De 412 dorpen van Friesland

De 412 dorpen van Friesland

Er zijn meer dan vierhonderd dorpen in Friesland te vinden, van groot tot klein.

Waar je je ook bevindt in de provincie, overal zie je aan de horizon in alle windrichtingen kerktorens en -torentjes staan. Allemaal vertegenwoordigen ze een van de Friese dorpen. Zonder uitzondering dorpen met een eigen verhaal, traditie en een lange historie. Somige zelfs met een eigen taal zoals de dorpen in Het Bildt of de Stellingwerven. Daar praat men Bildts en Stellingwerfs. In de omgeving van de dorpen vaak talloze kleine of grotere boerderijen van het type Stjelp of Kop-hals-romp. Per regio hebben deze boerderijen vaak een speciaal type uilenbord dat hoort bij het gebied.

Drachten en Heerenveen zijn zondermeer de grootste dorpen van Friesland. Leons wellicht het kleinste met haar kerk, woonhuis en boerderij (zie foto). Groot of klein, allemaal hebben ze hun eigen interessante verhaal en ontstaansgeschiedenis. Hieronder zetten we dit graag voor u op een rij.

Om een bepaald dorp te vinden klikt u op de bijbehorende beginletter. Binnenkort voegen we meer zoekmogelijkheden toe aan deze pagina.

Kies de beginletter


Katlijk is een streekdorp van verschillende streken dat in de late Middeleeuwen ten noorden van de Tsjonger is ontstaan. Veel later, in de loop van de 17de en 18de eeuw is ten noorden van het dorp, nagenoeg op de grens van Schoterland en Opsterland de Schoterlandse Compagnonsvaart gegraven. In de Tegenwoordige Staat van Friesland staat in 1788 te lezen dat Katlijk ‘bestaat uit drie buurten. De eerste en Oostelykste ligt ten Noordwesten van Nieuw-Horne, onder den naam van Groot Katlyk; nog Noordwestelyker heeft men Klein Katlyk; en van daar, genoegzaam in ’t Noorden, Nieuw Katlyk. De beide eerste buurten liggen zeer aangenaam in ’t geboomte en bouwlanden; doch ’t laatste ligt aan de Knype vaart, en is als een vervolg van de Knype.’

Nieuw Katlijk aan de Compagnonsvaart is als naam verdwenen, het wordt al lange tijd Bontebok genoemd en kreeg in 1980 de status van zelfstandig dorp. De streken van Groot Katlijk, die ook wel de ‘boerenstreek’ wordt genoemd en dat is de W.A. Nijenhuisweg en omgeving, en Klein Katlijk, de Weversbuurt en omgeving, bestaan nog. Zuidelijker is er dan ook nog bebouwing te vinden aan de Schoterlandseweg. De buurten worden verbonden door de Kerkelaan waar de kerk met klokkenstoel staat.

De laat-gotische kerk is een van de oudste uit een wijde omgeving en het gebouw is waarschijnlijk omstreeks 1525 opgericht. Zij is een eenbeukige zaalkerk die is geritmeerd met flinke steunberen. In de gevelvakken staan om en om rondbogige vensters die in de 18de eeuw zijn aangebracht en de kerk heeft een driezijdige koorsluiting. De westelijke gevel met kleine schouders is in de 17de eeuw vernieuwd. De kerk bezit een 17de-eeuwse preekstoel.

Naast de kerk staat een forse dubbele klokkenstoel met een zadeldak. Er hangen twee vrij jonge klokken in. Net als in Oudehorne is de traditie van het Thomasluiden hier nog in ere. Van 21 december tot nieuwjaar worden de klokken elke werkdag tot 8 uur ’s avonds geluid door inwoners.

Het terpdorp Kimswerd heeft een schilderachtige kern met karakteristieke waterbuurten langs de Harlingervaart. De noordoostelijke waterbuurt heeft een binnenpleintje met bebouwing van huisjes van gele steentjes. De Duivengracht aan de vaart bestaat uit een reeks van schots en scheef staande huizen van dat type. De overkant is over een hoge houten loopbrug, een heechhout, te bereiken.

