De 412 dorpen van Friesland

De 412 dorpen van Friesland

Er zijn meer dan vierhonderd dorpen in Friesland te vinden, van groot tot klein.

Waar je je ook bevindt in de provincie, overal zie je aan de horizon in alle windrichtingen kerktorens en -torentjes staan. Allemaal vertegenwoordigen ze een van de Friese dorpen. Zonder uitzondering dorpen met een eigen verhaal, traditie en een lange historie. Somige zelfs met een eigen taal zoals de dorpen in Het Bildt of de Stellingwerven. Daar praat men Bildts en Stellingwerfs. In de omgeving van de dorpen vaak talloze kleine of grotere boerderijen van het type Stjelp of Kop-hals-romp. Per regio hebben deze boerderijen vaak een speciaal type uilenbord dat hoort bij het gebied.

Drachten en Heerenveen zijn zondermeer de grootste dorpen van Friesland. Leons wellicht het kleinste met haar kerk, woonhuis en boerderij (zie foto). Groot of klein, allemaal hebben ze hun eigen interessante verhaal en ontstaansgeschiedenis. Hieronder zetten we dit graag voor u op een rij.

Om een bepaald dorp te vinden klikt u op de bijbehorende beginletter. Binnenkort voegen we meer zoekmogelijkheden toe aan deze pagina.

Kies de beginletter


Veenwouden is een streekdorp dat zich aan de zuidelijke rand van een uitgestrekt veengebied op een hogere zandrug heeft ontwikkeld. In de 14de eeuw waren er twee nederzettingen die beide een kerk hadden: Sint-Johanneswâld en het anderhalve kilometer zuidwestelijker gelegen Eslawâld.

Al voor 1436 wist het cisterciënzer klooster Klaarkamp de 14de-eeuwse torenstins als uithof, of liever als steunpunt, voor de turfwinning in de omgeving te verwerven. De Veenwoudstervaart, Schiersloot en Galgesloot zorgden voor een bijna tien kilometer lange, rechtstreekse verkeersverbinding tussen het klooster en de Schierstins. De stins stond tussen de twee kleine nederzettingen in. Eslawâld werd omstreeks 1500 vanwege wateroverlast als gevolg van de turfwinning opgeheven en met Sint-Johanneswâld verenigd tot Veenwouden. Het meervoud van de nieuwe naam laat dat zien. De huidige kerk staat op de plaats waar de voorganger van Sint-Johanneswâld stond. De andere kerk werd afgebroken en hoewel het kerkhof nog lang werd gerespecteerd – tot in het midden van de 19de eeuw lag het er nog – schoof de bewoning van Eslawâld in oostelijke richting langs de ontginningsweg op. Zo groeide Veenwouden vooral ten oosten van de Schierstins uit tot een kenmerkend streekdorp met aanvankelijk nog dunne en verspreide bebouwing.

In 1866 kwam de spoorlijn van Leeuwarden naar Groningen tot stand die bij Veenwouden vrij dicht ten zuiden van de dorpskom kwam te liggen. Er kwam een station en een koffiehuis, die beide al weer zijn verdwenen. In 1880 volgde haaks daarop een tramverbinding met Dokkum. Al sinds het begin van de 19de eeuw was nabij het kruispunt van de weg en de Veenwoudstervaart naar het noorden een begin van komvorming opgetreden. Aan het eind van die eeuw werd Veenwouden een aantrekkelijke woonplaats voor renteniers en later forensen. Ze vestigden zich aanvankelijk aan de Stinsweg, waar achter diepe tuinen een aantal notabele woningen is verrezen.

De Schierstins is vele malen verbouwd maar laat het wezen van de verdedigbare stins nog goed zien. De toren staat op een omgracht terrein en oorspronkelijk ook op een kleine heuvel. De bovenbouw rust op door bogen verbonden hoekpijlers. De bogen zijn in de Middeleeuwen al gedicht en de overwelfde ruimte is tot een kelder uitgegraven. Het vertrek daarboven, de hoofdverdieping, en de volgende verdieping hebben houten plafonds. In beide verdiepingen zitten schietsleuven en er zijn ook sporen van een bekroning met kantelen. De Schierstins is met zijn aanbouwen uit later tijd in gebruik als bezoekerscentrum en museum.

De hoogst eenvoudige dorpskerk met een in de westelijke partij van het schip opgenomen zadeldaktoren is in het midden van de 17de eeuw (1648) gebouwd ter vervanging van een oude voorgangster. Zij is sindsdien verschillende malen hersteld. Voor het kerkhof staat de in 1778 gestichte, voormalige schoolwoning aan de Hoofdstraat. De school is enkele jaren geleden gesloopt. Ernaast getuigt een boerderij met een dwarsgeplaatst herenhuis uit 1902 van het agrarische verleden.

