De 412 dorpen van Friesland

De 412 dorpen van Friesland

Er zijn meer dan vierhonderd dorpen in Friesland te vinden, van groot tot klein.

Waar je je ook bevindt in de provincie, overal zie je aan de horizon in alle windrichtingen kerktorens en -torentjes staan. Allemaal vertegenwoordigen ze een van de Friese dorpen. Zonder uitzondering dorpen met een eigen verhaal, traditie en een lange historie. Somige zelfs met een eigen taal zoals de dorpen in Het Bildt of de Stellingwerven. Daar praat men Bildts en Stellingwerfs. In de omgeving van de dorpen vaak talloze kleine of grotere boerderijen van het type Stjelp of Kop-hals-romp. Per regio hebben deze boerderijen vaak een speciaal type uilenbord dat hoort bij het gebied.

Drachten en Heerenveen zijn zondermeer de grootste dorpen van Friesland. Leons wellicht het kleinste met haar kerk, woonhuis en boerderij (zie foto). Groot of klein, allemaal hebben ze hun eigen interessante verhaal en ontstaansgeschiedenis. Hieronder zetten we dit graag voor u op een rij.

Om een bepaald dorp te vinden klikt u op de bijbehorende beginletter. Binnenkort voegen we meer zoekmogelijkheden toe aan deze pagina.

Kies de beginletter


Hallum is een radiaal terpdorp dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling op een kwelderrug is ontstaan. In de 11de eeuw is de zeedijk die ten noorden van de Ferwerderadeelster dorpen werd opgeworpen op de terp aangesloten. De Hallumer terp kwam daarbij geheel binnendijks te liggen. Die raakte aanvankelijk om het kerkhof vooral bebouwd aan de zuidwestzijde met de Hegebuorren en de Lytse Buorren en aan de noordzijde met de Grutte Streek en omgeving. Het waren enkele van de vele oude radiale paden.

Aan de noordwestzijde kwam binnen de dijk in de 13de eeuw Offingastate op een weids erf tot stand, dat toen waarschijnlijk de ringweg aan die zijde al verstoorde. De state is in 1738 gesloopt en liet lang een onbebouwd terrein achter. Voor het overige is ondanks de latere compacte bebouwing de ringweg nog duidelijk aanwezig, aan de noordoostzijde heet hij zelfs Rondweg. Aan de zuidzijde lag Goslingastate net buiten de ringweg en verder van het dorp aan de oostzijde Sytjemastate.

Het dorp werd ontsloten door de Hallumer Meer die na de verbetering en het leggen van een jaagpad sinds 1648 ook wel de Hallumer Trekvaart werd genoemd. Deze vaart vormde met een haakse bocht de haven tegen de westelijke flank van het dorp. De vaart koerste vervolgens in zuidwestelijke richting om na een paar honderd meter opnieuw een haakse bocht naar het zuidoosten te maken om kaarsrecht door het land te lopen en bij Bartlehiem in de Ee uit te monden. Vanaf de 17de eeuw kwam er dan ook bebouwing aan de zuidwestelijke zijde van het dorp.

De nijverheid heeft met grote bedrijven voor banket en beschuit en eerder bedrijven in metaalwaren in en bij dit dorp sporen nagelaten. Aan de Mounebuorren staat beschuitfabriek ‘De Volharding’ uit ongeveer 1915 met een notabele directeurswoning uit het einde van de 19de eeuw. De industrie is na de oorlog grotendeels verplaatst naar de Doniaweg die in westelijke richting naar Hallumerhoek voert en daar een aanzienlijke wissel op het landschap trekt. Een ander gevolg is dat voor, maar vooral na de oorlog relatief veel volkswoningbouw tot stand is gekomen. De dorpsuitbreidingen hebben op een vrij zorgvuldige wijze voornamelijk aan de zuidoostelijke en iets minder aan de zuidwestelijke zijde plaatsgevonden.

De dorpskerk aan de oostelijke zijde van een van de fraaiste kerkhoven van Friesland was oorspronkelijk waarschijnlijk gewijd aan Sint Martinus. Zij is een eenbeukige kerk uit het einde van de 13de eeuw met vijfzijdig gesloten koor, twee lagere, dwars geplaatste aanbouwen, waarvan de noordelijke met een tentdak en een spitsje. De toren van drie geledingen kreeg een ingesnoerde spits. De oudste sporen zijn twee tufstenen muurfragmenten uit omstreeks 1100 in de noordelijke aanbouw. Er zijn restanten van een klimmend boogfries zichtbaar. Het schip met romaniserend boogfries kwam eind 13de eeuw tot stand. De vensteromlijstingen kregen kraalprofielen en lopen als nissen naar beneden toe door. Met de bouw van het schip is mogelijk ook de zuidelijke aanbouw tot stand gekomen. De ouderdom van het 14de-eeuwse koor is vooral zichtbaar aan de noordzijde. In 1865 is de rest vernieuwd. De huidige toren is herbouwd in 1805/’06: de oude toren was een jaar eerder ingestort. Het ruime, maar zeer volle kerkhof is voorzien van een verzorgd, in 1876 door Jacob Douma ontworpen gietijzeren hekwerk. Aan de noordrand staat het kerkelijke lokaal uit 1912 met elementen in de vernieuwingsstijl.

De doopsgezinde kerk aan de Offingaweg is een eenvoudige zaalkerk uit 1875 en de gereformeerde kerk is in 1912 prominent op een hoek aan de ringweg, de Langebuorren, gebouwd naar ontwerp van Tjeerd Kuipers. Ten westen van Ferwert heeft het befaamde in 1163 gestichte klooster Mariëngaarde gestaan. Het is meteen na de Hervorming in 1580 opgeheven en de gebouwen zijn gesloopt. Op het terrein aan de rand van het Monnikenbildt en ten zuiden van de Hallumerhoek – waar aan de Mariëngaarderweg meer grote boerderijen liggen – staat nu een kop-hals-rompboerderij uit omstreeks 1840 met een lang voorhuis.

Hantum is een karakteristiek terpdorp dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling is ontstaan op een kwelderwal en geleidelijk tot flinke hoogte is opgeworpen. Het komt in het midden van de 10de eeuw voor het eerst in de bronnen voor als Hanaten. De kerk lag, zoals dat wel meer voorkwam, niet in het midden van de terp, maar door afgravingen omstreeks 1900 kwam zij helemaal aan de zuidwestelijke rand van de dorpsterp te liggen.

De dorpskom ligt daardoor ten noorden en noordoosten van de Tsjerkestrjitte, waar de uit 1845 daterende school staat die nu als verenigingsgebouw in gebruik is en daartoe later is uitgebreid. Aan de Grutte Stege, Smidsstrjitte en andere straten en stegen staat een vrij compacte bebouwing van eenvoudige, traditionele burger- en arbeidershuizen. In de loop van de 20ste eeuw is Hantum geleidelijk in oostelijke richting wat uitgebreid en de naoorlogse nieuwbouw kwam aan de zuidoostelijke flank terecht.

Aan de rand van de hoge, afgegraven terp staat de aan het einde van de 12de eeuw gebouwde en aan Martinus gewijde romaanse kerk. Zij is opgetrokken in tufsteen en is op de vensters en de toren na vrij gaaf de tijd doorgekomen. De forse toren met ingesnoerde spits en aan beide zijden onderling verschillende aanbouwsels verving in 1808 een westwerk. In de gotische tijd is het schip enigszins verhoogd en kwamen spitsboogvensters in de zuidelijke gevel. Het koor springt iets in en de halfronde absis springt opnieuw een beetje in. Het tufstenen muurwerk dat vooral aan de noordzijde weinig is verstoord, is versierd met wijde rondboognissen op smalle muurdammen, waarover een kraal loopt. Bij het koor zijn de nissen wat lager en kregen ze ook nog maskers ter versiering. De boogomlijsting en de kraal zijn behakt tot een vertanding. De pastorie in de Smidsstraat is een middengangswoning van het notabele type. Ten zuiden van Hantum is in 1988/’91 een Stoepa, een boeddhistische tempel, gebouwd, een opvallende exoot in het Friese landschap.

Hantumeruitburen is administratief een dorp, maar er heeft zich volstrekt geen komvorming voorgedaan. Er is nooit een kerk geweest en de kinderen waren voor het onderwijs ook aangewezen op omliggende dorpen. Toch werd Hantumeruitburen al in vroegere eeuwen als een zelfstandige gemeenschap aangemerkt. In de Tegenwoordige Staat van Friesland uit 1786 staat te lezen: ‘De zogenoemde Hantumer Uitbuuren bestaat uit eene verzameling van verstrooide buurten, met naame Raard, Bierum, Medent, Germerhuizen en Nyenhuis, die te samen genomen 13 stemgerechtigde plaatsen bevatten. Nyenhuis ligt aan de Paezens, en van Medent loopt derwaarts eene uitwatering; doch de overige liggen aan den Rydweg.’ Nijenhuis ligt helemaal in het oosten bij de waterloop de Paesens en tegen de voormalige grietenijgrens aan. Bij Bierum, nu een groep boerderijen aan de zijweg van de Fennewei, staat een van de boerderijen op een huisterp en bij Raad, Raarderterp of Rhoodeterp nabij de in 1853 bepuinde Dokkumerwei staan de boerderijen op huisterpen en daar is nog een radiaal patroon in het landschap te herkennen. Medent (ook Miedend) ligt weer zuidelijker en bestaat uit de twee boerderijen Groot en Klein Medent.

Hantumeruitburen is een archipel van groepen heel kleine agrarische nederzettingen gebleven. Alleen bij de Hantumerhoek, de kruising van wegen tussen Hantum, Hantumhuizen en Bierum, is enige woningbouw tot een buurtje gegroeid. Dit nabij een aan het begin van de 20ste eeuw gebouwde gereformeerde kerk, een traditionele zaalkerk met toren voorzien van een ingesnoerde spits, en een vrij moderne school. Bij de oude boerderijen van Bierum zijn recent een paar moderne woningen gebouwd.

Hantumhuizen is een vanuit Hantum ontwikkelde, vrij jonge terpnederzetting die pas in de volle Middeleeuwen gesticht is. De terp is nauwelijks merkbaar omdat deze in 1891 grotendeels is afgegraven en nu ruimte biedt aan een rechthoekig patroon van straten en paden. Er heeft een aantal adellijke woonhuizen in de omgeving gestaan die alle weer zijn verdwenen. Na de oorlog is enige nieuwe bebouwing aan de noordzijde van het dorp gekomen: zelfs enige volkshuisvesting aan de Kamphuisstrjitte. Ten oosten van het dorp staat nu op het omgrachte terrein van Poptastate een monumentale, laat-18de-eeuwse kop-hals-rompboerderij. Tussen kop en hals is een oude stinsmuur gehandhaafd.

De gereformeerde kerk staat aan de Hantumerhoek, een buurtje dat tussen dit dorp Hantum en Hantumeruitburen is gegroeid (zie aldaar). Kerk en toren lijken buiten het dorpsweefsel te staan, ten oosten van de doorgaande weg. De forse, ongelede kerktoren is het oudst. Hij zal rond 1200 zijn verrezen. De toren heeft een overwelfde begane grond en hij draagt een luidklok uit 1616. In de eerste helft van de 13de eeuw is de eenbeukige, aan Sint-Anna gewijde kerk gebouwd. Zij is een van de fraaiste exemplaren in romanogotische stijl van Friesland. Dat is vooral te genieten door de robuuste kraalprofielen die zowel de lisenen, de muurdammen, begeleiden als ook de dagkanten van de rondboogvensters omvatten. Ook de nissen kennen deze omranding en ze zijn bovendien met metselmozaïek gevuld. Omstreeks 1335 zijn de oorspronkelijke gewelven vervangen door twee koepelgewelven met licht spitsbogige schei- en gordelbogen die op pijlers en inwendige muurdammen rusten. Geschilderde gewelfribben en cirkels van siermetselwerk verlenen tezamen aan het interieur een bijzondere sfeer. Een fraaie rococo preekstoel, een klein maar fijn zandstenen epitaaf voor Pybo van Eminga en vrouw in vroege renaissance-vormen, zijn fraaie elementen. De koorpartij is in de 18de eeuw toegevoegd en deze is tijdens de restauratie in 1942 in romano-gotische stijl aangepast, alsof deze er altijd heeft gezeten. Toen zijn meer details in deze zin ‘verbeterd’ waardoor historisch geen volstrekt eerlijk beeld meer wordt gegeven.

Harich is een lommerrijk komdorp met een naar het westen zich vijf kilometer uitstrekkende streek met verspreide, open bebouwing, waarin de buurschappen De Bels, Frisbuorren en Westerend-Harich liggen. Aan de andere kant, tegen Balk aan, ligt ook nog de boerenstreek Lorbuorren. Het dorp komt in de 12de eeuw voor het eerst in de bronnen voor. Het ligt op een lange zandrug die bij de dorpskom maar net boven de nullijn ligt, maar bij Westerend op een plaats bijna vier meter hoog is. Het is de noordelijkste zandrug van het oude Gaasterlân, waarop aan de noordzijde de lage veenpolders, de Van der Weayenspolder en de Groote Noordwolder Veenpolder, aansluiten. De kern is rond de oude dorpskerk gegroeid.

