later aan de Paasduinweg en de Hazeweg. In 1987 kwamen aan de Paasduinweg en de Meester Oudstraat rijen kloeke, houten woningen naar Zweeds ontwerp tot stand, die in verschillende kleuren ook in Nes en vooral in Hollum zijn gebouwd.

Burgum is een streekdorp dat in de Middeleeuwen met verschillende kernen is ontstaan nabij het in de late 12de eeuw gestichte Sint- Nicolaasklooster of het Barraconvent. Burgum werd heel goed ontsloten over het water: nabij het Bergumermeer waarop het Kolonelsdiep naar het oosten aansloot en de Wijde Ee met de Langemeer en het Lang Deel naar het westen.

Het dorp ontwikkelde zich tot een marktcentrum van Oostergo en tot de hoofdplaats van de grietenij. Op de kaart van Tytsjerksteradiel in de Schotanus-atlas uit 1716 bestaat Burgum uit een uitgestrekte nederzetting van met bomen beplante wegen. Er staan verschillende staten aangegeven. In het oosten ligt de buurt Nieuwstad en ten noorden daarvan de buurt Noordermeer waar het Hooghuis staat.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1787 dat het was: ‘een aanzienlyk dorp …. De Kerk van dit dorp is een Kruiskerk, … naby dezelve was weleer gelegen het ryke Bergumer Klooster, met naame Bergklooster, hetwelk, ten Noorden, met zyne aanzienlyke plantagien aan ’t Kerkhof grensde. Niet verre van hier heeft men de buurt Nyestad; doch de voornaamste dichte buurt ligt in ’t Westen, en is met veele aanzienlyke huizen en welgevloerde straaten voorzien.’

Ten noorden van het dorp stond het Hooghuis dat de familie Coehoorn bewoonde (van de vestingbouwer Menno baron van Coehoorn). Het kwam later als jachthuis in het bezit van de stadhouderlijke familie Oranje Nassau. ‘De grenzen van dit dorp zyn zeer uitgestrekt, vooral aan den Noordkant, als bevattende Berger veen, Meinsma bosch, ’t Huis ter heide, een gedeelte van Kuikhorne en de geheele Bergumer heide.’

Aan de overkant van het Kolonelsdiep lag toen nog de Bergumerdam, waar ooit een houten brug lag die later in steen is vervangen en waar nu een bedrijventerrein ligt. Het uitgestrekte, los bebouwde Burgum is geleidelijk verdicht en gedurende de 20ste eeuw en vooral na de oorlog, is het dorp aan alle zijden sterk uitgebreid met woonwijken.

De dorpskerk van Burgum is kort na 1100 gebouwd en toegewijd aan Sint-Martinus. Ruim een eeuw later werd de tufstenen kerk uitgebreid en weer een eeuw later opnieuw. De geschiedenis van de kerk is sterk verweven met die van het klooster dat in het begin van de 13de eeuw, in elk geval vóór 1240, ten noorden van Burgum werd gesticht. De bezittingen van dit Barraconvent, ook wel Bergklooster genoemd, grensden aan die van de parochie en bij de benoeming van priesters had het klooster invloed. De tufstenen parochiekerk is nog te herkennen in de toren en de laagste, tufstenen gedeelten van de westelijke gevel. Aan het begin van de 13de eeuw is de kerk uitgebreid en ingrijpend veranderd, waarschijnlijk onder invloed van het klooster. De kerk werd in baksteen verhoogd, er zijn zijbeuken aangebouwd en zij werd verlengd met een nieuw koor: alles in romano-gotische vormen. Weer een eeuw later vond een uitbreiding tot kruiskerk plaats: tussen koor en schip kwamen dwarspanden die alleen in de hoogte buiten de zijbeuken steken. De zijbeuken zijn aan het begin van de 17de eeuw weggehaald. Ze werden tijdens een ingrijpende restauratie in de jaren vijftig herbouwd.

De Schoolstraat legt als hoofdstraat de verbinding van de kerk aan de oostelijke flank van het dorp naar het centrum. Er staat, evenals aan de dwars daarop gerichte Lageweg een aantal opvallende panden met bijzondere functies.

Helemaal in het oosten van de Schoolstraat staat Glinstrastate, een gepleisterd landhuis uit 1855 van oorspronkelijk de familie Ferf. Dezelfde familie bouwde in 1866 een gepleisterd herenhuis aan Lageweg 20. ‘De Pleats’, Schoolstraat 82, het culturele centrum van Burgum, is ondergebracht in een monumentale boerderij met dwarsgeplaatst voorhuis in Lodewijk-XV-stijl. Aan deze straat en aan de Lageweg zijn flink wat brede middengangwoningen van één bouwlaag en een geaccentueerde middenpartij in verschillende stijlen te vinden. Aan de Lageweg rijst ook het voormalige postkantoor van 1906 uit de verder bescheiden bebouwing op. Tussen Schoolstraat en Lageweg is de Markt zich de laatste tijd tot een nieuw centrum aan het ontwikkelen met moderne stedelijke architectuur.

Burgwerd is sterk verweven met de Bolswardertrekvaart en het ligt ten zuiden van de Tjaard van Aylvapolder. Aan een deel van de polderdijk, de Sjungadijk, heeft zich een vrij langgerekte buurt ontwikkeld. De buurschap Hemert ten westen van de provinciale Westergoawei wordt bij Burgwerd gerekend.

De dorpskern van Burgwerd is met kades en oevers met hun bebouwing op de trekvaart gericht. Aan de westelijke oever staat een reeks woningen aan een weg waar een fietspad op aansluit. Aan de oostelijke kade is de bebouwing afwisselender en meer open met woonhuizen en boerderijen. Er staan ook enkele bedrijfsgebouwen onmiddellijk aan het water, de weg maakt er een bocht omheen. Aan de zuidelijke marge van het dorp ligt naast de Kloosterweg het restant van de terp, waar al sinds de Middeleeuwen de forse dorpskerk op staat met ertegenover de grote pastorie. Burgwerd ontwikkelde zich niet rond de kerk; de vaart is de spil waar alles om is gaan draaien. Het dorp is aanvankelijk vooral aan de andere kant van de vaart gegroeid. De naoorlogse rooms-katholieke kapel, ontworpen door Arjen Witteveen in een traditionalistische stijl, is daar ook terechtgekomen.

De hervormde kerk dateert oorspronkelijk uit de tweede helft van de 12de eeuw. Het is een gotische kerk die hernieuwd is in 1726 door Claes Bockes Balck, die vooral bekend is van waterstaatswerken. Waarschijnlijk ging het toen om een interne verbouwing, want in de zeventiende eeuw is de kerk al eerder grotendeels ommetseld. Aan de zuidzijde staan opvallend grote steunberen. De forse toren heeft men even weinig als de zuidmuur vertrouwd: het muurwerk is helemaal doorregen met muurankers. De kerk bezit fraai meubilair: een vakkundig gesneden preekstoel, een doophek en een doopbekkenhouder, een koperen houder voor de zandloper, een herenbank en ook een mooi gesneden orgelfront uit 1735. In het koor ligt een grote zerk van de familie Ockinga, in 1550 gehouwen door Vincent Lucas, een van de grootmeesters op dit gebied.

Burum is een terpdorp dat in de vroege Middeleeuwen is ontstaan op een kwelderwal. Als het dorp in 1408 voor het eerst in de bronnen wordt genoemd, blijken de Burumers hun kerk te hebben afgestaan aan het zuidelijker gelegen Gerkesklooster. Dit klooster had in het begin van de 14de eeuw het hele Burumerland ingedijkt en er aan het klooster onderhorige boerderijen laten bouwen. Het klooster was de baas in Burum en benoemde er zelfs de dorpsrechters. Met de Hervorming was het gebeurd met het machtige klooster.

Ten zuiden van het dorp lag het cisterciënzer vrouwenklooster Galilea. Daar staat aan de Friesestraatweg nu op nummer 1-3 een koprompboerderij uit omstreeks 1905 als een van een reeks monumentale boerderijen. Het dorp had met de Burumervaart een waterverbinding met de Lauwers. In de dorpskom hebben de ontwikkelingen rond de kerk plaats gevonden, aan de Uithof en langs de Herestraat die de doorgaande route van zuid naar noord ging vormen en het dorp buiten de kern een langgerekt karakter gaf.

De op de vrij hoge terp staande kerk is in 1784 gebouwd ter vervanging van de middeleeuwse voorgangster. Het is een eenvoudige zaalkerk met een geveltoren met ingesnoerde spits en een driezijdig gesloten koor. In tegenstelling tot het exterieur is het interieur rijk en voorzien van fraai meubilair van kansel, doophek en in de lengte liefst negen dubbele herenbanken uit de 17de en 18de eeuw.

Om de kerk staat aan de Uithof een variatie aan woningen waarvan de oude pastorie met een souterrain en een over een trapbordes bereikbare hoofdverdieping opvalt. De nieuwe pastorie is in 1878 gebouwd in een ruime tuin aan De Wendel, een grote blokvormige middengangwoning met een verdiepte portiek. Ook aan de Herestraat staat een aantal van dit type woningen, waarvan enkele met decoratieve elementen. Koren- en pelmolen Windlust verrijkt het silhouet van Burum. De molen wordt al in 1694 op deze plaats vermeld. De huidige molen dateert uit 1787 en is vaak hersteld en gerestaureerd.

Cornjum is een terpdorp dat voor het begin van de jaartelling is ontstaan op een kwelderwal ten oosten van de Middelzee. Ten zuiden van de terp vormde de Cornjumervaart een waterverbinding met de Dokkumer Ee. Aan het einde van de 19de eeuw is de terp sterk afgegraven, vooral aan de noordwestzijde.

Aan de noordoostzijde staat al sinds de Middeleeuwen het Martenahuis. In 1584 werd Martenastate na vernieling tot een groot gebouw van vleugels herbouwd. Aan het einde van de 19de eeuw was het in verval geraakt. De laatste bewoner legateerde Martena aan het kerkbestuur dat de state in 1899 liet afbreken. Architect W.C. de Groot kreeg in 1900 de opdracht om een klein buiten te ontwerpen met gebruikmaking van aardige onderdelen van de oude state. De nieuwe Martenastate is een miniatuurkasteeltje in neorenaissancestijl geworden. Het is een L-vormig woonhuis van maar een enkele bouwlaag hoog, met aardig gedetailleerde trapgevels en een toren in de oksel van de vleugels die een spits heeft in de vorm van een ui. Schildhoudende leeuwen zijn sporen van de oude state, evenals het alliantiewapen met opschrift uit 1687. Enkele singels omvatten het stateterrein. Aan de noordzijde van het huis ligt het om een ruime vijver gegroepeerde park dat wel aan Roodbaard wordt toegeschreven. Voor het park is in 1955 de in 1620 vervaardigde barokke poort van het Landschapshuis in Leeuwarden geplaatst.