Schuin tegenover de Schierstins rijst een grote villa met aanbouwen op, tegenwoordig Huize Patrimonium genoemd. Deze werd in 1898 naar ontwerp van Hendrik Kramer gebouwd voor Pieter de Clercq, een Amsterdams aristocraat, bankier en mecenas. De Clercq verwierf in Friesland uitgebreid grondbezit. De villa kreeg een omvang en een rijke neorenaissance uitdossing met veel bouwbeeldhouwwerk die welstand en eruditie van de opdrachtgever uitdrukten. Het front en het vleugeltje met de eigenzinnige erkerachtige toegangspartij zijn fraai versierd.

Ten zuiden van de spoorbaan is aan het einde van de 19de eeuw een particuliere zuivelfabriek gesticht die in het begin van de 20ste eeuw vernieuwd en uitgebreid is in vernieuwingsstijl. Een deel van de fabriek is van de sloop gered en in het Openluchtmuseum in Arnhem weer opgebouwd. In 2003 zijn de arbeiderswoningen die de woningvereniging in 1919 en 1921 aan de andere zijde van het spoor bouwde eveneens gesloopt. De directeurswoning El Dorado (1874) in gepleisterde mengstijl staat nog wel aan de Zuiderweg en even verder staat de doopsgezinde kerk (1865) met pastorie.

Veenwoudsterwal is een streekdorp met een opmerkelijk karakter. Het is vanuit Veenwouden ontstaan als veenkolonie, mogelijk van Gieterse doopsgezinden, aan het water dat de grens uitmaakte tussen de grietenijen Dantumadeel en Tytsjerksteradiel. In de beschrijving van Veenwouden uit het einde van de 18de eeuw staat: ‘In ’t Zuidwesten heeft men een lange streek huizen aan ’t diept, hier onder behoorende, en bekend by den naam van Diepswal.’ Op de Wâl stond tot 1865 dan ook een kleine vermaning, schuin tegenover de Priesterakker. Er is toen even verder een nieuwe gebouwd aan de Zuiderweg tussen Veenwoudsterwal en Veenwouden.

De gemeentegrens die meer naar het oosten als De Zwette tot Kuikhorne doorloopt, ligt nog steeds midden in de vaart, de kade ligt aan de Dantumadeelster zijde. Aan deze zijde staan vanouds de woudhuisjes of ‘spultsjes’ in een vrij gesloten gelid. Die huisjes hebben achter het voorhuis in de breedte doorschietende dakschilden waarmee een schuur werd gevormd voor wat vee of berging van akkerbouwproducten. Op de Wâl staan ook in de breedte gebouwde woningen en enkele boerderijen. Daardoor is er een grote afwisseling van bebouwing gekomen.

De bebouwing aan de Tytsjerksteradielster zijde is iets grootschaliger. Tussen de woudhuisjes zijn ook echte boerderijen te vinden: in het begin bijvoorbeeld een aparte in winkelhaakmodel en verderop een paar koprompen. De woningen en boerderijen moeten worden bereikt via afzonderlijke bruggen over de vaart. Ze verlenen de ongeveer een kilometer lange nederzetting een heel eigen ritme. De meeste bruggen zijn inmiddels flink verzwaard om automobielen en landbouwmaterieel te kunnen torsen. De boerderijen en woudhuisjes zijn vrijwel allemaal verbouwd en vaak uitgebreid om te voldoen aan wensen van modern woongenot in deze zeer gewilde streek. Als niet teveel gelet wordt op details is de sfeer uit de late 19de eeuw wel redelijk bewaard gebleven. Helemaal in de laatste bocht in het westen, waar de Veenwoudsterwalvaart uit het noorden van de Looden Hel komt, staat het café ‘’t Dûke-Lûk’, oorspronkelijk vermoedelijk een dubbele arbeiderswoning.

Ferwert is een radiaal terpdorp dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling op een kwelderrug is ontstaan. In de 11de eeuw is de zeedijk die ten noorden van de Ferwerderadeelster dorpen werd opgeworpen op de terp aangesloten. De Ferwerder terp kwam daarbij grotendeels buitendijks te liggen. De bebouwing kwam aanvankelijk vooral op het zuidelijke en oostelijke gedeelte van de ruime terp tot stand.