Rond Harich staat een aantal monumentale boerderijen, waarvan Welgelegen, gebouwd in 1870 naar ontwerp van architect H. Luiking het opvallendst is. Het heeft een in de breedte gebouwd deftig voorhuis in een decoratieve mengstijl met een verhoogde middenpartij met balkon op gietijzeren kolommen. Welgelegen ligt fraai in een bocht van de autoweg om Balk en vormt een deftig front voor het dorp. Aan de andere kant van de weg ligt in de Warren een moderne, in 1996 gebouwde boerderij, naar het model van het gelouterde type van de kop-hals-romp.

In de kern van het dorp staat de kerk met toren op een hoog en met bomen omzoomd kerkhof. De bakstenen toren dateert vermoedelijk al uit de 12de eeuw, maar later is de romp verhoogd en de bakstenen spits – een zeldzaamheid – is er vermoedelijk in 1603 opgezet. In de toren hangen twee door Petrus Overney gegoten klokken uit de tweede helft van de 17de eeuw. De kerk is herbouwd in 1663, volgens het opschrift van de omlijste ingangspartij is dat gebeurd na een storm. Het interieur heeft een 17de-eeuwse kansel en een marmeren grafmonument van Ulbo Aylva Rengers en zijn vrouw. Helemaal in het zuiden werd lange tijd op Maria Hemelvaart, 15 augustus, de Wildemarkt gehouden, een befaamde vee- en paardenmarkt.

Harkema is een jong en in de jongste tijd sterk gegroeid streekdorp met een verleden als heidedorp. Harkema kent allerlei varianten aan namen: vroeger was het Harkema Opeinde, maar om verwarring te voorkomen met de Smallingerlandster en Groninger Opeindes, werd Harkema voorgevoegd. In het Fries wordt ook gesproken van Harkema Opein, Hamster Pein maar meestal kortweg De Harkema.

De Hamster Pein, nu ressorterend onder Drogeham, is een agrarische streek in het noorden, aan de doorgaande weg tussen Drogeham en Augustinusga. Daar ligt de oorsprong van het dorp waaronder toen ook nog de agrarische streek Buweklooster hoorde. In het midden van de 19de eeuw wordt nog geschreven dat zuidwaarts van Hamster Pein uitgestrekte, onbebouwde heidevelden liggen. Juist toen vestigden de eerste arme bewoners zich op de heide, die in de eeuwen daarvoor was afgeveend. Vestigen en bewoners zijn in dit verband grote woorden. De heidebewoners zochten een plekje, trokken in een dag een heidehut of spitkeet op en probeerden er te overleven met losse arbeid. De mannen en jongens trokken soms naar heinde en ver om met seizoensarbeid wat te verdienen om de winter door te komen. Brandstof werd gewonnen uit de zogenoemde bulten, resten van de verveningen. Er werden matten en bezems gemaakt die werden uitgevent.

Dat ontstaan van een nederzetting van zeer losse, zelfgebouwde onderkomens heeft de mentaliteit en daarmee de sfeer voor altijd bepaald. In de Friese encyclopedie van 1958 staat een rake karakteristiek: ‘Harkema is een arbeidersdorp met verspreide bebouwing, de bevolking is zeer aan de streek gehecht en emigreert moeilijk. De werkloosheid is groot (febr. 1956 26% van de mannelijke beroepsbevolking), vooral onder losse landarbeiders en grondwerkers, met afkeer van fabrieksarbeid. Harkema oriënteert zich na de nijpende armoede in de 19de eeuw langzamerhand in ander soort werk, maar heeft te kampen met zijn verleden, innerlijke onzekerheid en gebrek aan begrip van de buitenwereld.’

Die onzekerheid is niet te merken aan de bouwactiviteiten in het dorp. De bevolking, sinds 1958 met 55% gegroeid, heeft het dorp grotendeels gevormd. Het zelf ontwerpen en bouwen van woningen komt er opvallend veel voor. Sindsdien is de structuur van het dorp, die voornamelijk bestond uit bebouwing langs uit elkaar liggende wegen, verdicht en is Harkema compacter geworden. Op veel plaatsen staan woningen en bedrijven schijnbaar zonder veel plan door elkaar. Aan de westzijde liggen bedrijventerreinen.

Het verleden van het heidedorp kan op twee plaatsen nog worden beleefd. In de oorspronkelijke setting aan de Mûntsegroppe, een zandweg die van Hamsherne in het noorden naar Rottevalle in het zuiden loopt en deels de scheiding vormt tussen de gemeenten Achtkarspelen en Tytsjerksteradiel. Ter hoogte van Harkema staat aan deze zandweg een reeks in 1919 gebouwde arbeiderswoningen op ruime kampen land. Ze hebben het karakter van een kleine boerderij omdat achter het voorhuis de kapschilden doorschieten en een schuur vormen voor kleinvee of akkerbouwproducten. De woningen vormen in het grotendeels ontgonnen gebied met ook nog stukjes heide een gaaf geheel dat duidelijk maakt hoe deze omgeving aan het begin van de 20ste eeuw in cultuur werd gebracht. Zuidelijker, nabij de Betonwei staan nog twee van de in totaal 22 door de woningstichting in 1912 gebouwde ontginningsboerderijtjes. Ze zijn de aanleiding geweest tot het stichten van het themapark de Spitkeet waar met ondermeer een plaggenhut het wonen en werken op de heide wordt getoond.

Ten noorden ligt aan de Nieuwe of Compagnonsvaart de bij Augustinusga horende buurt Roodeschuur en ten westen daarvan Buweklooster, dat nu bij Drogeham wordt gerekend, maar vanouds bij Harkema hoort. Het premonstratenzer klooster is in 1242 door Bouwe of Buwe Harkema gesticht, dezelfde persoon die Harkema zijn naam heeft gegeven. Tegen het midden van de 19de eeuw was er nog muurwerk van het klooster te zien. Buweklooster is nu een buurschap met aan de oostzijde grote boerderijen, waaronder een monumentale uit 1807. Via een zandpad kan het kleine kerkhof met klokkenstoel worden bereikt.

Hartwerd ligt ten zuiden van Burgwerd en is er met de kronkelende Kleasterwei mee verbonden. Het is een klein terpdorp met een roemruchte geschiedenis. Het dorp lag tussen twee kloosters in: het Oegeklooster of Ugoklooster stond aan de Bolswarder zijde. Dit was een uithof van Bloemkamp, het grote klooster ten oosten van Hartwerd. In 1572 werd het Oegeklooster door de Geuzen verwoest.

Het veel grotere Bloemkamp of Oldeklooster, gesticht in 1191, stond oostelijk van het dorp, op nog geen kilometer afstand van de Hidaardersyl van de Oude Kloostervaart in de Slachtedyk. Het was een cisterciënzer abdij en een van de belangrijkste kloosters van Friesland. Hoewel het klooster als agrarisch bedrijf goed had gedraaid, ging het later minder, omdat honderden lekebroeders op de kas teerden.

In het begin van de 15de eeuw vonden hervormingen plaats. Een eeuw later volgde een tragedie: Bloemkamp werd in 1535 door 300 wederdopers bezet. De opstand werd bloedig neergeslagen. Het klooster werd in 1572 door de Geuzen in brand gestoken; een paar jaar later is het eens zo trotse klooster opgeheven. Het brede kloosterterrein is in het landschap te herkennen: er staan nu twee grote boerderijen.

Temidden van deze religieuze nederzettingen lag Hartwerd waarvan de bevolking in de Middeleeuwen ongetwijfeld voordeel heeft gehad van de bedrijvige kloosters. Hartwerd werd voor vol aangezien want tot 1322 zijn de landdagen van Westergo in Hartwerd gehouden. Maar het is een stil dorpje geworden.

Hartwerd had een kerk maar die was in 1771 zo bouwvallig dat zij is gesloopt. De doden moesten midden in de kleine gemeenschap blijven en het dorp heeft zijn kerkhof in ere gehouden. Er kwam een klokkenstoel. Het kerkhof heeft zich met zijn dichte boomzoom ’s zomers tot een groene kathedraal gevormd, waarin het gesloten klokkenhuis uit het tweede kwart van de 19de eeuw, met een klok die mogelijk al uit de 14de eeuw stamt, het middelpunt is. Daaromheen is de bebouwing van woningen en boerderijen gegroepeerd.

Haskerdijken is een streekdorp dat is ontstaan in de buurt van het klooster Maria’s Rozendal of het Haskerconvent, dat omstreeks 1235 is gesticht op de plaats waar de vrome kluizenaar Dodo zijn kluis had. Op de grietenijkaart van 1718 staat langs de kronkelige Hasker Dijken verspreide bebouwing van vooral boerderijen. De meeste staan in het noorden. In het midden zijn de kapel van het convent en enkele boerderijen afgebeeld. Een strak aangelegde dijk ligt naast de oude kronkeldijk.

In 1788 meldde de Tegenwoordige Staat van Friesland dat het dorp bestond uit een weids grondgebied maar dat er maar weinig huizen stonden: ‘Naar dit Dorp is dat gedeelte van den rydweg genaamd, ’t welk van Akkrum naar ’t Heerenveen, door deeze Grieteny, loopt: deeze weg, eertyds zeer bogtig en een groot gedeelte van ’t jaar onbruikbaar zynde, werd in 1716, door den Heere Grietman Jr. P.F. Vegilin van Claerbergen verbeterd, en verder Westwaards gelegd, onder den naam van de Nieuwe Hasker Dyken.’ De nieuwe rechte dijk kreeg naast de functie van waterkering die van verbindingsweg en hij werd in 1826 grotendeels gebruikt om er een deel van de rijksstraatweg van Leeuwarden naar Zwolle over aan te leggen.

Het dorp bestaat nu uit een paar buurten van verschillende aard. Helemaal in het noorden ligt een streek van grote en soms monumentale boerderijen langs de oude Rijksstraatweg en de Sminiaweg.

In het midden ligt bij de brug en de fly-over van de autosnelweg over de Nieuwe Pompsloot, de Kapellewei. De weg voert naar het licht verhoogde kerkhof met de hervormde kerk die in 1818 is gebouwd op de plaats van de kloosterkapel van het convent. Het is een zaalkerk met een driezijdige koorsluiting en een geveltorentje.

Zuidelijker is een buurt gevormd bij een sluis en een nieuwe brug in de vaart die naar de Polder van het 4de en 5de Veendistrict leidt. Dat heeft de buurschap Nieuwebrug gevormd die voorheen tot Schoterland en de gemeente Heerenveen behoorde.

Haskerhorne is een streekdorp van middeleeuwse oorsprong. Het zal omstreeks 1200 aan de verbindingsweg tussen Westermeer/Joure en Heerenveen zijn ontstaan. Op het vroegste betrouwbare kaartbeeld, dat in de atlas van Schotanus uit 1718, ligt een aantal boerderijen op een rij, ruim ten zuiden van de weg. Mogelijk lag daar het middeleeuwse pad. Er stonden toen bijna veertig woningen en een kleine twintig boerderijen ingetekend, een flinke streek voor die tijd.

Aan het einde van de 18de eeuw beschreef de Tegenwoordige Staat van Friesland: ‘dit Dorp ligt ten Westen van het voorige Oudehaske, meerendeels binnen de voornoemde bepoldering. De kerk met een stompen toren staat ten Zuiden van den rydweg, tusschen ’t Heereveen en de Joure, en de aan weerskanten staande huizen. Het land ten Zuiden van dien rydweg, is hoog bouwland en van een hoogveenigen aard; doch het Noordelyke gedeelte is, gelyk dat der overige Dorpen, laag, veenig, zeer uitgebreid en weinig bewoond.’

De oude kerk had een hoge toren met een zadeldak. De huidige kerk met een driezijdig gesloten koor is in de 18de eeuw gebouwd op een ruim kerkhof en kreeg in 1913 een nieuwe westelijke gevel en een geveltoren met ingesnoerde spits. Het gebouw is opgetrokken van grauwe steen en de zuidelijke gevel is gepleisterd. De kerk en omgeving zijn geen kern gaan vormen.

In het zuiden kwam aan de Haulsterweg ten zuiden van het dorp in 1919 de eerste volkshuisvesting tot stand, een reeks van acht vrijstaande woningen. Nabij de driesprong staat aan de Jousterweg de voormalige zuivelfabriek, waarin een klein gedeelte in redelijk oorspronkelijke staat verkeert. Verder bezit deze hoofdroute een gevarieerde bebouwing aan de noordzijde. Aan de zuidzijde ligt de boerenstreek nog steeds op ruime afstand van de weg: de grote boerderijen vormen tezamen een fraai ritme. De naoorlogse uitbreidingen zijn vooral te vinden in het gebied ten oosten van de Haulsterweg en ten zuiden van de Jousterweg. Ten noorden van het dorp staat bij de Polderbosvaart een curieus gemaal.