Tegenover de kerk liggen het voormalige schooltje en een in het groen verscholen karakteristieke pastoriewoning. Tussen de kerk en de brug staat café Greate Pier met een overstekende verdieping op zuiltjes. Het café is genoemd naar de beroemdste Kimswerder. De houwdegen Grutte Pier is in Kimswerd geboren, de getergde boer die in de 16de eeuw Bourgondiërs, Saksers en Hollanders bestreed. Op de hoek bij de kerk staat zijn stoere standbeeld (Anne Woudwijk).

De naoorlogse dorpsuitbreiding is aan de zuidwestelijke zijde van de doorgaande weg gelegd en de sportvelden liggen aan de andere zijde. Aan de oostzijde ligt Heemstra State, nu een kop-hals-rompboerderij.

De trots van Kimswerd is de romaanse kerk met toren uit omstreeks 1100. De noordgevel van tufsteen is versierd met een rondboogfries en rondboognissen met dichtgezette, kleine rondboogvensters. De noordelijke ingang wordt bekroond door een 12de-eeuws mysterieus reliëf: een masker met ranken. Het bakstenen koor met lichte steunberen dateert uit de 13de eeuw en de zuidelijke muur is beklampt met kleine gele steen. De toren van tufsteen is verlevendigd met spaarvelden met rondboogfriezen. De kerk heeft een rijk 17deeeuws interieur. Uit die tijd dateren de lambrizering, de koorafsluiting, banken met gesneden wangstukken en natuurlijk de dooptuin met de preekstoel in het midden. Verder zijn belangrijke sporen te vinden van de adellijke familie Heemstra: een familiebank met kuifstuk voorzien van wapens, twee memorieborden, een van de dames Heemstra is zelfs met een portret in de kerk aanwezig. Een van de grafzerken voor de Heemstra"s, in 1614 door de Harlinger bouwmeester en steenhouwer Jacob Lous vervaardigd, heeft op een centraal veld een excellent perspectivisch gezicht op een paleistuin.

Even oostelijk van Oosterbierum heeft Klooster Lidlum of Mariëndal gestaan. Het was heel vroeg, in 1182, gesticht door norbertijnen vanuit het moederklooster Mariëngaarde bij Hallum. Aanvankelijk stond het dicht bij de kust, maar vanwege de risico’s van de nabije zee is het klooster in 1234 landinwaarts verplaatst.

In de hoogten bij de Kleasterwei en Westerbuorren is de plaats van het grote klooster nog te herkennen. Het heeft grote bloei gekend; een eeuw na de stichting had het ongeveer 600 bewoners. Mariëndal stichtte verschillende uithoven, een nonnenklooster in Bayum en op het hoogtepunt waren achttien parochies onderhorig aan dit klooster. Het had een refugiehuis in Franeker. Maar de bloei veroorzaakte ook misstanden wat in 1322 zelfs uitliep op de moord op abt Eelco Liauckama, afkomstig uit een adellijk geslacht uit het naburige Sexbierum. In 1572 is het klooster door de geuzen grotendeels verwoest. Na de Hervorming in 1580 is het opgeheven.

Het klooster zou een vaart richting Waddenzee hebben gehad, richting de buurt Koehool, waar zelfs een sluis zou hebben gelegen. In het verleden zijn er sporen van opgemerkt, maar ze zijn nu niet meer te vinden.

Het dorp Klooster-Lidlum, bestaand uit een aantal verspreid staande boerderijen aan de Mûntsewei, bewaart de naam. Het begin van de Mûntsewei wordt gemarkeerd door een groot bedrijf dat aardappelen verwerkt, een belangrijk agrarisch product uit de omgeving. Meteen daarop volgt een boerderij met de naam Kloosterhoeve. De landerijen worden voor de akkerbouw, maar ook voor de veeteelt gebruikt. Hoewel het klooster eerder bij het dorp Tzummarum behoorde, is het administratief een zelfstandig dorp en zijn de huidige bewoners maatschappelijk meer op Oosterbierum gericht.