Ferwert werd over het water ontsloten met de in de 17de eeuw gegraven Ferwerder Vaart die eerst richting Hegebeintum loopt en dan een zuidelijke wending neemt om in de Ee uit te komen. In het dorp was bij Nijbuorren een haven gevormd die in 1950 is gedempt waardoor een straat is gevormd van een opvallend breed profiel. In de buurt van de haven en verder aan de zuidoostelijke zijde hebben de dorpsuitbreidingen plaatsgevonden: ook de naoorlogse. De zeedijk was de beste ontsluiting over land.

Vanaf het einde van de negentiende eeuw toen de doorgaande weg al nauwelijks meer als oude waterkering was te herkennen zijn aan weerszijden geleidelijk vrijstaande woningen van burgers en gegoeden gebouwd. Ten zuiden van het dorp kwam de lokaalspoorweg te lopen. In 1900 is er een 2de klas station gebouwd. Aan de toen aangelegde Stationsstraat kwam vanaf 1913 volkshuisvesting tot stand, waarna de vroege sociale woningbouw daar en aan de Looxmastraat en Gasthuisstraat is voortgezet.

Ferwert had zich ontwikkeld tot hoofdplaats van de grietenij: er stonden ook een paar belangrijke staten van aanzienlijke families, zoals Juwsma in het zuiden, Meekma in het oosten en vooral Cammingha in het noorden waar een enorme tuin omheen lag. Op het zuidelijke gedeelte van de terp werd een onder het kerkelijke gezag vallend plein gevormd. Het nog steeds bestaande Vrijhof was ‘gevrijd’ van het burgerlijke gezag. In de hoek bij de poortdoorgang naar het kerkhof staat het uit de 15de eeuw daterende voormalige prebendarishuis, een dwarsgeplaatst huis met een souterrain en een hoofdverdieping dat van 1580 tot 1737 de functie van pastorie vervulde en daarna tot 1840 grietenijhuis werd. Toen werd de gevel wel naar de neoclassicistische mode gewijzigd en ook binnen veranderde het een en ander. In 1840 is naar ontwerp van R.W.F. Stoett een nieuw grietenijhuis gebouwd op de hoek van de Hogebeintumerweg. Het is een vijf brede venstervakken breed pand van een hoge hoofdverdieping op een souterrain. De ingangspartij, geflankeerd door brede ionische pilasters, kan over een bordestrap worden bereikt. Rondom 1980 is het complex uitgebreid en het doet nog steeds dienst als raadhuis.

De kloeke dorpskerk die aan Sint-Martinus was toegewijd staat achter het met gesloten bebouwing omvatte Vrijhof en is door een 17deeeuwse poort te bereiken. Zij is een buitengewoon langgerekte laat-gotische kerk met grote spitsboogvensters tussen steunberen en is gebouwd van rode en gele moppen. De noordmuur waarin tufsteen van de voorgangster is verwerkt, is helemaal gesloten. De kerk is achter de in het begin van de 16de eeuw opgetrokken zware toren gebouwd. Deze bestaat uit drie versneden geledingen gestapeld, waarvan de tweede en derde oorspronkelijk door dikke, geprofileerde lisenen waren gekoppeld. Bij een van de restauraties zijn naar enige gevonden sporen, in de tweede geleding siernissen in korfboogvorm aangebracht. In de hoogste geleding eindigen de lisenen plotseling en daar lopen nissen door, waarin de galmgaten zijn aangebracht. Het zadeldak heeft decennialang op het muurwerk van de geveltoppen gelegen, in plaats van tussen de muren. Het interieur bezit onder meer een 17de-eeuwse preekstoel met doophek, enkele herenbanken en een fraaie Mechelse kroon uit de 16de eeuw. Schuin tegenover het raadhuis is omstreeks 1920 de grote gereformeerde kerk op een Tvormige plattegrond gebouwd.

In het zuiden, halfweg Wânswert, ligt de in de 11de eeuw opgeworpen en in 1913 grotendeels afgegraven terp van het voormalige benedictijner klooster Foswerd. Er staan thans twee monumentale kop-hals-rompboerderijen. Bij een is bij de bouw van de schuur moppenmateriaal van het klooster hergebruikt.

Ferwoude is in de uiterste zuidelijke hoek van Wûnseradiel een laaggelegen komdorp dat niet al te ver van de voormalige Zuiderzeedijk ligt. Het is via de Djippert met de Dijkvaart verbonden. Naar het oosten is het dorp met de Kleine Vaart verbonden met de Indijk en de in 1876/’79 drooggelegde Kolken aan de noordzijde van de Workumermeer. Al eerder werden het Aeltsjemeer en het Fallingabuurstermeer drooggemalen: er kwam in 1644 permissie voor.