Haulerwijk is een karakteristiek en naar verhouding oud veenkoloniedorp, een streekdorp langs de Compagnonsvaart, de Haulerwijkstervaart en Kromme Elleboogvaart. De vaart werd in 1756 door de Drachtster Compagnie gegraven op het dorpsgebied van Haule. In de Tegenwoordige Staat van Friesland wordt er in 1788 nog met geen woord over gerept, terwijl dan al een generatie lang in het hoogveen wordt gewerkt. Wel meldt deze in de inleiding over Ooststellingwerf: ‘Een groot deel der Grieteny bestaat nog in onvergraaven hoog veen, en bevat dus eenen schat, die in vervolg van tyd van zeer groote waarde zal worden.’

Ruim een halve eeuw later, laat het kaartbeeld van de grietenij in de atlas van Eekhoff (1849) zien dat Haulerwijk dan in de volle lengte is ontwikkeld en vanaf de vaart een dicht net van wijken het veen in is gegraven. Het in dezelfde tijd verschenen Aardrijkskundig Woordenboek van Van der Aa meldde: ‘Het is eene volkrijke groote buurt van wel anderhalf uur lengte, zich langs de Haulervaart uitstrekkende. Men telt er 187 h. en ruim 1000 inw., die meest hun bestaan vinden in den veenarbeid en voorts in den landbouw. Er is hier eene kerk voor de Afgescheidenen.’

Aan weerszijden van de bijna zes kilometer lange vaart was toen op een vrij regelmatige wijze bebouwing van vrijstaande hutten, keten en hokken, maar ook kleine burgerwoningen totstandgekomen. Zonder dat er sprake was van echte concentraties was de lange nederzetting verdeeld in Beneden Haulerwijk, dat later het zelfstandige dorp Waskemeer zou worden, Haulerwijk in het midden en het toch iets dichter bebouwde Boven Haulerwijk. Aan de oostelijke zijde van Boven Haulerwijk maakte de vaart een haakse knik naar het zuiden om als Kromme Elleboogvaart ook nog een 800 meter bebouwing te hebben.

In 1880 kreeg deze lange streek van nederzettingen de status van zelfstandig dorp. Haulerwijk had de eerste eeuw van zijn bestaan geen goede verbinding over land. Er was slechts een reed vanaf de oostelijke zijde van het moederdorp Haule naar Boven Haulerwijk, ongeveer op de plaats waar nu de Oosterwoldseweg ligt. In 1859 werd op de noordelijke oever van de vaart een weg aangelegd en in 1911 werd het een kunstweg. Door die weg ging de verdichting aan de noordzijde van de vaart sterker door dan ten zuiden daarvan. Aan de zuidelijke oever is het agrarische karakter van Haulerwijk daardoor het beste bewaard. Hoewel de woningtoestand van arbeiders in Haulerwijk zeer te wensen overliet, kwamen na de Woningwet niet onmiddellijk initiatieven van de grond. Dit mede omdat het moeilijk was om geschikte locaties te vinden. Er moesten immers zoveel mogelijk zelfstandige woningen komen op een ruim erf waar wat akkerbouw kon worden gedaan of enig kleinvee kon worden gehouden.

De vroegste nog bestaande volkswoningen kwamen in 1920 aan de Meidoornlaan. Daar werden in 1937 nog enkele bijgebouwd, evenals aan de Slotemaker de Bruïneweg, de Scheidingsreed en helemaal aan de andere zijde van Haulerwijk aan het Smidslaantje. De structuur van Haulerwijk veranderde tot de oorlog weinig. Daarna zou eerst de bebouwing langs de Leeksterweg naar het noorden en de Oosterwoldseweg naar het zuiden sterk toenemen, waardoor het een kruisdorp leek te worden. Spoedig zijn ook de kwarten tussen het kruis met nieuwbouwwijken gevuld, eerst in de oostelijke kwarten, later ook in het westen.

Haulerwijk groeide uit tot een grote kern met goede voorzieningen en een sterke middenstand. Nabij het centrum, waar een deel van de vaart is gedempt, staat sinds 1852 de hervormde kerk. Het is een ingetogen gebouw met een rechte koorsluiting en een houten geveltoren. Verder uit het centrum, aan de noordzijde van de vaart, kwam in 1925 de doopsgezinde kerk eveneens een uiterst eenvoudige zaalkerk. Veel verder naar het westen, in oorspronkelijk het middelste gedeelte van Haulerwijk werd in 1930 een fraaie, expressionistische nieuwe gereformeerde kerk gebouwd, ontworpen door F. Offringa. In 1996 is er een contrastrijk nevengebouw bijgekomen, ontworpen door architect Jelle de Jong.

Heeg is een waterdorp met een bescheiden kerkterp. Het dorp komt als Haghekercke in 1132 in de bronnen voor. Toen was al sprake van visserij, scheepvaart en handel. Het dorp is veel vroeger ontstaan op een knooppunt van waterwegen. Tussen de Syl, de levensader van het dorp, en de kerk heeft zich streekbebouwing langs de Harinxmastrjitte ontwikkeld die geleidelijk sterk verdichtte en het dorp een kleinsteeds karakter ging verlenen. Ten zuiden van deze streek stond de Harinxmastins.

Ondanks nieuwe dynamiek voor de waterrecreanten is het verleden van visserij, scheepvaart en handel nog te herkennen aan de ruimtelijke structuur en het karakter van de bebouwing in de dorpskern. Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 is de compacte dorpsstructuur te zien. De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘Heeg, anders Hegens, een groot en bestraat dorp, op een’ vrij hoogen heuvel, gelegen ten Noorden van het Heeger meer. In ’t Westen der buurt plag Harinxma state te zijn, hebbende het gelagt van dien naam hier, sedert verscheiden eeuwen gebloeid. … De buurt en kerk, die in den jaare 1745, in plaats van den voorige, die wel groot en aanzienlijk, doch door ouderdom vervallen was, gebouwd werd, staat aan het Westeinde der buurt; dezelve pronkt met een spits torentje …. Buiten de buurt heeft men meerendeels laage landen en veel poelen, als Henxte- Feike- Palse- Poelen enz. Van hier, Noordwaarts, loopt een paarde weg tot aan de buurt Osingahuizen, hier onder behoorende …. Tusschen de Wymerts en het Heeger meer, ligt een stuk lands, met de naame Oostwoude, daar eene plaats gevonden wordt, bekend bij den naam van Gouden Bodem, welke mede behoort tot dit Dorp, dat zich in ’t Westen zeer verre uitstrekt.’

De paardenweg naar Osingahuizen is in 1846 tot een straatweg verbeterd en daardoor kreeg Heeg over de weg een goede verbinding met het achterland. Daarop is de Schatting geleidelijk bebouwd geraakt. Voor de Tweede Wereldoorlog werden restjes onbebouwd gebied ten noorden van de hoofdstraat en de Wegsloot met woningen gevuld. Na de oorlog zijn er in verschillende fasen ten noorden van de oude kern flinke uitbreidingswijken tot stand gekomen. Intussen waren oevers en havens voor de recreatievaart ontwikkeld en breidde het bedrijventerrein aan de noordoostzijde zich geleidelijk uit. Heeg is intussen een groot dorp met gevarieerde karakteristieken.

De hervormde kerk is in 1840 gebouwd ter vervanging van een kerk van een kleine eeuw ouder (1745), die weer een middeleeuws godshuis verving. Zij is een zaalkerk met een driezijdige sluiting en een houten geveltoren waarvan de romp nog uit 1745 dateert en een bekroning uit 1797. De luidklok is in 1616 gegoten. De kerk heeft meubilair uit het begin van de 18de eeuw. De neogotische rooms-katholieke kerk is in 1876 verrezen naar ontwerp van P.J.H. Cuypers met ernstige bemoeiingen van de bouwpastoor. De eenbeukige kruiskerk heeft een driezijdig gesloten koor en een toren van drie geledingen met een ingesnoerde spits. Zij bezit een passend interieur en meubilair uit de bouwtijd en van iets later. De in 1891 naar ontwerp van Tjeerd Kuipers aan de Skatting gebouwde gereformeerde kerk is een fraai voorbeeld van neorenaissance. Zij is een kruiskerk met een toren waarvan vooral de spits rijk is gedetailleerd. Het interieur is in 1967 ‘gemoderniseerd’.

Op de Nijewal bij de Syl staat een reeks voorname woningen. De kern van Heeg, de Harinxmastrjitte, bezit voornamelijk 18de en 19de-eeuwse bebouwing. Er is een aantal voorname huizen te vinden: huizen van rijke vissers en palinghandelaren. Dorpsstraat 27 met een uitgebouwde middenpartij met fijn beeldhouwwerk is een 18de-eeuws pronkje dat zijn weerga in Friesland nauwelijks kent. Op het Eilân nummer 1 is een bescheiden huisje uit 1782 te vinden. Midden op de zichtgevel staat een flinke dakkajuit met een zandstenen omlijsting. In de wangen zijn op een elegante wijze tussen rococokrulwerk vier snoeken verwerkt en in de bekroning met een holbolle aflijsting met kuiven staat in het cartouche: ‘Siet u Selfs’.

Heerenveen is een plaats die ontstaan is uit een streekdorp van verveners. Heerenveen, zo staat in de Tegenwoordige Staat van Friesland (1788) ‘is haare opkomst alleen verschuldigd aan de turfgraavery, hier ter plaatse begonnen omtrent het jaar 1551, wanneer de Heer Pieter van Dekema, Ridder en Raad in den Hove van Friesland, en zyne Kompagnons, de Heeren Kuik en Foits, de hier omtrent liggende Veenen kochten, die van wegens dit Koopgenootschap der Heeren Kompagnons of der Heeren Veenen werden genoemd, en uit welke benaaminge die van ’t allengs aanwassende Vlek ’t Heerenveen is gesprooten.’

De compagnons Dekema, Cuyck en Foeijts lieten in 1556 eerst de lange Heeresloot graven. Spoedig volgde een haakse aftakking: de Schoterlandse Compagnonsvaart. Op deze vaart die met het winnen van de turf meegroeide kwamen weer dwarsvaartjes, wijken, voor de ontwatering van het veen en het vervoer per schip. Op de kruising van de waterwegen groeide in de loop van de 17de eeuw een regionaal markt- en handelscentrum. Maar het was bestuurlijk een onhandig dorp. Ten zuiden van de Veenscheiding en Compagnonsvaart was het Schoterland, ten oosten van de Heeresloot Aengwirden en ten westen daarvan Haskerland. En het dorp in deze drie grietenijen en later gemeenten groeide zo voorspoedig dat het al gauw een vlekke werd genoemd.

Nog in het midden van de 19de eeuw had Heerenveen alle kans om tot een flink kruisdorp uit te groeien aan de vaarten en wegen. De ontwikkeling van (spoor)wegen deden de vorm kantelen. De rijksstraatweg van Leeuwarden naar Zwolle in 1828 gaf een impuls tot de ontwikkeling langs deze as en de aanleg van de spoorweg tussen deze steden in 1867 versterkte dit effect, waardoor de plaats is opgerekt tot de huidige lengte van liefst zes kilometer. In 1934 is door combinatie van Schoterland en Aengwirden en een grenswijziging met Haskerland bestuurlijke eenheid voor Heerenveen gekomen. Toen waren de eerste uitbreidingsplannen al gerealiseerd in het noorden: – Pastoriestraat (1919-1921) en omgeving – het midden – Compagnonsstraat/Van Dekemalaan (1918-1920) en omgeving – en in het zuiden – de Zuiderstraat (1929) en omgeving.

Als oorspronkelijke kern van Heerenveen kan de huidige Oenemastate bij het begin van de Schoterlandse Compagnonsvaart worden beschouwd. De nu als horecagelegenheid gebruikte state is oorspronkelijk de L-vormige state Moerborch met een traptoren in de oksel van de vleugels die zal dateren van net na de stichting van Heerenveen, zo omstreeks 1560. Omstreeks 1600 heeft het gebouw een pronkgevel in rijke renaissancestijl gekregen. Daarna is het nog enkele malen verbouwd. In 1828 werd het grietenijhuis en toen het gemeentebestuur meer ruimte vergde, is het gebouw in 1876 ongeveer verdubbeld in neostijl van het oorspronkelijke gebouw, hoewel de topgevel tot een lijstgevel werd veranderd. Nadat de Crackstate in 1952 als gemeentehuis in gebruik genomen werd heeft Oenema verschillende functies gekend.

Crackstate is in 1647/’48 gebouwd aan de Aengwirder zijde van de Compagnonsvaart voor de grietman van dit gebied. Het is een kloek pand in de classicistische barok dat in de 19de eeuw als gerechtsgebouw in gebruik is geweest en in 1952 gemeentehuis wordt. In 1976 is er het stadskantoor achter gebouwd. In de buurt van Oenema en Crack hebben de kruiskerk uit 1637, de neoclassicistische r.k. kerk, het postkantoor en de watertoren gestaan. De gebouwen zijn tussen 1969 en 1980 gesloopt. Wel was daar in de buurt in 1933 de r.k. Heilige Geestkerk verrezen die het centrum als enige een karakteristiek silhouet bezorgt. In het centrum is er veel middelhoogbouw voor in de plaats gekomen.

