De 412 dorpen van Friesland

De 412 dorpen van Friesland

Er zijn meer dan vierhonderd dorpen in Friesland te vinden, van groot tot klein.

Waar je je ook bevindt in de provincie, overal zie je aan de horizon in alle windrichtingen kerktorens en -torentjes staan. Allemaal vertegenwoordigen ze een van de Friese dorpen. Zonder uitzondering dorpen met een eigen verhaal, traditie en een lange historie. Somige zelfs met een eigen taal zoals de dorpen in Het Bildt of de Stellingwerven. Daar praat men Bildts en Stellingwerfs. In de omgeving van de dorpen vaak talloze kleine of grotere boerderijen van het type Stjelp of Kop-hals-romp. Per regio hebben deze boerderijen vaak een speciaal type uilenbord dat hoort bij het gebied.

Drachten en Heerenveen zijn zondermeer de grootste dorpen van Friesland. Leons wellicht het kleinste met haar kerk, woonhuis en boerderij (zie foto). Groot of klein, allemaal hebben ze hun eigen interessante verhaal en ontstaansgeschiedenis. Hieronder zetten we dit graag voor u op een rij.

Om een bepaald dorp te vinden klikt u op de bijbehorende beginletter. Binnenkort voegen we meer zoekmogelijkheden toe aan deze pagina.

Kies de beginletter


Itens aan de noordoostelijke flank van de eilandpolder van Easterein lijkt een streekdorp, maar is een oud terpdorp met een later gevormde streek. De beide zijden van de oude dijk, de hoep, zijn redelijk dicht bebouwd. Aan de binnendijkse kant ligt het restant kerkterp met enige bebouwing eromheen. Aan de weg staat een groot aantal flinke boerderijen en rentenierswoningen van uiteenlopende snit, waarvan één exemplaar een ruime voortuin met een vijver bezit. In ongeveer het midden aan de noordoostzijde van de dijk staat het café ‘De lytse fjouwere’.

Dit alles is geordend in streekjes van open en meer gesloten bebouwing, bijvoorbeeld aan de Rienster zijde waar bij een groepje bedrijfsgebouwen, onder meer een voormalige smederij, wat meer buitenruimte is geschapen. De oorspronkelijke kern is de sterk weggegraven terp ten zuidwesten van de dijk en is wel goed te ervaren. Daar staat de kerk betrekkelijk hoog als decor achter het ruime kaatsveld dat de graverij van de terp als groene kern heeft achtergelaten.

De hervormde kerk staat op het hoge kerkhof. Het gebouw dateert uit 1804/"06 en zal ongetwijfeld een ouder godshuis hebben vervangen. Het draagt de stijlkenmerken van empire en neoclassicisme. Het metselwerk is van bruine mangaansteen, de vensters zijn korfbogig gesloten. Het dak is gedekt met leien. Op de voorkerk staat de kleurige, neoclassicistische toren uit 1842: een houten romp in blokkige steen-imitatie, een kroonlijst met klosjes en een achtzijdige open koepel met ajour-panelen. Binnen staan een 17de-eeuwse preekstoel, overhuifde kerkvoogdenbanken en een orgel van Hardorff uit 1876.

Vanaf 1863 was er een doopsgezinde vermaning in Itens, overgebracht van Kromwal, een waterbuurt bij Britswert. Het huidige vermaninkje met consistorie en kosterswoning aan weerszijden is van omtrent 1910. Tussen deze twee is de vermaning, volgens schuilkerktraditie, teruggerooid. Alles is in het klein, ook de versierinkjes van rondboogfriesjes en vooral het klokloze koepeltje op de westgevel. Het zal wel het kleinste kerkkoepeltje van Fryslân zijn. In de consistorie hangt een portrettengalerij van de predikanten en een martelaarsspiegel van 1685.

Jannum is een terpdorp dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling is ontstaan. Het is altijd een klein dorp geweest, bestaand uit een kerkbuurt van enkele woningen en wat verspreid liggende boerderijen. Aan het einde van de 19de eeuw is de terp voor een belangrijk deel afgegraven.

Jannum heeft behoord bij de grietenij Dantumadeel en was het enige dorp van deze grietenij dat boven de Ee was gelegen. Dat is mogelijk gekomen omdat Jannum in de hoge Middeleeuwen een uithof was van het zuidelijk van de Ee gelegen grote klooster Klaarkamp, maar bewijzen zijn hier niet voor. Wel bezat Klaarkamp hier nogal wat grond, wat mee kan hebben gespeeld in de grensbepaling.

Sinds de gemeentelijke herindeling hoort Jannum bij Ferwerderadiel. Hoe klein het ook was, het dorp had wel een eigen vaart die het ontsloot naar de nabijgelegen Ee. De sterk afgegraven hoge terp draagt een met bomen omzoomd kerkhof met romaanse kerk. Verder staan in Jannum enige karakteristieke landarbeiderswoningen en een fraaie 19de-eeuwse kop-hals-rompboerderij. De kleine, torenloze kerk is met haar romanogotische kenmerken waarschijnlijk omstreeks 1300 tot stand gekomen. Achter het eenbeukige schip volgt het koor met een iets inspringende absis die ongeveer een eeuw ouder zal zijn. Voor deze koorsluiting is een originele oplossing gevonden. Van binnen is deze half rond, maar aan de buitenkant veelzijdig waarbij de vage hoeken zijn geaccentueerd door bakstenen kolonnetten onder de dakvoet. De vensters, ingangen en de hagioscoop zijn in de dagkanten versierd met meervoudige kraalprofielen. Toen in de tweede helft van de 16de eeuw de kap werd vernieuwd zijn waarschijnlijk ook de koepelgewelven weggehaald. In het muurwerk zijn de sporen er nog van te zien.

Tijdens de restauratie in 1944/’47 bleek bij een opgraving dat de beperkte ruimte vroeger door scheidingswanden in twee vakken verdeeld is geweest: de eerste voor leken, de andere voor geestelijken. Na verval is de kerk als uithof van het Fries Museum geadopteerd en ingericht als museum voor middeleeuwse kerkelijke kunst.

Jellum is een streekdorp met een terp-verleden. Het dorp is ruim een kilometer lang en het vertoont op enkele plekken enige concentratie, maar verder is het los van structuur. Jellum heeft zich uitgestrekt langs de Hegedyk, de dijk van de voormalige Middelzee. In het noorden, op de gemeentegrens met Menaldumadeel, kruist de spoorweg Leeuwarden- Sneek de Hegedyk en daar lag ooit de halte Jellum-Boxum. Zuidelijker staat nabij de kruising met de Smidshoeke richting Hilaard flink wat bebouwing. Er zijn keurige middengangswoningen en arbeidershuizen bij en aan de nieuwlandszijde, in de Jellumer- en Beersterpolder, bovendien flinke boerderijen.

Even verder, waar bebouwing verder ontbreekt, staat ten westen van de dijk de fraaiste notabele woning van het dorp. Het brede middengangpand is omzoomd door een parkachtige tuin waarin nog een hoge wier aanwezig is. De woning is in een decoratieve mengstijl gebouwd met geprofileerde lijsten met kuivenstukken van pleister als wenkbrauwen boven de vensters en met originele blinden. Zowel de deur van de woning als die van het mooi gedetailleerde koetshuis hebben gietijzeren roosters. De Lytsedyk voert naar een grote kop-halsrompboerderij in het oudland met een opmerkelijk hoge melkkelder.

Opnieuw zuidelijker ligt de kerkbuurt, waarbij de kerk op een iets verhoogd kerkhof aan de zijde van het oudland staat. De reeks woningen ertegenover is in het nieuwland terecht gekomen. Hier ook weer enkele middengangwoningen, maar ook kleinere huizentypen. Het kerkhof is omzoomd door een haag van beuk en linde en door leilinden.

Jellum heeft een keurige, maar niet erg spannende 19de-eeuwse zaalkerk, die oudere kerken vervangt. De vorige toren moet vooral door een fikse spits zeer hoog opgerezen zijn, maar hij is in 1832 door onweer verwoest. Er moest een nieuwe worden gebouwd. De toren heeft voor de 19de eeuw kenmerkende versieringen, zoals rondboogfriezen. Het schip van de kerk heeft grote rondboogvensters met ijzeren traceringen. Op het dak liggen blauw geglazuurde gegolfde Friese pannen.

Jelsum is een radiaal terpdorp dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling is ontstaan op een kwelderwal. Vanaf Leeuwarden gerekend is dit het eerste van een reeks van de terpdorpen die op de oostelijke oever is ontstaan. Het dorp was richting Dokkumer Ee ontsloten door de Jelsumervaart of Haskermeer zuidelijk van het dorp. Aan de noordzijde was de Cornjumervaart net zover van het dorp verwijderd. Jelsum lag slechts een paar honderd meter van de zeedijk van de Middelzee.

Aan het einde van de 19de eeuw is de terp aan de noordzijde afgegraven, het terpgedeelte waar Harinxmastate op stond. Aan weilanden binnen de nog steeds bestaande ringweg is te zien hoe uitgestrekt de bijna dubbele terp is geweest. Het zuidelijke gedeelte is nog op hoogte. Daar staat nu aan de noordzijde de kerk en is de oude bebouwingsrand te vinden. Tussen de ringweg, Op ’e Terp, en de kerk is een grasplein gevormd. De plek waar Dekema nu staat was, aan archeologische sporen te oordelen, in de 13de eeuw al bewoond. De huidige, omgrachte zaalstins is moeilijk te dateren, omdat er zo vaak wat is veranderd. Hij wordt in 1486 voor het eerst genoemd, is in 1498 door brand vernield en daarna spoedig herbouwd. De overwelfde kelder kan nog ouder zijn: er zitten sporen in van smalle vensters of schietsleuven. Omstreeks 1540 verrezen een hoofdvleugel in twee bouwlagen en een noordelijke aanbouw; een eeuw later een haaks daarop staande zuidvleugel. In 1814 zijn de verdiepingen van de hoofd- en dwarsvleugel afgebroken. De toegangsbrug en de muur bij de dorpskern zijn in 1905 aangelegd.

De dorpskerk is in de 12de eeuw van tufsteen opgetrokken: het vijfzijdige koor is in de 15de eeuw in baksteen vernieuwd. De noordmuur van het schip vertoont spaarvelden en rondboogfriezen. De toren is in de 13de eeuw verrezen. In het interieur zijn de twee herenbanken, de preekstoel en enkele vroege renaissance zerken van betekenis.

Jirnsum is oorspronkelijk een vroeg middeleeuws, agrarisch terpdorp, maar die karakteristiek heeft het helemaal verloren. Het vertoont zich nu als wegdorp. Het dorp is aan de wandel gegaan.

Aan het einde van de 18de eeuw, toen de kerk nog op de terp stond en bebouwing van de kerkeburen bezat, werd Jirnsum aldus beschreven: ‘Hier is een neerige buurt, door welke de meergemelde rydweg naar de Schouw loopt; en in het Oosten naby deeze buurt heeft men het algemeene vaarwater der Groote schepen, die van Leeuwarden, door de Lemmer of Stavoren, naar andere Provincien willen.’ Het dorp ligt ten westen van de Boarn en bezat daardoor rechtstreekse verbindingen naar alle richtingen. Het dorp strekte zich langs de oever van de Boarn en de doorgaande rijweg uit met bebouwing aan weerszijden. Deze bebouwing ging zich na de verbetering tot rijksstraatweg in 1826/’28 verdichten en verder uitstrekken. Daartussen staan opvallend veel fraaie burgerhuizen uit de decennia rond 1900, waarvan de welstand van de Jirnsumers is af te lezen.

Nabij dit bebouwingslint kwamen ongeveer in het midden de bedehuizen van de niet geringe rooms-katholieke gemeenschap en de doopsgezinden. Die van de doopsgezinden staat er nog, ver achteruit gerooid, een eenvoudige zaalkerk met een aardige neoclassicistische toegangspartij. De r.k. Sint-Michaelskerk uit 1709 was uiterst eenvoudig en deze is in 1864 vervangen door een neogotische kerk die aan het noordeinde van het dorp verrees en in 1966 is vervangen door de huidige kerk. De betekenis van de Kerkebuurt nam sterk af. De op de terp staande middeleeuwse kerk, gewijd aan de Heilige Marcus, had een zadeldaktoren en is aan het einde van de 19de eeuw wegens bouwvalligheid gesloopt. De nieuwe kerk is merkwaardig genoeg niet weer op de terp gebouwd, maar kwam helemaal aan het zuidelijke einde van de streek van de Rijksweg terecht. Het kerkhof bleef zonder kerk achter en ook de straatnaam Kerkebuurt herinnert nog aan de oude situatie.

Jislum is een radiaal terpdorp dat dateert van enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling. Het dorp wordt het vroegst in de bronnen vermeld in de 8ste eeuw als Gisleheim. Dat Jislum een terpdorp is, valt nauwelijks meer te merken: de woonheuvel is omstreeks 1910 grotendeels afgegraven. Dat kon gebeuren omdat de terp door de eeuwen heen slechts dun bevolkt is gebleven. Hoewel de terp is vergraven kan aan de perceelindeling het zuidoostelijk part nog wel worden herkend.