Kollum is een vlekke, een dorp met kleinstedelijk karakter, dat in de vroege Middeleeuwen is ontstaan op de rand van een zandplateau als een nederzetting bij de direct met zee in verbinding staande Dwarsried.

Gedurende de 11de tot de 13de eeuw zijn de landerijen bedijkt, de omliggende veengronden in cultuur gebracht en kon Kollum zich ontwikkelen tot een centrum. Het werd de hoofdplaats van Kollumerland en in het centrum kwam dan ook een rechthuis. De ontwikkelingen gebeurden aanvankelijk op de kruising van de in de 16de eeuw verbeterde Dwarsried, de Zijlsterried, met de Wester- en Oosterdiepswal, en de oude verbindingsweg van Dokkum naar Groningen, de Voorstraat. Aan die weg was westelijker een kleine kern rondom de kerk ontstaan.

In de 15de eeuw bestond Kollum uit twee buurten, de ‘Torpmacluft’ en de ‘Kerkburencluft’, die daarna naar elkaar toegroeiden. Vanaf het einde van de 16de eeuw kende Kollum ‘stedelijke’ instellingen: een Latijnse school, een gasthuis (1695-1960) en later ook een waag, Westerdiepswal 4, die daar in de 17de eeuw werd gesticht en in 1779 door het huidige gebouw werd vervangen en nog een eeuw als zodanig kon functioneren. Met de waag was nog wat merkwaardigs aan de hand. Na de kerkbrand van 1661 mocht de kerk de waagrechten uitoefenen om met de opbrengsten de herbouw te financieren. De 17de en 18de eeuw waren voor Kollum tijden van groei en bloei dankzij handel en scheepvaart. In het midden van de 17de eeuw kwam op kosten van de stad Dokkum de Stroobosser Trekvaart tot stand, waardoor Kollum via de korte Kollumer Trekvaart een goede verbinding kreeg met het zuiden.

Geleidelijk is Kollum vooral langs de Voorstraat en enkele zijstraten uitgebreid. Gedurende de 19de eeuw kwam er in het zuiden ten westen van de trekweg nogal wat bebouwing bij. Tijdens de 20ste eeuw en vooral na de oorlog is Kollum sterk uitgebreid. Eerst in het zuidwesten en ook aan de andere, oostelijke zijde van de trekvaart, later aan de noordoostelijke zijde en tenslotte in het noorden en het westen.

Van de kloeke laat-gotische kerk dateert het koor uit het tweede kwart van de 15de eeuw en kort hierop is het tweebeukige kerkschip met brede spitsboogvensters tussen steunberen gebouwd. De deels tufstenen toren dateert uit de vroege 13de eeuw maar hij is daarna verhoogd en verschillende malen gerepareerd. De kerk is een van de weinige nog geheel met kruisribgewelven overspande kerken in Friesland. Tussen de beide beuken staan forse kolommen met smalle lijstkapitelen. Bij de restauratie zijn op de gewelven fragmenten van gewelfschilderingen gevonden. Het interieur bezit een preekstoel met doophek uit 1692 en een reeks herenbanken uit de 17de en 18de eeuw met wapens van de patricische families uit Kollum en omgeving en de rectorsbank van de voormalige Latijnse school. Voorts is er een preekstoel uit 1692 met doophek en een groot rouwbord voor Eyso de Wendt (1780).

Wat bezijden het centrum is in 1924 in de Oostenburgstraat een opmerkelijke, door Egbert Reitsma ontworpen gereformeerde kerk gebouwd volgens de ruimtelijke uitgangspunten die dr. Abraham Kuyper had neergelegd in zijn boek ‘Onze Eeredienst’ (1911). Het is een centraalbouwkerk met drie armen en een indrukwekkende, naar boven toe gerende toren. Binnen zijn alle interieuronderdelen, zoals het doopvont, de plafondbeschildering, de geometrische hanglamp en het glas-in-lood met zorg in de Amsterdamse Schoolstijl gevormd. Aan dezelfde straat staat het werkhuis Oostenburg, in 1838 opgetrokken op de plaats waar een buiten heeft gestaan.