Na de oorlog is in een rap tempo woningbouw tot stand gekomen. Aanvankelijk tussen de rijksweg en de spoorweg, waardoor de plaats zijn langgerekte vorm kreeg. Daarin vallen de Muntflats en de flats rond het Akkerplein in het silhouet op. Bovendien hebben Thialf-ijsstadion, in 1987 de eerste overdekte ijspiste van de wereld, en het nog steeds uitbreidende voetbalstadion het silhouet van deze sportstad verrijkt. Aan de noordzijde kwamen gedurende de laatste tientallen jaren grote bedrijvenparken.

Hegebeintum is een radiaal terpdorp dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling is ontstaan. Het is een ‘ideale’ terp met een nagenoeg cirkelvormige ringweg. Het zuidelijke gedeelte van deze ringweg is thans verhard; het noordelijke deel heeft nog het authentieke karakter. De terp is dun bewoond gebleven, waardoor hij tussen 1896 en 1905 voor het grootste gedeelte kon worden afgegraven. Alleen de kerk met hof zijn gespaard en een drietal steil oplopende paden doen het terpniveau zintuiglijk beleven. Juist omdat het de hoogste terp van Friesland is: de kruin reikt tot liefst 8,8 meter. Bij de afgraving is bewezen dat de vroegste ophogingslaag – het begin van de terpenbouw – op ongeveer 600 jaar voor Christus kan worden gesteld.

Hegebeintum was aan de westzijde door de Ferwerdervaart ontsloten. De dorpskerk is een vrij gave, 12de-eeuwse tufstenen kerk met een iets inspringend koor met een halfronde absis. Het muurwerk met vroegere sporen heeft spitsboogvensters gekregen. De kerk is aan de westelijke zijde met kloostermoppen vergroot waar in 1717 de huidige zadeldaktoren kwam. In het interieur zijn restanten van muurschilderingen ontdekt. Een dubbele herenbank uit 1762 met een rococo kuifstuk voor de familie De Schepper-Coehoorn van Scheltinga staat er te pronk. De vijftien rijkversierde rouwkassen en wapenborden uit de 18de eeuw van leden van de families Van Coehoorn, Nijsten en De Schepper domineren het interieur.

Harstastate ten oosten van de terp wordt voor het eerst in de bronnen genoemd in de 15de eeuw. Harsta heeft veel verbouwingen gekend. In de 17de eeuw werd een vleugel in kolossaalorde gebouwd, die in de 19de eeuw al weer werd gesloopt, evenals de verdieping van de oudere vleugel. De begane grond kreeg toen een neoclassicistisch uiterlijk. Er is een toegangspartij met ionische pilasters en een geblokte kroonlijst en bij de restauratie aan het einde van de 20ste eeuw is er een eigenwijze dakkapel geplaatst. ‘Het zaal’ is aan het einde van de 18de eeuw ingericht in de Lodewijk XVI-stijl.

It Heidenskip is een van de merkwaardigste dorpen van Friesland. Hangt elders het landelijke dorpsgebied wat bij de kern, hier telt de uitgestrekte en dunbevolkte streek en is de kern, Brandeburen in het zuidoosten de kers op de taart. De streek ligt ten zuiden van Workum, tussen de spoorlijn Sneek-Stavoren en de Fluessen, en hoort vanouds ook bij deze stad.

De naam is waarschijnlijk terug te voeren op het begrip: wild land. Je zou het nu niet meer zeggen want in het keurige weidse landschap liggen de (soms monumentale) boerderijen verspreid. Vlakbij Brandeburen ligt bovendien het buurtje De Hel, maar dat duivelse wordt weer gecompenseerd door de boerderij Sint- Ursula, waar de poel midden in Het Heidenschap zijn naam ook aan heeft te danken.

In het zuiden heeft de bebouwing zich aan de oevers van de Heidenskipster Feart verdicht tot de schilderachtige woonkern Brandeburen met paden langs de vaart en compacte bebouwing van ingetogen huizen, waartussen de eveneens eenvoudige hervormde kerk met toren een hoogtepunt vormt.

Hoewel het geheel een sfeer ademt uit ver vervlogen tijden, is Brandeburen een jonge nederzetting. Op het kaartblad van de streek uit 1851 in de atlas van Eekhoff zijn alleen een overzet bij de ‘Oude School’ en twee gebouwen ingetekend. De vaart ligt altijd vol met schepen en bootjes, over het Hofmeer is er een rechtstreekse verbinding met de Fluessen.

Aan de Heidenskipsterdyk staat de aan het begin van de 20ste eeuw met decoratieve ambitie gebouwde gereformeerde kerk die nu als woning wordt gebruikt. Brandeburen heeft de afgelopen tientallen jaren zelfs echte dorpsneigingen met woningnieuwbouw aan de Heidenskipsterdyk.

Hemelum ademt door zijn hoge ligging een heel eigen sfeer. Het dorp heeft een nagenoeg rechthoekige kom die vanuit de wegen aan de zuid- en westzijde, waaraan de oudste bebouwing staat, ontwikkeld is. Deze oudste bebouwing gaat overigens niet verder terug dan tot het einde van de 19de eeuw. De naoorlogse dorpsuitbreiding heeft in het noordoostelijk kwartier plaats gekregen.

Buiten de kruising van de wegen staat de vrij jonge kerk die in niets herinnert aan het kloosterverleden van Hemelum. Er hebben zowel een uit het midden van de 13de eeuw daterend vrouwenklooster, als een bijna anderhalve eeuw jonger mannenklooster gestaan. Beide waren ze onderhorig aan het in deze contreien zeer machtige Sint-Odulphusklooster van Stavoren. Voorts heeft het dorp zijn rol gespeeld in de strijd van Schieringers en Vetkopers gedurende de late Middeleeuwen. Dit omdat er een paar adellijke families woonden die hun invloed in de hele Zuidwesthoek trachtten uit te oefenen. Van de allure die het dorp vroeger gehad moet hebben is weinig meer te bespeuren, maar het ingetogen dorp ligt met zijn uitburen nog steeds prachtig in het landschap.

De dorpskerk staat op een sfeervol kerkhof. Zij doet met haar eigengereide vorm wel recht aan de bijzondere kerkelijke geschiedenis. Het is een kruiskerk die in 1896 is gebouwd van de gele baksteen. Het westwerk is enigszins geleed, maar wel gesloten en er steekt niet een dakruiter, maar een echte, slanke toren omhoog. Deze toren met de fraaie plastische invulling van de geledingen, de uurwerkplaten en de mooi gedetailleerde kroonlijst, doet sterk denken aan die van Schettens en Dedgum. Hoewel de architect onbekend is gebleven zou het Jan van Reenen kunnen zijn. Rondboogvensters en ronde vensters in de geveltoppen van de dwarsbeuken geven het gebouw een eigen karakter.

Van de Koudumer Slaperdijk (1732) van de befaamde waterstaatkundige Willem Loré zijn aanzienlijke gedeelten verdwenen, maar ten noordoosten van Hemelum ligt nog een tracé van twee kilometer. Vanaf het huidige Johan Frisokanaal loopt de slaperdijk richting Nijbuorren onder Hemelum waar hij tegen de snel omhoog lopende glaciale rug oploopt.

In het midden van de 19de eeuw meldde het Aardrijkskundig Woordenboek van Van der Aa dat tot het dorp Hempens voorheen ook Zuiderburen behoorde, maar dat de vijf huizen allemaal waren gesloopt. Nu is het omgekeerd: de naam van het gehucht Zuiderburen is gegeven aan de jongste woonwijk van Leeuwarden die de dorpen Hempens en Teerns omklemt. Hempens en Teerns zijn in hun waarde gelaten, maar de nieuwbouw is dicht genaderd.

Hempens is een oud dorp in de lage polder het Lang Deel ten zuidoosten van Leeuwarden. Een streekdorp langs een weg die voorbij Teerns en de brug over de Nauwe Greuns als Skoalledyk naar het oosten loopt. De bebouwing ligt uitsluitend aan de zuidzijde van deze weg, vlakbij de brug loopt er een stuk vaart naast, een soort insteekhaven. Er staat ook wat bebouwing aan enkele dwarspaden, ’t Streekje en ’t Leechje. Ten zuiden van de bebouwing ligt het in 1967 aangelegde sportveld van Wêzfluch en rond dit open centrum is het dorp vanaf de jaren zeventig uitgebreid langs de Reintje Visser Beardastrjitte, J.H. van IJsselstrjitte en De Leijte. Aan de oostzijde wordt het dorp besloten met een karakteristieke stelpboerderij uit 1859 en de dorpskerk.

De kerk staat op de plaats waar in de Middeleeuwen al een bedehuis stond. De vroegste vermelding dateert uit 1511. Kerk en toren zijn verschillende malen vernieuwd. Van een tekening uit het midden van de 18de eeuw weten we dat er toen nog een vrij lage en forse zadeldaktoren stond. In 1872 kwam een nieuwe westelijke gevel tot stand met een spitse toren die tot twintig meter reikt. De kerk is na een brand kort na de Tweede Wereldoorlog herbouwd in traditionele vormen. Qua ligging heeft de kerk een plek gevonden in de streekbebouwing, maar zij staat wel op een ruim rechthoekig en met bomen omzoomd kerkhof met een collectie goed verzorgde 19de- en 20ste-eeuwse grafmonumenten.

Hemrik is een streekdorp dat in de late Middeleeuwen is ontstaan op een zandrug tussen de heide in het noorden en het hoogveen in het zuiden. In de Middeleeuwen stond er een aan Sint-Andreas gewijde kerk. Deze is in 1739 vernieuwd, waarbij waarschijnlijk gedeelten van het muurwerk zijn gehandhaafd. Er kwam een klokkenstoel met schilddak voor de klok uit 1495. Kort hierop, in het midden van de 18de eeuw, is de Opsterlandse Compagnonsvaart gegraven om het hoogveen te kunnen gaan exploiteren.

Het agrarische dorp kreeg een impuls door de turfwinning. De vaart kwam vrij dicht ten zuiden van het dorp te lopen en er werd in 1755 het Hemrikerverlaat in de Compagnonsvaart geslagen. De sluis is precies een eeuw later in steen vervangen en in 1902 helemaal vernieuwd. Er staat een sluiswachterwoning bij die uit ongeveer 1880 dateert. De uit de jaren rondom 1920 daterende ophaalbrug is in 1952 van een andere plek gekomen. Langs de vaart is gedurende de 19de eeuw enige bebouwing gegroeid die bij het verlaat is verdicht.

De oude weg op de zandrug maakt in Hemrik een bocht en daar staat de licht gekleurde dorpskerk heel effectvol in een boomzoom op een verhoogd kerkhof. De zaalkerk met een driezijdig gesloten koor is vermoedelijk in de 19de eeuw van pleister voorzien waaronder mogelijk het geheim van oude muurgedeelten schuil gaat. In de kerk staat een 17de-eeuwse preekstoel. Achter de kerk heeft de vervenersfamilie Van der Sluis in de tweede helft van de 19de eeuw een groot graf aan laten leggen. De stichter van deze half in het hoge kerkhof gegraven kelder is de in 1863 overleden J.A. van der Sluis. Er ligt een grafsteen met de stamboom.

Aan de westzijde van het dorp staat ‘Het Koetshuis’, dat dezelfde familie in 1901 in de neorenaissancestijl heeft laten bouwen. Ten noorden staan aan het Himrikerpaed een paar oude boerderijen en ten westen van het dorp is een grote, moderne stoeterij gesticht.

Herbaijum is een klein terpdorp ten westen van de Slachte. De kern met kerk ligt ten noorden van de voormalige rijksweg Leeuwarden- Harlingen die vroeger erg veel verkeersoverlast bracht.

Hier stond Sikkemastate, een adelshuis waar roem vanaf glansde omdat Sicco van Goslinga er geboren was. Sicco was grietman van Franekeradeel en curator van de Hogeschool van Franeker, waaraan hij zelf ook had gestudeerd, maar reisde veel als vooraanstaand ambassadeur van de Republiek. Deze Sicco, begraven in het nabijgelegen Dongjum, onderhandelde zelfs op Versailles met de Zonnekoning. Er wordt beweerd dat hij zich met een van de krijgslieden, S.G.J. van Burmania, onderhield in het Fries, geschreven met Griekse letters. Op de vraag wat de sleutel tot het geheimschrift was, moet hij de Franse kardinaal Richelieu geantwoord hebben ‘Dêr wie nin kaei fan’, er was geen sleutel voor. Het laatste spoor van de Sikkemastate is een restant van de stinspoort – een doorgang die de opbouw mist – opgetrokken van onder meer rooswinkels, een soort baksteen dat even kleiner is dan de kloostermop en dateert uit het begin van de 16de eeuw.

Met de kerk is het vergelijkbaar gegaan. Van oorsprong dateert zij uit de Middeleeuwen, vermoedelijk uit de tweede helft van de 13de eeuw. Het gebouw is, op de noordmuur na, in 1872 onder leiding van architect P.J. Jaarsma vernieuwd. De noordmuur bestaat voornamelijk uit gele kloostermoppen, hier en daar gerepareerd en aangevuld met kleine gele drielingen. De toren is vermoedelijk in de jaren twintig van de 20ste eeuw op de westgevel gebouwd en heeft een ingesnoerde, achtzijdige spits, gedekt met leien. De kerk staat op een niet al te grote terp met een grindpad maar zonder boomzoom. De kerkbuurt is aan de zuidzijde afgegrensd door enkele lage, brede huizen van voor deze streken kenmerkende gele steen. De naoorlogse woningbouw kwam voornamelijk in een lus noordelijk om de kerkburen heen.