Midden op het niet afgegraven deel van de terp staat de hervormde kerk. Zij is in 1873 naar ontwerp van F. Brouwer gebouwd op de plaats van de middeleeuwse Sint-Nicolaaskerk. De nieuwe zaalkerk heeft een vijfzijdige koorsluiting, zijgeveltoppen, grote vensters met neogotische traceringen van gietijzer en een geveltoren met een ingesnoerde spits. De kerk bevat nog vroeg 17de-eeuwse interieuronderdelen.

Ten zuiden van de kern van het dorp werd gedurende de eerste helft van de 20ste eeuw lintbebouwing ontwikkeld langs de Martenaweg en na de oorlog kwam er een nieuwe woonbuurt aan de westzijde, de David van Goirlestrjitte en omgeving.

Het kleine terpdorp Cornwerd, dat de status van beschermd dorpsgezicht heeft gekregen, ligt vlak achter de voormalige Zuiderzeedijk bij de Houwster Hoek rustig in het open landschap. Op voldoende afstand van de hectische verkeerslussen van de Kop van de Afsluitdijk. Het bestaat slechts uit een vriendelijke dubbele buurt met een pleinvormige verbreding die leidt naar de terp waar de kerk en de toren zich verheffen. Kerk en toren staan op een kaal kerkhof dat compleet omgrensd is door een ijzeren hek.

De kerk dateert oorspronkelijk uit de 12de eeuw maar kreeg in 1916 een nieuwe ommetseling. Die verbouwing is door architect F. Raadsma ontworpen en door de Cornwerder aannemer J. Roosjen uitgevoerd. De kerk bezit aardig glas-in-lood-werk in de rondboogvensters en grijs gesmoorde Lucas IJsbrandpannen op het dak. De relatief hoog oprijzende toren dateert uit 1898. L. Reitsma uit Witmarsum ontwierp de rijk met lijstwerk en blokken van kunststeen versierde toren en Roosjen was opnieuw de aannemer. De bekroning bestaat uit een toef siersmeedwerk met afhangende bloemen. Cornwerd is het geboortedorp van Obe Postma (1868-1963), de fijnzinnige dichter van het Friese landschap. Hij ligt hier begraven. In het gedicht Hous-ter Herne (Houwster Hoek) beschrijft Postma zijn gelukkige jeugdjaren:

‘O boartersplak yn blide bernedagen,
Do herne oan ’e igge fan ’e see,
Wat lok wâlt op yn ’t swiet te-binnen-bringen
Fan ’t noflik boartsjen op dyn fredich stee.’

‘O speelplek in de blijde kinderdagen,
Jij uitham aan de oever van de zee,
Hoeveel geluk welt op in ’t zoet herinneren
Van ’t zalig spelen op je vredig stee.’

Ten zuiden van Cornwerd ligt de buurschap Sotterum achter de Dijksloot. De bebouwing bestaat uit een paar huizen en boerderijen. Hier is een opmerkelijke archeologische vondst gedaan: een bronzen paardje uit de 1ste eeuw na Christus dat nu de trots is van de klassieke collectie van het Fries Museum in Leeuwarden.

Damwoude was de hoofdplaats van de voormalige gemeente Dantumadeel, is in 1971 ontstaan door samenvoeging van de van west naar oost op elkaar volgende streekdorpen Akkerwoude, Murmerwoude en Dantumawoude die toen al helemaal aaneen gegroeid waren. De drie kernen van Damwoude ontstonden langs een oost-west lopende middeleeuwse bewoningsas, de huidige Voorweg, van waaruit het gebied werd ontgonnen. Mogelijk hebben noordelijker oudere ontginningsassen gelegen, waarvan de huidige Achterweg van Akkerwoude een aanwijzing vormt. Het zijn dan ook karakteristieke streekof wegdorpen met samen een lengte van ongeveer vier kilometer.

De bebouwing van de drie dorpen is vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw sterk verdicht en is zich verder langs de Voorweg gaan uitstrekken, waardoor de dorpen aan elkaar groeiden. Bovendien kwam vanaf die tijd in Murmerwoude ook bebouwing langs de Murmerlaan, thans de Hoofdweg. Deze belangrijke route naar Dokkum kreeg in 1880 gezelschap van de eerste trambaan van Friesland: een paardentram. Aan dat kruispunt werd in 1881 dan ook een gemeentehuis gebouwd. Voor bedrijvigheid werd het een aantrekkelijke vestigingsplaats en het aanvankelijk dunst bevolkte dorp van de drie kon tot een flink kruisdorp uitgroeien. Hoewel het gemeentehuis naar de diverse malen verbouwde, maar wel deftige Rinsmastate in Driesum verhuisde, zette die ontwikkeling zich na de tweede wereldoorlog versterkt door. Precies op de millenniumwende keerde het gemeentehuis nabij dit kruispunt terug, achter het oude gemeentehuis en de middeleeuwse kerk. Akkerwoude en Dantumawoude hebben minder dynamische ontwikkelingen ondergaan en vertonen nog steeds de karakteristieken van streekdorpen.

Het oudste gebouw van het vroegere Dantumawoude is de Benedictuskerk. Zij dateert uit de twaalfde eeuw en de hoge ouderdom is te zien aan de sterk gebogen tufstenen zuidmuur met grote spaarvelden en aan de bovenzijde een keperfries. Ook de zadeldaktoren bevat veel tufsteen, maar de toren is niet meer romaans. Het interieur bezit een rococo preekstoel (1777) met een fraaie koperen lessenaar. Het orgel is in 1777 door Albertus Anthoni Hinsz vervaardigd. Wonderlijk zijn de muurschilderingen uit het laatste jaar van de zestiende eeuw: teksten uit de bijbel in de volkstaal gevat in grote rolwerkcartouches. Iets westelijker staat aan de overzijde van de Voorweg Plantenhove. In 1906 gebouwd in een elegante vernieuwingsstijl voor een notaris. In 1912 legde de befaamde Leonard Springer er een nieuwe tuin aan in een strakke, geometrische stijl. Plantenhove is thans een conferentieoord. Weer wat westelijker staat in het geboomte de eenvoudige doopsgezinde kerk uit 1767.

Langs de Voorweg ligt ruim gesitueerde vrijstaande bebouwing van onder meer 19deeeuwse boerderijen, woudhuisjes en iets jongere renteniers- en burgerwoningen. Aan de kruisende wegen van het vroegere Murmerwoude staan plezierig ogende, vrijstaande woningen uit vooral de eerste dertig jaar van de 20ste eeuw. Op en nabij de kruising rijzen de belangrijkste gebouwen op. Op de hoek verrees in 1881 het door gemeentearchitect J.W. Duijff ontworpen nieuwe, kloeke gemeentehuis met een middenpartij met trapstoep, portiek en balkon en omlijstingen in sierpleister. De zesruitsvensters bezitten nog geschubde blinden: persiennes. Daarnaast is in hetzelfde jaar herberg "De Kruisweg" gebouwd die ook als halte van de vroegste tramlijn dienst deed. Hier werden de paarden van de tram gestald. Later zijn glas-in-lood en gestraalde ramen in de art nouveau-stijl aangebracht en aan de zuidzijde kwam een traditionele overdekte veranda.

Het oudste bouwwerk van deze dorpskern is de even westelijker staande Bonifatiuskerk uit het begin van de 13de eeuw. Het is een van de vroegste van baksteen gebouwde kerken van Friesland. De muurindeling van spaarvelden met rondboogjes en kleine vensters is romaans. Tegen de noordzijde is in 1914 een dwarsbeuk geplaatst. In de zadeldaktoren zijn bovenin klimmende friezen te zien. De hervormde kerk van het voormalige Akkerwoude is in 1850 vernieuwd in de trant van de neoclassicistische rondbogenstijl. Het torentje bezat aanvankelijk een spits; de opengewerkte lantaarn dateert uit de jaren twintig. Aan de Achterweg vallen de bedrijfsgebouwen van de van 1899 tot 1969 actieve zuivelfabriek ‘de Dokkumer Wâlden en Omkriten’ op.

De Blesse is een streekdorp dat als buurt bij het watertje Blesse al op de grietenijkaart van Weststellingwerf in de atlas van Schotanus staat aangegeven. Het hoort dan nog tot het dorp Blesdijke. In het noorden, nabij de Linde, heeft stadhouder Willem Lodewijk aan het einde van de 16de eeuw een schans aangelegd. De sporen zijn nog lang in het landschap zichtbaar geweest, maar nu niet meer te onderscheiden.

Nadat in 1828 de landweg van Wolvega naar het zuiden – deels langs het watertje Blesse – onderdeel werd van de rijksstraatweg van Leeuwarden naar Zwolle, breidde de buurt zich uit en overvleugelde deze geleidelijk het oorspronkelijke dorp. Jaarlijks werden er twee koeien- en paardenmarkten gehouden, wat het oerdorp Blesdijke nooit had bereikt. Op de kaart in de atlas van Eekhoff uit 1850 lijkt het groeiproces nog maar net op gang te zijn gekomen. Achter de bebouwing langs de straatweg staat wel een korenmolen aangegeven. Het is molen De Mars die in 1834 is gebouwd. Op een bakstenen onderbouw met stelling rijst de met riet gedekte achtkante romp op. Het wiekenkruis is in 1927 verwijderd. De molen is gerestaureerd waarbij gebruik is gemaakt van onderdelen van een uit 1877 daterende molen van Zwarte Haan.

Er is geen kerk gekomen, maar omstreeks 1880 is aan de Steenwijkerweg wel een hervormde kapel gebouwd: een eenvoudig, helemaal bepleisterd zaaltje. De weerszijden van de Steenwijkerweg zijn vooral vanaf het einde van de 19de eeuw vrij dichtbebouwd geraakt met burger- en arbeiderswoningen en enkele bedrijfspanden, waaronder een café. Al vrij vroeg kwam aan de Steenwijkerweg in 1921 nabij de provinciegrens een reeks woningwetwoningen tot stand. Aan de oostzijde is na de Tweede Wereldoorlog achter de lintbebouwing een nieuwe wijk ontwikkeld, een wijk met vrij veel volkshuisvesting. De Blesse heeft de karakteristiek van langgerekt streekdorp overigens niet verloren. Het moederdorp Blesdijke heeft deze ontwikkeling niet gekend waardoor De Blesse het ging overvleugelen.

De Valom, een water- en wegbuurt, kreeg in 1974 de status van zelfstandig dorp. Daarvoor werd het noordelijke gedeelte bij Murmerwoude en het zuidelijke deel bij Zwaagwesteinde gerekend. Als nederzetting is het ouder. De Valom is ten zuiden van de dorpen van de Dokkumer Wouden ontstaan tijdens en na de verveningsactiviteiten, net als De Broek dat tot Broeksterwoude groeide. Valom is klein gebleven en ontwikkelde zich aanvankelijk keurig lineair aan de noordelijke oever van de Valomstervaart.