Ferwoude werd in het verleden een groot dorp genoemd. Dat sloeg op het dorpsgebied met veel belangrijke boerderijen. Het mocht dan ook relatief zeer veel stemmen uitbrengen. In de omgeving zijn de lage gronden, tot 3 m onder N.A.P. vrijwel uitsluitend voor veeteelt in gebruik. Alleen bij de voormalige zeedijk, bij de buurschap Doniaburen zijn nog wat sporen van akkerbouw. De dorpskern ten zuiden van de kerk bestaat uit een open ruimte waar oude (zuid) en nieuwe bebouwing (noord) omheen zijn gegroepeerd. Van daaruit lopen nog een paar zijstraatjes.

De dorpskerk ziet er in haar kleurige, gepleisterde gedaante niet zo oud uit maar zij moet al dateren uit de tweede helft van de 13de eeuw. Maar er zijn ook berichten dat de kerk en toren in 1762 werden afgebroken om de tufsteen te verkopen aan de cementindustrie van Makkum. In 1767 was de nieuwe kerk met een spits torentje op de westelijke gevel gereed. De laatste ‘vernieuwing’ van de kerk heeft in 1877 plaatsgevonden. Het schip heeft een driezijdig gesloten koor en op de westelijke gevel staat een houten torentje. De toegangspoort is versierd met bak- en zandsteen en heeft een fronton met opschrift en het jaartal 1767. De familiebank van Van Velzen dateert uit de 18de eeuw en een eenvoudiger bank met gedraaide balusters is nog een eeuw ouder.

Ook Ferwoude heeft een verrassing op de Aldfaers Erf route, een timmerwinkel (sinds 1845) in een eigenaardig gebouw met een hoge tuitgevel. Ten zuiden van Ferwoude liggen de buurschappen Doniaburen bij de dijk en Scharneburen.

Finkum is een terpdorp dat omstreeks het begin van de jaartelling is ontstaan in het kweldergebied ten oosten van het stroomgebied van de Boarn. In de omgeving van Finkum waren meer terpen te vinden en daarvan ligt een huisterp nog heel duidelijk ten noorden van Finkum aan de Iestdyk in het landschap. Er staat nu een witgeschilderde boerderij op.

Naar het oosten toe had Finkum een waterverbinding door de bijna zes kilometer lange Finkumervaart naar de Dokkumer Ee waar het buurdorp Oude Leije met een verbindingsvaartje ook van profiteerde. Het dorp lag bovendien vrij dichtbij oude zeedijken: de Lage Hereweg, die nu de Bredyk heet, en de Hege Hearewei. Ze konden als wegen worden gebruikt. Vanaf de Bredyk leidt nu de Holdingawei vrij hoekig door het dorp dat geen kom heeft maar uit een viertal buurten bestaat. De meest oostelijke buurt heeft vooral bebouwing ten zuiden van de weg, maar ook een noordelijk dwarsbuurtje. Dan volgt de voormalige kruising met het in het landschap nog herkenbare tracé van de Noord Friesche Lokaal Spoorweg. Finkum kreeg in 1900 een halte 3de klasse waar nu geen spoor meer van te herkennen is. Daarna volgt de kerkbuurt waarvan de bebouwing ten zuiden van de weg staat. Onmiddellijk na een haakse hoek is de derde buurt aan de westzijde gelegen en na de tweede hoek volgt de vierde buurt met bebouwing aan vooral de noordzijde en een dwarsbuurtje.

De kerk is toegewijd aan Sint-Vitus, net als de kerken van Leeuwarden en Stiens. Het is een eenvoudige, bakstenen, romaanse kerk uit de eerste helft van de 13de eeuw. Ooit met een halfrond koor en een ongelede zadeldaktoren uit het einde van de 13de eeuw. De laat-gotische ingang in een rechthoekig kader en met nissen in dezelfde vorm dateert mogelijk uit het begin van de 16de eeuw. De koorsluiting is vermoedelijk in de 17de eeuw weggehaald en toen is de rechte sluiting aangebracht. De kerk is in 1962/’64 ingrijpend gerestaureerd.

Het terpdorp Firdgum ligt ten noordoosten van Tzummarum en is helemaal op het grote buurdorp georiënteerd. Firdgum ligt op een noordelijker kwelderwal dan die van het buurdorp: een korte wal met ooit een reeks aan kleine huisterpen. Het ligt slechts anderhalve kilometer van de Griene Dyk verwijderd en lag dus voor het inpolderen van het Bildt in de noordoostelijke uithoek van Westergo. In die hoek is de buurt Dijkshoek ontstaan met onder meer een goed bezochte herberg. In de omgeving zijn de hoge landen zeer geschikt voor akkerbouw, maar er wordt ook veeteelt bedreven.