Even na het midden van de 19de eeuw is de doorgaande verharde weg van Ferwert naar Burdaard aangelegd. Die werd in Jislum net als bij Ginnum over de terp gelegd. Opmerkelijker is het dat ook buiten de oorspronkelijke terpomvang aan de zuidelijke zijde de radiale geleding in het landschap doorloopt tot zelfs een deel van een ringvormig pad dat ruim om de terp zal hebben gelegen. Er staat enige bebouwing aan de doorlopende weg en verder agrarische bebouwing verspreid door het land. Ten noorden van de kerk staat op een terprestant een kop-hals-rompboerderij met dwarsgeplaatste, lagere stalvleugel. Op het veel zuidelijker gelegen stateterrein van Groot Hickaerd staat sinds 1914 een stelpboerderij. De Tegenwoordige Staat van Friesland besteedt in 1786 weinig woorden aan het dorp: ‘JESLUM, een klein dorp, welks toren eene spits heeft, terwyl alle de overige torens deezer Grieteny gemeene huisdaken hebben.’ Het was dus de enige kerk die geen zadeldaktoren had.

Het hoogst eenvoudige kerkje bezat een simpel houten geveltorentje. Er staat intussen een nieuwe kerk die in 1886 een of twee voorgangsters vervangt. Het is een eenvoudige zaalkerk met een rechte koorsluiting en in baksteen omlijste rondboogvensters. De kerk kreeg een kloeke toren aan de westzijde. Hij heeft drie geledingen en in de rechthoekige spaarvelden zijn rondbogige nissen aangebracht met boven de westelijke ingang zelfs een roosvenster. In de toren hangen een in 1445 door Johannes van Wou gegoten klok en een klok uit 1636 van Jacob Noteman.

Jistrum is een dorp dat het midden houdt tussen een langgerekt streekdorp en een esdorp omdat het een brink-achtige ruimte in het midden heeft. Het dorp is in de Middeleeuwen ten oosten van het Bergumermeer op een zandrug ontstaan. Een zandrug die van de lage oever over nog geen kilometer oploopt tot 3.7 m boven N.A.P. en die van het noordwesten – de Eest – met een buiging naar het oosten loopt.

Op de grietenijkaart van 1716 is de kom goed te zien, evenals de met bomen omzoomde wegen en paden die over de rug in noordwestelijke en oostelijke richting verbindingen leggen. Naar het zuiden ligt een pad richting Kolonelsdiep waar de Bargetille bij Schuilenburg naar Eastermar voert. De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1786: ‘een dorp, in ’t Noorden en Oosten, aan Achtkarspelen palende, en insgelyks zeer vermakelyk door de menigvuldige plantagien en bouwlanden. Verscheiden persoonen zyn hier ryk geworden door de heidvelden in goed bouwland te veranderen …. Zuidwaards loopt dit dorp tot aan de zogenoemde Bargetille, en heeft, Noord- en Noordwestwaards, de buurtjes de Meeren en de Eest onder zich. De kerk heeft een stompen toren en eene goede buurt rondsom zich, door welke een rydweg naar de Kooten loopt; ook schiet eene vaart van dit dorp naar het Bergummer meer.’

In de hoofdstraat, de Schoolstraat, staat meest vrijstaande gevarieerde bebouwing. Een opvallende boerderij van omstreeks 1800 staat op nummer 31. Het voorhuis is aan de lange zijde uitgebouwd voor meer woonruimte en een grote zolder. In Jistrum zijn meer boerderijen te vinden met uitgebouwde woonruimten, zoals die aan Tillewei 1 uit omstreeks 1820.

De romano-gotische kerk is in het midden van de 13de eeuw op een hoogte in het midden van het dorp gebouwd. Zij heeft een halfrond gesloten koor, een ongelede toren met spaarvelden en rondboogfriezen en met een zadeldak. Het schip heeft kleine rondboogvensters en is versierd met een keperfries. Inwendig wordt het gedekt door koepelgewelven met elk acht rondstaafribben.

Jonkerslân is een jong streekdorp, dat zich in de 20ste eeuw uit een buurschap bij Langezwaag heeft ontwikkeld. In deze zuidwestelijke hoek van Opsterland stond alles tot diep in de 19de eeuw in het teken van de turfwinning. In het noorden was daartoe tussen Langezwaag en Jonkerslân de Nieuwe Vaart gegraven en even oostelijk daarvan de Nieuwslootster Vaart, die zuidelijker een Nieuwslootster Dwarsvaart kreeg.

In de omgeving van de laatste vaarten bestond in het midden van de 19de eeuw een bescheiden nederzetting van een paar streekjes met vrij losse bebouwing. Het buurtje waar sprake was van enige verdichting van bebouwing, werd toen Nieuw Sloot genoemd. In het oosten, aan de uitloop van het uit het noorden gegraven Jonkers Rak en de Oude Jonkerssloot die zich weer in de Jonkerlandvaart voortzette, lag een andere buurt: Dekema. Ten zuiden van dit gebied, net op het grondgebied van de gemeente Schoterland, nu Heerenveen, lag de Schoterlandse Compagnonsvaart.

Jonkerslân is aan de weg tussen Heerenveen/ Langezwaag en Kortezwaag/Gorredijk gegroeid nadat de afgeveende hoogvenen vanaf het einde van de 19de eeuw in cultuur werden gebracht. Dat kon nadat voor het afgeveende land veenpolders met een goede waterbeheersing waren ingericht. Er is in Jonkerslân geen kerk gesticht, de agrarische gemeenschap bleef in Langezwaag kerken. Wel kwam er in Jonkerslân een openbare lagere school. Ten zuiden van Jonkerslân hoort de buurschap met de merkwaardige naam Sing Sang nu bij dit dorp.

Gedurende de 20ste eeuw is het dorp geleidelijk gegroeid; in de naoorlogse jaren is dat proces enigermate versterkt. Daardoor heeft Jonkerslân een gevarieerde bebouwing van boerderijen en woningen uit allerlei perioden. Op de hoek van Fûgelsang en Feanborch is het wit geschilderde dorpshuis het middelpunt van het dorp. De meeste boerderijen zijn bescheiden; er staat ook een aantal grotere boerderijen met voorhuis. Verscheidene woningen hebben het karakter van landarbeidershuisjes, maar er zijn ook brede dwarswoningen te vinden. Aan de Jelle Beenenwei is kort na de oorlog een reeks traditionalistische twee-onder-een-kapwoningen ontwikkeld.

Jorwert is een terpdorp dat werd ontsloten door de Jaanvaart, ook wel de Jorwerdervaart genoemd die met grote slingers door het land loopt en Zwette en Franekervaart verbindt en daarbij de westelijke dorpsgrens van Jorwert raakt. Over de weg zijn er jongere ontsluitingen over de Arsumerdyk naar de Hegedyk, de dijk van de voormalige Middelzee en de Lucht en Veldsterdyk richting Baard.

De kern van Jorwert bestaat uit de hoge, prominente kerkterp met ruim kerkhof rondom. Op het hof een dubbele haag en zomen van iepen, beuken en linden. Het ringpad om de kerkterp is aan de oostelijke en noordelijke zijden tot straat verbreed en overal richt bebouwing zich op deze kern. Aan de kerkbuurt, de Sluytermanwei, staan ten zuiden van de kerk twee grote notabele woningen in mengstijl, de eerste, de pastorie (1871) achter een diepe tuin. Schuin daartegenover rijst het wit geschilderde café op en daarnaast is, flink achteruit gerooid, de befaamde notariswoning te vinden. Befaamd, omdat elk jaar in augustus in de tuin het druk bezochte Iepenloftspul wordt opgevoerd.

Tegenover de kerk strekt zich lage, gesloten bebouwing uit, waartussen een pand van eenvoudige statigheid opvalt door het stoephek dat achterover leunt. Op allerlei plekken in de kerkbuurt zijn steegjes met achterbebouwing van meestal bescheiden, vriendelijke huisjes van gele steen te vinden. De kerkbuurt hoekt vervolgens om het noorden van het kerkhof heen: de bebouwing wordt richting brug over de Jaanvaart informeler. Bij de vaart is een kleine waterbuurt gevormd. Aan de voorkant leidt de Master Fopmawei het dorp in. Daar staat aan weerszijden een rijke verscheidenheid aan woningen, deels met brugjes over de bermsloten, van woningwet- tot notabele woningen. Kerk en toren zijn van tufsteen gebouwd. De kerk is vroeg 12de-eeuws en heeft een verlengd koor voorzien van ongelijke, kleine rondboogvensters. De toren is uit de late 12de eeuw met spaarvelden, keperfriezen en gekoppelde galmgaten met deelzuiltjes. De toren is tijdens de restauratie in 1951 ingestort en herbouwd.

Joure is een nederzetting met een kleinstedelijk karakter, een vlekke. De vlekke is als buurschap van Westermeer in de 15de eeuw ontstaan op een zandrug. Westermeer was in de Middeleeuwen een van de dorpen van de Haskervijfga, de rij van vijf kerkdorpen op een hoger gelegen zandrug in Haskerland. Van Westermeer resteert alleen nog de 13de-eeuwse toren: de kerk is in de 18de eeuw afgebroken na in verval te zijn geraakt. De toren is van kloostermoppen en kleinere rooswinkels gebouwd en is voorzien van spaarvelden met rondboogfriezen. De toren is nu de wachter op de grote begraafplaats.

Even buiten Westermeer lag de buurschap Joure. Voor de ontwikkeling van handel en bedrijvigheid gunstig gelegen aan de rijweg naar Gaasterland en aan goed vaarwater, de Zijlroede en de vaart met de naam Oudeweg. Aan het einde van de Zijlroede werd in 1614 een haven gegraven, de Kolk en de Overspitting gingen aan de achterzijde de streek ontsluiten. Joure overvleugelde in de 17de eeuw het moederdorp Westermeer in een snel tempo. Na de Hervorming wordt niet eens de moeite genomen om de kerk van Westermeer voor de nieuwe eredienst in te richten: dat gebeurt na 1580 wel in Joure.

De vlekke had volgens de Tegenwoordige Staat van Friesland in 1788 allure: ‘Joure is allengs van een klein beginzel opgekomen: ’t zelve was reeds in de zestiende eeuw vry aanzienlyk, doch is na dien tyd nog vergroot. Thans telt men daar ruim 330 huizen, alle voorzien met meer of minder groote tuinen, doorgaans van 130 tot 140 voeten lengte …. Het aanzienlykste deel deezes Vleks is eene dubbele en byne rechte streek huizen …, evenredig gebouwd, ter lengte van ongeveer 900 treeden …. Ook zyn de straaten zeer net gevloerd met Keisteenen, in den jaare 1615, gelyk in ’t midden des Dorps in eene straat met witte Keisteenen is afgebeeld. Langs de huizen zyn de straaten gevloerd met klinkerd steenen, zo net als in eenige Stad plaats heeft; ook worden ze niet minder zindelyk onderhouden.’

Dat Joure toen al een nijver dorp was werd ook opgemerkt: ‘Het ontbreekt de Joure aan geene Konstenaars en Ambachtslieden: men vindt ’er vier Smeden, verscheiden Timmerlieden, Kast, Kist- en Uurwerk maakers, welke laatste hunne huisklokken alom verzenden. Ook vindt men hier eene Lynbaan en twee vermaarde Scheeptimmerwerven …. Hier zyn ingelyks twee Pottebakkeryen, welker eene inzonderheid een’ grooten naam heeft …. Insgelyks zyn ’er twee Brouweryen … en daarenboven verscheiden bloeiende Winkels in allerhande waaren, die hunne goederen onmiddelyk van Amsterdam krygen, met den Beurtman, die alle weeken … derwaards vaart.’

Joure is een plaats van ambacht en industrie gebleven. In de Midstraat vormt de in 1628 gebouwde kloeke dorpstoren het hoogtepunt. Hij wordt bekroond door een brede balustrade en een lantaarnkoepel. Op de verdieping is het vertrek van de vierschaar ondergebracht.

De tweebeukige kerk is in 1644 achter de toren in gele steen opgetrokken. Grietman Hobbe Baerdt was de initiatiefnemer, zoals het poortje aan de Midstraat vertelt. Tussen de grote, door rode steen omlijste vensters staan steunberen in de vorm van pilasters. De twee ongelijke, inwendig door vijf kolommen en scheibogen gelede beuken worden samen door een meerzijdig koor gesloten. De doopsgezinden bouwden in 1824 een uit de rooilijn teruggerooide zaalkerk in een ingetogen neoclassicisme.

Meer naar het oosten kwam de rooms-katholieke kerk pas in 1952/’53 tot stand achter een toren uit 1866/’67. Zij is een driebeukige basiliek met kenmerken die naar de vroeg-christelijke kerkbouw verwijzen. Het hoofdgebouw van het bejaardenhuis De Vlekke, ooit woning en later ook enige tijd raadhuis, is een deftig neoclassicistisch pand met een fronton en een balkon op zuilen. De Midstraat wordt aan de ene zijde geflankeerd door de Merk en het parkje van Ter Huivra met voornamelijk recente bebouwing, aan de andere zijde door het park van het verschillende keren vernieuwde Heremastate, thans het gemeentehuis. De vlekke is aanvankelijk vooral aan de zuidwestzijde uitgebreid, later ook aan de noordoostzijde.