Hiaure is een klein terpdorp waarvan de ontstaansgeschiedenis nog onduidelijk is. De terp kan al dateren van voor het begin van de jaartelling omdat het op oude kaarten een radiale terp lijkt die vergelijkbaar is met radiale structuren uit de omgeving die zeker uit die tijd dateren. Daartegen pleit het feit dat de terp niet erg hoog is en dat zou weer pleiten voor een datering in de vroege Middeleeuwen, niet al te lang voor het begin van de dijkenbouw in de 11de eeuw.

De terp is door de eeuwen heen erg dun bevolkt gebleven. Pas gedurende de afgelopen anderhalve eeuw zijn haaks op de doorgaande weg, aan De Wylgen en vooral Krûdikker, woonbuurtjes ontstaan. Er is geen spoor meer te vinden van een ringweg of radiale paden. Buiten de kleine kern bestaat het dorp verder uit verspreid staande agrarische bebouwing, waarvan boerderij Hibbema aan de zuidwestkant ook op een terp lijkt te liggen. Noordwestelijk van Hiaure en aan de andere zijde van de Hantumervaart ligt de buurschap Lutkelaard, bestaand uit een paar boerderijen. Ten noorden van deze boerderijen ligt volgens de kaart van Eekhoff een onbebouwde terp.

Hiaure was vroeger op enige afstand ontsloten door de Hantumervaart die met een vrij onregelmatig beloop van dat dorp naar Dokkum leidde. Pas laat, in de tweede helft van de 19de eeuw, is de weg Hantumerwei – De Ham van de Hantumerhoek over Hiaure naar Betterwird – Dokkum totstandgekomen.

De dorpskerk van Hiaure staat nu aan de jonge, doorgaande weg op het terprestant. Het gebouw is in 1869 tot stand gekomen op de plaats van een oude kerk met een zadeldaktoren die in het muurwerk veel tufsteen en mogelijk stenen gewelven bevatte. De nieuwe kerk is naar ontwerp van G.P. Keuning te Ternaard opgetrokken. De toren met ingesnoerde spits is ingebouwd in de kerk. Na de voorkerk is het schip drie traveeën diep en dan volgt de driezijdige sluiting. Het gebouw is geopend met grote rondboogvensters met ijzeren roeden.

Het terpdorpje Hichtum komt in 1270 voor het eerst als Hectum in de bronnen voor. Het is het eerste dorp ten noorden van Bolsward aan de Harlingervaart en wordt aan dat water ingeleid door een aardig waterbuurtje. Het dorpsgebied is nooit groot geweest. Het buurtje Sieswerd of Syswert hoort er vanouds bij; het ligt nu aan de andere kant van de provinciale Westergoawei.

Hichtum heeft maar één straat: de Schwartzenbergweg. Ten noorden van de kerk staat enige bebouwing die een dorpskom vormt. Tegenover de kerk is in de late 19de eeuw een buurtje gebouwd. Ten zuiden van Hichtum stond Wibrandastate, dat uit twee flinke gebouwen en een poortgebouw bestond, waarop generaties lang voor Wûnseradiel belangrijke adellijke geslachten hebben geresideerd: Wibranda, Aysma, Van Huyghis, Aytta en Schwartzenberg en Hohelansberg. Wibrandastate bevatte 25 kamers en stond bekend om haar tuinen met 140 vruchtbomen. Dat die wel eens moesten worden uitgedund bewijst een houtverkoop in de 18de eeuw. In 1833 worden 330 bomen verkocht en vier jaar later alle resterende bomen. Spoedig daarna is de state afgebroken. Hier is toen een kophals- rompboerderij voor in de plaats gekomen, die er nog steeds staat. Hoewel zo’n vervanging heel gebruikelijk is, is hier iets bijzonders aan de hand: om het huidige Wibrandastate liggen opnieuw een royaal en fraai beplant erf en een boomgaard. In de Gouden Eeuw werd de state bewoond door Hessel van Huyghis en Frouck van Wyckel voor wie in de kerk een pronkerig grafmonument is opgericht dat thans merkwaardig met de preekstoel is verweven. Ook van de machtige familie Thoe Schwartzenberg en Hohelansberg zijn grafsporen in de kerk te vinden.

De omstreeks 1200 van gele kloostermoppen gebouwde kerk staat op een met een schelpenpad met essen en iepen omzoomd kerkhof. In de noordmuur zijn sporen te zien van kleine romaanse vensters, in de zuidmuur enkele sporen van flauw spitsbogige romaanse vensters en een rondbogige hagioscoop. De toren is eveneens van gele moppen opgetrokken.

Hidaard is een klein terpdorp in de oostelijke punt van het eiland van Easterein en even ten noordoosten van de scherpe bocht die de Slachtedyk maakt bij de Kliuw. Het dorp kan uitsluitend over de Slachte worden bereikt: de ‘oprijlaan’ naar het dorp ligt even ten noorden van de Hidaardersyl. Bij deze brugsluis staan wat huizen en verder staat de meeste bebouwing van huizen en boerderijen rondom de kerkterp en aan de zuidoostzijde bij de parkeerplaats en speeltuin. Voor de kerkterp ligt aan de westzijde een flink kaatsveld. In de voormalige school is het dorpshuis gevestigd.

De kerk op de betrekkelijk hoge kerkhofterp is omgeven door een grindpad met dubbele haag met linden. De kerk is in 1873 naar ontwerp van J.A. Timmenga gebouwd ter vervanging van een ouder bedehuis. Het gebouw is opgetrokken van grauwbruine baksteen met gele dagkanten om de vensters met ijzeren traceringen. De toren is in de westgevel opgenomen en voorzien van een houten bovenbouw met een ingesnoerde, achtzijdige spits met leien. Het kerkdak heeft blauw geglazuurde gegolfde Friese pannen. Tijdens restauratie is de grafzerk gevonden van de laatste abt van Bloemkamp, de cisterciënzer abdij nabij Hartwerd. De zerk van Thomas van Groningen is in de kerk opgesteld.

De Hidaardersyl is lang van groot belang geweest voor de afwatering van de binnendijkse landen van Hennaarderadeel en Baarderadeel. Het water werd geloosd in de Oude Kloostervaart. Het klooster in kwestie was de abdij Bloemkamp, die waarschijnlijk een rol heeft gespeeld bij de aanleg. De sluis werd onderhouden door de ingelanden van de polder Easterein.

Het stuk dijk dat vanaf Easterein om het dorpsgebied van Hidaard voert, de Tjebbingadyk, leidt naar de Kliuw, het knooppunt van dijken bij de scherpe bocht in de Slachte. De naam pronkt op een grote stelpboerderij ten noorden van de bajonetvormige viersprong en westelijk van de dijk. De naam de Kliuw heeft zich vooral gehecht aan de voormalige herberg ten zuidoosten van de kruising.

Hieslum is een klein terpdorp dat al in een stuk van 855 wordt genoemd omdat een zekere Folkertus uit het dorp een schenking aan het klooster in het Duitse Werden doet. Het dorp komt ook voor in een lijst van kloosterbezittingen van Fulda. Vroeger lag Hieslum tussen allerlei meren en plassen gevangen. Dankzij droogmakerijen ligt het nu in de verlatenheid tussen de Workumer Trekvaart en de Brekken rond Oudega. Het is het meest zuidoostelijke dorp van Wûnseradiel.

In de dorpskern wonen weinig mensen; de meeste inwoners zijn te vinden in twee buurschappen. Ten noorden van het dorp ligt de buurschap Atzeburen, ten zuiden de vrij aanzienlijke Idzerdaburen. Het dorp met slechts een paar huizen en schuren aan de weg, ligt merkbaar hoog in de lage landerijen. Het uitzicht is spreekwoordelijk weids.

De kerk staat iets naar achter en kwam op de plaats van de middeleeuwse kerk die vermoedelijk omstreeks 1300 was gebouwd. De kerk behoorde in de late Middeleeuwen aan het St.-Odulphusklooster in Stavoren. Dat hield in dat de pastoors door dit klooster werden aangesteld. Dankzij een tekening uit 1789 is bekend dat die kerk een zadeldaktoren bezat.

De huidige kerk van Hieslum is niet oud. In 1874 is het middeleeuwse gebouw afgebroken. De nieuwe kerk lijkt sprekend op die van Idsegahuizum en kreeg een houten toren op het westelijke front. Zij heeft een schip met rondboogvensters, een driezijdige koorsluiting en dat houten torentje op de westgevel. Op de overgang naar de achtzijdige spits zit een kleine balustrade met gekruist regelwerk. In de toren hing een klok die in 1696 door Petrus Overney in Leeuwarden is gegoten, maar die tijdens de oorlog door de bezetters is geroofd. Er hangt nu een nieuwe luidklok. Het interieur bevat een preekstoel met ionische zuiltjes op de hoeken van de kuip die in de eerste helft van de 17de eeuw is vervaardigd. Achter het 19de-eeuwse orgelfront met zilver geschilderde houten pijpen staat een harmonium.

Hijum is een terpdorp dat in de vroege Middeleeuwen is ontstaan op een kwelderwal nabij de monding van de Boarn. Vanaf de 11de eeuw is de terp in de vroegste bedijking – de huidige Lege Hearewei en Hijumerweg – opgenomen, waardoor de terp geheel binnendijks kwam te liggen. Hijum was met de Hijumervaart ontsloten. Deze komt in de buurt van het voormalige klooster Genezareth uit in de Finkumervaart om dan verbinding met de Dokkumer Ee te krijgen.

De terp heeft oorspronkelijk een radiale structuur, maar daar is weinig meer van te zien omdat op het rechthoekige, hoge kerkhof na, de terp omstreeks 1900 sterk is afgegraven. Het kerkhof met een bomenzoom ligt als een eiland in de open dorpskern. Het hoogteverschil valt vooral aan de westelijke zijde op: daar is dan ook de ijsbaan gekomen. Aan de noordzijde ligt het buurtje de Alde Ringwei en de ringweg is verder met enige moeite te herkennen langs Efter de Wâl en langs de sportvelden, Oerd en de Lege Hearewei. De Ljouwerterdyk is later oostelijk van het dorp verlegd en in 1900 kreeg het dorp een halte 3de klasse van de Noord Friesche Lokaal Spoorweg, die in 1936 werd opgeheven. Het stationsgebouw is bewaard gebleven, een bescheiden gebouw met een uitspringende partij. Het tracé van het spoor is nog in het landschap te zien.

Bij binnenkomst voert de Lege Hearewei scheef het dorp in en daar vraagt de gereformeerde kerk, de Bethelkerk, de aandacht. Het gebouw is in 1877 opgetrokken op een T-vormige plattegrond en heeft een aardig geveltorentje dat wordt bekroond door een opengewerkt houten spitsje. De oude dorpskerk, toegewijd aan Sint-Nicolaas, is in het tweede kwart van de 12de eeuw van tufsteen gebouwd. Zij heeft een vijfzijdig gesloten koor (15de eeuw) en een ingebouwde zadeldaktoren. Die vormt met de zijruimten een westwerk, waarvan de noordelijke zijruimte op de verdieping ook nog een tongewelf bezit. Het muurwerk van het schip vertoont spaarvelden, lisenen en rondboogfriezen.

Hilaard is een terpdorp waar de bebouwing aanvankelijk vrij verspreid over de terp en de onmiddellijke omgeving gestrooid leek. Vanaf het midden van de 19de eeuw is het dorp verdicht en vormden zich wat straatjes en een soort plein.

In de 20ste eeuw is Hilaard uitgedijd langs de doorgaande weg, de Van Aylvaleane en de Hoptilsterdyk. De afgelopen decennia is dat met de bouw van bedrijfsgebouwen richting de Westergoawei sterk doorgegaan. De kerk staat op de noordelijke rand van de terp die verder is afgegraven. Daarachter stond Tjessingastate waar de familie Aylva generaties lang resideerde. Aan de andere zijden ligt het hoge kerkhof omzoomd door linden. De oude kosterij dateert uit 1780. Aan het straatje dat naar de kerk leidt staan een paar huizen van geeltjes uit waarschijnlijk de vroege 19de eeuw. Dichter naar de weg staat een eenvoudige notabele woning en op de hoek een nagemaakt exemplaar. Daar tegenover ligt op een ruim erf een fraaie kop-hals-rompboerderij uit 1869. In de pleinachtige Smidsstraat staat de opgeknapte smederij in vernieuwingsstijl en met het opschrift: ‘A. TH. Bakker Electr Smederij’ annex Rijwielen en een stichtingssteen die vertelt dat het gebouw uit 1907 is.