De toren van de in 1794 gesloopte kerk staat op de deels afgegraven terp. De toren dateert waarschijnlijk uit de 13de eeuw en is van kloostermoppen opgetrokken. Tijdens de restauratie van 1921 kreeg hij, naar voorbeeld van een oude tekening, een nieuwe, sierlijke bekroning met een klimmend boogfries.

Het kleine Firdgum, nu bestaand uit twee kleine buurten van woningen en enkele grote boerderijen, kon vroeger bogen op drie staten: Camstra, Jelgersma en Klein Folta. Ze zijn verdwenen en er zijn boerderijen voor in de plaats gekomen. Van Camstrastate zijn nog belangrijke sporen te vinden in een groot boerenbedrijf, dat zowel een melkveehouderij als een akkerbouwbedrijf is. Oorspronkelijk stond hier de state, gesticht in de eerste helft van de 16de eeuw en grotendeels gesloopt in de 18de eeuw. Kelder en opkamer zijn nog deels bewaard in het voorhuis van de boerderij en daar staat een pronkje van een schouw. Op de haardstenen met portretten van keizer Karel V staat het jaartal 1561 en de schouw zelf kan niet van veel later zijn. Deze oudst gedocumenteerde renaissance schouw van Friesland is eenvoudig maar verfijnd: pilasters op basementen aan de zijkanten en een brede kroonlijst met wapenschilden. Die zijn lang onder veel verflagen verstopt geweest, maar bij restauratie kwamen onder kalk- en verflagen perfecte wapens tevoorschijn, links die van Schwartzenberg en Herbelstadt en rechts Walta en Roorda.

Fochteloo is een lang, zeer extensief bebouwd streekdorp tussen Oosterwolde en het Fochteloërveen, een van de grootste hoogveengebieden van het land. De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘’t Oostelykste Dorp der Grieteny, ligt aan de hooge Veenen, waar tegen een Dyk, de Leydyk genaamd, is gemaakt, om het afloopende water te keeren, dewyl hetzelve anders, vooral in den Winter, niet alleen de Bouwakkers, maar ook ’t geheele Dorp zou overstroomen.’ Op de grietenijkaart van Ooststellingwerf uit 1849 in de atlas van Eekhoff zijn nog gedeelten van deze leidijk ingetekend.

Hoe oud het vier kilometer lange dorp is valt niet te zeggen. In het zuiden zijn vlak voor de oorlog door amateur-archeoloog H.J. Popping aan de rand van het veen sporen ontdekt van een prehistorische nederzetting. Bij nader onderzoek door archeoloog Van Giffen werd vastgesteld dat de nederzetting uit ongeveer 400 moest dateren en dat het bestond uit een groep boerenhoeven met spiekers. De streek was door het oprukkende veen lange tijd onbewoonbaar en pas veel later hebben zich hier weer boeren gevestigd. In 1955 zijn er door de provincies Friesland en Drenthe plannen gemaakt om het hoogveen af te graven, maar in 1961 besloot de regering om deze ontginningen te staken. Het 1700 ha metende, deels nog levende Fochteloërveen, dat wil zeggen dat er nog steeds veen wordt gevormd, werd natuurgebied, beheerd door de Vereniging Natuurmonumenten. Het bestrijden van de verdroging is daarbij de grootste opgave.

In Fochteloo heeft aan het Zuideinde een torenloze kerk gestaan, maar die is in 1837 gesloopt. Het zeer verzorgde kerkhof en de dubbele klokkenstoel herinneren hieraan. Mogelijk dateren de twee klokken nog uit de 14de eeuw. In 1918 is even verder een hervormde kapel gebouwd.

Veel noordelijker is in 1895 een kleine zuivelfabriek gesticht die in 1907 samen ging werken met Oosterwolde. In Fochteloo waren de kampen Oranje en Ybehaer voor Molukkers ingericht, waar nu alleen de terreinen nog van zijn te bespeuren.

Follega is een streekdorp van middeleeuwse oorsprong. De boerenstreek volgt op Eesterga. De overgang tussen de dorpen is niet te merken. Het zijn dorpen, evenals de voortzetting van Doniaga in de buurgemeente Skarsterlân, met een vergelijkbaar karakter. De boerderijen lagen aan een paardenpad dat aan het einde van de 18de eeuw tot een rijweg was verbeterd, maar in 1843 als rijksstraatweg van Sneek naar Lemmer het steeds drukkere wegverkeer aan moest kunnen. Daarvóór was het verkeer over water veel belangrijker en ook daarvoor bezat het dorp met de Follegasloot tussen de Groote Brekken en het Tjeukemeer een belangwekkende verkeersader.