Jouswier is een terpdorp dat door de eeuwen heen het kleinste dorp van Oostdongeradeel was en is gebleven. Rond de terp hebben steeds slechts enkele huizen en boerderijen gestaan. In de omgeving ligt nog wat verspreide agrarische bebouwing. De terp is grotendeels afgegraven en er is geen patroon in de structuur meer te onderkennen. Toch lijkt het erop dat de terp een rechthoekige blokverkaveling heeft gekend. Dat zou een aanwijzing kunnen zijn dat het een relatief jonge terp is. Maar het feit dat het terprestant vrij hoog is – vooral aan de westelijke zijde te herkennen – wijst weer op een hoge ouderdom.

Jouswier ligt vrij dicht bij de Zuider Ee, een voor dit gebied belangrijke ontsluiting. Ten oosten van het dorp ligt de Jouswierster Tille, ook wel de Grote Tille, over dit water. Deze brug verbindt het noorden en zuiden van de grietenij met elkaar. De Bergsmaweg voert naar deze weg die Metslawier met Ee verbindt.

De kerktoren met zadeldak is in 1752 verrezen en kreeg in 1915 een beklamping. Er hangt een oude klok in: in 1395 gegoten door Hermanus. De kerk, oorspronkelijk gewijd aan Petrus, is een eenbeukig gebouw met een vierzijdige sluiting, dat in 1557 tot stand kwam. In de 19de eeuw is er van alles gewijzigd: in 1823 zijn de vensters vernieuwd, in 1858 is het gebouw iets verhoogd en werd een nieuwe kap met een tongewelf aangebracht. In 1876 is het kerkschip bepleisterd. De bepleistering is bij de restauratie van 1978 weer weggehaald op de randen van de dagkanten van de vensters na. De kerk is in 1987 opnieuw gerestaureerd. In het interieur vallen de blakers op de banken en de kaarsenkronen op. De kerk heeft namelijk geen elektrische verlichting. Drie 18de-eeuwse, rijk gesneden rouwborden domineren dit interieur. Ze zijn van Willem Bergsma en Remelia Schik en van hun dochter Lucia Petronella Bergsma. Bergsma had het door handig manoeuvreren met stemmen gebracht tot grietman van Oostdongeradeel.

Jubbega is een dubbel streekdorp dat in de loop van de 17de eeuw is ontstaan. Eerst als agrarisch dorp langs de verbindingsweg van Oudeschoot naar Donkerbroek in Ooststellingwerf die vroeger de Binnenweg werd genoemd en nu de Schoterlandseweg heet. Het was de ontsluiting voor de verspreid staande bebouwing. Ten zuiden van deze as lag ook nog de buitenweg, maar die was in het midden van de 19de eeuw al vervallen.

In het zuiden strekten zich hooilanden naar de vallei van de Tsjonger uit. Dit gedeelte van het dorp heet Jubbega–Schurega. Daar heeft in het oosten de kerk gestaan maar die is al vroeg vervallen en afgebroken zodat het kerkhof achterbleef. Nabij de driesprong van de vrij nieuwe weg naar Gorredijk is in de 20ste eeuw verdichting in de bebouwing gegroeid. Daar werd in opdracht van grietman Martinus van Scheltinga in 1713 aan de Kerklaan een nieuwe kerk gebouwd: een eenvoudige zaalkerk met een driezijdige koorsluiting. Het houten torentje is pas in 1910 op de voorgevel geplaatst. Vlak erbij staat de kloeke pastorie in een opmerkelijke mengstijl van traditionalisme en expressionisme, in 1920 gebouwd naar ontwerp van P.H. van Lonkhuyzen. Aan de Schoterlandseweg 55 staat de lange lagere school met een onderwijzerswoning uit 1917 die in de details sierlijkheden van de Jugendstil vertoont. Aan het begin van de P.W. Janssenweg is in 1933 een ambachtsschool met onderwijzerswoning gebouwd. Aan de Schoterlandseweg staan verder onder meer vriendelijke burgerwoningen uit de tussenoorlogse jaren, waaronder een reeksje met gebroken kappen. Daarnaast staat op nummer 93 een blokvormige woning, wellicht ooit winkel, uit ongeveer 1930 met opvallend uitkragend rood metselwerk en een gebroken kap. Bij de kruising vormen aan de Gorredijksterweg twee reeksen van traditionalistische twee-onder-een-kapwoningen uit ongeveer 1948 een vriendelijke begeleiding. Dit type woningen is ook verderop aan deze weg, de nummers 60-66 en 75-77, te vinden, nabij de kruising met de Schoterlandse Compagnonsvaart waar ook de inmiddels niet meer in gebruik zijnde zuivelfabriek werd gebouwd. In de landerijen ten zuiden van Jubbega-Schurega staan enkele boerderijen.

Aan de Nijeberkoperweg staat bij de in de jaren 1886/’88 gekanaliseerde Tsjonger een witgeschilderde sluiswachterwoning in de chaletstijl. Het is een van de reeks van dergelijke wachterwoningen die omstreeks 1890 langs de Tsjonger zijn gebouwd. De wachterwoning ligt bij de tweede sluis in de Tsjonger, die wel veranderingen onderging maar met woning en een slanke, ijzeren flapbrug een fraai ensemble vormt. Ten noorden van de weg lagen hoge venen en daar kwam in de loop van de 18de eeuw als gevolg van de turfwinning een tweede woonkern tot ontwikkeling nabij de in 1774 gebouwde derde sluis in de Schoterlandse Compagnonsvaart.

Langs de wijken die het veen in werden gegraven om voor ontwatering en vervoersinfrastructuur te zorgen, vestigden zich de veengravers in heidehutten. Daardoor werd het gebied tussen de Binnenweg en de Schoterlandse Compagnonsvaart, de zogenoemde Kompenije, een streek van spreekwoordelijke armoede. Hier heeft de P.W. Janssen’s Friesche Stichting omstreeks 1900 goed werk verricht door arbeiderswoningen en kleine ‘boerenspultsjes’ voor landarbeiders te bouwen. Er staan nog een paar aan de P.W. Janssenweg nabij de kruising Luxemburg. Na de activiteiten van deze filantropische stichting ontplooiden de woningbouwverenigingen na het in werking treden van de Woningwet hun activiteiten. Ook de sporen van de vroege georganiseerde volkshuisvesting worden geleidelijk schaarser. Een fraaie reeks volkswoningen uit ongeveer 1930 staat nog aan de Belgische wijk. Langs de Schoterlandse Compagnonsvaart is in de tussenoorlogse jaren bebouwing tot stand gekomen. Aan de zuidzijde vrij gesloten bebouwing van vooral woonhuizen, aan de noordzijde losser en met een aantal boerderijen. Na de Tweede Wereldoorlog toen deze streek een rechtstreekse verbinding met de Gorredijksterweg had gekregen, zijn aan de zuidzijde van de streek flinke uitbreidingen gegroeid. Dat was in belangrijke mate te danken aan de woningbouwvereniging die hier grote aantallen woningen heeft gebouwd. In de Compagnonsvaart zijn dammen gelegd en met het omzomen van bomen is deze een sfeervolle woongracht geworden.

Jutrijp is een langgerekt streekdorp dat in de late Middeleeuwen ten zuiden van Sneek is ontstaan als waterdorp. De bebouwing van de streek kwam vooral aan de westelijke zijde van de vaart het Var. Sinds de aanleg in 1843 van de rijksstraatweg van Sneek naar Lemmer ten oosten van het water, is een gedeelte van het dorp geleidelijk 180 graden gaan draaien en heeft het zich tot wegdorp ontwikkeld en is toen ook aan het buurdorp Hommerts vastgegroeid. Maar het noordelijke gedeelte ligt langs de Binnenwei verder van de drukke straatweg verwijderd en vertoont de oude structuur nog steeds.

Op de grietenijkaarten in de atlassen van Schotanus en Eekhoff uit 1716 en 1851 is dit proces te zien. In het begin van de 18de eeuw is alle, vooral agrarische bebouwing met opvaarten nog gericht op het onregelmatig meanderende Var. Deze heeft ook vaarten naar het oosten als verbindingen met de Ooster Wymerts voor de verbinding met Sneek in het noorden en het merengebied in het zuiden. De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘Jortryp, doorgaans genaamd Jutryp, en het volgende dorp Hommerts zyn gelegen tusschen de beide Wymertsen aan eene oude moerige vaart, van ’t eene dorp naar ’t andere loopende: aan den Oostkant deezer vaart ziet men de Kerk, hebbende een’ stompen toren, en ook de meeste huizen en plaatsen. … Ten Noorden en ten Westen strekken de landen des Dorps zich uit tot aan de Stads Gerechtigheid van Ylst, ten Oosten aan Oppenhuizen, en ten Zuiden aan Hommerts.’

De oude stompe toren werd in elk geval tot in het midden van de 19de eeuw gehandhaafd, maar de oude kerk, die fraai schilder- en snijwerk bevatte, is omstreeks 1819 vervangen door een nieuw gebouw met opnieuw een toren met spits. Ook deze kerk kon niet blijven en is in het begin van de jaren zeventig gesloopt.

In Jutrijp staat een aantal monumentale boerderijen. Die aan Binnenpaed 46 bezit een deftig voorhuis en de kop-rompboerderij op nummer 12 vertoont expressionistische trekken uit de jaren dertig.

Katlijk is een streekdorp van verschillende streken dat in de late Middeleeuwen ten noorden van de Tsjonger is ontstaan. Veel later, in de loop van de 17de en 18de eeuw is ten noorden van het dorp, nagenoeg op de grens van Schoterland en Opsterland de Schoterlandse Compagnonsvaart gegraven. In de Tegenwoordige Staat van Friesland staat in 1788 te lezen dat Katlijk ‘bestaat uit drie buurten. De eerste en Oostelykste ligt ten Noordwesten van Nieuw-Horne, onder den naam van Groot Katlyk; nog Noordwestelyker heeft men Klein Katlyk; en van daar, genoegzaam in ’t Noorden, Nieuw Katlyk. De beide eerste buurten liggen zeer aangenaam in ’t geboomte en bouwlanden; doch ’t laatste ligt aan de Knype vaart, en is als een vervolg van de Knype.’

Nieuw Katlijk aan de Compagnonsvaart is als naam verdwenen, het wordt al lange tijd Bontebok genoemd en kreeg in 1980 de status van zelfstandig dorp. De streken van Groot Katlijk, die ook wel de ‘boerenstreek’ wordt genoemd en dat is de W.A. Nijenhuisweg en omgeving, en Klein Katlijk, de Weversbuurt en omgeving, bestaan nog. Zuidelijker is er dan ook nog bebouwing te vinden aan de Schoterlandseweg. De buurten worden verbonden door de Kerkelaan waar de kerk met klokkenstoel staat.

De laat-gotische kerk is een van de oudste uit een wijde omgeving en het gebouw is waarschijnlijk omstreeks 1525 opgericht. Zij is een eenbeukige zaalkerk die is geritmeerd met flinke steunberen. In de gevelvakken staan om en om rondbogige vensters die in de 18de eeuw zijn aangebracht en de kerk heeft een driezijdige koorsluiting. De westelijke gevel met kleine schouders is in de 17de eeuw vernieuwd. De kerk bezit een 17de-eeuwse preekstoel.

Naast de kerk staat een forse dubbele klokkenstoel met een zadeldak. Er hangen twee vrij jonge klokken in. Net als in Oudehorne is de traditie van het Thomasluiden hier nog in ere. Van 21 december tot nieuwjaar worden de klokken elke werkdag tot 8 uur ’s avonds geluid door inwoners.

Het terpdorp Kimswerd heeft een schilderachtige kern met karakteristieke waterbuurten langs de Harlingervaart. De noordoostelijke waterbuurt heeft een binnenpleintje met bebouwing van huisjes van gele steentjes. De Duivengracht aan de vaart bestaat uit een reeks van schots en scheef staande huizen van dat type. De overkant is over een hoge houten loopbrug, een heechhout, te bereiken.

Tegenover de kerk liggen het voormalige schooltje en een in het groen verscholen karakteristieke pastoriewoning. Tussen de kerk en de brug staat café Greate Pier met een overstekende verdieping op zuiltjes. Het café is genoemd naar de beroemdste Kimswerder. De houwdegen Grutte Pier is in Kimswerd geboren, de getergde boer die in de 16de eeuw Bourgondiërs, Saksers en Hollanders bestreed. Op de hoek bij de kerk staat zijn stoere standbeeld (Anne Woudwijk).

De naoorlogse dorpsuitbreiding is aan de zuidwestelijke zijde van de doorgaande weg gelegd en de sportvelden liggen aan de andere zijde. Aan de oostzijde ligt Heemstra State, nu een kop-hals-rompboerderij.

De trots van Kimswerd is de romaanse kerk met toren uit omstreeks 1100. De noordgevel van tufsteen is versierd met een rondboogfries en rondboognissen met dichtgezette, kleine rondboogvensters. De noordelijke ingang wordt bekroond door een 12de-eeuws mysterieus reliëf: een masker met ranken. Het bakstenen koor met lichte steunberen dateert uit de 13de eeuw en de zuidelijke muur is beklampt met kleine gele steen. De toren van tufsteen is verlevendigd met spaarvelden met rondboogfriezen. De kerk heeft een rijk 17deeeuws interieur. Uit die tijd dateren de lambrizering, de koorafsluiting, banken met gesneden wangstukken en natuurlijk de dooptuin met de preekstoel in het midden. Verder zijn belangrijke sporen te vinden van de adellijke familie Heemstra: een familiebank met kuifstuk voorzien van wapens, twee memorieborden, een van de dames Heemstra is zelfs met een portret in de kerk aanwezig. Een van de grafzerken voor de Heemstra"s, in 1614 door de Harlinger bouwmeester en steenhouwer Jacob Lous vervaardigd, heeft op een centraal veld een excellent perspectivisch gezicht op een paleistuin.