Aan de Van Aylvaleane staat de doleantiekerk. De laat-gotische kerk is waarschijnlijk in de 15de eeuw bij de vroeg-13de-eeuwse toren opgetrokken ter vervanging van een oudere kerk. Het schip is zes traveeën diep, het koor is vijfzijdig. De entreepartij in de zuidgevel is omvat door een spitsboog en een rechthoekige cordonband en daarboven zit nog een laag spitsboogvenstertje. Verder zijn er spitsboogvensters. Het muurwerk is gemetseld van rooswinkels, kleiner dan moppen. De toren is wel gemetseld van kloostermoppen. De vroeg-17deeeuwse westelijke top heeft een elegante in- en uitzwenkende vorm.

De buurt Hoptille aan de Bolswardervaart hoort bij Hilaard. Daar stond de melkfabriek die na sluiting werd gebruikt als vlasfabriek en in 1948 afbrandde. Bij de brug staat het oude tolhuis met een gevelsteen met het wapen van Bolsward en het jaartal 1652.

Hinnaard is een klein, compact terpdorp. Het ligt slechts 500 meter ten zuiden van de Bolswardertrekvaart, maar het waterbuurtje Spyk hoort bij het westelijker gelegen dorp Iens. Daartussenin stond Sassingastate, op het erf staat nu een boerderij.

Hinnaard is een van de kleinste dorpen van Fryslân en toch is het in het verleden niet onbelangrijk geweest. De grietenij en later gemeente Hennaarderadeel heeft er zelfs haar naam aan te danken. In de late Middeleeuwen vond in dit dorp de rechtspraak van de grietenij plaats.

Hinnaard is een officieel dorp van verspreid liggende boerderijen en een kern van nog geen tien gebouwen. Ze staan rondom een door een grindpad omgeven kleine terp. Op de hoek van de Sassingawei een betrekkelijk grote woning van roodbruine steen met een zadeldak tussen topgevels met vlechtingen, vermoedelijk daterend uit het laatst van de 18de eeuw. Verder staat er iets jongere of vernieuwde bebouwing. Aan de overkant van de Sassingawei staat een recent pand. Helemaal in de noordelijke hoek is een woning vernieuwd.

De terp bestaat uit een door iepen omringd en door een iepenhaag omzoomd kerkhof met tussen nieuwere stenen ook zerken uit de 17de en 18de eeuw. In het midden staat een vierkant klokhuis, een gesloten klokkenstoel, gebouwd op een van gele moppen gemetselde voet, afkomstig van de gesloopte kerk. Het dak is gedekt met gesmoorde, platte Friese pannen. De lantaarn met galmroosters heeft een met leien gedekt tentdakje. In de basis zit aan de noordzijde een wapensteen ingemetseld waarop een reparatie van 1731 staat vermeld. Het kan geen reparatie aan het klokhuis zijn geweest, want de kerk stond er in 1731 nog. De Tegenwoordige Staat van Friesland maakt in 1788 melding van de kerk. Het klokhuis is na sloop van de kerk in de 19de eeuw gebouwd en de fraaie steen die een reparatie aan de kerk meldde, is toen meeverhuisd. De klok in het klokhuis draagt geen inscriptie. Er wordt aangenomen dat zij uit de 13de eeuw dateert.

Hitzum is een terpdorp ten zuiden van Franeker en het bestaat buiten de bebouwing langs de doorgaande weg langs de kerkterp uit twee dwars daarop staande vrij compacte streken huizen. Met aan de Arumervaart ook nog een buurt die vroeger Westerhitzum werd genoemd. Daar zou ook de Roordemastins hebben gestaan.

Hitzum is een ingetogen dorp dat getuige de archeologische vondsten een voornaam verleden heeft. Zo zijn er een gouden Noorse bracteaat (sieraadmunt) uit de 6de eeuw met runenopschrift ‘foro’ gevonden en bovendien een bronzen mantelspeld, een ijzeren speerpunt, een Romeins bronzen masker en een bronzen vrouwenbeeldje uit mogelijk de 11de eeuw. Het hoofdelingengeslacht van de Burmania’s is uit Hitzum afkomstig. Velen brachten het tot hoge bestuurlijke en militaire posities. Van hen is Gemme van Burmania het bekendst. Als afgevaardigde van Friesland bij koning Filips II in 1555 zou hij geweigerd hebben knielend de eed af te leggen: ‘Wy Friezen knibbelje allinne foar God’, wij Friezen knielen alleen voor God.

De niet zeer hoge dorpsterp ligt ten zuiden van de weg. De kerk ligt binnen een zoom van essen en een hagenbeuk. De zaalkerk van 1883 bestaat uit drie, met rondboogvensters geopende vakken en een driezijdige sluiting. De noordmuur en die van het koor zijn opgetrokken in grauwe steen; de zuidzijde is gestukadoord. In de gedeeltelijk in het kerkvolume stekende toren hangen twee klokken uit 1637 en 1671.

Ten noorden van het dorp loopt het Hitzumer Binnenpaed. Het is een spoor van een dynamische periode in de geschiedenis. In de tientallen jaren rond 1900 kwam er een dicht net van tramwegen in Friesland. Een drukke lijn was die van Sneek naar Harlingen met een zijtak over Hitzum naar Franeker. Daar was weer aansluiting op de tram- en spoorlijnen door Barradeel en ’t Bildt. Na opheffing van de tramverbinding is het tracé tussen Hitzum en Franeker tot fietspad omgetoverd en zijn de bermen met dichte zomen van bomen en struiken beplant.

Hollum is een esdorp met buurten dat uit twee delen is ontstaan. In het zuidelijke, jonge, gedeelte is de losse bebouwing vrij regelmatig geplaatst langs twee noord-zuid verlopende lanen, de Ooster- en Burenlaan, die elkaar ontmoeten bij het kerkhof van de dorpskerk. De kerk met haar forse zadeldaktoren is een dominant element zowel in het dorp als de wijde omgeving. De kerk is in laat-middeleeuwse trant hoog opgetrokken en voorzien van zeer grote spitsboogvensters tussen steunberen. De toren is in de 15de eeuw gemetseld van gemêleerd rode baksteen. Op het verhoogde kerkhof, omgeven door bomen, staan grafstenen van onder meer walvisvaarders.

De woonhuizen zijn op vrije erven aan met forse bomen beplante en van grasbermen voorziene lanen gebouwd met hun kenmerkende gele geveltoppen naar de straat. Veel huizen zijn voorzien van 17de en 18de-eeuwse ankerdateringen. De commandeurshuizen bezitten kenmerkende friezen, siermetselwerk rond vensters en deuren en vlechtingen in de geveltoppen, soms met rode accenten in het gele muurwerk. Een groep van deze originele en gereconstrueerde woningen met een kern uit 1751 aan de Herenweg is tot museum ingericht. In die straat staat ook de flinke zaalkerk van de doopsgezinden met een decoratieve voorgevel. Aan de Westerlaan is het gereformeerde kerkje met een dakruitertje te vinden.

Vormt het zuiden van het dorp een gaaf geheel, het oudere noorden heeft de charme van het spontane. Het is er onregelmatig van aanleg en de bebouwing lijkt willekeurig gegroepeerd en vormt bij de herberg, een van de weinige bouwwerken met een verdieping, een plein. Dit Hotel de Zwaan (1764) bevat een pronkkamer met elegante rococoschouw en een voormalige bedsteewand.

Ten noordwesten van het dorp staat de ronde, 48 meter hoge, gietijzeren vuurtoren, een opvallend baken met horizontale rood-witte banden. Hij is in 1880 naar ontwerp van Q. Harder geconstrueerd. Op een iets lager plateau is een U-vormig complex van vier dubbele wachterswoningen in een gepleisterde neoclassicistische uitdossing. De voornaamste dorpsuitbreidingen hebben eerst aan de noordlater aan de oostzijde plaatsgevonden.

Holwerd bestaat uit een radiale kerkterp die enkele eeuwen voor de jaartelling is gevormd. Zuidwaarts daarop aangesloten een uit de 8ste of 9de eeuw daterende langgerekte handelsterp, waar de bebouwing langs de as van de Buorren en Foarstrjitte tot stand is gekomen. De eerste kustdijk is in de 12de of 13de eeuw aangelegd, waarbij de kerkterp aanvankelijk buitendijks kwam te liggen. Tot 1580 toen de zeedijk werd verlegd.

In de 17de eeuw is zuidwaarts de Holwerdervaart aangelegd, waardoor het dorp een regelrechte en pas bij Raard wat kronkelende waterverbinding kreeg naar het achterland. De centrale straat is in 1871 verlaagd, terwijl de huizen op het terpniveau bleven. Hierdoor ontstonden de karakteristieke profielverschillen waardoor de huizen aan de Hege Buorren ontsluitingen met trappen moesten krijgen. De oude dorpskern bestaat uit een weefsel van straten en stegen waar vrij veel voorname bebouwing de sfeer bepaalt. De uitbreidingen zijn aan de noord- en oostzijde tot stand gekomen, na de oorlog vooral aan de oostzijde.

De hervormde kerk is aan de noordelijke flank op de in 1890 deels afgegraven terp een sterke silhouetbepaler. De kloeke toren dateert uit de eerste helft van de 13de eeuw: de hoge ingesnoerde naaldspits kwam in 1661 tot stand en is daarna enkele malen hersteld. Uit de gevorderde 17de eeuw dateert ook een van de toegangspoortjes met kwabornament. De kerk was aan Willibrord gewijd en is in 1776 onder leiding van Willem Douwes uit Harlingen vervangen door het huidige gebouw met een L-vormige plattegrond dat een tweede toegangspoort kreeg in Lodewijk XVI-vormen. In het ruime, nauwelijks gelede interieur vallen het elegante doophek en de rococo preekstoel met koperwerk op. Aan de andere kant van het dorp staat aan de Stasjonswei de doopsgezinde kerk met een neoclassicistisch front uit 1850. Aan de Elbasterwei staat de in 1933 naar ontwerp van P. en R. Offringa gebouwde gereformeerde kerk met een waaiervormige plattegrond en een slanke toren in de oksel van de vleugels.

Hommerts is een langgerekt streekdorp dat in de late Middeleeuwen is ontstaan als waterdorp. De bebouwing van de streek kwam vooral aan de westelijke zijde van de vaart het Var. Sinds de aanleg in 1843 van de rijksstraatweg van Sneek naar Lemmer ten oosten van het water is het dorp zich geleidelijk 180 graden gaan draaien en heeft het zich tot wegdorp ontwikkeld. Op de grietenijkaarten in de atlassen van Schotanus en Eekhoff uit 1716 en 1851 is dit proces te zien.

In het begin van de 18de eeuw is alle, vooral agrarische bebouwing met opvaarten nog gericht op het onregelmatig meanderende Var. Deze heeft ook vaarten naar het oosten als verbindingen met de Ooster Wymmerts voor de verbinding met Sneek in het noorden en het merengebied in het zuiden. De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘een groot Dorp, ten Oosten grenzende aan Utwellingerga en de Oude Weg, die ’t zelve van Doniawerstal scheidt; ten Zuiden aan de Jelte Sloot, waar door het van dezelfde Grieteny gescheiden wordt, en ten Westen aan de Wester-Wymerts, scheidende de landen deezes Dorps van die van Heeg. Dit dorp bevat 41 stemmende plaatsen, alle gelegen ten Noorden en Zuiden der Kerk, waar onder ook behoort het buurtje Lippenwoude …. Weleer lag hier, niet verre van de Kerk, Hettinga Stins, en op den wal van de Jelte Sloot, Okma State.’

Behalve de kerk, bleef de bebouwing aanvankelijk vooral beperkt tot de westelijke zijde van de weg. Maar in de 20ste eeuw is hier en daar ook aan de andere zijde wat bebouwing tot stand gekomen. Ten zuiden van de kerk is in 1849 de rijweg naar Osingahuizen en Heeg gelegd; het heeft geen gevolgen gehad tot enige komvorming. Lippenwoude nabij de Jeltesloot is nog steeds een apart buurschap.

De hervormde kerk is een in 1876 door P. de Jong ontworpen zaalkerk in verzorgde mengstijl met een driezijdige sluiting en een kloeke, half ingebouwde toren van vier geledingen met een ingesnoerde spits met frontons.

Hoorn is een streekdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan op een oude strandwal. Op dezelfde wal ontwikkelde zich de agrarische streek Lies. De Dorpsstraat raakte aanvankelijk vooral aan de zijde van de polder, de zuidzijde bebouwd. Vanaf het einde van de 19de eeuw kwam ook aan de overzijde bebouwing.

Ten noorden van de streek staat de dorpskerk, verreweg het oudste gebouw van het eiland. Het aan Sint-Johannes gewijde romaanse kerkje zal in het laatste kwart van de 12de eeuw tot stand zijn gekomen. Zij is in de volgende eeuwen herhaaldelijk vergroot en veranderd. Omstreeks 1270 kwam het koor tot stand en enkele tientallen jaren later werd ook het schip vernieuwd. Daarvan is de noordmuur vrij gaaf de eeuwen doorgekomen. Het schip kreeg koepelgewelven die in het begin van de 15de eeuw weer zijn verwijderd. Aan het begin van de 16de eeuw zijn in de zuidgevel gotische vensters aangebracht en kwam er een fraai omkaderde ingangspartij in dezelfde stijl. Omstreeks 1330 werd een hoge toren voor de kerk gebouwd die ook diende als baken voor de scheepvaart. In 1848 is de bouwvallig geworden toren ongeveer gehalveerd en voorzien van een tentdakje. In 1875 werd het kapje vervangen door een ingesnoerde naaldspits. De kerk werd in 1903 uitwendig bepleisterd, maar bij de grondige restauratie van 1963/’69 is de pleisterlaag weer verwijderd. De wanden aan de binnenzijde zijn eveneens als schoon werk behandeld. De kerk is door allerlei sporen een boeiend verhaal in steen. Het interieur bevat fraai meubilair, waartussen vooral de beschilderde en van spreuken voorziene avondmaalstafel uit het begin van de 17de eeuw opvalt.