In de tweede helft van de 17de eeuw is de meeste veengrond nog niet afgegraven. De Tegenwoordige Staat van Friesland geeft aan het einde van de 18de eeuw een voor deze kleine nederzetting aandachtige beschrijving: ten zuiden van Dantumawoude ‘liggen deeze landen tot aan Kuikhorne; en in deeze ruime uitgestrektheid vindt men eene buurt, de Valom, alwaar meer dan twintig huizen aan eene vaart staan, die gemeenschap heeft met de wateren van Tietjerksteradeel, en daar door met de Ee en andere wateren. Weleer werd hier veel turf gegraaven; doch dezelve is reeds voor veele jaaren geheel verdweenen, en heeft plaats voor rogge en boekweit gemaakt.’ De bebouwing aan de vaart getuigt daar nog van met een aantal boerderijen. De akkers zijn intussen verdwenen en hebben plaats gemaakt voor weilanden, al worden de laatste tijd ook stukken grond aan de natuur teruggeschonken.

De kruisende weg van Veenwouden naar Damwoude is er niet altijd geweest. Aan het einde van de 17de eeuw liep deze vanuit het noorden tot de vaart, een paar decennia later werd de weg naar het zuiden doorgetrokken en er kwam een brug, een tolhuis en herberg. De weg is omstreeks 1850 rechtgetrokken en verhard. Sindsdien is ook bebouwing langs de weg gekomen. Het zijn voor het grootste deel nette burger- en arbeiderswoninkjes, in dubbel historisch contrast met de bebouwing aan de vaart. Daar mengen oude boerderijen en andere agrarische gebouwen zich met nieuwe vrijstaande woningen van mensen die voor deze waterstreek kiezen.

Haule is een oud streekdorp, dat mogelijk al in de late Middeleeuwen is ontstaan aan de van west naar oost lopende weg op een wat hogere rug in het land ten noorden van de Tsjonger tussen Hoornsterzwaag en Donkerbroek en Veenhuizen en verder naar Drenthe. Het was een oude nederzetting in een vrij leeg gebied.

In het midden van de 18de eeuw vond er in het noordelijke dorpsgebied een kentering plaats door de verveningen. De Drachtster Compagnie ging daar vanaf 1756 de Haulerwijkstervaart graven. Aan die vaart groeide een nieuwe, anders geaarde nederzetting die zich als dorp losmaakte van Haule. Later zou het westelijke gedeelte van Haulerwijk zich als dorp Waskemeer verzelfstandigen. Het eerste is dus een kind, het andere een kleinkind van Haule. Het had geen invloed op Haule zelf. Dat bleef een langgerekte agrarische nederzetting. In 1788 wordt gemeld: ‘De huizen liggen meest ten Westen der Kerk, en aan beide zyden van dien weg, in ’t geboomte op de bouwlanden. Voorts heeft dit Dorp, in ’t Noorden, eene zeer groote uitgestrektheid van heide velden en hoog veen.’ De bebouwing met boerderijen en landarbeidershuizen langs de Bovenweg, Zwetteweg en Dorpsstraat verdichtte pas vanaf het einde van de 19de eeuw. Op de grietenijkaart van Ooststellingwerf in de atlas van Eekhoff (1849) is aan weerszijden van de weg nog zeer dunne bebouwing en liggen ten noorden van de landbouwpercelen uitgestrekte heidevelden. Die zijn geleidelijk ontgonnen, maar er zijn op het Haulerveld ook uitgestrekte bospercelen, waaronder het Blauwe Bosch aangeplant waartussen heidevelden en enkele poelen zijn gehandhaafd.

In 1851 werd een school in Haule gesticht, die in 1921 werd vernieuwd tot een drieklassige en die na de oorlog weer door een nieuw gebouw is vervangen. Aan de oostelijke zijde van Haule is in 1854 een nieuwe kerk op de plaats van de oude gebouwd. H.J. Noorman maakte het ontwerp van de zaalkerk met een driezijdig gesloten koor met een open dakruiter op de voorgevel.

De Hoeve is een klein en jong streekdorp bij een driesprong van wegen. Op de grietenijkaart van Weststellingwerf in de atlas van Schotanus uit 1716 staat het dorp nog niet vermeld. Wel zijn op de heide ten zuiden van de Linde twee kleine boerennederzettingen getekend: Westerhoeven en Oosterhoeven. Bij de laatste zijn twee plassen of vennen aangegeven met de naam ‘De Meer’.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland uit 1788 kreeg De Hoeve geen eigen vermelding, maar werd het even genoemd onder het dorp Vinkega: ‘Onder dit Dorp … behooren de buurtjes Wester-Hoeve en Ooster-Hoeve, niet verre van de Linde. Van dit Dorp Vinkega loopt een rydweg door de landen naar Oldeholtpade, door een Wad in de Linde; doch deeze weg wordt sedert lang niet meer gebruikt.’ Op de genoemde kaart staat het wad door de Linde aangegeven. Het pad dat er naartoe leidt, ten westen van de nog bestaande Noordwoldervaart, is in het landschap niet meer terug te vinden.

Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff is te zien dat een jaar eerder het Oosterhoevermeer is drooggelegd. De Hoeve ligt op een zandrug van bijna drie meter hoogte die naar het oosten doorloopt en hoger wordt, maar voorbij het vroegere Oosterhoeven, waar nu onder meer de boerderijen Stellingenhoeve en Welgelegen liggen, een inzinking kent, de droogmakerij van ruim anderhalve eeuw geleden.

Liep voorheen de verbinding met de omliggende dorpen totaal anders, nu meandert de verbindingsweg tussen de belangrijkste plaatsen van Weststellingwerf, Wolvega en Noordwolde, om De Hoeve heen. De huidige hoofdstraat van west naar oost, de Jokweg, is ook vrij jong, al staat hij op de Eekhoff-kaart al aangegeven. Aan deze weg staat de oudste bebouwing van het dorp. Die is niet ouder dan uit de eeuwwisselingsperiode rond 1900. Het voormalige café aan de driesprong en ernaast een dubbele arbeiderswoning zijn van omstreeks 1920. Even verder staat de hervormde kerk eveneens uit omstreeks 1920, een vriendelijk ogende, rechtgesloten zaalkerk met een opengewerkte geveltoren.

De Knipe is een streekdorp dat in de 17de eeuw aan weerszijden van de Schoterlandse Compagnonsvaart als gevolg van de veenwinning is ontstaan. Het graven van de vaart en de dwars daarop staande wijken, het winnen en vervoeren van het veen en daarna weer in cultuur brengen van de afgegraven gebieden gaven veel mensen een karig bestaan en deden ambachtslieden en kleine nijverheid naar dit gebied trekken.

De Knipe bestaat oorspronkelijk uit twee kernen. Het westelijke en dichtst bij Heerenveen gelegen gedeelte heette Benedenknipe en ook wel Nieuw-Brongerga. Daar kwam vanuit het zuiden de Prinsenwijk vanaf Oranjewoud op uit. Het oostelijke gedeelte werd Bovenknipe genoemd en ook Nieuw-Katlijk en daar kwam de dorpswijk van Katlijk op uit. Bij de Knipe vormden tot bij Bontebok net boven de vaart kleine kavels land een zeer rafelige grens tussen de grietenijen en later de gemeenten Schoterland en Opsterland in het noorden. In het westen van Benedenknipe is bij de Veensluis een kern gevormd waar een klein joods kerkhof ligt en de zuivelfabriek werd gesticht. Verder naar het oosten staan de gereformeerde en de in 1661 gestichte hervormde kerk die later geheel is gestukadoord. Op de algemene begraafplaats staat een betonnen klokkenstoel. In 1967 is het westelijke gedeelte van de Compagnonsvaart gedempt.

Bovenknipe met de doopsgezinde kerk uit 1856, waarbij in de klokgevel elementen uit 1751 zijn herbruikt, laat de oude, schilderachtige structuur van bebouwing aan weerszijden van de Schoterlandse Compagnonsvaart nog zien. Aan de noordzijde van de vaart is de Commissieweg aangelegd die in 1955 ook het oostelijke deel behoorlijk ging ontsluiten. In 1881 werd de trambaan van Heerenveen naar Drachten aangelegd die tot ‘de Hoeke’ de Compagnonsweg volgde en daarna naar het noorden afboog. De lijn is in 1947 opgeheven. Daar bij ‘de Hoeke’ staat ook het café en is na de oorlog een bebouwingskom gevormd. Ten zuiden van de Meyerweg vanaf de jaren tachtig en ten noorden vanaf de late jaren negentig.

De Tike is een streekdorp dat in de 17de eeuw als vervenersnederzetting op een bescheiden wijze gestalte kreeg ten westen van het Zwartveen. Op de grietenijkaart van Schotanus staat het aangegeven en hoewel de verveningen toen nog in volle gang waren, hadden pioniers delen van de zuidelijke landerijen al in cultuur gebracht tot akkers.

Aan het einde van de 18de eeuw wist de Tegenwoordige Staat van Friesland bij Opeinde te melden: ‘In ’t Noordwesten van dit dorp, aan de grenzen van Tietjerksteradeel, vindt men veele nieuwe bouwlanden, die door ’t afgraaven der hooge veenen gebooren, en sedert tot bouwakkers gemaakt zyn, als ook twee buurten van naame, welke naaste het Zwartveen, en het verst afgelegende de Smallinger Tieke heet.’ Deze Smallingerlandse Tike werd eeuwenlang als buurschap bij Nijega gerekend.

Gedurende de 19de eeuw werd het hele gebied in cultuur gebracht. In het midden van die eeuw constateerde Van de Aar in zijn Aardrijkskundig Woordenboek: ‘Aan de noordzijde des dorps Opeinde heeft eene groote uitgestrektheid laag klijnland gelegen, dat in de zeventiende eeuw, door verveening, veranderd is in een water, de Leijen genaamd, over de drie uren gaans in den omtrek. … Ook behoort nog een klein gedeelte van het gehucht de Tiek, onder het dorp Opeinde.’ De streek bij de Leijen is een van de grootste en nooit drooggemalen petgaten en bleef dunbevolkt. In het noorden waren voornamelijk kleinschalige agrarische bedrijven gevestigd en in het zuiden bedrijven van enige omvang.

Toen De Tike in 1953 de status van zelfstandig dorp ontving zou het door een autoweg spoedig van het moederdorp worden gescheiden. Bovendien trad een cultuuromslag in omdat het rustige, enigszins geïsoleerd liggende dorp werd ontdekt door forenzen uit Drachten en omgeving. Vooral in de afgelopen tientallen jaren is de bebouwing aan de Master de Jongwei, waar ook de school en het dorpshuis zijn te vinden, sterk met woningen verdicht, zonder dat dit het karakter van het veenontginningsdorp heeft aangetast.

De Veenhoop is een streekdorp dat in de 19de eeuw is ontstaan op de plaats waar het Polderhoofdkanaal of de Nieuw Beetstervaart in het Grietmansrak uitkomt. Het was een strategische plaats omdat in het zuiden een van de grootste polders van Friesland ligt: de Grote Veenpolder van Smallingerland en Opsterland. Het kloeke kanaal legt de verbinding via het rak met de Kromme en Wijde Ee en met het waterverkeersnet van Friesland.

Bij de beschrijving van het dorp Boornbergum, waartoe vroeger de hele zuidwestelijke streek van Smallingerland behoorde, staat in het midden van de 19de eeuw in het Aardrijkskundig Woordenboek vermeldt: ‘Westwaarts vindt men veel laag hooiland, dat ’s winters onder water loopt, en veel vergraven land of putten, waarin riet wast. In het jaar 1819 is onder Boornbergum eene nieuwe veenderij aangelegd, die met polderdijken en molens is voorzien, en de Veenhoop genoemd wordt.’