Even oostelijk van Oosterbierum heeft Klooster Lidlum of Mariëndal gestaan. Het was heel vroeg, in 1182, gesticht door norbertijnen vanuit het moederklooster Mariëngaarde bij Hallum. Aanvankelijk stond het dicht bij de kust, maar vanwege de risico’s van de nabije zee is het klooster in 1234 landinwaarts verplaatst.

In de hoogten bij de Kleasterwei en Westerbuorren is de plaats van het grote klooster nog te herkennen. Het heeft grote bloei gekend; een eeuw na de stichting had het ongeveer 600 bewoners. Mariëndal stichtte verschillende uithoven, een nonnenklooster in Bayum en op het hoogtepunt waren achttien parochies onderhorig aan dit klooster. Het had een refugiehuis in Franeker. Maar de bloei veroorzaakte ook misstanden wat in 1322 zelfs uitliep op de moord op abt Eelco Liauckama, afkomstig uit een adellijk geslacht uit het naburige Sexbierum. In 1572 is het klooster door de geuzen grotendeels verwoest. Na de Hervorming in 1580 is het opgeheven.

Het klooster zou een vaart richting Waddenzee hebben gehad, richting de buurt Koehool, waar zelfs een sluis zou hebben gelegen. In het verleden zijn er sporen van opgemerkt, maar ze zijn nu niet meer te vinden.

Het dorp Klooster-Lidlum, bestaand uit een aantal verspreid staande boerderijen aan de Mûntsewei, bewaart de naam. Het begin van de Mûntsewei wordt gemarkeerd door een groot bedrijf dat aardappelen verwerkt, een belangrijk agrarisch product uit de omgeving. Meteen daarop volgt een boerderij met de naam Kloosterhoeve. De landerijen worden voor de akkerbouw, maar ook voor de veeteelt gebruikt. Hoewel het klooster eerder bij het dorp Tzummarum behoorde, is het administratief een zelfstandig dorp en zijn de huidige bewoners maatschappelijk meer op Oosterbierum gericht.

Kollum is een vlekke, een dorp met kleinstedelijk karakter, dat in de vroege Middeleeuwen is ontstaan op de rand van een zandplateau als een nederzetting bij de direct met zee in verbinding staande Dwarsried.

Gedurende de 11de tot de 13de eeuw zijn de landerijen bedijkt, de omliggende veengronden in cultuur gebracht en kon Kollum zich ontwikkelen tot een centrum. Het werd de hoofdplaats van Kollumerland en in het centrum kwam dan ook een rechthuis. De ontwikkelingen gebeurden aanvankelijk op de kruising van de in de 16de eeuw verbeterde Dwarsried, de Zijlsterried, met de Wester- en Oosterdiepswal, en de oude verbindingsweg van Dokkum naar Groningen, de Voorstraat. Aan die weg was westelijker een kleine kern rondom de kerk ontstaan.

In de 15de eeuw bestond Kollum uit twee buurten, de ‘Torpmacluft’ en de ‘Kerkburencluft’, die daarna naar elkaar toegroeiden. Vanaf het einde van de 16de eeuw kende Kollum ‘stedelijke’ instellingen: een Latijnse school, een gasthuis (1695-1960) en later ook een waag, Westerdiepswal 4, die daar in de 17de eeuw werd gesticht en in 1779 door het huidige gebouw werd vervangen en nog een eeuw als zodanig kon functioneren. Met de waag was nog wat merkwaardigs aan de hand. Na de kerkbrand van 1661 mocht de kerk de waagrechten uitoefenen om met de opbrengsten de herbouw te financieren. De 17de en 18de eeuw waren voor Kollum tijden van groei en bloei dankzij handel en scheepvaart. In het midden van de 17de eeuw kwam op kosten van de stad Dokkum de Stroobosser Trekvaart tot stand, waardoor Kollum via de korte Kollumer Trekvaart een goede verbinding kreeg met het zuiden.

Geleidelijk is Kollum vooral langs de Voorstraat en enkele zijstraten uitgebreid. Gedurende de 19de eeuw kwam er in het zuiden ten westen van de trekweg nogal wat bebouwing bij. Tijdens de 20ste eeuw en vooral na de oorlog is Kollum sterk uitgebreid. Eerst in het zuidwesten en ook aan de andere, oostelijke zijde van de trekvaart, later aan de noordoostelijke zijde en tenslotte in het noorden en het westen.

Van de kloeke laat-gotische kerk dateert het koor uit het tweede kwart van de 15de eeuw en kort hierop is het tweebeukige kerkschip met brede spitsboogvensters tussen steunberen gebouwd. De deels tufstenen toren dateert uit de vroege 13de eeuw maar hij is daarna verhoogd en verschillende malen gerepareerd. De kerk is een van de weinige nog geheel met kruisribgewelven overspande kerken in Friesland. Tussen de beide beuken staan forse kolommen met smalle lijstkapitelen. Bij de restauratie zijn op de gewelven fragmenten van gewelfschilderingen gevonden. Het interieur bezit een preekstoel met doophek uit 1692 en een reeks herenbanken uit de 17de en 18de eeuw met wapens van de patricische families uit Kollum en omgeving en de rectorsbank van de voormalige Latijnse school. Voorts is er een preekstoel uit 1692 met doophek en een groot rouwbord voor Eyso de Wendt (1780).

Wat bezijden het centrum is in 1924 in de Oostenburgstraat een opmerkelijke, door Egbert Reitsma ontworpen gereformeerde kerk gebouwd volgens de ruimtelijke uitgangspunten die dr. Abraham Kuyper had neergelegd in zijn boek ‘Onze Eeredienst’ (1911). Het is een centraalbouwkerk met drie armen en een indrukwekkende, naar boven toe gerende toren. Binnen zijn alle interieuronderdelen, zoals het doopvont, de plafondbeschildering, de geometrische hanglamp en het glas-in-lood met zorg in de Amsterdamse Schoolstijl gevormd. Aan dezelfde straat staat het werkhuis Oostenburg, in 1838 opgetrokken op de plaats waar een buiten heeft gestaan.

In 1895 besloot het gemeentebestuur het herenhuis in empire-stijl tegenover de Sint- Maartenskerk te kopen. Het was in 1805 gebouwd in opdracht van raadsheer Willem van Sijtzama en had met zijn bordes met vleugeltrappen de representatieve uitstraling van een gemeentehuis. Er hoefde alleen maar het gemeentewapen opgeschroefd te worden. In 2003 verhuisde het gemeentehuis naar de villa Westenstein die in 1879 naar ontwerp van Hendrik Kramer in neorenaissancestijl aan de westflank van Kollum was gebouwd voor de belangrijke familie Eskes. Het ruime park is deels opgeofferd aan een aanzienlijke, contrastrijke uitbreiding.

Kollumerpomp is een streekdorp aan de omstreeks 1315 aangelegde oude dijk die in 1529 slaperdijk werd toen om het Nieuwkruisland een nieuwe dijk was aangelegd. Daarna is bebouwing gekomen in de buurt van de in de 15de eeuw aangelegde duiker in de dijk (de pomp).

Kollumerpomp is lang een buurschap bij Kollum geweest maar heeft nu de status van dorp. De bebouwing kwam aanvankelijk vooral aan de zuidzijde van de dijk, de Foyingaweg. In de oostelijke richting zijn het vooral boerderijen, zoals die op nummer 138 met een verzorgd los voorhuis van het middengangtype, op nummer 108 een vrij gave kop-hals-rompboerderij uit omstreeks 1880 en op nummer 106 een nieuwe expressionistische stelp uit 1937 met een uitgebouwd zomerhuis. Aan de noordzijde van de Foyingaweg staat parallel aan de oude dijk een kop-hals-romp uit omstreeks 1880 in een goede erfbeplanting en verder in het land de omstreeks 1830 gebouwde stelpboerderij Groot Kabel. Deze boerderij met een vrij hoog opgemetselde voorgevel staat op een omgrachte huisterp en de nederzetting bestaat dus al voordat in 1529 de dijk is gelegd.

Na de oorlog kwam er aan de noordzijde een flinke dorpsuitbreiding. De torenloze gereformeerde kerk kwam in 1906 aan de Foyingaweg tot stand. Het jaartal is in de bekroning van de geveltop te lezen. Zij is een zaalkerk met een detaillering die een curieuze stijlvermenging laat zien. De rondboogvensters zijn met spitsbogen omvat en de geveltop bezit een klimmend rondboogfries.

Ten noorden van het dorp staan aan de weg Wester Nieuw Kruisland grote boerderijen. Op de Nieuwe Zee- of Buitendijk staat het contributiehuisje dat het waterschap Zeedijken Contributie Kollumer-land en Nieuw Kruisland in 1828 liet bouwen. Het werd gebruikt als stormwachterhuisje en vergaderruimte. Het huisje heeft een tentdak met een opvallende windvaan. Een spil is verbonden met een windroos onder het plafond: om binnen het ruimen of krimpen van de wind af te kunnen lezen. Om het gebouwtje heen loopt een stelling.

Kollumerzwaag is een streekdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan op de noordelijke rand van een keileemrug die in de 11de/12de eeuw een ontginningsas vormde. De lange Foarwei getuigt daar nog van. De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788 dat het dorp: ‘in ’t Zuiden van dit deel gelegen, en zeer vermaakelyk wegens het geboomte, waar mede de huizen en bouwlanden omringd, en de wegen beplant zyn … en onder ’t zelve liggen ten Noorden de watertjes ’t Wydwater, ’t Merrygat en de Gauw.’

In het Aardrijkskundig Woordenboek van Van der Aa uit het midden van de 19de eeuw wordt na de melding van de armoede een aardige sociale schets van de bevolking gegeven: ‘die meest hun bestaan vinden in den landbouw, alsmede in het snijden en verkoopen van dekriet (Phragmites Communis), het verkoopen van jonge stoppel-, els- en berkenboompjes, het maken van roop of strootouw, van roggestroo gedraaid, hetwelk zij bij de bind verkoopen en op hunne hoofden, gelijk heidenbezems en schrobbers, door geheel Groningerland dragen; ook wonen hier vele handelaren in grove Friesche kaas, welke zij op wagens, veelal met oude afgeleefde paarden bespannen, in de prov. Groningen verkoopen, waar zij tevens oude paarden opkoopen of voor kaas inruilen, die in het najaar te Kollumer-Zwaag gedood en gevild worden, waarom de Kollumer-Zwaagsters, in vroegere tijden van vooroordeel, als paardenvillers en roopendraaijers in minachting waren; de kinderen loopen hier des zomers meest allen barrevoets.’

Van deze vroegere armoede is nu weinig meer te merken. De bescheiden woninkjes en boerderijtjes zijn bijna allemaal opgeruimd. Tegenover de kerk is op nummer 120 ‘Willems Húske’ met veel inspanningen blijven staan. Het voldoet volstrekt niet meer aan bouw- en bewoningsvoorschriften, maar als belangrijke getuigenis van hoe hier door keurige lieden op een bescheiden manier geleefd werd is het blijven staan en gerestaureerd. Hier woonden generaties lang de klokkenluiders van de kerk.

Aan de andere zijde van de Foarwei, meteen ten westen van de kerk staan twee woudboerderijen, op 145 een kleine uit 1788 en op 149 een grotere uit 1724. Verder is er niet veel oude bebouwing te vinden. Zelfs van de woningen uit de vroege geschiedenis van de georganiseerde volkshuisvesting is weinig meer over. Aan de helemaal westelijk gelegen Feartwei staan nog twee uit ongeveer 1930.

Aan het einde van de 19de eeuw, maar meer nog aan het begin van de 20ste eeuw is de oude bebouwing vervangen door verzorgde burgerwoningen met hier en daar een winkel of een villa. Van de laatste is in het oosten aan Foarwei 70 de villa ‘Zwagerveen’ een mooi voorbeeld. De woning is opgetrokken in kalkzandsteen met contrasterende kleuraccenten en in vormen van de vernieuwingsstijl. Ernaast staat op nummer 70 een woning uit 1911 die waarschijnlijk een winkelfunctie heeft gehad in eveneens de vernieuwingsstijl. Aan de overkant rijst de gereformeerde kerk op die in 1925 is gebouwd ter vervanging van een voorgangster uit 1894. Het gebouw is voorzien van een portaal en heeft een dakruiter op de voorgevel.

Aan de Tsjerkestrjitte en de Koarteloane is omstreeks 1950 een flinke buurt ontwikkeld van 27 woningen, 24 bejaardenwoningen en een Groene-Kruisgebouw in de traditionalistische vormen van de Delftse School. Daarna is er veel sociale woningbouw in Kollumerzwaag tot stand gebracht, waardoor het dorp na de oorlog sterk is gegroeid en zowel in het noorden als in het zuiden is uitgebreid.