De vaak monumentale boerderijen staan op onderling ruime afstand aan de voormalige rijksstraatweg. Ze staan allemaal aan de westzijde, een gevolg van de oriëntering van de erbij horende landerijen, de tot de Groote Brekken zich uitstrekkende Lemster Polders. Van de boerderijen heeft de helft ook monumentale waarde, onder meer ‘Foar de Mar oer’ en de tamelijk oude, van gele steen gebouwde kop-hals-romp ‘Zeldenrust’. De boerderijen bezitten allemaal aandachtige en gevarieerde erfbeplanting.

Ten noorden van de brede Follegasloot is enige komvorming. Daar heeft tot in de 18de eeuw een kerk gestaan waar nu, wat achteraf gelegen, het kerkhof met een klokkenstoel met helmdak is te vinden. De klok van Peter van den Ghein dateert van 1596. In de bocht bij de brug staat het hoge huis ‘De 3 Kogels’ (die inderdaad aan een uithangbord hangen). Bij deze vroegere herberg is geschiedenis geschreven. De Bataafse Republiek had het land in Franse invloedssfeer gebracht en dat wekte de gram van de Britten. De Engelsen waagden in 1799 enkele invallen. Op 2 oktober landden de Engelse troepen bij Lemmer. Ze werden bij Follega door een burgerwacht teruggedreven: vandaar de drie kogels. Het kerntje van Follega bestaat verder uit een paar boerderijen, enkele woningen en een dubbel streekje richting Doniaga. De brug over de Follegasloot waar vroeger tol werd geheven is nieuw.

Folsgare is een terpdorp dat is ontstaan in de Middeleeuwen. Het dorp heeft lang slechts een kleine kerkbuurt gehouden. Langs de Tsjaerddyk die naar Nijland leidde, stond al vroeg een flinke reeks boerenbedrijven. Ten zuiden van het dorp lag eveneens een groep boerderijen, maar die waren niet op het dorp gericht. De Folsgarer Opvaart bood een ontsluiting in zuidelijke richting om via de Oude Rijn verbinding te hebben met de Wymerts of Bolswardervaart aan de ene en met de Geeuw tussen Sneek en IJlst aan de andere kant. Met dit waterwegenstelsel waren de zuidelijke boerderijen, elk met een eigen opvaart, eveneens ontsloten. Op de kaart in de atlas van Schotanus uit 1716 is dat aangegeven.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788 niet veel: ‘een Dorp van middelbaaren omtrek en landeryen, doch gering van buurt: hetzelve bevat 20 stemdraagende plaatsen, en ligt in den hoek van gemelden Tjaarddyk, tusschen Nieuwland en Sneek. Weleer lag hier de State Walma. In 1498 werd hier de kerk met den toren afgebrand door de Soldaaten, die de Vetkooper Tjerk Walta had in ’t land gebragt; ook kwamen daarby twee huislieden om, die op den toren gevlugt waren.’

De middeleeuwse kerk is in 1875 door de huidige zaalkerk met driezijdige koorsluiting vervangen, maar de zadeldaktoren is mogelijk nog 13de-eeuws. De meeste oude dorpsbebouwing is te vinden aan de Tsjaerddyk. Het dorp is na de Tweede Wereldoorlog aanzienlijk uitgebreid, eerst met een oostelijk kwartier, later met een wijk aan de zuidzijde. In de landerijen rond Folsgare staan grote, soms monumentale boerderijen.

Ten noorden van Folsgare ligt Tjalhuizum (Fr.: Tsjalhuzum), een buurschap van enkele boerderijen en een toren op een terp. Het heeft een verleden als middeleeuws terpdorp. De kerk is in 1823 afgebroken, maar de toren werd in 1871 nog geheel vernieuwd, een toren van drie geledingen en een ingesnoerde spits. Tussen Folsgare en Tjalhuizum is in het midden van de jaren vijftig het verzetsmonument van Wymbritseradiel opgericht: een wakkere haan op een hoge piloon.

Formerum is een agrarisch streekdorp dat zich op een strandwal tussen Midsland en Hoorn in de 17de eeuw heeft ontwikkeld. Het bestaat uit verspreide bebouwing van boerderijen en woningen. Ten westen is aan de zijde van Midsland op eenzelfde wijze de buurschap Landerum ontstaan. In het dorp, zelf lang beschouwd als een buurschap, heeft nooit een kerk gestaan. Het dorpsgezicht wordt gedomineerd door een korenmolen. De molen was in 1838 op de Dellewal in West gebouwd maar is in 1876 naar Formerum overgebracht. De bedrijfswaardige molen heeft allang een horecabestemming. Het is een achtkante houten stellingmolen, gedekt met riet, en op een gepotdekselde houten onderbouw. Het wiekenkruis heeft een vlucht van twintig meter.