Ondanks de uitmuntende ligging zat er niet veel groei in De Veenhoop. Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff (1848) staan nog maar een paar huizen ingetekend, waarvan één het Polderhuis moet zijn. In dat Polderhuis, in het midden van de 19de eeuw opgetrokken van kleine gele steen, is de frontgevel voorzien van aedicula-ornament dat kennelijk bedoeld is (geweest) als omranding van een herinneringsbord. Er staat een flinke boerenschuur achter en het geheel is verbouwd tot café-restaurant. Aan de overkant staat achter de recent ingerichte parkeerplaats voor watertoeristen en dagjesmensen de in de jaren dertig gebouwde en nog steeds in gebruik zijnde openbare basisschool.

Aan de Kraenslânswei ligt lintbebouwing met woningen van de woningbouwvereniging en van particulieren. De verscheidenheid is onlangs nog groter geworden door de bouw van kloeke vrijstaande woningen bij de parkeerplaats en op de hoek van het Eijzengapaed. Ook aan de noordzijde van het kanaal, de Slúswei, staat een rij vrijstaande woningen. De Veenhoop, lang een vrij vormloos geheel van streekjes geweest maar begint de laatste tijd door herinrichting en nieuwbouw steeds meer het karakter van een dorp te krijgen.

Zwaagwesteinde is een streekdorp op het westelijke einde van de zwaag van Kollum, een keileemrug op de grens van een redelijk hoge streek en lagere veengebieden aan de noorden westzijde.

Dantumadeel liep aanvankelijk in oostelijke richting door, maar toen Kollumerland aan het einde van de 14de eeuw werd gevormd, kwam de grens ten oosten van Zwaagwesteinde te liggen. De grens met Achtkarspelen ligt aan de zuidzijde. De landschappelijke verkaveling met wegen en paden en de bebouwingsstructuur lopen door bij de dorpen Zwaagwesteinde, Zwagerbosch en Twijzelerheide. De even westelijker liggende Nieuwe Vaart is noordelijker als Petsloot en Nieuwe Zwemmer met het Dokkumer Grootdiep verbonden. Naar het zuiden vormt hij als Kuikhornstervaart de verbinding naar het Bergumermeer en is al eeuwen een goede ontsluiting van het dorpsgebied van Zwaagwesteinde. Voorheen behoorde ook een deel van het noordelijke gedeelte van de grensbuurt Kuikhorne bij Zwaagwesteinde. Aan de ontginningsweg in het noorden, de Voorstraat, was al vroeg agrarische bebouwing te vinden.

In de 18de eeuw vestigden verarmde mensen, losse arbeiders, veenarbeiders en venters zich op de afgeplagde heide in het zuiden en vormden daar een archipel van spitketen en heidehutten. Spoedig gingen de spitketen de al bestaande woningen en woudboerderijen aan de Voorstraat in aantal overtreffen. Vanaf 1910 kwam er geleidelijk verbetering in de woontoestanden door de activiteiten van onder meer de woningbouwverenigingen. De aanvankelijk nog kleine huizen vervingen de keten. Van de vroegste woningwetwoningen (1912) bestaat alleen nog een tweetal aan de Tolweg, ten zuiden van de spoorweg. De laatste spitkeet kon in 1939 worden gesloopt.

De hervormde kerk uit 1836 was een eenvoudig gebouw op een T-vormige plattegrond met een kleine geveltoren. In 1966 werd zij afgebroken en vervangen door een grote, moderne kerk aan de Schoolstraat waarvan de kerkzaal met een zadeldak is gedekt en het front gemarkeerd wordt door een hoge, open klokkentoren. De doopsgezinde kerk aan de Voorstraat, een kleine, traditionele zaalkerk met decoratieve rondboogvensters, heeft een front met een licht uitgebouwde toegangspartij die boven het dak doorloopt tot een torenvormige muurschijf met een hoge pinakel ter bekroning.

Aan het eind van de 18de eeuw vestigde de uit Hessen afkomstige joodse koopman Salomon Levy zich in Zwaagwesteinde. Hij legde er de basis voor kleinhandel in onder meer textiel en daarmee voor het venten en kramen met allerlei producten en bovendien voor de kledingnijverheid. Het heeft het karakter van de bevolking en de nederzetting gevormd.

Aan de Voorstraat zijn verschillende herinneringen aan de textielindustrie te vinden. ‘Texo Baarsma’, een textielgroothandel, is een fors gebouw dat deels is gepleisterd en van een verzorgde winkelpui is voorzien in vormen van de vernieuwingsstijl. De voormalige confectiefabriek ‘N.V. Handelsvereeniging v/h R. Baarsma’ is een confectieatelier uit 1927 met een voorhuis uit 1926. Ontworpen door A. Pijkstra in de voor die tijd kenmerkende expressionistische vormen. Dat geldt ook voor de voormalige textielgroothandel van de ‘Firma H. Elzinga’ uit eind jaren twintig waarbij het expressionisme in het blokvormige bedrijfsgebouw met fraai metselwerk zakelijk strak is verwerkt. In dit gebouw bevindt zich ook een woning.

De oude ontginningsas, de Voorstraat, vertelt als geheel veel over de geschiedenis van Zwaagwesteinde, maar niet alles. De spitketen zijn allemaal verdwenen, maar er staat nog wel een met riet gedekt woudhuisje uit ongeveer 1880. Verder staan aan de Voorstraat de wat deftiger burgerwoningen, bijvoorbeeld een fraai exemplaar uit het einde van de 19de eeuw in neorenaissancestijl en het woonhuis Jeremi uit 1911 in vernieuwingsstijl. In 1902 kreeg de spoorweg van Leeuwarden naar Groningen, die al in 1866 ten zuiden van het dorp was gelegd, een halte in Zwaagwesteinde. Aan de oostzijde van de Verlengde Stationsstraat staat nog een reeks kleine burgerwoningen uit de eerste tientallen jaren van de 20ste eeuw die van de gevolgen van deze ontwikkeling getuigt. Daarna is het dorp in zuidelijke richting uitgebreid, een proces dat na de oorlog sterk doorzette, waarbij de bouw van sociale woningen sterk overheerst.

De Wilgen is een streekdorp dat lang een buurschap bij Boornbergum was. Het heeft kerk noch school en heeft die voorzieningen ook nooit gehad. Bovendien is de nederzetting tot enkele tientallen jaren na de Tweede Wereldoorlog zeer bescheiden gebleven. De streek staat al aangegeven op de grietenijkaart (1718) in de atlas van Schotanus en daar is het een door bomen omzoomde korte streek waarbij aan de zuidzijde akkers liggen.

Aan het einde van de 18de eeuw meldde de Tegenwoordige Staat van Friesland bij Boornbergum: ‘Hier onder behooren veele buurten. … In ’t Westen, aan de wyde Ee, ligt Goingahuizen, en wat Oosterlyker ’t Vlierbosch, alwaar men weleer een Klooster had, waarvan ’t Kerkhof nog te zien is. In ’t Noorden ligt de Middelgaast, verder opwaards de Wilgen, en nog wat verder, het geweezen Klooster of Smallen Eester Konvent.’

De buurschap De Wilgen had een ontsluiting via de naar het noorden gegraven Wilger Sloot richting de overgang van de Smalle Eesterzanding naar het Gaastergat. Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit 1848 staat er al wat meer bebouwing langs de weg met de Postbrug over de Drait, richting Drachten, en aan de Drachtster Hooiweg die de Grote Veenpolder inleidt. Aan de nu nog bestaande bebouwing is te zien dat het een agrarische nederzetting is geweest met een verscheidenheid aan boerderijen en arbeiderswoningen.

Vanaf de jaren zeventig is De Wilgen een forenzendorp op de drempel van het sterk uitgedijde Drachten. De boerderijen zijn vrijwel zonder uitzondering geschikt gemaakt voor bewoning. De arbeiderswoningen zijn of gesloopt en vervangen door woningen die aan huidige eisen van wooncomfort voldoen of uitgebreid met forse elementen. Ook de stedelijke tuincultuur is meegenomen door de forensen. Verder naar het oosten staan aan de Drachtsterhooiweg in vol bedrijf zijnde boerderijen, waarvan enkele monumentale met de Mr. M. Singenberghoeve uit de jaren twintig als hoogtepunt. Ten noorden van de streek is de Drachtster waterwijk De Zanding ontwikkeld, die administratief onder De Wilgen wordt gerekend.

Het terpdorp Dearsum ligt aan de zuidoostelijke dijk van de voormalige Middelzee. Het is een oud terpdorp, al is daar weinig van te merken, maar er zijn hier en in de omgeving archeologische vondsten gedaan die dateren van vóór de jaartelling. Nadat de Middelzee was aan- en dichtgeslibd, kwamen flinke stukken ‘nieuwland’ bij het dorp.

De terp van Dearsum en de aan beide zijden bebouwde en door veel groen omzoomde buurt die in vrijwel zuidelijke richting loopt, staat scheef op de oude waterkering. De bebouwing bestaat uit betrekkelijk losse bebouwing van vooral woningen met voortuinen – met op de hoek een brede notabele woning – en een paar kleine boerderijen. Tegenover de kerk en de pastorie is dicht op de straat een aaneengesloten buurtje van huizen gevormd. De pastorie ligt in een ruime tuin, een breed bouwwerk met neoclassicistische karaktertrekken van kort na het midden van de 19de eeuw. Het heeft vleugels en een hoge middenpartij met een diepe toegangsportiek en een frontonvormige bekroning.

Nadat die voormalige middelzeedijk bepuind was tot een rijweg van Sneek naar Leeuwarden, heeft het dorp zich nauwelijks langs die nieuwe verkeersader ontwikkeld. Daar kwam wel de herberg op de hoek. Later werd deze uitspanning café, eetcafé en thans is het een restaurant. Ten zuidwesten van de kruising ligt een buurt van enkele huizen en een stelpboerderij en ten noorden nog enige losse bebouwing. Het dorp is al meer dan een eeuw befaamd om zijn veefokkerij.

De kerk, gewijd aan Sint Pieter, staat op een door hekken en hagen omgeven kerkhof, waar enige bebouwing omheen staat. Het bouwwerk laat romaanse karaktertrekken zien, vooral aan de noordzijde. Het rondgesloten koor is de belangrijkste aanwijzing om de kerk, opgetrokken van gemêleerde rode steen, op omstreeks 1200 te dateren. De zuidmuur heeft vooral gotische kenmerken met brede spitsboogvensters. De slanke, karakteristieke zadeldaktoren staat voor de westgevel en bezit aan alle zijden twee rondbogige galmgaten en op de geveltuiten betrekkelijk hoge pinakels.

Dedgum is een terpdorp waarvan de omtrek van de oorspronkelijke ronde terp nog in het landschap is te herkennen. Deddingaheem komt in 855 voor het eerst in de bronnen voor.