Aan de Dorpsstraat staat de in 1907 gebouwde kloeke pastorie. Ernaast staat een boerderij met voorhuis en vrij lage schuur die aan de zijkant dan ook van een ‘schúntsje’ is voorzien. Hoorn kent nog een aantal boerderijen uit het laatste kwart van de 19de eeuw. Lies heeft nog enkele karakteristieke eilander boerderijen zoals nummer 42 uit 1721 en nummer 13 uit 1738.

Houtigehage is een heidedorp dat pas aan het einde van de 19de eeuw gestalte kreeg. De oorsprong is ouder. Tot in de eerste helft van de 18de eeuw lagen in deze streek hoge venen. Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1718 liggen er de Folger Veenen met in het verlengde van de Burmaniasloot: de Hillema Gruppel. De venen zijn spoedig daarna in enkele tientallen jaren voor de turfwinning afgegraven.

Toen in het midden van de 18de eeuw dat werk was gedaan, werd het geruïneerde landschap aan zijn lot overgelaten en ontwikkelde zich een heidegebied, waarop armoedzaaiers wat stukjes grond in cultuur trachtten te brengen om in hun bestaan te voorzien. Houtigehage bestond toen uit een ongeordende en verspreid liggende verzameling spitketen. Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit 1848 blijkt de nederzetting al wat structuur te hebben gekregen. Het land is op een zeer kleinschalige wijze in cultuur gebracht. De bewoning lag nog steeds verspreid en er waren nog veel onontgonnen voormalige dalgronden, maar langs de Houtigehaagster Wijk – thans de Skoallewyk – stonden toen al rijen huizen die tezamen een begin van een nederzetting gingen vertonen. In 1896 werd pas een school gebouwd: de eerste collectieve voorziening.

De inwoners kerkten aanvankelijk in het westelijk gelegen dorp Rottevalle. Johannes Antonie Visscher, predikant aan het begin van de 20ste eeuw, trok zich het lot van Houtigehage aan, publiceerde over de ‘arme Friesche heide’ en heeft veel werk verzet voor de verdere ontginning. De hoofdstraat is dan ook naar hem vernoemd. Woningvereniging Smallingerland begon toen ook aan een woningbouwprogramma, waarvan woningen met krimp en schuur aan de Skoallewyk in 1909 de eerste waren. Een van die woningen is nu tot een museum van de emancipatie gerestaureerd en ingericht. In 1930 werd Houtigehage een zelfstandig dorp. In 1937 kwam de hervormde kerk tot stand. Na de oorlog is het dorp sterk gegroeid, vooral omdat de woningbouwvereniging er flink ging bouwen.

Húns is een klein terpdorp met een aantrekkelijk ontwikkelde structuur. Het ligt ten noorden van de Bolswardertrekvaart waarmee het met een dorpsvaartje was verbonden. Over land lag Húns tot in de tweede helft van de 19de eeuw vrij geïsoleerd. Nu is het dankzij de nieuwe Westergoawei heel goed ontsloten. Aan de andere zijde van de autoweg ligt een buurtje bij de Panwurksbrêge dat bij Húns hoort en waar ooit een pan- en steenfabriek stond.

Vanaf de autoweg leidt een kromme weg de dorpskom in. In de buitenbocht staan wat huizen, in de binnenbocht de rijzige, voormalige en nu ruïneuze school die in een opknapbeurt gestold lijkt. Daarna verhevigt het profiel en verwijdt het perspectief. De dorpsstraat loopt op als hij langs de afgegraven kerkterp scheert en aan de zuidzijde opent het zicht zich over het ruime kaatsveld. De dorpsstraat wordt omzoomd door dichte reeksen kastanjes en begeleid door het voormalige café en thans het dorpshuis ‘De Murdhûn’, een twee lagen hoog gebouw van eenvoudige statigheid. Daarna volgen een paar lage huizen die het oplopende kerkpad begeleiden.

Dankzij de scherp afgestoken hoge terp lijkt de bescheiden kerk op te rijzen en het dorp aan de noordzijde te beschermen. Aan de naar de dorpskom gerichte zuidzijde is de kerk geheel met diverse malen gerepareerd betoncement besmeerd, met nog wel een aardig profiel om de ingang. Aan de west- en noordzijde is het oorspronkelijke bouwmateriaal zichtbaar: gele kloostermoppen met diverse reparaties. De kerk dateert van kort na 1200. Op de westelijke gevel is het torentje met een houten opbouw en spits geplaatst, waarin een klok, in 1617 gegoten door Hans Falck. De toren draagt een naar het dorp gericht uurwerk met anno 1929.

Tegenover de kerk ligt een ruime kamp land, het lage kaatsveld, omzoomd door aardige, hier en daar romantisch opgeknapte huisjes in een levendige afwisseling in maten, bekappingen en venstergeledingen. In samenhang met de hoge kerkterp vormt deze ruimte een fascinerend ruimtelijk contrast.

Hurdegaryp is een langgerekt streekdorp, in de Middeleeuwen ontstaan op een zandrug. De dorpskern met een 13de-eeuwse kerk lag aanvankelijk zuidelijker dan waar nu het centrum is te vinden. Nog zuidelijker lag nog de buurschap Gaastmaburen die grotendeels tot Hurdegaryp behoorde. Daar stond tot 1829 de Grovestins, een kloeke torenstins.

Op de grietenijkaart van Tytsjerksteradiel in de atlas van Schotanus uit 1716 staat op de plaats waar het huidige dorp ligt bebouwing aan weerszijden van het verlengde van de in 1528/’31 aangelegde Zwarteweg die van Leeuwarden in oostelijke richting liep. Daar is ook Huize Bennema ingetekend met de mededeling dat de familie Fortuijn er dan woont. Aan de zuidelijk lopende Zomerweg woonden nog niet zoveel mensen, maar daar stond de kerk wel. Weer zuidelijker kende Gaastmaburen een behoorlijke bebouwing. De Tegenwoordige Staat van Friesland vermeldde: ‘Dit dorp heeft een fraaje Kerk en toren, met een schoone buurt huizen. De Kerk stond weleer aan de Zomerweg; doch is in ’t jaar 1714 by de buurt geplaatst, welke bestaat uit een dubbele streek huizen, by welke men eene fraaje hofstede ziet, aldaar door zekeren Bennema van Leeuwarden gesticht, aan den vermaakelyken rydweg die van hier naar Veenwouden loopt, en thans behoorende aan de Familie van Boelens. In ’t Zuidwesten ligt eene buurt en een groot gebouw met naame Gaalslot, voorzien van eene schoone plantagie. In ’t Zuidzuidoosten, niet verre van Bergum, ligt in ’t geboomte de buurt Gaastmabuuren …. By deeze huizen lag weleer de state Groustins, waar van het stins nog in weezen is.’

De Grovestins staat op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit 1847 nog aangegeven, al was het gebouw in 1829 reeds gesloopt. Bij de verkeersweg in het noorden staat de nieuwe kerk ingetekend en op de plaats van de middeleeuwse kerk is het Oud Kerkhof aangegeven en vlak daarbij het Priestershuis. In 1830 is de rijksweg van Leeuwarden naar Groningen aangelegd, deels over het tracé van de Zwarteweg. Door Hurdegaryp liep ongeveer op de huidige plaats ook al een weg. Aan de westelijke zijde van de buurt die daar groeide, is in 1711 de nieuwe hervormde kerk gebouwd door timmerman Eilof Johannes uit Wyns. Dat geeft een opschrift boven de ingang te lezen. Het is een ingetogen zaalkerk met een driezijdig gesloten koor en een houten geveltoren. Binnen bezit de kerk een kansel uit het begin van de 18de eeuw met rijk snijwerk. Het meubel heeft corintische zuiltjes op de hoeken van de kuip en draagt evangelistensymbolen en er staan twee herenbanken, waarbij een 17deeeuwse die zeker uit de oude kerk afkomstig is. Verderop aan de Rijksstraatweg staat ook nog een evangelisatielokaal van de hervormden, een eenvoudig bouwwerk uit 1935 met enige expressionistische elementen.

Onder de woonhuizen valt vooral de wat naar achteren gerooide ‘Villa Nova’ op. De L-vormige villa met een uitgebouwde middenpartij is in 1856 gebouwd voor J. Hora en P.J. Hora- Adema in een mengstijl waarin het neoclassicisme domineert. Verder staat aan de hoofdader van de oude streek een aantal notabele woningen met een middengang waarbij de middenpartij is uitgebouwd of geaccentueerd door een sierlijke kajuit. Meer naar het westen toe staan woonhuispanden uit vooral de 20ste eeuw. Daartussen zijn ook karakteristieke exemplaren te vinden.

Op een ruime kavel op nummer 24 bouwde architect Abe Bonnema in 1961/’62 een doosvormige, modernistische houten villa op een staalskelet. Het werd het eigen woonhuis en kantoor voor zijn architectenbureau. Mien Ruys ontwierp de tuin. Vanaf de jaren zestig kreeg Hurdegaryp een stevige impuls doordat veel Leeuwarders er gingen wonen en in tien jaar tijd groeide het dorp uit tot een forensenplaats. Ten zuiden van de Rijksstraatweg kwamen omvangrijke woonwijken in een vrij strenge rechthoekige verkaveling tot stand. De voorzieningen zijn meegegroeid. Zo kreeg de plaats onlangs een marktplein aan de Fuormanderij, omzoomd door een winkelcentrum, deels met appartementen op de verdiepingen.

Het kleine terpdorp Idaard was in de Middeleeuwen de hoofdplaats van de grietenij Idaarderadeel, maar is later door vrijwel alle andere Idaarderadeelster dorpen overvleugeld. Het was met de Kromme Sloot via het Eagumerdiep, het vaarwater tussen Leeuwarden en Grou, verbonden. Het had een weg naar Reduzum die in 1843 een bepuining kreeg en pas na de oorlog kwam er een wegverbinding met Grou. Toen omstreeks 1960 rijksweg N32 van Leeuwarden naar Heerenveen werd aangelegd, was het dorp kortstondig goed ontsloten. Maar nadat deze weg autosnelweg was geworden, werd Idaard weer teruggeworpen in isolement.

In het midden van de 19de eeuw toont de grietenijkaart een agrarisch dorp, gegroepeerd om de kerkterp met de boerderijen Groot en Klein Epema en Sijbema aan de oostelijke zijde en wat kleinere gebouwen ten noorden van de terp. Aan de weg naar Reduzum ligt Friesmastate. Tot 1882 lag dit adellijk buiten in een uitgestrekt park. Er is geen spoor meer van te vinden. Aan de noordelijke uitvalsweg staan boerderijen, burger- en volkswoningen in een rij.

Nu bestaat de kern van het dorp uit een deels afgegraven terp met de kerk en toren, een klein buurtje van een paar panden daar tegenover en een groene ruimte aan de oostzijde omringd door enkele monumentale boerderijen. De kerk dateert uit 1774, de stichtingssteen vermeldt dat de vierjarige Cornelius Arent van Scheltinga op 4 juli de eerste steen heeft gelegd. Drie jaar later zou deze jonge zoon van de grietman dat ook doen bij de kerk van Eagum. Het is een eenvoudige zaalkerk met een driezijdige koorsluiting. De iets verdiepte traveeën bezitten korfbogig gesloten vensters. De zadeldaktoren stamt uit de 15de eeuw en heeft aan de westzijde een vlakke geveltop met een luik. De oostelijke, naar het dorp toe gerichte geveltop is getooid met een drietal nissen. Aan alle zijden zitten twee rondbogige galmgaten maar alleen aan de noordzijde is een uurwerk aangebracht. De kerk is heeft zes gebrandschilderde ramen uit de 18de eeuw.

Idsegahuizum ligt ten zuiden van Makkum op nog geen kilometer van de kust. Het kleine terpdorp is gelegen temidden van voornamelijk weideland. Nabij de voormalige zeedijk is nog enige akkerbouw, waar vroeger kleinschalige akkerbouw van onder meer aardappelen en gladiolen een specialiteit was. Omstreeks 1270 komt het dorp voor het eerst in de bronnen voor als Ytsingahusum, ruim een eeuw later is het: Idsingahusen. Zo zijn er nog een paar varianten en kan er misverstand ontstaan met Idskenhuizen in Skarsterlân, het voormalige Doniawerstal.

Eeuwenlang was het dorp over land alleen vanaf de zeedijk te bereiken, maar sinds de droogmaking van het Makkumermeer in 1876/’79 in het oosten is Idsegahuizum over de Brekkerweg door de polder met Allingawier en het verdere achterland verbonden.