Middelpunt van het dorp is de oude dorpskerk die aan een slinger in de Foarwei op een verhoging staat. Kerk en zadeldaktoren dateren uit de 12de eeuw; het koor is in de 15de eeuw vernieuwd en toen zijn nieuwe vensters aangebracht. De kerk is in 1888 van de ondergang gered omdat de ‘uitvinder’ van de monumentenzorg Jhr. Victor de Stuers vanuit het kurort Marienbad een rapport over de herstelplannen van het kerkje schreef: ‘Deze kerk … verdient in zijn oorspronkelijke karakter hersteld en onderhouden te worden, iets wat zonder veel moeite noch kosten kan geschieden.’

Officieel bestaat het komdorp Kootstertille pas sinds 1959. Daarvóór was het een gedeelte van het dorp of liever de streek Koten (of Kooten), het gedeelte dat in het zuiden lag bij een hoge, beweegbare brug over het Kolonelsdiep, een stuk van het Prinses Margrietkanaal. Een tille is een brug. Koten is eeuwenlang een agrarisch wegdorp geweest en gebleven, maar Kootstertille heeft het moederdorp in de 20ste eeuw helemaal overvleugeld. In Koten stonden de boerderijen vooral aan de westzijde van de weg die vanaf de rijksweg van Leeuwarden naar Groningen (1830) naar het zuiden richting Rottevalle en verder naar Drachten leidt.

Tegenwoordig is aan beide zijden van de weg, in een vrij losse structuur, bebouwing van boerderijen en huizen te vinden. Er zijn kapitale panden bij, maar zelfs de kleinere boerderijen en de huizen staan op ruime, beplante erven. Nabij deze driesprong stond de Kootstermolen, een roggemolen waaraan deze hoek vlak voor het wegdorp Twijzel zijn naam dankt.

De heidestreek ten westen van Kootstermolen hoorde tot de Kuikhornstervaart eveneens bij Koten. De heide was aan het einde van 18de eeuw al grotendeels in akkerland veranderd. De streek is later bij Twijzelerheide gevoegd toen dat van Twijzel werd losgemaakt. Even westelijker van de molen ligt nog een buurt met een pad, later een weg, die naar het zuidwesten leidt met eveneens agrarische bebouwing, die als buurt Opperkoten wordt genoemd. Omdat die streek niet aan een doorgaande route ligt, lijkt de tijd daar te hebben stilgestaan.

Nabij het Kolonelsdiep was dat niet het geval. Daar waren in het midden van de 19de eeuw bij de brug op beide oevers al buurten ontwikkeld. Op de noordelijke oever en nabij de weg stonden toen de meeste huizen. Tijdens de verbetering van het Kolonelsdiep tot Prinses Margrietkanaal omstreeks 1952 is het kanaal bij Kootstertille enigszins naar het zuidoosten verlegd, waardoor alle bebouwing ten noorden van het kanaal kwam te liggen en het oostelijke restant van het oude Kolonelsdiep een insteekhaven is gaan vormen. Ten westen daarvan bezit de na de oorlog ontwikkelde woonwijk aan de Mounewei een breed plantsoen op het tracé van het oude diep. Ten zuiden daarvan loopt de Caspar di Roblesstraat, genoemd naar de kolonel die het scheepsvaarwater aan het einde van de 16de eeuw verbeterde. Er ontwikkelde zich in Kootstertille allerlei bedrijvigheid. Er stonden al heel vroeg een paar industriemolens en er waren een schuitenmakerij en jeneverstokerij. In 1890 werd een particuliere zuivelfabriek gesticht. Een paar jaar na de verbetering van het kanaal was er scheepsbouw te vinden en verder fabrieken van cementsteen, van pedalen en van schoolmeubelen. Later vestigden zich er een betonfabriek en een machinefabriek. Ten westen van de weg werd een industriegebied ontwikkeld. De bouwindustrie kreeg in de jaren zestig een impuls toen de grootste woonwijk ooit in Friesland tot stand kwam: Bilgaard in Leeuwarden. Die werd voor een belangrijk deel in elkaar gezet van in Kootstertille geproduceerde vloeren, wanden en andere bouwelementen. De groei van Kootstertille hield gelijke tred met die van Bilgaard.

De kerk van de Koten stond vanouds dicht bij de brug, bij de tille, helemaal in het zuiden van het uitgestrekte dorpsgebied. Het was een torenloze kerk; de klok had een plaats gekregen in de klokkenstoel. De kerk bezat ook geen orgel. Het kerkhof van de oude kerk ligt ten oosten van de weg en daar tegenover staat de nieuwe in 1882 gebouwde kerk. Er was onenigheid. Toen in 1882 een nieuwe kerk op de oude plek was gebouwd, waarvoor niet de juiste formele weg was bewandeld, haalden zij die beslissingsgerechtigd waren hun gelijk door deze nieuwe kerk te slopen en er tegenover meteen weer een andere te bouwen. Het is een zaalkerk met grote rondboogvensters. De tamelijk hoge toren bezit steunberen op de hoeken die de torenromp tot het dak begeleiden. Daar is het metselwerk tot wimbergen, geveltopjes gevormd, waarna een met leien gedekte, achtzijdige spits het geheel bekroont.

Deze Afsluitdijkdorpen zijn de jongste van de gemeente. Kornwerderzand kan met enige goede wil ruimtelijk en maatschappelijk nog een dorp worden genoemd. Breezanddijk niet, maar het kon deze status om administratieve redenen beter krijgen. De bewoners van Kornwerderzand en Breezanddijk zijn werkzaam aan de dijk en bij de sluizen. Beide dorpen zijn gesticht op werkeilanden van waaruit de Afsluitdijk is aangelegd.

Op Kornwerderzand is een dubbele schutsluis met binnen- en voorhavens en een reeks van tweemaal vijf spuisluizen met spuihavens. Dit complex van schut- en spuisluizen werd gebouwd tussen 1928 en 1932. De sluizen zijn genoemd naar prof. Hendrik Antoon Lorentz. De spuisluizen zijn ontworpen door Ir. Dirk Roosenburg, esthetisch adviseur van Bureau Zuiderzeewerken. Ze zijn een gaaf voorbeeld van het bouwen in gewapend beton. Ter verdediging van de dijk en de daarin liggende sluizen werden vanaf mei 1931 verschillende kazematten gebouwd: de zogenaamde stelling Kornwerderzand.

Tijdens de aanleg van de dijk vormde zich op het eiland van ongeveer 30 ha een dorp van een paar honderd inwoners. De meesten waren betrokken bij de Zuiderzeewerken, maar ook mensen die voor de verzorging nodig waren vestigden zich in de sluisbuurt. Het was een geïsoleerde gemeenschap, verstoken van allerlei comfort. Elektriciteit werd weliswaar door een oude dieselmotor opgewekt, maar telefoonverkeer was niet mogelijk. Er was een ziekenbarak met een dokter en verpleegster, een schooltje en een winkel (annex postkantoor en kapper) die dagelijks levensmiddelen kreeg aangevoerd. Een katholieke en een protestante kerk werden gebouwd, een benzinestation en een houten hotel. Omstreeks 1928 zijn huizen voor het sluispersoneel tot stand gekomen.

Tijdens de bezetting werd de stelling door de Duitsers uitgebreid met een aantal kazematten. Kornwerderzand kwam de oorlog niet ongeschonden door. Zo is het houten hotel in 1940 afgebrand en werden enkele huizen van het sluispersoneel opgeruimd omdat ze in het schootsveld stonden. De schade is hersteld. Breezanddijk is een werkeiland met een haven aan de IJsselmeerzijde; ’s zomers wordt het op een tjokvolle camping bevolkt met sportvissers.

Kortehemmen is een streekdorp van middeleeuwse oorsprong dat op de vroegste kaarten voorkomt als een agrarische nederzetting in een wirwar aan lanen tussen de akkers. De buurschappen Zandburen en de Galhoeke horen oorspronkelijk bij het dorp, maar zijn er sinds de aanleg van de autosnelweg – met weliswaar een viaduct – van afgesneden.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘dit dorp is klein van omtrek, heeft eene kerk zonder toren. … Onder ’t zelve behoort de Zandbuuren. De landeryen deezes dorps zyn bouwakkers, behalven eenige veenen, aan het watertje ’t Drait, waar door ’t overtollige water der landen naar de Smallen Eester zanding geleid, en dit dorp van de Zuiderdrachten gescheiden wordt. De rydweg van Boornbergum naar Smalle Ee loopt hier, in ’t Noordwesten voorby.’

Van der Aa weet in zijn Aardrijkskundig Woordenboek nog te melden dat de kerkelijke gemeente ‘hier eene oude, doch zeer goed onderhouden kerk heeft, zonder toren of orgel, doch met een klokkenhuis.’ De fraai in het geboomte staande, torenloze kerk is omstreeks 1300 van grote kloostermoppen in gotische stijl gebouwd. De zijmuren zijn geleed door van de grond opgaande spitsbogige spaarvelden, waarvan een paar siermetselwerk bevatten. De rechte koorsluiting dateert van 1620 en ook de frontgevel aan de westzijde is van later toen het kerkje aan die zijde werd ingekort. In de kerk staat onder meer een preekstoel met doophek en lezenaar uit de eerste helft van de 17de eeuw. De kerk heeft inmiddels ook een orgel, in 1935 gebouwd door Bakker & Timmenga. Op het enigszins verhoogde kerkhof staat ten noorden van de kerk een in 1950 vernieuwde klokkenstoel met een in 1750 door Johan Borchhardt gegoten luidklok.

Aan de Boerestreek staan enkele opmerkelijke boerderijen, een mooi ‘boerenspultsje’ uit 1718 en een fraaie kleine kop-rompboerderij uit het midden van de 19de eeuw. De Arbeidersgemeenschap der Woodbrookers stichtte in 1937 hier een conferentie-oord, dat voor de arbeidersemancipatie en volkseducatie van grote betekenis is geweest.

Het komdorp Koudum was tot de gemeentelijke herindeling in 1984 de hoofdplaats van Hemelumer Oldeferd en ligt op een lange hoge zandrug die op het hoogste punt meer dan zes meter hoog is. En alsof dat niet genoeg was, bouwde men er aan het begin van de 17de eeuw op initiatief van de grietman een toren bij de oude kerk waarvan de romp bijna dertig en de spits nog eens meer dan dertig meter hoog was. In de hele Zuidwesthoek moet het silhouet van Koudum te herkennen zijn geweest. De toren was een baken voor de schippers op de Zuiderzee. Was, want in het midden van de 19de eeuw zijn kerk en toren vervangen door de huidige.

Het dorp lag – en dat is opmerkelijk – in 17de eeuw al breed uitgestrekt op de zandrug, langs drie nagenoeg parallel lopende straten. Dat zijn thans de Bovenweg, de Onderweg en de Onderweg die van Weste naar Ooste ongeveer een kilometer lang zijn. Het is lange tijd veruit de volksrijkste plaats van een wijde omgeving. Er zouden omstreeks 1620 al ongeveer honderd woningen staan en: ‘Ook liggen deeze huizen zeer vermaakelyk in eene zaverige, vruchtbaare en lommerryke landouwe.’ Het belangwekkende dorp trok deftige personen zoals de Galama’s, Epema’s, Donia’s die er hun stinsen en staten bouwden.

De kerk staat aan de zuidwestelijke flank van de zandrug. Zij is in 1857 gebouwd op de plaats van de oude kerk die aan de H. Martinus was gewijd. De nieuwe kerk is robuust maar van architectuur niet bijzonder. De verrassing is in het inwendige te vinden want het bijzondere meubilair is er herplaatst. Vooral de kansel is opvallend omdat het preekmeubel met snijwerk van zuilen, friezen en panelen met bloem- en vruchtenguirlandes, rust op zeven marmeren zuilen in een vorm die ook bekend is uit de Amsterdamse Westerkerk. Er wordt dan ook verondersteld dat de preekstoel uit Holland afkomstig is.

Midden in het dorpsweefsel van kleine straatjes staat aan de Vermaningsweg de bescheiden doopsgezinde kerk. Zij is niet veel groter dan de omliggende huizen, maar onmiddellijk herkenbaar aan de rondbogen van ramen en deur en een groot rond venster in de geveltop. In de naoorlogse periode is Koudum flink in omvang gegroeid. Aan alle randen kwam wel wat woningbouw, maar kloeke dorpsuitbreidingen zijn aan de zuidoostelijke en zuidwestelijke zijden ontwikkeld. Om de kom van het dorp van verkeer te ontlasten is de autoweg met een boog om de bebouwing gelegd.

Meer dan drie kilometer ten noorden van Koudum lag de bij het dorp behorende buurt Terwisga die vanouds Kolderwiske werd genoemd. De buurt lag voor de indijking van het Workumer Nieuwland aan zee. Nu vinden we er nog twee groepen flinke boerderijen met de namen Grote en Kleine Wiske.