Het dorp ligt tussen de Workumer Trekvaart en de in 1634 drooggemalen Sensmeer. Het omringende landschap van laaggelegen weiden heeft zijn weerslag op het dorp gehad, de bebouwing heeft een voornamelijk agrarisch karakter met relatief veel boerderijen. Aan de noordelijke zijde staan restanten van een waterbuurt aan de vaart en verder noordelijk ligt de agrarische buurschap Arkum van enkele grote boerderijen op een eveneens afgegraven terp. Op Ysgum in het zuiden, vroeger ook een terpbuurtje, staat nog slechts één boerderij.

Het dorpsgebied is verder klein. De huizen en boerderijen lijken in buurten in het noorden en het zuiden gegroepeerd te zijn, nabij de kerk is het opener. De terp met kerk is scherp afgegraven, wat vooral aan de zuidzijde is te ervaren. Daar staat op een keermuur een fraai ijzeren hek om het kerkhof. Er stond een flinke 13de-eeuwse kerk met een halfrond koor en een zadeldaktoren, waar nog een foto van is bewaard. Maar deze kerk is in 1889 vervangen door een nieuw kerkgebouw. De fraaie poort is toen naar het pas gestichte Fries Museum in Leeuwarden overgebracht, maar de gesneden banken zijn weggedaan.

De nieuwe kerk is ontworpen door Jan van Reenen, de architect die de toren van Schettens en vermoedelijk ook de kerk met toren van Hemelum heeft getekend. Het is een flinke kerk met een schip van vier rondbogige venstervakken diep en een driezijdig gesloten koor. De slanke, hoge toren is opmerkelijk goed verzorgd met verlevendigende nissen in de onderste geledingen, uurwerkplaten, galmgaten en een gedetailleerde kroonlijst waarop de ingesnoerde naaldspits rust. Voorheen was een aanzienlijk deel van de bevolking hier rooms-katholiek, in het midden van de 19de eeuw nog 62%. Dat is totaal veranderd, kennelijk omdat de rooms-katholieken naar het nabije Blauwhuis zijn getrokken.

Deinum is een terpdorp dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling op een kwelderrug ten westen van de Middelzee is ontstaan. De radiale structuur van de terp is goed bewaard gebleven en te ervaren vanaf de nog aanwezige ringweg, de Sint-Janswei, vóór de Hervorming de processieweg op Sint-Jansdag.

Aan deze ringweg is een verscheidenheid aan bebouwing te vinden. Hoewel in beschrijvingen uit vroegere eeuwen steeds gemeld wordt dat Deinum een dorp is van schapen- en varkensslagers, staat aan de Sint-Janswei ook een pand dat wijst op andere handel, een neoclassicistisch pand uit het midden van de 19de eeuw met een kaaszolder met halfronde vensters. Aan de ringweg staan een groot pand van een voormalige kuiperij met directiewoning en een boerderij met een voorhuis in vernieuwingsstijl. Het dorp was sinds de 17de eeuw uitstekend ontsloten; het kwam toen vrijwel op de oever van de Harlingertrekvaart te liggen. Daar kwam dan ook een inmiddels verdwenen buiten Welgelegen tot stand. Aan het einde van de 19de eeuw is een deel van de terp afgegraven, vooral aan de westelijke zijde, waar nu onder meer nog een open kamp land ligt.

Het aanzienlijke terprestant is het hoge podium van de kerk. De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1786: ‘Dit dorp pronkt met een schoone groote kerk en kloktoren van een byzonder maaksel, rondsom voorzien met huizen.’ Het bijzondere maaksel is de ‘sipel op ’e toer’, de uivormige torenbekroning, waar zelfs liedjes over worden gezongen. De kerk is toegewijd aan Sint-Jan de Doper. Zij is oorspronkelijk een laat-romaans bouwwerk uit de 13de eeuw, dat vaak is vergroot en gewijzigd: aan de oostzijde kwam een vijfzijdig gesloten koor. De toren dateert van 1550/’67. De uivormige spits met hoekpinakels kwam, na de Hervorming, in 1589 tot stand. De kerk herbergt een collectie grafzerken van excellente kwaliteit.

Ten noordoosten van Deinum ligt aan weerszijden van het Zijlsterrak, een deel van de Harlingertrekvaart, de buurt Ritsumazijl, die gedeeltelijk bij Marssum hoort.

Het streekdorp Delfstrahuizen heeft vroeger, in de tijd van de verveningen in vooral de 18de en 19de eeuw bij de grietenij en later gemeente Schoterland behoord. Daarna is het dorp enige tijd bij Haskerland ingedeeld geweest en nu is Delfstrahuizen het noordelijkste dorp van Lemsterland. De wisselingen hebben de rust van het vijf kilometer lange dorp nauwelijks verstoord.

Het is wellicht het meest open streekdorp van Friesland. De noordelijke grens is de Ruytenschildtbrug over de brede Broeresloot of Vierhuistervaart. De zuidelijke is de nog bredere Pier Christiaansloot die vroeger de grens was tussen Lemsterland en Schoterland. Bovendien hoorden toen de Schoteruiterdijken, een vijf kilometer lange polderstrook tot en met de Schoterzijl ten westen van de Tsjonger, nog bij dit dorp. Daardoor had Delfstrahuizen een uitermate uitgestrekt, dunbevolkt dorpsgebied. Achter de streek ligt de Veenpolder Delfstrahuizen waar tot in het midden van de 20ste eeuw nog enige verveningen plaatsvonden. De polder van 800 ha is in 1919 opgericht om het uitgeveende land na bepoldering weer in cultuur te brengen. Alleen onmiddellijk aan de noordzijde van de Pier Christiaansloot is de bebouwing tot een kom geconcentreerd met zelfs enige naoorlogse volkshuisvesting. Toch staan ook daar minder huizen dan aan de overkant waar Echtenerbrug zich uitstrekt. Wel had juist Delfstrahuizen een coöperatieve zuivelfabriek. Bovendien hebben zich bij beide dorpen voorzieningen voor de waterrecreanten ontwikkeld. Zo staat er een café-restaurant op het hoekje bij de brug. Buiten deze brugbuurt ligt de agrarische bebouwing zeer verspreid aan de Marwei die hier en daar de oever van het Tjeukemeer raakt.

Zelfs de dorpskerk doet in die losse structuur mee. De met lisenen in venstervakken gelede zaalkerk heeft een gevel met schouders en voluten, een rechte sluiting en een in de westelijke gevel opgenomen toren met ingesnoerde naaldspits. De kerk is in 1908 gebouwd naar ontwerp van J. Schreur. De begraafplaats ligt iets oostelijker aan de andere zijde van de Marwei. Er staat een baarhuisje uit het einde van de 19de eeuw.

Dijken is een streekdorp aan de oostelijke oever van het Koevorder Meer. Aan de overzijde van dit meer hoorde ook nog een brede strook land tot de Noorder Ee en Smallebrugge bij Dijken. Maar dat is na de laatste oorlog met de landerijen ten noorden en ten zuiden daarvan, die bij Langweer en Teroele hoorden, gevormd tot het nieuwe dorp Koufurderrige.

Het noordelijke gedeelte aan de oostzijde van het Koevorder Meer – voorheen bij het dorp Langweer gerekend – is oorspronkelijk een waterstreek. Daar waren de boerderijen op de Kraansloot gericht. Deze sloot loopt nu dood bij de boerderij Hoek. De Tegenwoordige Staat van Friesland vermeldde in 1788: ‘een klein Dorpje, ten Noorden van Ter Oele. Het land is hier laag, en grenst aan de Koevorde: tegenwoordig staan ’er maar elf Boereplaatsen; doch ’er worden verscheiden Huissteeden gezien, ook ter plaatse daar voorheen het buurtje de Kattebuuren plag te zyn. Weleer zag men hier ook eene Solkama State.’

Op de grietenijkaart van Doniawerstal zijn tussen de boerderijen inderdaad veel lege erven – de huissteden – te zien en ook het buurtje Katteburen tussen Langweer en Dijken bestaat alleen maar uit lege plekken. De stins of state Solkema staat in 1718 wel, maar in 1850 niet meer op de kaart. De kerk is rond 1700 in verval geraakt. Het zal niet een waardevol gebouw zijn geweest, want het is niet ‘op afbraak verkocht’, maar tot een ruïne vervallen.

Op het verhoogde kerkhof is een klokkenstoel geplaatst. Het is een met een helmdak. Voor het kerkhof, ingepakt in een mooie dichte zoom van bomen en struiken, staat een klein maar fraai hek. De boerenstreek bestaat uit ver uit elkaar staande, meestal grote boerderijen. In de bocht een gelede boerderij van kort na 1900 en in het noordelijke gedeelte onder meer een kop-hals-rompboerderij met een melkkelder uit het midden van de 19de eeuw. Ten zuidoosten van de driesprong staat een deftige stelp in neoclassicistische vormtaal en een kop-hals-romp vlakbij elkaar.

Dongjum is een terpdorp op een kwelderrug waar de verder oostelijk gelegen dorpen Boer en Ried ook op lagen en die naar het westen doorloopt met de buurschap Voorrijp en het dorp Wijnaldum. Vrij ver ten oosten van het dorp heeft het door de Dongjumervaart verbinding met de oude slenk van de Ried. Dongjum ligt nog geen twee kilometer van de Slachtedyk verwijderd, maar is volstrekt niet op de dijk georiënteerd. Tussen de Slachte en Dongjum lag tussen de Beintsemiedleane en de Hovensreed juist een laaggelegen streek die zelfs de Dongjumermeer genoemd werd. De in 1776 ingepolderde laagte is een overblijfsel van een oude zeeslenk, de Ried.

Dongjum wordt omringd door akkers en weilanden. Het dorp bestaat uit enkele streekjes aan de Franekerweg en de kruisende Dongjumerweg. Achter die bebouwingsstreken is na de oorlog een aanzienlijke wijk van nieuwe woningen gekomen.

Ten zuiden van de Dongjumerweg staat een beetje afzijdig de hervormde kerk. De eenvoudige kerk is in 1777 gebouwd ter vervanging van een oud godshuis. Het heeft roodbruin muurwerk met spaarvelden tussen lisenen en met rondboogvensters, een driezijdig gesloten koor en een vierkante toren met spits. In de kerk vraagt een monument in het koor om aandacht: de marmeren graftombe met portretbuste, in 1737 vervaardigd door Jean Baptist Xaverij voor Sicco van Goslinga, grietman van Franekeradeel en gedeputeerde te velde en Johanna Isabella baronesse thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg.

De Goslinga’s die het in de loop van de 17de eeuw te zeggen kregen in Franekeradeel, woonden eerst op Sikkemastate in Herbaijum. Omstreeks 1670 bouwden ze bij Dongjum Goslingastate, die in 1803 weer is afgebroken. De belangwekkendste bewoner, Sicco van Goslinga (1664-1731), ontwikkelde zich na zijn studies in binnen- en buitenland tot gedeputeerde tijdens de Spaanse Successie-oorlog. Later was hij ambassadeur van de Republiek bij de onderhandelingen voor de Vrede van Utrecht in 1712-"13 en aan het hof van Lodewijk XIV in Versailles in 1714.