In Formerum en omgeving is een aantal boerderijen van het eilander type te vinden. De meeste zijn niet helemaal gaaf meer, maar de oorspronkelijke indeling is meestal nog wel af te leiden. Het heel eigen type van de Terschellinger boerderij is een variant op de langhuisboerderij. Met het woongedeelte en de schuur met stallen en hooivakken onder een doorlopende, ongedeelde kap. Het woongedeelte, het ‘foarein’, bestond oorspronkelijk uit een voorkamer en een binnenkamer met bedsteden. Daarachter volgde de schuur met stalruimte die aan de zijkant voor de dwarsreed is geopend met een houten uitbouw, een zogenoemd ‘schúntsje’ waar de hooiwagens door konden.

Een van de best bewaarde boerderijen van dit type is in Formerum Zuid het ‘Spylske Huus’ uit 1759, zo genoemd omdat de naald van het dak door verzakkingen wat bochten vertoont. Het voorhuis heeft een topgevel versierd met vlechtingen en siermetselwerk. De boerderij is allang niet meer als boerenbedrijf in gebruik en inwendig is voor de woonfunctie veel aangepast. De ligging, de sterke hoofdvorm en de fijne detaillering maken deze gerestaureerde boerderij tot een getuigenis van het agrarische verleden van de polders van het eiland. Aan het Zuid van Formerum en in Landerum staan meer vrij gave 19de-eeuwse boerderijen, waarvan enkele voor de recreatie zijn ingericht.

Foudgum is een terpdorp dat waarschijnlijk voor het begin van de jaartelling gevormd is op een kwelderwal en dat in het begin van de 19de eeuw nog een ideale, onverstoorde radiale vorm bezat. Om de toen vrijwel onbebouwde terp liep een nagenoeg perfecte, ronde ringweg waar op regelmatige afstanden vier paden naar toe voerden. Deze ideale vorm is verstoord door de aanleg van de weg Dokkum-Holwerd die in het midden van de 19de eeuw vlak langs en bij verbetering een eeuw later zelfs over de zuidwestelijke terpzool werd gelegd.

Omdat de terp dun bebouwd bleef, konden in de laatste jaren van de 19de eeuw grote gedeelten worden afgegraven. Opmerkelijk is dat hier een eeuw later weer hoeken terp zijn aangevuld, een soort terprestauratie. Op de bijna zes meter hoge terptop staat de oorspronkelijk aan Maria gewijde dorpskerk, die omstreeks 1200 is gebouwd, maar waarvan slechts weinig resteert. Het oostelijke gedeelte van de toren dat ooit mede een westwerk voor de kerk vormde, herinnert nog aan de middeleeuwse periode. Deze toren die velerlei historische sporen vertoont, is in de 15de eeuw grotendeels herbouwd en toen ook verhoogd, in 1753 hersteld en in 1977 gerestaureerd. Er hangen klokken uit 1395 en 1732 (van Jan Nicolaas Derck) en het torenuurwerk dateert van 1640. De kerk bezit een vroeg-17de-eeuwse preekstoel en een kabinetorgel uit het derde kwart van de 18de eeuw.

Ten noordoosten van de kerk staat de pastorie. Die dateert volgens de muurankers uit 1723 en is niet meer als zodanig in gebruik. Het is een breed pand dat grotendeels is opgetrokken van kloostermoppen. Het heeft vleugels en een flink naar voren springende middenpartij met een verdieping met geveltop. Hier heeft van 1859 tot 1863 François HaverSchmidt gewoond, die nauwelijks als predikant, maar wel als romantisch dichter Piet Paaltjens naam heeft gemaakt. De overige bebouwing, burger- en arbeiderswoningen, staat vooral aan de oostelijke en noordelijke zijde van de ringweg. Boerderijen zijn vooral aan de zuidwestelijke kant te vinden.

Friens is een klein terpdorp in een opmerkelijk landschap. Het bestaat uit de deels afgegraven, hoge terp met de kerk, enkele bescheiden streekjes langs de Beslingadyk en Van Sytzamawei en verspreid liggende boerderijen. Friens ligt ten westen van het drukke Grou in de weidse graslanden tussen twee fraai door het landschap meanderende uitlopers van de Boarn naar de voormalige Middelzee: tussen het Zwin en de Moezel. Het laatste watertje dat nu in Raerd eindigt, vormde tot 1984 de grens tussen Idaarderadeel en Rauwerderhem. Het Zwin loopt naar het noorden richting Reduzum. Helemaal in het zuiden stroomt het brede water van de Kromme Grou.