Van Hindeloopen tot Hemelum heeft over Koudum eens de Koudumer Slaperdijk (1732) van de befaamde waterstaatkundige Willem Loré gelopen. Bij de afslag naar Hindeloopen ligt bij de Grote Wiske nog een stukje. Het grootste tracé vanaf die kruising tot bij Koudum is onlangs verbreed tot autoweg, zodat daar niet meer van het bijzondere profiel kan worden genoten. Bij het hooggelegen Koudum was de dijk niet nodig, maar zuidelijker werd de waterverdediging weer hernomen, van Galamadammen tot het ook weer hooggelegen Hemelum. Tussen de Morra en de Fluessen met nabije plassen en poelen kwam in 1732 een doorvaart voor het waterverkeer tussen Stavoren en Sneek. Dat gebeurde voor rekening van een raadsheer voor het Hof van Friesland die er vervolgens te eeuwigen dage tol mocht heffen. Er kwam een robuust sluizencomplex: de Galamadammen. Daar ligt nu een brug. Bij de waterwerken stond een buitenplaats en zoals een bron uit het einde van de 18de eeuw meldt: ‘Ook is hier eene aangenaame Herberg, alwaar in den Zomer veel lieden komen om meervisch te eeten, die hier in overvloed te vinden is.’ Het kloeke tolhuis is in 1945 door brand verwoest maar er staat weer een nieuw hotel-restaurant.

Koufurderrige is een zeer jong agrarisch streekdorp, dat pas na de Tweede Wereldoorlog als dorp werd beschouwd. Het hoorde toen nog bij Doniawerstal, een gemeente die verder aan de andere zijde van het Koevordermeer lag. Bij de gemeentelijke herindeling in 1984 is de streek bij Wymbritseradiel ingedeeld, waar het voor de voorzieningen al helemaal op was gericht.

Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 is de streek ten westen van het meer vrijwel leeg. In het noorden staat alleen de buurschap Sand Buiren aangegeven van drie boerderijen en een vogelkooi en veel zuidelijker, ten zuiden van de vaart de Welle, is nog een vogelkooi ingetekend.

De streek had geen zelfstandige status, maar hoorde in parten bij de dorpen aan de andere zijde van het Koevordermeer. Het kleinste, noordelijke deel hoorde met Sand Buiren bij Langweer. Het middelste, grootste, maar wel lege gedeelte hoorde bij Dijken en het zuidelijke part bij Teroele. In de Tegenwoordige Staat van Friesland die aan het einde van de 18de eeuw werd opgemaakt, wordt geen aandacht aan de lege streek besteed.

Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit 1850 staat de rijksstraatweg, die in 1848 van Sneek naar Lemmer is gelegd, aangegeven. Deze is voor de ontwikkeling van het gebied van grote betekenis geworden. In het Langweerder gebied ligt de buurt Zandburen of Zandgaast nog steeds en vlakbij de nieuwe weg en de Jeltesloot is er een boerderij bijgekomen. Aan de oever van het meer is op het gebied van Dijken de boerderij Koesprong gekomen en in het zuidelijke Teroelster gebied kwam bij de vervallen vogelkooi aan de oever van het meer ook een boerderij.

De streek is pas werkelijk ontwikkeld vanaf de tweede helft van de 19de eeuw. Toen is in korte tijd, in de periode 1870 tot 1890, een flinke reeks meest grote boerderijen gebouwd. De meeste aan de oostzijde van de rijksweg, maar ook een drietal aan de westzijde.

Het terpdorp Kûbaard kan alleen over kronkeldijkjes bereikt worden, alsof de toegangen op effect zijn aangelegd. In de kerk is in het begin van de 16de eeuw dan ook Sint-Christoffel afgebeeld, die patroon is van de reizigers en het transport.

Kûbaard heeft een compacte dorpskern: aan dijkjes en vaarten waaiert de bebouwing bescheiden het landschap in. Nieuwbouw is vooral aan de zuidzijde gekomen. Aan de oostzijde van de kern staat de kerk op een ruim kerkhof en tussen een door hoge linden omzoomde kerkbuurt. Tegenover de toren staat het dorpshuis, ooit het dorpscafé, en schuin daartegenover een burgerhuis dat in het verleden de school huisvestte.

In het centrum een kaaspakhuis dat maar kort functioneerde omdat de zuivelhandel zich in grote dorpen concentreerde. Het voormalige doleantiekerkje is een van de kleinste in de provincie. De straat, richting de Swarte Beyen aan de oude, monumentale Slachtedyk, is aan één zijde bebouwd met karakteristieke vrijstaande dorpswoningen uit de periode rond 1900.

De gepleisterde kerk doet niet oud aan, maar de diepe vensternissen in het dikke muurwerk geven aan dat het gebouw uit de Middeleeuwen stamt. De mantel van pleister zit op muurwerk van tufsteen, een aanwijzing dat de kerk van vóór 1200 dateert. In de 19de eeuw is er van alles met de kerk gebeurd. Er kwam een orgel in en recht ertegenover kwam een gigantische kraak. Orgel en kraak zijn twee polen waartussen de Gouden Eeuw is gevangen: prachtig renaissance-meubilair van preekstoel met dooptuin en herenbanken. Daar kijkt Christoffel met welgevallen op neer. Ook aan de buitenkant is veel 19de eeuw te beleven: de bepleistering is uit de eerste, de toren uit de tweede eeuw-helft, net als de deftige pastorie die ten oosten van de kerk in een ruime tuin met oude bomen staat. Daarachter, verder naar het oosten en noordoosten, zijn nog twee laaggelegen buurtjes verstopt.

Scharl is bijna niets, een dorpje van een paar huisjes en boerderijen rond een met flinke bomen omzoomd kerkhof waar geen kerk (meer) op staat maar een klokkenstoel. De klok is in 1597 gegoten door Hendrik Wegewaert uit Kampen. Aan de zool van de keileemrug waarvan het Rode Klif tot op een hoogte van negen meter en met een lengte van 200 meter is opgestuwd, lijkt het alsof dit dorp in een groene vallei is neergevlijd. Deze vallei gaat na een betrekkelijk lage dijk over in de volstrekt lege en anderhalve meter diepe Zuiderpolder van Stavoren. Aan de zuidelijke oever van de Staverse Zuidermeerpolder moet het voor de droogmaking (kort na 1620) helemaal indrukwekkend zijn geweest: de hoge gaasten die heel snel overgaan in een flinke watervlakte. Aan de kust was het Rode Klif tot eind 19de eeuw inderdaad rood dankzij de rode keileem. Toen is de steile zeezijde tot een met graszoden bedekte glooiing gemaakt. In 1952 is op het klif een monument van veldkeien opgericht, nadat er sinds 1945 jaarlijks de Slag van Warns wordt herdacht, waarbij in 1345 de Hollandse graaf Willem IV met zijn troepen door de Friezen werd verslagen. De buurschap Laaxum bestaat uit een paar vissershuisjes en een boerderij. De dijk bepaalt de sfeer sterk, maar Laaxum is vooral bekend als kleinste haven aan de voormalige Zuiderzee. De buurt had al in de 18de eeuw enige vermaardheid vanwege de goede kwaliteit bot die door de vissers werd binnengehaald. De haven is een cultuur-historisch monument: er hangt nog de oorspronkelijke sfeer van de Zuiderzeevisserij. De haven werd in 1912 aangelegd als vluchtplek voor de plaatselijke vissers. Later ging de beroepsvisserij door de aanleg van de Afsluitdijk bijna geheel verloren. De haven raakte in verval. In 1998 kreeg het complex haar oude glorie terug. Het historische karakter van de haven wordt benadrukt door de handgebakken klinkertjes op de pier en de teruggeplaatste oude pekeltonnen. In de tonnen werden vroeger de visnetten geconserveerd.

Formerum is een agrarisch streekdorp dat zich op een strandwal tussen Midsland en Hoorn in de 17de eeuw heeft ontwikkeld. Het bestaat uit verspreide bebouwing van boerderijen en woningen. Ten westen is aan de zijde van Midsland op eenzelfde wijze de buurschap Landerum ontstaan. In het dorp, zelf lang beschouwd als een buurschap, heeft nooit een kerk gestaan. Het dorpsgezicht wordt gedomineerd door een korenmolen. De molen was in 1838 op de Dellewal in West gebouwd maar is in 1876 naar Formerum overgebracht. De bedrijfswaardige molen heeft allang een horecabestemming. Het is een achtkante houten stellingmolen, gedekt met riet, en op een gepotdekselde houten onderbouw. Het wiekenkruis heeft een vlucht van twintig meter.

In Formerum en omgeving is een aantal boerderijen van het eilander type te vinden. De meeste zijn niet helemaal gaaf meer, maar de oorspronkelijke indeling is meestal nog wel af te leiden. Het heel eigen type van de Terschellinger boerderij is een variant op de langhuisboerderij. Met het woongedeelte en de schuur met stallen en hooivakken onder een doorlopende, ongedeelde kap. Het woongedeelte, het ‘foarein’, bestond oorspronkelijk uit een voorkamer en een binnenkamer met bedsteden. Daarachter volgde de schuur met stalruimte die aan de zijkant voor de dwarsreed is geopend met een houten uitbouw, een zogenoemd ‘schúntsje’ waar de hooiwagens door konden.

Een van de best bewaarde boerderijen van dit type is in Formerum Zuid het ‘Spylske Huus’ uit 1759, zo genoemd omdat de naald van het dak door verzakkingen wat bochten vertoont. Het voorhuis heeft een topgevel versierd met vlechtingen en siermetselwerk. De boerderij is allang niet meer als boerenbedrijf in gebruik en inwendig is voor de woonfunctie veel aangepast. De ligging, de sterke hoofdvorm en de fijne detaillering maken deze gerestaureerde boerderij tot een getuigenis van het agrarische verleden van de polders van het eiland. Aan het Zuid van Formerum en in Landerum staan meer vrij gave 19de-eeuwse boerderijen, waarvan enkele voor de recreatie zijn ingericht.

Langedijke is een oud streekdorp dat zich langs de weg van Makkinga naar Groot Wateren in Drenthe uitstrekt. Het is verreweg het kleinste dorp van Ooststellingwerf. Omstreeks het jaar 1500 wordt het dorp vermeld als een parochie die tot het decanaat Drenthe behoorde. De Tegenwoordige Staat van Friesland noemde het in 1788: ‘een klein Dorpje aan den rydweg van Makkinga naar Appelsche, waar onder maar 12 stemmen behooren; ’t Kerkje zonder toren staat ten Westen van dien rydweg, en verder Zuidwaards vindt men eenige boeren huizen, in ’t geboomte aan de Bouwlanden, loopende tot digt aan Appelsche.’

Erg veel boerderijen stonden er niet, allemaal op rechthoekige, opstrekkende kavels in een regelmatig patroon. Op de grietenijkaart in de Eekhoff-atlas (1849) kunnen niet meer dan tien boerenhoeven worden geteld. De kleine gemeenschap heeft zijn kerk dan ook niet in stand kunnen houden, in het noorden ligt het kerkhof er nog wel. Na het verdwijnen van de kerk werd een klokkenstoel opgericht, waarin de oudst gedateerde luidklok – liefst uit 1300 – van Friesland hangt. Kerkelijk is het al sinds eeuwen gecombineerd met Makkinga en Elsloo.

De vrijwel uitsluitend op deze weg gerichte agrarische bebouwing lag tamelijk verspreid. In het zuiden liep de dorpsstreek uit op de zandduinen van Appelscha die later zijn bebost. Ongeveer 700 meter oostelijk van de oorspronkelijke wegstreek lag een parallelle agrarische streek tussen Boekhorst onder Oosterwolde en Terwischa onder Appelscha die ook bij Langedijke behoorde. Tussen deze twee streken is een verbindingsweg gelegd, de Stokdijk waaraan in 1864 de school werd gesticht en drie jaar later ook de onderwijzerswoning kon worden gebouwd.

In de buurt van de school is na de oorlog sprake geweest van enige komvorming. Daar kwam aan de Weidewijk de nieuwe school en ook het dorpshuis ‘Oons Dörpshuus’ dat onlangs is uitgebreid. Bij het kruispunt van de Klokhuisdijk en Stokdijk is ook enige concentratie, maar verder bestaan de streken van Langedijke nog steeds uit zeer losse bebouwing.

Langelille is een jong streekdorp nabij de Tsjonger die in de Stellingwerven de Kuinder wordt genoemd. De streek van verspreide bebouwing lag aan de zuidoostelijke oever van de oude rivier vanaf Schoterzijl tot aan de aftakking van de Pier Christiaanssloot. De streek werd tot Scherpenzeel en Munnekeburen gerekend en een noordelijk gedeelte bij Oldelamer.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 bij Scherpenzeel gemeld: ‘Aan de Kuinder behoort onder dit Dorp gedeeltelyk eene lange streek huizen, die by Schooterzyl begint, en tot aan de scheiding van Monnikebuuren en Oude Lemmer voort loopt, onder den naam van Lange lille.’ Bij het dorp Munnekeburen staat geschreven dat het grootste gedeelte van ‘Lange lille’ tot dit dorp behoorde. De naam komt op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 al voor.

De bebouwing langs de Tsjonger stond toen vooral in het zuidelijke gedeelte. Ter hoogte van Oldelamer staat slechts één huis aangegeven. Op de kaart in de Eekhoff-atlas uit 1850 is het noordelijke gedeelte van de streek Langelille volop in vervening en de in 1748 gegraven Jonkers- of Helomavaart is een nieuwe ontsluiting over water. Ook bij de andere dorpen was de vervening toen in volle gang. Vooral ten westen van Munnekeburen lagen reeksen lange petgaten.