Doniaga is een streekdorp tussen Sint-Nicolaasga in Skarsterlân en Follega in Lemsterland. De naam geeft aan dat het dorp ooit het bestuurscentrum van de grietenij is geweest, maar dat is aan niets meer te merken.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘’t Zuidelykste Dorp der Grieteny, die daarvan haaren naam ontvangt, ligt anderhalve uur gaans van de Lemmer, ten Zuidwesten van Oldouwer, en is voorzien met een kerk zonder toren. Men zegt, dat de Saxischen hier, in ’t jaar 1498, zeven en twintig huizen hebben afgebrand; thans zyn ’er zestien, uitmaakende even zo veel boere plaatsen.’

Het is nu een boerenstreek met een aantal kloeke boerderijen. Ongeveer in het midden van de weg ligt het flink verhoogde kerkhof. De kerk is aan het begin van de 19de eeuw gesloopt, nadat deze in 1722 de toren had verloren. Mogelijk stond er vanaf de 17de eeuw al een klokkenstoel bij en die is, na verschillende vernieuwingen, nog steeds aanwezig. Op het hoge kerkhof dat met een gevarieerd bomenbestand is omzoomd – waaronder een treurboom bij het hek – staat de klokkenstoel ook nog op een eigen verhoging. Er hangt een luidklok die Aernt Butendiic in 1460 goot.

In het noordelijke gedeelte van de streek liggen de boerderijen vrij ver van de Wielwei. Aan de weg staat wel café De Wiel, een middengangwoning in eenvoudige neorenaissancetrant. Schuin ertegenover ligt een buitengewoon goed verzorgde en fraai gedetailleerde stelp met molkenkelder in het midden en blinden voor de ramen. Even zuidelijker staat een kophals- romp van rode Groninger steen uit de periode van vlak na de oorlog. Verspreid staan er enige huizen langs de weg. Zuidelijker ligt de magistrale Meerhoeve, een kop-rompboerderij. Het voorhuis heeft een zeer hoge melkkelder, waarbij de bovenlichten van de luiken fantasievolle roeden hebben. Het zuidelijkste buurtje, ruimtelijk nog bij Doniaga behorend, hoort bij Follega. Ten westen van het dorp ligt in het landschap nog het tracé van de voormalige trambaan van Lemmer naar Sint-Nicolaasga.

Donkerbroek is een streekdorp dat mogelijk al in de 13de eeuw is ontstaan tussen Hoornsterzwaag en de Haule, aan de van west naar oost lopende weg, op een wat hogere rug in het land ten noorden van de Tsjonger. Het dorp is daarmee een van de oudere nederzettingen in een wijde omgeving.

Pas sinds het einde van de 18de eeuw komt er een sterke kentering in dit rustige agrarische streekdorp, als vanuit het noorden de Opsterlandse Compagnonsvaart vanaf de buurschap Klein Groningen wordt doorgetrokken in zuidelijke richting. Op de kruising van weg en vaart werd in 1789 de eerste brug geslagen.

De verveningen zijn voor de verdere ontwikkeling van Donkerbroek en omgeving van groot belang geweest, maar het dorp is toch niet een typisch veenontginningsdorp geworden. Er zijn plannen geweest om het veenpakket tot turf te winnen, waarvoor wijken vanuit de vaart zouden moeten worden gegraven. Het is er niet van gekomen. Wel volgden aan de vaart bouwontwikkelingen, zelfs voor industriële activiteiten, zodat de streek een kruis werd.

Ten noorden van Donkerbroek zijn bij de Compagnonsvaart in de tijd van de veenexploitatie de buurtschappen Petersburg en Moskou ontstaan. Toch is in het dorp de bebouwing langs de Herenweg dominant gebleven. Omstreeks 1850 regen de boerderijen zich langs deze weg aan elkaar. In 1861 werd de dorpsweg bestraat en in 1880 werd de weg over Haule naar Veenhuizen verhard. Ook langs de vaart kwam enige bebouwing tot ontwikkeling. De oude draaibrug werd in 1856 vervangen door een ijzeren draaibrug.

Ten noordoosten van de Compagnonsvaart werd in 1898 een zuivelfabriek gesticht, later gevolgd door een Coöperatieve Aankoopvereniging ‘Friesland’ van boeren. Deze staat aan de Fruitier de Talmaweg aan de vaart, een complex uit 1911 van horizontale en verticale, zakelijke bouwelementen met sierlijke details in vernieuwingsstijl. De silo is in het midden van de jaren vijftig opgericht.

Helemaal in het westen van de streek staat de hervormde kerk die in 1714 werd gebouwd ter vervanging van de middeleeuwse, aan de Sint- Laurentius gewijde kerk waarvan enig muurwerk bewaard is gebleven. De in de westelijke gevel opgenomen toren is pas in 1860 opgetrokken. De ingang van de kerk is ook in de herbouwtijd met een gebeeldhouwde wapensteen bekroond. De preekstoel is mogelijk in de bouwtijd of iets later in de kerk geplaatst. Het orgel is omstreeks 1700 gebouwd voor de rooms-katholieke kerk van Jutphaas en is in 1879 in deze kerk geplaatst. Door de aanvankelijk torenloze kerk staat op het kerkhof een dubbele houten klokkenstoel die een paar keer is vernieuwd met een klok van omstreeks 1300 door Geert van Wou en later een van Johan Schonenborch uit 1520.

De bebouwing langs de Herenweg en de G.W. Smitweg verdichtte en breidde zich richting Haule uit. Ook ’t West, richting Hoornsterzwaag, raakte bebouwd. Daar staat nog een tolhuisje van omstreeks 1860. Bovendien kwam er aan zijpaden zoals de Schapendrift en de Balkweg bebouwing.

Aan de laatste weg waar in het begin van de 20ste eeuw ook de trambaan werd gelegd, kwam in 1845 het buitenhuis Ontwijk tot stand in opdracht van R.L. Fruitier de Talma en J.W. Berghuis. Het neoclassicistische gebouw heeft een geblokt gepleisterd front en boven de toegangspartij een fronton. In het zuiden waren bospercelen aangeplant. In 1928 werd het buiten met bossen aangekocht door enkele notabelen die daartoe de ‘Vereeniniging tot Behoud van Natuurschoon’ hadden opgericht, een opmerkelijk vroeg initiatief op het terrein van natuurbehoud. Het werd met de bossen in 1969 overgedragen aan Staatsbosbeheer.

Intussen nam de bebouwing langs de Compagnonsvaart nauwelijks toe. Uitzondering zijn enige vrijstaande burgerwoningen en een rijtje ‘woudboerderijtjes’, woningen met een stal aan de achterzijde, die in 1920 in het kader van de Woningwet aan de Herenwal zijn gebouwd. Van deze laatste is een van de vijf gesloopt. Vlak na de oorlog kwamen goede projecten van volkshuisvesting tot stand aan de Schapendrift en de Wemerstraat. Daarna is het dorp vooral aan de zuidoostzijde flink uitgebreid.

Drachten is een vlekke, een grote plaats, die uit een dubbel streekdorp is ontstaan. Tot ruim in de 17de eeuw was nog geen sprake van Drachten. Er waren twee bescheiden boerenstreken: de Noorderdracht en de Zuiderdracht, beide genoemd naar waterlopen in de onmiddellijke omgeving. Noorderdracht is genoemd naar de Kleine Dracht in de buurt van De Kletten en Zuiderdracht ontleent zijn naam aan de flinke waterloop de Drait die nog steeds naar Het Zuid loopt. De buurschappen beschikten omstreeks 1200 over kleine bedehuizen met kerkhoven en konden zich beide een dorp gaan noemen.

In Noorderdracht stonden tijdens de Middeleeuwen langs de Oudeweg en het Noord zo’n twintig boerenhuizen en in Zuiderdracht en het Zuid ruim dertig. Tot in de 17de eeuw veranderde weinig in deze agrarische nederzettingen. In 1743 kwam tussen de twee streken een volwaardige kerk tot stand, een laat gevolg van de ommekeer die zich een eeuw eerder voltrok. De buurtkerken zijn sinds lang verdwenen maar beide kerkhoven bestaan nog.

De kentering kwam in 1641 toen de Drachtster Compagnons een contract sloten om het hoogveen ten oosten van de beide streken af te graven en tot turf te verwerken. Onmiddellijk werd begonnen met het graven van de vaart en geleidelijk ook met de wijken, de sloten in het veen. Er werkten soms wel 800 man. Nadat de infrastructuur was gelegd gingen ze in het veen werken. De arbeiders overvleugelden spoedig de oorspronkelijke boerenbevolking. De twee buurten groeiden naar elkaar toe. Aan de nieuw gegraven Drachtstervaart vestigden zich winkeliers en handelaren die op de bevolkingsimpuls afkwamen. Veel neringdoenden, ambachtelijke en vroeg-industriële bedrijven zagen kansen en kwamen naar ‘De Drachten’ en vestigden zich met voorkeur aan of nabij de vaart.

Drachten werd een vlekke van middenstanders en arbeiders. Nadat de betekenis van de turfwinning in de loop van de 19de eeuw afnam, bleef Drachten zich ontwikkelen met een diversiteit aan bedrijvigheid. Drachten stak andere dorpen, waaronder het oude en deftige Oudega waar het grietenijbestuur had gezeteld, naar de kroon. Het nieuwe grietenijhuis werd in 1830 in Drachten gebouwd. Kalkbranderijen en scheepswerven boden veel mensen werk. Een leerlooierij had tientallen arbeiders in dienst en dat aantal nam nog toe toen ook de fabricage van schoenen ter hand werd genomen. De oliemolen aan het Moleneind kreeg een nieuw leven met de Balata Industrie. Beide fabrieken werden later onderdeel van het Dunlop-concern. Er kwamen een cichoreifabriek, tabaksfabrieken, een blikfabriek en een wijnazijnbedrijf. Aan het begin van de 20ste eeuw verrezen aan het Moleneind een zuivelfabriek en een betonfabriek.

Sommige bedrijven gingen woningen voor hun personeel bouwen en bouwondernemers speelden in op de vraag naar woningen. Er kwamen typische arbeidersbuurten, maar ook deftiger straten waar de elite en de industriëlen zich vestigden. De Noorder- en Zuiderbuurt ontwikkelden zich tot een streek van winkels. Na de oorlog kwam er op particulier initiatief een Industriecommissie en ten zuiden van de Lange West (toen nog Meeuwweg) legde de gemeente een eerste industriegebied aan. De Industriecommissie wist aan de Oliemolenstraat een industriehal te realiseren, een zogenoemde aanloophal. In september 1950 werd Philips welkom geheten; het betekende een sterke impuls voor het bedrijvige Drachten. In een voorlopig onderkomen konden dertig meisjes beginnen aan de montage van scheerapparaten. De gemeente hielp om een montagehal aan de Oliemolenstraat te stichten. Jaar op jaar kwamen er fabriekshallen bij. Tussen de Oliemolenstraat en de Noorderhogeweg groeide een grote Philips-nederzetting. In de jaren zeventig werkten hier ongeveer 2500 mensen. Al deze werknemers en die van toeleveringsbedrijven en andere bedrijven die op het dynamische Drachten afkwamen, moesten worden gehuisvest. Want gingen de meeste meisjes en mannen uit de omgeving aanvankelijk heen en weer met de bus, de wens om zich bij het werk te vestigen moest worden ingewilligd. De gemeente maakte uitbreidingsplan na uitbreidingsplan. Het eerste in het noordoosten en vooral de woningbouwcorporaties vulden de wijken met woningen. Zij deelden in de dynamiek van de ‘boomtown’ Drachten. Voor cultuur en ontspanning werd De Lawei voor Drachten en wijde omgeving een belangrijk centrum.