De dorpsbebouwing ligt aan een oude dijk die de herenweg vormde van Leeuwarden naar Zwolle; de rijksstraatweg werd in 1826/’27 ten westen van het dorp aangelegd. Nu loopt de oude dijk voorbij het dorp dood. Ten noorden van Friens ligt de agrarische buurt Wilaard met enkele boerderijen.

Tot 1849 werd het kleine dorp gedomineerd door de zuidelijk van de kerk gelegen Beslingastate, in 1620 als buiten herbouwd en eeuwenlang bewoond door de familie Van Sytzama. ‘Eene schoone gelegenheid met graften en cingels omringd’ wordt het eind 18de eeuw genoemd, maar ruim een halve eeuw later is de state afgebroken. Nu staat er op het erf een boerderij.

De hervormde kerk is in 1795 gebouwd en vervangt een middeleeuws bedehuis. Zij is in 1906 nog eens verbouwd. Het is een eenvoudig bouwwerk met een rondbogige ingang, omringd door gedenksteentjes en een geveltop met kleine vensters en bekroond door een torentje met galmgaten, uurwerken en een ingesnoerde spits. Binnen lijkt het wel het exclusieve mausoleum van de Sytzama’s. Aan de wanden en de orgelgalerij hangen dertien grote rouwborden uit de 18de en 19de eeuw en een stamlijst van de familie. Bovendien staan er in de koorsluiting zes grote gebeeldhouwde zerken van de familie opgesteld.

Frieschepalen is een jong streekdorp ontstaan nabij een kruising van een veenvaart en een oude postweg, de Tolweg, temidden van de venen nabij de Groningse grens. De palen in de dorpsnaam zijn de grenspalen en daar is aan het einde van de 16de eeuw een schans opgeworpen. In het begin van de Tachtigjarige Oorlog moest de rust in Friesland worden verdedigd door schansen op strategische plekken. Die aan de Tolweg – tegenwoordig Tolheksleane – lag net ten noorden van de huidige dorpskern. De schans is aan zijn lot overgelaten, in 1672 weer opgemaakt en daarna vervallen. Restanten liggen nog in het landschap.

In de 17de eeuw was nog geen sprake van dorpsvorming. In het verlengde van de Lange Wijk was door de Drachtster Compagnons vanaf ongeveer 1660 de Grote Veenvaart naar Bakkeveen gegraven om de venen in het noordoosten van Opsterland te kunnen exploiteren. Bij Frieschepalen maakte deze vaart met verlaat en ophaalbrug een buiging naar het zuidoosten. Er stonden enkele huizen en een herberg. De Schotanus-atlas toont de verveningen in volle gang. De grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit 1848 laat zien dat Ureterp aan de Vaart levendig bebouwd was: boeren brachten de afgeveende gronden op kleinschalige wijze in cultuur.

Bij de kruising van Frieschepalen stonden enkele bouwsels. De gronden in de omgeving werden woest en dor genoemd. De vaart is gedempt en nu is de Tolheksleane de hoofdader van het dorp, een laan met mooie eiken en fatsoenlijke bebouwing van vooral vrijstaande woningen, enige boerderijen en een verlegen tussen de bebouwing teruggetrokken kerkje met dakruiter uit 1928.

Ten oosten van de Tolheksleane zijn straatjes met nieuwbouw te vinden: Lytse Leane, Lytse Dobbe en ’t Paed. Later is ook het plan De Slûs gerealiseerd en recent is de opvallende seniorenhuisvesting De Jister tot stand gekomen. Frieschepalen is een compleet dorp, dat na de oorlog deze status kreeg: op het kruispunt staat nog een café (1913), nabij de plaats waar de sluis lag, die ook aan de demping ten offer is gevallen.


Archivering van erfgoedinformatie met het ErfgoedCMSâ„¢

Bent u geïnteresseerd in erfgoedinformatie en hoe u dit op een professionele en duurzame manier kunt ontsluiten op het internet, dan is het volgende voor u van belang.

Sinds kort is er namelijk het ErfgoedCMSâ„¢ van DeeEnAa. Met dit op maat gemaakte ErfgoedCMSâ„¢ kan ieder dorp of iedere stad haar erfgoedinformatie registreren, rubriceren en ontsluiten. Daarnaast kan het ErfgoedCMSâ„¢ worden ingezet als webshop voor lokale producten en kan het de basis vormen voor dorps- of stadswandelingen compleet met QR-code bordjes.

Voor meer informatie over dit onderwerp verwijzen wij u graag naar de pagina over het ErfgoedCMSâ„¢ op de ErfgoedCMS-website via onderstaande knop.