Nabij de dijk van de Tsjonger is de bewoning blijven bestaan. Noordelijk ligt nog steeds veel onland. Zuidelijker is tussen de oude Lindedijk en de Scheen de Grote Veenpolder in Weststellingwerf ingepolderd en in cultuur gebracht. Het omstreeks 1930 gebouwde gemaal aan de Langelilleweg 51 is daar een spoor van.

Op de Eekhoff-kaart staat de Kerkeweg als ‘nieuw’ aangegeven en daaraan is in de 20ste eeuw de bebouwing zich gaan concentreren. In Langelille is geen kerk gekomen, er is wel een school geweest en aan de Langelilleweg bij de kruising met de Kerkeweg kwam een grote zuivelfabriek die in 1971 dicht ging. De gebouwen bieden sinds 1986 onderdak aan een bedrijf van tanktransport en mesthandel.

Langezwaag is een oud streekdorp met al een middeleeuwse oorsprong. De huidige, in 1781 aan ’t Hou gebouwde kerk verving namelijk een middeleeuwse die aan de Heilige Mattheus was gewijd. Het dorp was aan het begin van de 18de eeuw, toen de verveningen ten zuiden van het dorp al aan de gang waren, nog bescheiden van omvang. De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘dit Dorp bevat eene goede uitgebreidheid van landeryen, doch weinig huizen by de kerk …. De Noordelyke landen zyn schoone Weid- en Miedlanden, en de Zuidelyke bouwlanden.’

Langezwaag was wel het centrum van een reeks buurten in het zuidwesten van Opsterland: Wijngaarden – dat eind 18de eeuw een schone buurt werd genoemd – in het westen en Jonkersland en Sing Sang in het oosten. In het midden van de 19de eeuw waren er zowel een scheepswerf als een kalkbranderij in het dorp en aan het einde van die eeuw werd aan de Nieuwe Vaart een zuivelfabriek gesticht.

De eind 18de-eeuwse kerk, enigszins geleed met muurpenanten maar verder hoogst eenvoudig, heeft een driezijdig gesloten koor en een forse, ingebouwde toren met achtzijdige spits, waar de uurwerken voor zijn gemonteerd. De kerk bezit een avondmaaltafel uit de 17de eeuw en de preekstoel dateert waarschijnlijk uit de tweede helft van de 18de eeuw; de trap is in Lodewijk XVI-stijl gemaakt. In de kerkvloer liggen gebeeldhouwde 17de- en 18deeeuwse zerken. Naast de kerk staat op de hoek van ’t Hou en de Tsjerkeleane een opvallend verenigingsgebouw uit het begin van de 20ste eeuw met een vriendelijke trapgevel die in kunststeen en met siersmeedwerk is versierd.

Ten noorden van het dorp staat aan de Hegedyk het voormalige, omstreeks 1880 gebouwde, sobere diaconie armhuis. Gedurende de 20ste eeuw is het dorp ten noorden van ’t Hou uitgebreid, vooral na de oorlog. Ook aan de noordelijk gelegen Hegedyk kwam meer bebouwing en aan De Plasse is een reeks landarbeiderswoningen gebouwd, die in 1988 in traditionalistische stijl is vernieuwd.

Langweer is als agrarische streeknederzetting waarschijnlijk omstreeks 1100 ontstaan op een zandrug in een streek van veenmoerassen. In het derde kwart van de 13de eeuw komt het voor het eerst in de bronnen voor als Languerre. De Buorren vormde de ontginningsas. Het dorp lag gunstig aan de Langweerderwielen en daarmee voor allerlei waterverbindingen. Het ontwikkelde zich omstreeks 1600 tot markt- en havenplaats: er was vóór 1600 al een waag. De scheepvaart vormde een belangrijke bron van inkomsten.

Het werd het belangrijkste dorp van de grietenij. De grietman ging in Langweer wonen en ook belangrijke families zoals Osinga en Douma vestigden er hun staten. Het geslacht Douma had hier tot de verwoesting in 1517 een stins. Er trad bij de handels- en havennederzetting aan de Buorren en de zijstraten en slootjes concentratie van bebouwing op. Meer westelijk had de buurt rond de kerk een open karakter. De grietenijkaart van Schotanus uit 1718 laat de langgerekte nederzetting zien die in het westen eindigt bij de kerkbuurt. De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788 dat Langweer: ‘door oudheid vermaard, is het voornaamste Dorp der Grieteny. … Ten Oosten en Westen heeft men hier schoone weidlanden, benevens heerlyke plantagien, die geheel tot aan den algemeenen rydweg loopen, en schoon brandhout geeven. … Hier woonen derhalve veele Schippers, die met dit hout naar Holland en elders vaaren, en in dit Dorp een bekwaame haven hebben, om, geduurende den winter, hunne schepen op te leggen. Langweer bestaat uit eene schoone buurt huizen, versierd met twee ryen Lindeboomen.’

De vroegste kerk dateerde waarschijnlijk uit de 13de eeuw; op dezelfde plaats is in 1777 een nieuwe, ruime kerk met toren verrezen. De drie torengeledingen zijn versierd met dorische, ionische en korintische pilasters. Het 17de-eeuwse meubilair is gehandhaafd. Ertegenover staat Osingastate. Het is omstreeks 1940 gebouwd in vormen van de 18deeeuwse state. Het op dezelfde ontginningsas ontwikkelde Boornzwaag wordt tegenwoordig ook bij Langweer gerekend. Het schilderachtige Langweer is een geliefd watersportdorp.

Legemeer is een dunbevolkt streekdorp van middeleeuwse oorsprong tussen Sint-Nicolaasga en Langweer. Het ligt vrij hoog en de naam Legemeer is dan ook een raadsel. De bouwlanden van Legemeer waren omvat door een dijk die op de grietenijkaart van Schotanus duidelijk is aangegeven. Aan de oostzijde lagen uitgestrekte heidevelden.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘Legemeer … is, ten grooten deele, beslooten binnen een zeshoekigen dyk, en hoog land, dat veelal dor is, en echter bebouwd en beplant wordt. … De kerk is zonder toren. Buiten den Dyk, ten Oosten, behoort hier onder een zandig heidveld, dat tot bosch is aangelegd, en zich uitstrekt tot aan den Lemster rydweg, alwaar, in ’t buurtje de Ryl, het zogenoemde Huis ter heide staat, eene bekende Herberg, alwaar ’s Zomers eene menigte rydtuigen stil houden. Dit huis is meest nieuw opgebouwd, .. staande met den Voorgevel recht tegen over de groote Allee die naar Langweer leidt.’

De aangeplante bossen waren een attractie voor burgers uit de omgeving om zich er te verpozen. Er werd toen zelfs een kolfbaan aangelegd. De recreatie in de Vegilinbosschen is gebleven, maar herberg Huis ter Heide en kolfbaan zijn verdwenen. De buurschap Huis ter Heide is bij Sint-Nicolaasga gevoegd en van Legemeer bleef weinig meer over dan een streek van verspreide boerderijen, waar zelfs geen buurt valt te bespeuren. Bij de hoek met de Bredyk richting Langweer staat een grote stelp uit het begin van de 20ste eeuw met een opvallend oranjerood pannendak. Even verder is een stelp met flinke nieuwbouw omgeven door golfvelden.

Middenin een volgend stuk bouwland rijst een groen eiland op. Het is het tamelijk hoge kerkhof met klokkenstoel, rijkelijk door struiken en bomen omzoomd. Een smal betonpad voert ernaartoe en een dam met hek en voorhek bewaken de toegang. De klokkenstoel uit het begin van de 18de eeuw heeft een helmdak en een klok die in 1722 door Jan Crans is gegoten.

Lekkum is een terpdorp dat voor de Middeleeuwen is ontstaan op de oeverwal van de Ee, een nederzetting met een agrarisch karakter. In het midden van de 19de eeuw stelde het dorp niet veel voor met zes woningen in de kerkbuurt maar wel met een oliemolen en een steenbakkerij. De bij het dorp horende waterbuurt aan de Ee, Snakkerburen, telde toen 31 woningen. In de tweede helft van de 19de eeuw is de terp grotendeels afgegraven en wel zo diep dat het dorp er een diepliggende ijsbaan aan overhield. De hoogte van de terp is over het Michaëlpaed en Weme nog het best te voelen.

Sindsdien is Lekkum gegroeid, na de oorlog zelfs flink en het werd zo een forensendorp voor Leeuwarders. Al verloochent het zijn afkomst niet dankzij boerderijen die het dorp omkaderen. De oude kerk die in 1606 en 1657 was opgeknapt, is in 1778 vervangen door een nieuw bedehuis. De zadeldaktoren met een elegant gebogen ojiefgevel moest het in 1896 ontgelden. Sindsdien vormen ze een sober geheel. Het schip heeft vier door lisenen gelede traveeën en een driezijdig gesloten koor. In de eerste schiptravee staat de rondbogige toegang en de kerkruimte is met grote, rondbogige vensters geopend. De toren kreeg net als de kerk lisenen die op de hoeken als dunne steunberen driemaal versneden zijn en een achtzijdige, ingesnoerde spits. De preekstoel bezit op de kuip enig ornament van bloemen en bladeren in de Lodewijk XV-stijl. De overhuifde herenbank in Lodewijk XVI-stijl moet ook uit die bouwtijd dateren. Op de hoek van het Tsjerkepaed en Weme staat de gepleisterde voormalige pastorie uit ongeveer 1875.

Ten oosten van het dorp staat aan de Canterlânswei de forse kop-hals-rompboerderij Eeburgh Zathe uit 1871. Aan de rand van de bebouwing staat Sjoerdsmastate uit 1933, een boerderij van het type slak, ontworpen door M.O. Meek in expressionistische vormen. Aan de andere kant van het dorp staat de boerderij Mearsterpaed; het dwarshuis heeft een 17deeeuwse kern.

Lemmer is een groot dorp, een vlekke met stedelijke allure en veruit de grootste nederzetting van de gemeente, waar het altijd de hoofdplaats van is geweest. De nederzetting is ontstaan bij een flauwe baai van de voormalige Zuiderzee. Dat gebeurde in de vroege Middeleeuwen bij de uitgang van de Lemsterrijn en de Zijlroede. Het ontwikkelde zich in de 16de en vooral 17de eeuw tot een belangrijke havenplaats. De structuur werd daarbij bepaald door de lange, nagenoeg parallel aan de kust verlopende Zijlroede – waarvoor een binnenhaven werd gemaakt – en de haaks daarop staande Lemsterrijn.

Vooral aan de Zijlroede ontwikkelde zich een gevarieerde bebouwing van representatieve woonhuizen en bedrijfsgebouwen. In 1887 is een buitenhaven met sluizencomplex aangelegd waarbij tevens een havenachtige verbinding werd gemaakt met de Lemsterrijn. Het indrukwekkende sluiscomplex werd ontworpen door S.J. Vermaas, hoofdingenieur van de Provinciale Waterstaat. Het sluiswachterhuis en peilschaalhuisje op de sluishoofden en de dienstwoningen op de wal, alle in neorenaissancestijl, vormen met de sluizen een indrukwekkend en tegelijk sierlijk ensemble. Sluis en havens gaven de plaats een stevige impuls. De visserij werd belangrijk en ook visverwerkende bedrijven werden gesticht. Spoedig werd Lemmer als knooppunt in het verkeer over water naar Amsterdam belangrijk en het kreeg een tramverbinding met het Friese achterland.

Bij de binnenhaven en de Zijlroede staan de meeste monumentale gebouwen. Daarvan vormt de hervormde kerk het hoogtepunt. De kerk staat wat scheef in een schilderachtige positie nabij de flauwe bocht in de Zijlroede. Het is een zaalkerk uit 1716 die een oudere kerk uit de 16de eeuw verving. Zij heeft een driezijdige sluiting en aan de noordzijde is in 1759 een dwarsbeuk aangebouwd die ook driezijdig is gesloten. De toren is in de westelijke partij van de kerk verwerkt en hij heeft een achtzijdige houten lantaarn met daarop een opengewerkt paviljoen met koepel. Inwendig is het houten tongewelf versierd met een geschilderde voorstelling van de sterrenhemel, vogels en wolken. De barokke preekstoel is van Gerben Nauta (1745). Lemmer heeft nog twee kerktorens.

Aan de oostkant rijst aan de Schans de roomskatholieke neogotische Willibrorduskerk op. De kerk – met door meubels en glas-in-lood rijk interieur – en toren zijn in 1897-1901 gebouwd naar ontwerp van de uit Sneek afkomstige Nicolaas Molenaar. In het noorden staat aan de Nieuwburen – de entree van Lemmer met veel representatieve bebouwing – de in 1889 naar ontwerp van de uit Gorredijk afkomstige Tjeerd Kuipers gebouwde gereformeerde kerk. Molenaar en Kuipers waren specialisten die elk voor hun kerkgenootschap overal in Nederland kerken ontwierpen.

De dorpsuitbreidingen vonden vanaf de jaren dertig vooral ten noorden van de Zijlroede plaats. Vanaf de jaren zestig ook in het oosten en aan de andere kant van het restant van de Lemsterrijn zelfs het zuidoosten, buiten de vroegere zeedijk. Nadat de Zuiderzee met de Afsluitdijk getemd was, ging de betekenis van de visserij achteruit zonder geheel te verdwijnen. Industrie kwam ervoor in de plaats met onlangs een aanzienlijke scheepswerf. Ook het toerisme van water- en kustrecreatie bloeide na de oorlog op en kreeg de afgelopen decennia een nieuwe impuls, omdat de waterrecreatie zich uitbreidde naar het IJsselmeer. Ten westen van de havens is een strand aangelegd dat ’s zomers druk wordt bezocht. Aan de westzijde kwamen niet alleen uitbreidingen van woonwijken, maar ook uitgestrekte jachthavens en recreatienederzettingen.