Drachtstercompagnie is een streekdorp dat in de tweede helft van de 18de eeuw is ontstaan uit een paar buurtjes nabij de ontmoeting van een aantal veenwijken met de Compagniesterdwarsvaart. Al veel eerder was hier bewoning: bij De Knobben is een grafheuvel uit de bronstijd gevonden. Bewoning is door het oprukkende veen onmogelijk geworden. Dit hoogveen is vanaf het midden van de 18de eeuw vergraven.

Aan het einde van die eeuw meldde de Tegenwoordige Staat van Friesland bij de beschrijving van Opeinde dat er in het oosten een grote uitgestrektheid aan ‘hoog en vergraaven Veenland, naast aan de Drachten, tot aan de Ommelanden uitloopt, onder den naam van Folger Veenen’, het huidige Drachtstercompagnie met een ‘verscheidenheid van buurten en huizen.’

Na afloop van de verveningen in deze hoek trokken de veenarbeiders verder naar plaatsen waar nieuw werk lag te wachten, naar Nij Beets bijvoorbeeld. Er bleven ook arbeiders in de Drachtster venen wonen. Zij trachtten met het in cultuur brengen van het land een nieuw bestaan op te bouwen. Er kwamen buurtjes bij: de Meerwijk en de Korte Wijk en de dwars daarop lopende weg. Voorts ontwikkelde zich aan beide zijden van De Feart, de Compagniesterdwarsvaart, een meer open bebouwing van woningen met schuurtjes en boerderijen.

Vanaf de eerste helft van de 19de eeuw kwamen de eerste collectieve voorzieningen. In 1834 werd een school geopend, die in 1869 gelijk met het bouwen van een onderwijzerswoning werd vergroot. In 1850 werd op de kop van De Feart een hervormde kerk gebouwd. De afgescheidenen bouwden er een zaaltje.

Na de oorlog zijn aan de Smidswei en Swarte Wyk volkswoningen gebouwd, in de jaren zeventig gevolgd door woningen aan onder meer It Heechfean en in de jaren negentig volgt nieuwbouw aan de Pream achter de bestaande bebouwing waardoor het landschap niet wordt verstoord. In 1993 wordt een achttal naoorlogse woningen in het centrum van de Tsjerkebuorren vervangen door nieuwbouw. School en kerk waren toen ook al vernieuwd.

Driesum is een streekdorp in het oosten van Dantumadeel en het meest oostelijke dorp op de zandrug van de Dokkumer Wouden. Het is een dorp met een manifeste ontwikkelingsas waar later een aantal dwarsstraten op gelegd werden. De Voorweg en Achterweg komen hier bijeen en op de ontmoeting is een dorpskom gevormd. Ten oosten van het dorp, richting Stroobosser Trekvaart, ligt de agrarische buurt Oostwoude met flinke en soms monumentale boerderijen uit de 19de eeuw. De boerderijen aan de Achterweg zijn eenvoudiger maar ook ouder. Aan de rand van de dorpskom, de H.G. van der Veenstraat, staat een verrassend jong exemplaar met een voorhuis in art nouveau-stijl, waarbij vooral de elegante daklijstversiering opvalt.

De hervormde kerk is in 1713 gebouwd ter vervanging van het vervallen kerkgebouw. Boven de noordelijke ingang zit de in het Latijn gestelde stichtingssteen en boven de zuidelijke een zonnewijzer. De toren is in 1876 verrezen. Aan de binnenzijde zijn in de dammen tussen de vensters gebeeldhouwde wapencartouches geplaatst, waarvan een paar uit de 16de eeuw dateren (1581). Het meubilair met een avondmaalstafel en een herenbank van de familie Van Sytzama dateert goeddeels uit de 18de eeuw. Andere herenbanken zijn uit de bouwtijd van de kerk en één uit het einde van de 18de eeuw. Achter de kerk staat het schoolhuis dat na brand in 1787 is herbouwd. Het is een dwarshuis met zadeldak en een tot halsgevel opgetrokken middenpartij.

Ten oosten van de dorpskom ligt Rinsmastate waar de naam van de Sytzama’s aan verbonden is. De state is herhaaldelijk gewijzigd en in 1843 vervangen door een neoclassicistisch gebouw met vleugels. Het middengebouw is in 1944 door bommen getroffen maar de vleugels konden behouden blijven. Het hoofdgebouw is in 1947/48 in baksteen herbouwd en was van 1972 tot 1999 in gebruik als gemeentehuis. Zowel voor als achter liggen landschappelijke romantische tuinen uit de 19de eeuw met waterpartijen, oude bomen en stinsenflora. Aan de Van Sytzamaweg staat ook de uit ongeveer 1883 daterende tuinmanswoning van Rinsmastate.

Drogeham is een hooggelegen oud komdorp, aan en rond de Tsjerkebuorren dat geleidelijk tot een wegdorp, de Buorren, is uitgegroeid. Er is ook nog de Ikebuorren te vinden, die tot aan het begin van de 20ste eeuw als brinkachtige ruimte midden in het dorp lag en inderdaad was overhuifd met bomen. Anders dan de naam aangeeft zijn het iepen. De ruimte bestaat nog steeds en heeft bij de jongste dorpsvernieuwing een vrolijk kleurige inrichting gekregen.

Drogeham was een agrarisch dorp waarvan een paar boerderijen in de dorpskom en aan de doorgaande weg nog getuigen. Zoals een kleine stelp die opvalt omdat hij is gebouwd van kleurige kalkzandsteen. Veel boeren bedreven akkerbouw, waar nu voornamelijk veeteelt is te vinden in het coulissenlandschap met boomwallen. In de zuidwest-noordoost gerichte verkavelingsstructuur is in 1891 de Droegehamsterfeart naar het Kolonelsdiep gegraven. Die werd vooral gebruikt voor het transport van Hamster zand dat tot na de oorlog werd gewonnen. Een hoge boomwal kreeg vanaf de jaren vijftig in de zuidelijke dorpsuitbreiding een dominante plaats als een opvallende groenstrook tussen de Boskloane en de Dykswâl.

Na de oorlog is het dorp voornamelijk in zuidoostelijke richting uitgebreid, recent zelfs tot voorbij de Lytsewei, vroeger een van de agrarische streken van Drogeham. Deze weg voert naar de bij het dorp horende agrarische buurschap Hamsherne in het zuiden. Deze wordt nu van het oude dorp afgesneden door de N369 die om het dorp is gelegd. Door de uitbreidingen is de oude kom aan de noordwestzijde komen te liggen.

De dorpskerk staat temidden van een kerkhof op een hoge zandrug, als op een terp. Kerk en toren dateren uit het eerste kwart van de 13de eeuw. De zadeldaktoren staat er nog, maar de kerk was in de 19de eeuw bouwvallig geworden. Zij mocht in 1877 worden vernieuwd: op dictaat uit Den Haag waar de monumentenzorg nog in de kinderschoenen stond, moest dit gebeuren in de ‘bouworde’ van de oude kerk.

Dronrijp is een terpdorp dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling op een kwelderwal is ontstaan. Het was aanvankelijk een agrarische nederzetting waarvan de bebouwing zich concentreerde rond de kerk, de Tsjerkebuorren. Het dorp kreeg aan het begin van de 16de eeuw een goede ontsluiting over water, de vaart tussen Leeuwarden en Harlingen, die in de 17de eeuw tot een trekvaart werd verbeterd.

De kruising van de vaart met de weg, de huidige Hearewei, Skilpaed en Dûbelestreek, was een plaats waar het voor handels- en ambachtslieden en verzorgende functies zoals voor logementen een aantrekkelijke plaats om zich te vestigen. Zo ontstond ten zuiden van de Tsjerkebuorren een tweede kern, de Brêgebuorren. Bij en in de omgeving van Dronrijp stond een flink aantal staten en buitens. Over de weg werd Dronrijp in 1842 met het leggen van de straatweg van Leeuwarden naar Harlingen goed ontsloten en in 1863 kwam ten zuiden van het dorp de spoorlijn tussen dezelfde steden tot stand en kreeg het een halteplaats en in 1868 een station.

De twee nederzettingen groeiden in de loop van de 19de eeuw aan elkaar. De groei van het dorp was het gevolg van de bloeiende bedrijvigheid: enige kleine fabrieken en molens en vanaf 1891 ook een zuivelfabriek. Woningbouw kwam tot stand aan de Alddyk, het Skilpaed, de Hobbemasingel en de Puoldyk. Aan de Hearewei, de toegangsweg vanaf de rijksstraatweg, kwam de representatieve bebouwing van de notabelen met aan de westzijde grote middengangwoningen in parkachtige tuinen. In 1876 werd het haventje van Tsjerkebuorren, dat zijn functie verloren had, gedempt, maar de Buwevaart ernaartoe bleef.

In 1940 is een groot gedeelte van de trekvaart gedempt. Alleen aan het brede profiel is aan de Brêgebuorren nog te merken dat hier de voor de ontwikkelingen van het dorp zo belangrijke trekvaart liep. De bebouwing straalt dat ook uit. Het deels al eerder gegraven en in 1951 geopende Van Harinxmakanaal kwam ten zuiden van het sterk gegroeide dorp te lopen. Tijdens de crisis, de oorlog, maar ook gedurende de eerste decennia na de oorlog stagneerde de groei. Vanaf het einde van de jaren zestig, toen Dronrijp als forensendorp werd ontdekt, zette de groei weer in. Er kwamen eerst nieuwbouwstraten ten oosten van de Hearewei, later ook ten westen van de Buwevaart en recentelijk opnieuw aan de oostzijde. Tussen de oude trekvaart en het nieuwe kanaal zijn bedrijventerreinen te vinden. Sinds de laatste decennia van de 20ste eeuw komen nieuwe bedrijven tot stand in een lange strook langs de oude rijksstraatweg.

Het buiten Schatzenburg, gelegen in een parkachtige tuin, is door de aanleg van de autosnelweg A31 met viaduct nogal bruut van het dorp afgesneden. Het buitenhuis is in 1698 gesticht. Een verbouwing van 1724/"25 onder leiding van Wybe Saagmans uit Leeuwarden liet de opzet intakt. Het decoratieschema werd wel gewijzigd met beeldhouwwerk van Jacob Sydses Bruinsma. Op een vrij hoog souterrain is het buiten één laag hoog en voorzien van een hoge kap. Voor de ingang met een geblokte omlijsting ligt een royale trapopgang. Daarboven is een geveltop uitgemetseld, voorzien van een barokke bekroning met de alliantiewapens Huber-de Hertoghe. Agnes Alida Huber, bewoonster van Schatzenburg, was in 1745 stichtster van het vrouwengasthuis Vredenhof. De oorspronkelijke rij eenkamerwoningen werd een eeuw na de stichting verdubbeld. Bovendien liet het gasthuis in 1872/’76 een rij woningen aan It Heech bouwen.