De dorpsgerechtigheid reikte vroeger ver naar het noorden en de zuidelijke bebouwing van Makkum rond de Kleine Zijlroede behoorde, compleet met grote bedrijven als een hout- en een papiermolen, tot Idsegahuizum. De korte dorpsvaart voert naar de Kleine Zijlroede en naar Makkum: voor de droogmaking van het Makkumermeer van grote betekenis voor het scheepvaartverkeer.

Rond de kerk is een buurt gegroeid waarvan de pastorie een aandachtspunt vormt. Het is een karakteristieke middengangwoning met pilasters naast de ingangspartij en midden op het dak een kajuit met sierrandjes. Verder zijn aan weerszijden van de dorpsstraat en enkele zijpaden enige woningen en schuren te vinden. De randen van de dorpskom zijn weer omringd door boerderijen, waarvan enkele van flinke omvang. Een kop-hals-rompboerderij met een blank gestukadoord front is daarvan het opvallendst.

De kerk is het middelpunt van Idsegahuizum. Zij is in 1870 gebouwd op de plaats van oudere voorgangsters. De huidige kerk bezit op het westelijke front een naar verhouding kloeke houten toren met een ingesnoerde, achtzijdige spits. De zaalkerk is aan de voorzijde geopend met een deur met halfrond bovenlicht, geflankeerd door twee halfronde vensters. Het kerkschip heeft grote, rondgesloten vensters. Het geheel is evenwichtig maar sober, een karaktertrek die het dorp als geheel past.

Idskenhuizen is een komdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan op zandgronden die even hoger lagen dan de omgeving. In de 17de eeuw stond in dit dorp het rechthuis van de grietenij. Op de kaart van Doniawerstal in de atlas van Schotanus (1718) was het als een redelijk geconcentreerde groep huizen getekend. Toch werd het aan het einde van de 18de eeuw in de Tegenwoordige Staat van Friesland gemeld: ‘dit Dorpje is niet groot van omtrek, doch heeft by de kerk eene maatige Binnenbuurt: ‘er zyn maar zeven Boereplaatsen, en veel land is tot bosch aangelegd.’

Toen werd tevens gemeld dat er een weg lag richting Woudsend die in 1782 was aangelegd en dwars door het Grote Idskenhuistermeer liep. Helemaal in het zuiden van dat meer reden al karren door het water, maar de sporen sleten zo uit dat het noodzakelijk werd de rijweg aan te leggen. Dat gedeelte van het meer is intussen ingepolderd. Het gebeurde eveneens met het Kleine Idskenhuistermeer dat ten noordwesten van het dorp lag. Het dorp werd daarna door de Dorpsopvaart met het grote meer verbonden.

De hoofdstraat, de Bramerstraat kent gesloten en zeer gevarieerde bebouwing die grotendeels uit het laatst van de 19de en de vroege 20ste eeuw stamt. Aan de oostzijde waar de Bramerstraat en de Troelstraweg – de weg naar Teroele – bij elkaar komen en een grasplantsoen vormen, staat de eenvoudige gereformeerde kerk. De zaalkerk met een rechte koorsluiting en een houten geveltoren met ingesnoerde spits dateert uit het einde van de 19de eeuw. Maar de voorzijde is in de jaren twintig gewijzigd. Naast de kerk staat de pastorie, een aardige villa die deels is gepleisterd in de vernieuwingsstijl van kort na 1900.

Aan de westelijke zijde van het dorp staat de voormalige hervormde kerk, een in 1935 gebouwde zaalkerk die een uit omstreeks 1800 daterende voorgangster verving. De kerk is in gebruik als zeilschool. Ten zuidwesten van het dorp ligt een goed in het groen verpakte waterrecreatienederzetting.

Idzega is een agrarische streek die zijn oorsprong heeft in de Middeleeuwen. In het lage waterland tussen Heeg en Oudega heeft het nooit tot concentratie van bebouwing kunnen komen. Toch heeft de boerengemeenschap zich als zelfstandig dorp kunnen handhaven, al is het een van de meest bescheiden en, op Smallebrugge na, het kleinste dorp van Friesland.

Op de grietenijkaart van Wymbritseradeel in de atlas van Schotanus uit 1716 staat het aangegeven met een kerk bij de noordwestelijke hoek van de vrij grote Idzegasterpoel. In de nabijheid staan twee huizen en verder verspreid in het land nog twee boerderijen en twee huizen.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 gemeld: ‘Idezega, of ook Idzinga, is, insgelyks als de naastgelegen dorpen, rondom in wateren en poelen gelegen, waarvan de voornaamste, naar het dorp, den naam draagt van Idzegaster poelen. In ’t Zuiden van dit dorp … ligt eene plaats de Bratten genoemd, waarop zich zeker Heer uit het geslagt van Heemstra veel plag te onthouden, wegens haare goede gelegenheid tot de visschery: dezelve liet hier ook twee polders aanleggen, die tegen verwachting niet alleen goed weidland, maar zelfs goed bouwland gaven. Voor het overige zyn de landen hier ten grooten deele zeer laag, en wel inzonderheid naar het zuiden, daar men ook klyngronden vindt, uit welke sedert kort vry goede turf gegraaven wordt. In ’t Westen van dit dorpje ligt het buurtje Band, en daar by een poeltje van dien naam.’

De Bratten lag bij de zuidwestelijke hoek van de poel en De Band is nog steeds een boerenbuurschap tussen Oudega en Sandfirden. Als de bebouwing van toen bij de omvang van het dorp wordt gerekend, stonden hier in de 18de eeuw zes woningen en vier boerderijen. Op de kaart in de atlas van Eekhoff blijkt dat er nauwelijks ontwikkelingen zijn geweest en de huidige situatie laat evenmin zien dat hier iets is veranderd. Op het kerkhof staat een eenvoudige klokkenstoel, met eronder fragmenten van altaarstenen en een zerk uit 1623.

Iens is een klein terpdorp met een losse structuur van een paar boerderijen en vervolgens wat huizen aan een door hagen omzoomd en naar de terp omhoog lopend weggetje naar de kerk. Met twee dwarswegen achter de kerk met aardige buurtjes.

Op de noordelijke hoek staat een gestucadoord pand uit 1877 dat eruit ziet als was het de oude herberg. Er is een romantische tuin bij aangelegd en een fraai contrasterende, moderne serre. Daartegenover staat een rij aaneengesloten arbeiderswoningen met een flink verleden: de oorsprong ligt al in de 18de eeuw, maar ze zijn sterk vernieuwd. Op de andere hoek staat een onderkelderde woning van gele baksteen met een trap naar de voordeur en daarnaast een groot, dubbel huis uit de periode rond 1800 met een deftige ingang en mooie korstmossen op de baksteen. Aan de noordelijke dorpsrand staat een stelpboerderij en iets buiten het dorp aan de zuidzijde, waar het opvaartje van het dorp naar de Bolswardervaart een knik maakt, is een grote stelp op een ruim erf gelegen. Het is de ‘Sinte Klaze Pleats’ waar een pracht van een verhaal aanhangt over een boerenweduwe die zichzelf op sinterklaasavond cadeau geeft aan haar meesterknecht.

In 1874 is de van oorsprong 13de-eeuwse kerk grotendeels vernieuwd. Aan de noordzijde zit nog muurwerk van gele moppen met een spoor van een romaans rondboogvenstertje en iets groter rondboogvenster voorzien van een luik. De andere muren zijn van bruine steen gemetseld. Ook de toren, vernieuwd in 1852, bestaat deels uit gele moppen. De deklijsten, schouders en pinakels van de bekroning zijn van betonpleister. Bijzonder is de stralende ster op de oostpunt van het kerkdak die in elk geval uit de 18de eeuw dateert. De uit de 17de eeuw stammende kansel is nog steeds het middelpunt van het interieur. De dorpsput van 1783 is door vergroting van de kerk in het koor van de kerk terechtgekomen. De bij de restauratie in 1988-1990 teruggevonden altaarsteen uit 1350 is thans in gebruik als avondmaalstafel.

Ypecolsga (nabij Indijk) is een streekdorp van middeleeuwse oorsprong, waarbij in de hoge Middeleeuwen ten noordoosten een nederzetting bij het water de Ee ontstond die vanaf de vroege 11de eeuw een zelfstandige positie verwierf: Woudsend dat het moederdorp al zeer vroeg met verve overvleugelde. Ypecolsga bleef een agrarische streek. Op de grietenijkaart van Wymbritseradeel in de atlas van Schotanus bestaat het dorp in de uiterste zuidwesthoek uit een lange streek van ongeveer drie kilometer met ongeveer tien ver uit elkaar staande boerderijen. Ze staan grotendeels ten zuiden van de Wegsloot, een sloot die inderdaad wordt geflankeerd door een weg. De kerk staat ten noorden van deze verkeersas.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 gemeld: ‘Ipekolsga of Epekolsga, een Dorp van maatigen omtrek …; ’t zelve grenst ten Zuiden aan het Slooter meer, en had eertyds een sterk huis, toebehoorende aan Take Abbema, ’t welk in 1520, verwoest werd door de Schieringers, die te Slooten in bezettinge lagen. De Kerk van dit Dorp, in 1497, door de Soldaaten in brand gestoken zynde, verteerde met vyftien, daar in zynde, gewyde Hostien tot assche, die naderhand, zo men beuzelde, groote mirakelen deeden, en daarom zo veel toeloops hadden, dat men uit het offergeld eene nieuwe Kerk kon bouwen, die, vervolgens wederom vervallen zynde in 1664, werd vernieuwd, en met een spits torentje voorzien.’

De kerk is in de 18de eeuw afgebroken. Er staat nu een in 1956 vernieuwde dubbele klokkenstoel met helmdak. De twee luidklokken zijn in 1644 gegoten door Jelte, Pier en Johan Riemers. Ypecolsga bezit een aantal monumentale boerderijen, zoals de in 1783 gebouwde kop-romp ‘Arbeid en Moeite’, die nu de naam ‘Werklust’ draagt. Noordelijk ligt aan de oever van het Heegermeer de boerenstreek Indyk. Een in de weilanden liggend kerkhof met klokkenstoel herinnert aan een dorpsverleden.

Engelum is een terpdorp dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling op een kwelderrug ten westen van de Middelzee is ontstaan. De Beetgumervaart meandert vanuit het noorden naar Engelum en wordt naar Marssum voortgezet, richting Harlingertrekvaart. Het dorp had bovendien een vaart richting de Hogedijk, nu Sirtemawei geheten. De straatnaam Feartswâl herinnert er nog aan.

Bij de dijk, vrij ver van het dorp, stond de stins van de Sirtema’s, de Grovestins. Verschillende leden van de familie Sirtema van Grovestins hebben naam gemaakt als houwdegens, Skerne Wibe (naar wie het dorpshuis is genoemd) aan het einde van de 15de eeuw en Frederik Sirtema van Grovestins, die in de tijd van de Spaanse Successieoorlog als ruiteraanvoerder in 1712 het noorden van Frankrijk onveilig maakte. Andere leden van de familie waren grietman van Menaldumadeel en Hennaarderadeel. Nabij de plaats van de verdwenen stins staat nu een boerderij. Onder de kerkvloer ligt een grafzerk van dit adellijke geslacht. Na de afdamming van de Middelzee omstreeks 1300 kreeg Engelum er een stuk nieuwland bij.

In de omgeving van Engelum werd tot het begin van de 20ste eeuw vrijwel uitsluitend akkerbouw bedreven, maar geleidelijk is er, vooral in het zuiden, steeds meer veeteelt gekomen. Engelum is over de weg zowel vanaf de Sirtemawei als vanaf Beetgumermolen te bereiken. Omstreeks 1900 stond aan deze weg een herberg met de merkwaardige naam ‘De oude ridder van St. Joris’. De Buorren met ingetogen bebouwing loopt recht naar de kerk toe. Aan de Tsjerkeleane staat de pastorie, een middengangwoning met een hoger uitgemetselde middenpartij in mengstijl uit 1879.

Aan de andere zijde rijst de hervormde kerk op die in 1773 is herbouwd op de plaats van de oude kerk. Het gebouw is in 1975 door brand sterk beschadigd, maar kon na restauratie in 1980 weer in gebruik worden genomen. De toren van drie geledingen kan nog een middeleeuwse kern hebben en werd in 1887 ommanteld of herbouwd.


0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 |
Nieuwe encyclopedie van Fryslân voor slechts € 29,90 incl. verzenden!

Bijna 8 kilogram aan kennis over Friesland! Wees er snel bij want op is op.

De Nieuwe Encyclopedie van Fryslân is een onmisbare aanvulling in de boekenkast voor iedereen die gek is van Fryslân en meer wil weten van deze provincie. Op 15 september 2016 verscheen de vierdelige encyclopedie die rond de 3000 pagina’s telt, 11.000 trefwoorden bevat en ruim 8 kilo weegt. De encyclopedie staat bomvol actuele kennis over Fryslân en is een echte pageturner geworden.

Voor al diegenen die dit standaardwerk over Fryslân altijd al hadden willen hebben! Nu voor een wel heel speciaal prijsje! Maar let op! Op = Op!