Ten westen van Lemmer staat over het stroomkanaal het D.F. Woudagemaal, het grootste stoomgemaal ter wereld. Het is op de werelderfgoedlijst van de Unesco geplaatst. Het stoomgemaal is in 1917/’18 gebouwd naar plannen van de hoofdingenieur van Provinciale Waterstaat, de naamgever. De lange machinehal in verzorgde, rationalistische architectuur staat op de waterkering met acht tunnels. Haaks hierop staat het ketelhuis waarin de koleninstallatie is vervangen door oliestook. Daarbij rijst de schoorsteenpijp op die zowel op het land als vanaf het IJsselmeer een karakteristiek baken is. De machinerie in werking zien is verbazingwekkend: wat suizen en tikken is alles wat de gigantische centrifugaalpompen met hun vliegwielen laten horen.

Leons is een terpdorp ten zuiden van de Bolswardertrekvaart waar het een opvaart naar toe had. Aan de andere kant van de Panwurksbrêge over de vaart ligt een buurtje dat tot het tweelingdorp Lúns behoort. Dat Leons een terpdorp is kan ondanks de uiterst dunne bebouwing goed in het landschap worden herkend. De ringstructuur is te beleven en de meeste van de vijf boerderijen en drie woningen liggen nog aan die ring. Hoewel de ring vrij uitgestrekt is en de terp dat ook geweest moet zijn, is Leons qua bebouwing en bewoning een van de kleinste dorpen van Friesland.

Leons is oud: er is een Romeins bronzen beeldje gevonden van de godin Fortuna. De terp is grotendeels afgegraven, maar in het midden staat de kerk nog op de kunstmatige hoogte. Aan de zool staat de in 1878 gebouwde pastorie, een kenmerkende middengangwoning. Vanaf de ontsluitingsweg voert een dwarsweg naar het ‘centrum’. Om de pastorie loopt een betonnen reed van de oostelijke boerderij. Ook de zuidelijk gelegen en de noordoostelijke boerderij en het nabijgelegen huis hebben eigen ontsluitingspaden, zij het onverharde. Aan de positie van de bouwwerken is de historische ringvormige structuur met radiale paden nog te beleven. Er slingeren door dit dorpsgebied ook enkele kleine vaartjes.

Het dorpslandschap van Leons is gevarieerd en levendig. De kerk is nog van romaanse oorsprong en opgetrokken van voornamelijk gele moppen. Binnen heeft de noordmuur een nissenstructuur en er zitten kleine, rondgesloten vensters met kraalprofielen. In deze muur zitten twee met kleine rode steentjes dichtgezette ingangen, de westelijke korfbogig met een rondstaafprofiel, de andere vlak met een rondboog. De kerk zal uit het begin van de 13de eeuw dateren en bezit een driezijdig gesloten koor dat ooit overwelfd is geweest. De zuidelijke muur is in de 19de eeuw vernieuwd en in dezelfde tijd is de toren ommetseld en van een spits voorzien. De toren is met allerlei rondpasvakken versierd en in de onderste geleding staat de toegangspartij.

Lichtaard is een klein terpdorp dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling is ontstaan. Er wordt verondersteld dat Lihdanfurth, genoemd in de uit de 10de eeuw stammende lijst van kloosterbezittingen van Fulda, de aanduiding van Lichtaard is. Het is met Ginnum, Jislum en Reitsum een van de vier zogenoemde Vlieterpen. Het is een radiale terp die nauwelijks meer als zodanig kan worden herkend. Omstreeks 1900 is de schaars bebouwde terp namelijk sterk afgegraven. Daardoor lijkt ook de kerk op het terprestant vanaf de doorgaande route omhoog te rijzen en het kerkpad aan de noordzijde als een oplopende dijk naar de kerk. Aan deze noordzijde is de ringweg met een onregelmatig beloop ook nog wel te herkennen.

Lichtaard was over water ontsloten dankzij de oostelijk lopende Holwerdervaart waar even ten noorden van Lichtaard ook de vaart uit Blije op uitkomt. Er was ook al vroeg een landweg naar Ferwert die bij Lichtaard door het land kronkelde maar even verder noordwestelijk tamelijk strak richting de hoofdplaats liep. De doorgaande route van Dokkum over Lichtaard en Ginnum naar Ferwert is omstreeks 1867 rechtgetrokken, verhard en verbreed. Deze weg ligt net buiten de zuidelijke rand van de oorspronkelijke terp. Aan deze weg is sindsdien de meeste, hoogst eenvoudige bebouwing tot stand gekomen.

Het eenbeukige zaalkerkje is in het midden van de 16de eeuw met hergebruik van ouder bouwmateriaal opgetrokken op de plaats van een voorgangster en werd in 1642 omklampt. Zij heeft een vijfzijdige koorsluiting. De zadeldaktoren is ingebouwd en verschillende keren op veel plaatsen met kleine steen gerepareerd en vernieuwd. Zo gebeurde dat in 1851. De toren is aan de noord- en zuidzijde met houten delen bekleed. Wellicht omdat de diepe nissen die op een van de historische portretten zijn te zien moeilijkheden veroorzaakten. In de toren hangen een mogelijk 14de-eeuwse klok en een klok uit 1404. De in 1973 gerestaureerde kerk bevat een preekstoel uit 1642, die overeenkomsten vertoont met die van Reitsum.

Hoorn is een streekdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan op een oude strandwal. Op dezelfde wal ontwikkelde zich de agrarische streek Lies. De Dorpsstraat raakte aanvankelijk vooral aan de zijde van de polder, de zuidzijde bebouwd. Vanaf het einde van de 19de eeuw kwam ook aan de overzijde bebouwing.

Ten noorden van de streek staat de dorpskerk, verreweg het oudste gebouw van het eiland. Het aan Sint-Johannes gewijde romaanse kerkje zal in het laatste kwart van de 12de eeuw tot stand zijn gekomen. Zij is in de volgende eeuwen herhaaldelijk vergroot en veranderd. Omstreeks 1270 kwam het koor tot stand en enkele tientallen jaren later werd ook het schip vernieuwd. Daarvan is de noordmuur vrij gaaf de eeuwen doorgekomen. Het schip kreeg koepelgewelven die in het begin van de 15de eeuw weer zijn verwijderd. Aan het begin van de 16de eeuw zijn in de zuidgevel gotische vensters aangebracht en kwam er een fraai omkaderde ingangspartij in dezelfde stijl. Omstreeks 1330 werd een hoge toren voor de kerk gebouwd die ook diende als baken voor de scheepvaart. In 1848 is de bouwvallig geworden toren ongeveer gehalveerd en voorzien van een tentdakje. In 1875 werd het kapje vervangen door een ingesnoerde naaldspits. De kerk werd in 1903 uitwendig bepleisterd, maar bij de grondige restauratie van 1963/’69 is de pleisterlaag weer verwijderd. De wanden aan de binnenzijde zijn eveneens als schoon werk behandeld. De kerk is door allerlei sporen een boeiend verhaal in steen. Het interieur bevat fraai meubilair, waartussen vooral de beschilderde en van spreuken voorziene avondmaalstafel uit het begin van de 17de eeuw opvalt.

Aan de Dorpsstraat staat de in 1907 gebouwde kloeke pastorie. Ernaast staat een boerderij met voorhuis en vrij lage schuur die aan de zijkant dan ook van een ‘schúntsje’ is voorzien. Hoorn kent nog een aantal boerderijen uit het laatste kwart van de 19de eeuw. Lies heeft nog enkele karakteristieke eilander boerderijen zoals nummer 42 uit 1721 en nummer 13 uit 1738.

Lioessens is een dorp met een kleine terp in het oosten dat zich vooral in westelijke richting naar een splitsing van wegen heeft ontwikkeld. De tweelingdorpen Morra en Lioessens zijn sociaal en maatschappelijk aan elkaar gebonden, maar ze verschillen historisch, geografisch en stedenbouwkundig sterk. De landschappelijke ruimte tussen de dorpen, een afstand van ongeveer 500 meter, toont een opmerkelijke overgang van het lage weidegebied rond Morra in het zuiden naar het ruim een meter hoger liggende akkerbouwgebied rond Lioessens. De tot Dijkstervaart getemde kwelderslenk vormt er ongeveer de grens van.

Aan de westzijde van de Skyligerwei/Moarsterwei tussen de dorpen staat het gebouw van de halte 3e klasse (1909) van de Noord Friesche Lokaal Spoorweg. Het tracé, dat ruim na de sluiting van de spoorweg in 1935 nog als een halve maanboog ten noorden van Morra liep, is intussen wegverkaveld. Aan de andere zijde van de weg staan de fronten van kantoor en directeurswoning van de daarachter gelegen en in 1915 gestichte zuivelfabriek Dongeradelen. De fabriek is bij de vaart, de spoorweg en tussen de dorpen op een uitgelezen plek komen te liggen. De fabriek is in de loop van de 20ste eeuw verschillende malen vergroot, waardoor het complex verdicht is tot een boeiend, rommelig kluwen van bouwelementen. De directeurswoning en het kantoorfront kregen met zorg gestalte. De fabriek is in 1973 gesloten.

De oude dorpskerk is eenbeukig met een driezijdige koorsluiting. Op de westelijke partij staat een flinke houten toren uit 1827, toen de kerk ook van steunberen werd voorzien. In de westelijke torengevel zit tufstenen muurwerk uit de 12de eeuw verstopt. De 13de-eeuwse kerk is nog te beleven aan de noordzijde waar het muurwerk van kloostermoppen met lisenen en beschadigde tandlijst in het zicht is. Aan het einde van de 15de eeuw is de kerk verbreed en verhoogd in gotische vormen. De gereformeerde kerk is in 1927 naar ontwerp van Ane Nauta in expressionistische trant gebouwd aan de westelijke uitvalsweg.

Lippenhuizen is een streekdorp dat al in de Middeleeuwen is ontstaan – met toen de naam Kobunderhuzen – op een zandrug die van Gorredijk naar Hemrik en verder loopt. De nederzetting lag tussen de heide in het noorden en de venen in het zuiden. De kaart van Schotanus (begin van de 18de eeuw) laat de buurt van Lippenhuizen als gesloten bebouwing zien. Er lagen ten zuiden van het dorp ‘boekweiten ackers’ en verder venen. Ten noorden lag na een strookje cultuurland verder heide.

Twintig jaar later werd de Opsterlandse Compagnonsvaart gegraven waarop de turfwinning begon. Een herinnering is het verlaat bij Vosseburen, de tweede sluis in de vaart die in 1736 werd aangelegd. De sluis is in 1858 in steen vernieuwd, wat in 1902 nogmaals gebeurde. Met de uit omstreeks 1880 daterende sluiswachterswoning vormt het een fraai ensemble. In de Tegenwoordige Staat van Friesland stond in 1788 vermeld dat Lippenhuizen bestaat uit: ‘een dubbele buurt huizen aan den rydweg. De Noordelyke landen, waar eertyds de Kerk gestaan heeft, loopen tot aan ’t Konings Diept, en zyn gedeeltelyk bouwlanden, gelyk ook de Zuidelyke, dewyl het Veen onder dit Dorp vergraaven is.’

De huidige kerk staat aan De Buorren en is het resultaat van de herbouw in 1860 van de in 1743 op een verhoogd kerkhof gebouwde kerk. De 17de-eeuwse preekstoel dateert uit de oude kerk. De kerk heeft een driezijdige koorsluiting en een houten, met leien beklede geveltoren met naaldspits.

Ten noordwesten van het dorp staat aan de verbindingsweg met Beetsterzwaag, de Sweachsterwei, een uit omstreeks 1860 daterend tolhuis. Aan de oostzijde van De Buorren vormt de uit 1932 daterende watertoren het hoogtepunt van het dorp, een in expressionistische stijl gebouwd kloek bouwwerk. Bij de onderkant van de reservoir-ommanteling kraagt het metselwerk van de schacht in een dubbele beweging uit om de hoeken op te vangen. De vorm van de toren gaat dan over op een achtkantig systeem. De liggende vensters ontvingen op de hoeken gemetselde cilindertjes: art déco-ornamentiek.


0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 |
Nieuwe encyclopedie van Fryslân voor slechts € 29,90 incl. verzenden!

Bijna 8 kilogram aan kennis over Friesland! Wees er snel bij want op is op.

De Nieuwe Encyclopedie van Fryslân is een onmisbare aanvulling in de boekenkast voor iedereen die gek is van Fryslân en meer wil weten van deze provincie. Op 15 september 2016 verscheen de vierdelige encyclopedie die rond de 3000 pagina’s telt, 11.000 trefwoorden bevat en ruim 8 kilo weegt. De encyclopedie staat bomvol actuele kennis over Fryslân en is een echte pageturner geworden.

Voor al diegenen die dit standaardwerk over Fryslân altijd al hadden willen hebben! Nu voor een wel heel speciaal prijsje! Maar let op! Op = Op!