Van de oorspronkelijk romaanse kerk resteren nog enkele fragmenten. De kerk werd in 1504 tot de huidige vernieuwd in kenmerkend laatgotische vormen. De toren verrees in 1544. De onderbouw bestaat uit twee geledingen, waarvan de onderste een brede, hoge ingangspartij heeft en de bovenste nissen gotisch traceerwerk. Hierop staat een achtzijdige stenen lantaarn, die op de hoeken met pilasters versierd is en waarvan de galmgaten bovenaan van gotisch traceerwerk zijn voorzien. Aan de Dûbelestreek staat de rooms-katholieke kerk uit 1839, die een eeuw later bij vergroting van het schip een traditionalistisch front met toren kreeg.

Eagum, in het Nederlands fout gespeld als Aegum is een van de kleinste dorpen van Friesland. Het is een terpdorp ten zuiden van het in 1833 drooggemalen Groote Wargastermeer. Het is met een korte opvaart verbonden met het Eagumerdiep, een breed vaarwater van Leeuwarden naar Grou. Volgens verschillende beschijvingen uit vorige eeuwen zouden er enkele staten hebben gestaan, Idsinga en Hottingawier, de laatste vrij ver ten zuidwesten van de terp. Op de grietenijkaart uit het midden van 19de eeuw staan rondom de kerkterp een viertal grote boerderijen Groot en Klein Haringa, Brandinga en Rollema.

Het had door de ligging aan een druk vaarwater potenties, maar het bleef een kleine agrarische nederzetting. Er kan zelfs nauwelijks gesproken worden van een nederzetting omdat Eagum geen dorpskom heeft. Als kern doet het hoge met oude elzen omzoomde kerkhof met een opvallende, eenzame toren zijn best. De kerk voor de weinige bewoners van Eagum heeft het nog tot 1838 uitgehouden. Nog geen eeuw eerder, in 1777, was zij vernieuwd en verving zij de aan de Heilige Nicolaas gewijde middeleeuwse kerk. De kleurige gedenksteen vertelt dat de zevenjarige Cornelis Arent van Scheltinga in dat jaar de eerste steen heeft gelegd. Hij was het zoontje van de grietman van Idaarderadeel. De kleine gemeenschap heeft het onderhoud van de kerk niet kunnen volhouden. Die werd daarom, compleet met kansel, kraak en banken, in 1838 verkocht en afgebroken. De toren is gehandhaafd. Ook het kerkhof bleef, maar de andere gedeelten van de terp zijn afgegraven en de vruchtbare aarde werd onder de Eagumer boeren verdeeld. De toren kan dateren uit omstreeks 1300, maar dat is met de in 1888 aangebrachte pleisterlaag – met schijnvoegen die blokken suggereren – aan de buitenzijde niet te controleren. Aan de oostzijde waar de kerk stond, zit een fraaie deur in een zware omlijsting van pleister in hol-bol profiel. Het verhaal gaat dat de toren bij het middelpunt van de wereld ligt.

Earnewâld is een streekdorp aan het water dat na de Middeleeuwen aan het Eernewoudsterwijd is ontstaan. In de eeuwen dat het verkeer en transport nog voornamelijk over het water plaatsvonden was het dorp goed ontsloten.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1786 gemeld: ‘’t kleinste en afgelegenste dorp der geheele Grieteny. De Kerk van dit dorp heeft een stompen toren, en weinig huizen rondom de kerk, ook in ’t geheel maar 13 stemmende plaatsen. Naar dit dorp loopt geen rydweg; dus kan men derwaards alleen te lande komen, midden in een droogen Zomer, over de laage Garypster landen; doch de vaart is zeer gelegen en vermaakelyk, dewyl hier alle schepen uit de Drachten, Oudega, Smallenee en Beetsterzwaag moeten voorby vaaren, om voorts, over Wartena, naar Leeuwarden te komen.’

Ondanks de gunstige ligging is het een klein dorp gebleven omdat het temidden van de veenlanden lag. Daar werd aan het einde van de 18de eeuw vooral ten westen van het dorp volop turf gegraven en gebaggerd. Op de grietenijkaart van Tytsjerksteradiel in de Schotanus-atlas van 1716 is van deze activiteiten nog niets te zien. Op deze kaart is de kerk met de ‘stompe’ toren afgebeeld: een zadeldaktoren die in 1794 is vervangen door de huidige kerk met een driezijdig gesloten koor, een ongelede toren en een ingesnoerde naaldspits. Hierin hangt een luidklok van Geert van Wou uit 1500.

De veenderij die tot in de 19de eeuw werd voortgezet, liet bij het dorp een bijzonder petgaten- en plassengebied achter. Het bood in de 20ste eeuw alle mogelijkheden tot de ontwikkeling van vroeg watertoerisme, waarna ook de natuurlijke waarde werd onderkend. Voor deze ‘Alde Feanen’ werd door It Fryske Gea een beleid ontwikkeld, waarbij beide aspecten kansen tot ontwikkeling kregen. Aan de overkant van het Wijd is een groot recreatiedorp ontwikkeld en ten oosten van het dorp het bedrijventerrein De Stripe met passende activiteiten, waaronder een scheepswerf voor skûtsjes. De 18de-eeuwse woudboerderij ‘It Kokelhûs’ is tot museum ingericht.

Easterein is zonder twijfel een van Frieslands mooiste dorpen, als even aan het bedrijventerrein aan de noordoostzijde voorbij wordt gegaan. Het dorp heeft een soort middelpuntzoekende kwaliteit: het dorp is mooi, de kerk is mooier en de ‘kraak’ in de kerk is het mooist. Easterein was de belangrijkste nederzetting van een van de vroegst bedijkte gebieden: het eiland van Easterein. Het is niet duidelijk of het een oud terpdorp is of dat het een nederzetting is van na de bedijking, waarbij de traditionele structuur voor het nieuw ontwikkelde dorp werd gekozen.

Vanouds heeft het dorp naar alle zijden goede waterverbindingen gehad en was het omringd door staten en grote boerderijen. Het was lange tijd het belangrijkste dorp van de grietenij: het is in de 19de eeuw door Wommels overvleugeld. Easterein heeft een nagenoeg gaaf dorpscentrum van een omgrachte kerkterp waarvan een klein stukje is gedempt.

Noordelijk staat de in 1870 in een parkachtige tuin gebouwde pastorie met een eigen toegangsbrug. De kerkbuurt om de gracht laat een gesloten, gevarieerde bebouwing zien waar weer buurtjes achter zijn ontwikkeld. Vanaf de weg op de oude dijk loopt naast het traditionele, sfeervolle dorpscafé een schilderachtig straatje naar de kerkterp, aan de achterzijde begeleid door een kleine gracht. Aan de dijk is in de 19de eeuw in zuidoostelijke richting gebouwd, evenals aan de weg naar Wommels. Langs deze wegen staan enkele fraaie brede, notabele woningen en woningen met kaaszolders.

De hervormde kerk is het hoogtepunt van het dorp in de nagenoeg gave positie op de omgrachte kerkterp. Zij is met toren in de 14de eeuw gebouwd met gebruikmaking van ouder muurwerk van tufsteen. Aan de noordzijde staat de 13de-eeuwse sacristie. De kerk bewaart een schat uit de vroege renaissance. Hein H., een kistenmaker uit de buurt, maakte in 1554 een grote, twee verdiepingen hoge kraak of doxaal over de volle breedte van het schip. Tussen een spannende zuilenarcade zijn overal decoratieve verrijkingen en bijbelse voorstellingen aangebracht.

Het terpdorp Easterlittens heeft zijn tegenhanger Westerlittens, een boerenbuurschap ten westen van Wommels. Easterlittens ligt bij een kruising van waterwegen, de vroeger belangrijke Bolswardervaart en Franekervaart. Bij de kruising van waterwegen is in 1888 een zuivelfabriek gesticht. De fabriek sloot omstreeks 1990 en is in 1997 gesloopt. De hoge schoorsteenpijp is met het stookhuis als monumentale herinnering bewaard gebleven. Binnen het dorp bepaalt de deels afgegraven hoge terp met flinke kerk en hoge toren het beeld. Het kerkhof wordt door linden omzoomd. Ten zuiden van de kerk ligt een door bebouwing omringd plein. Hier wordt ’s zomers het straatkaatsen beoefend. In de bebouwing is café Het Wapen van Friesland het markante hoogtepunt. Binnen pronkt de gelagkamer met wandschilderingen uit 1945 door kermisattractieschilder Hendrik Giesing.

Tussen plein en kerk en de oostelijke oever van de Franekervaart bestaat een wirwar aan steegjes met oude en minder oude huizen, huisjes en een hoog kaaspakhuis. Aan de vaart afwisselend een kade, overtuinen en particuliere tuintjes aan het water, waardoor een schilderachtig kruip door sluip door is ontstaan. Ten westen van de brug over de Franekervaart staan nog enkele rentenierswoningen en verderop liggen buurschappen met monumentale boerderijen: Wieuwens of Sprong en Skrins.

De Margareta-kerk is oorspronkelijk in de 12de eeuw gebouwd van tufsteen. De zuidgevel van de kerk bestaat uit gele kloostermoppen, maar ook velden tufsteen zijn bewaard gebleven. Er zijn grote spitsboogvensters en bouwsporen uit allerlei perioden. Het koor is halfrond gesloten. De noordgevel is levendig door veel bouwsporen: kleine romaanse vensters, een dichtgezette ingang met geprofileerde dagkanten. In de 15de eeuw is een sacristie tegen de kerk gebouwd. De forse toren is 19de-eeuws; de eerste steen is blijkens een gedenksteen in 1854 gelegd en hij is in 1902 hersteld. Hij bestaat uit drie geledingen en een achtzijdige, ingesnoerde spits. Op het kerkdak staat een spitse ruiter met angelusklokje. Het interieur onder het spitsbogige tongewelf dateert voornamelijk uit het midden van de 18de eeuw.


0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 |
Nieuwe encyclopedie van Fryslân voor slechts € 29,90 incl. verzenden!

Bijna 8 kilogram aan kennis over Friesland! Wees er snel bij want op is op.

De Nieuwe Encyclopedie van Fryslân is een onmisbare aanvulling in de boekenkast voor iedereen die gek is van Fryslân en meer wil weten van deze provincie. Op 15 september 2016 verscheen de vierdelige encyclopedie die rond de 3000 pagina’s telt, 11.000 trefwoorden bevat en ruim 8 kilo weegt. De encyclopedie staat bomvol actuele kennis over Fryslân en is een echte pageturner geworden.

Voor al diegenen die dit standaardwerk over Fryslân altijd al hadden willen hebben! Nu voor een wel heel speciaal prijsje! Maar let op! Op = Op!