In 1895 besloot het gemeentebestuur het herenhuis in empire-stijl tegenover de Sint- Maartenskerk te kopen. Het was in 1805 gebouwd in opdracht van raadsheer Willem van Sijtzama en had met zijn bordes met vleugeltrappen de representatieve uitstraling van een gemeentehuis. Er hoefde alleen maar het gemeentewapen opgeschroefd te worden. In 2003 verhuisde het gemeentehuis naar de villa Westenstein die in 1879 naar ontwerp van Hendrik Kramer in neorenaissancestijl aan de westflank van Kollum was gebouwd voor de belangrijke familie Eskes. Het ruime park is deels opgeofferd aan een aanzienlijke, contrastrijke uitbreiding.

Kollumerpomp is een streekdorp aan de omstreeks 1315 aangelegde oude dijk die in 1529 slaperdijk werd toen om het Nieuwkruisland een nieuwe dijk was aangelegd. Daarna is bebouwing gekomen in de buurt van de in de 15de eeuw aangelegde duiker in de dijk (de pomp).

Kollumerpomp is lang een buurschap bij Kollum geweest maar heeft nu de status van dorp. De bebouwing kwam aanvankelijk vooral aan de zuidzijde van de dijk, de Foyingaweg. In de oostelijke richting zijn het vooral boerderijen, zoals die op nummer 138 met een verzorgd los voorhuis van het middengangtype, op nummer 108 een vrij gave kop-hals-rompboerderij uit omstreeks 1880 en op nummer 106 een nieuwe expressionistische stelp uit 1937 met een uitgebouwd zomerhuis. Aan de noordzijde van de Foyingaweg staat parallel aan de oude dijk een kop-hals-romp uit omstreeks 1880 in een goede erfbeplanting en verder in het land de omstreeks 1830 gebouwde stelpboerderij Groot Kabel. Deze boerderij met een vrij hoog opgemetselde voorgevel staat op een omgrachte huisterp en de nederzetting bestaat dus al voordat in 1529 de dijk is gelegd.

Na de oorlog kwam er aan de noordzijde een flinke dorpsuitbreiding. De torenloze gereformeerde kerk kwam in 1906 aan de Foyingaweg tot stand. Het jaartal is in de bekroning van de geveltop te lezen. Zij is een zaalkerk met een detaillering die een curieuze stijlvermenging laat zien. De rondboogvensters zijn met spitsbogen omvat en de geveltop bezit een klimmend rondboogfries.

Ten noorden van het dorp staan aan de weg Wester Nieuw Kruisland grote boerderijen. Op de Nieuwe Zee- of Buitendijk staat het contributiehuisje dat het waterschap Zeedijken Contributie Kollumer-land en Nieuw Kruisland in 1828 liet bouwen. Het werd gebruikt als stormwachterhuisje en vergaderruimte. Het huisje heeft een tentdak met een opvallende windvaan. Een spil is verbonden met een windroos onder het plafond: om binnen het ruimen of krimpen van de wind af te kunnen lezen. Om het gebouwtje heen loopt een stelling.

Kollumerzwaag is een streekdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan op de noordelijke rand van een keileemrug die in de 11de/12de eeuw een ontginningsas vormde. De lange Foarwei getuigt daar nog van. De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788 dat het dorp: ‘in ’t Zuiden van dit deel gelegen, en zeer vermaakelyk wegens het geboomte, waar mede de huizen en bouwlanden omringd, en de wegen beplant zyn … en onder ’t zelve liggen ten Noorden de watertjes ’t Wydwater, ’t Merrygat en de Gauw.’

In het Aardrijkskundig Woordenboek van Van der Aa uit het midden van de 19de eeuw wordt na de melding van de armoede een aardige sociale schets van de bevolking gegeven: ‘die meest hun bestaan vinden in den landbouw, alsmede in het snijden en verkoopen van dekriet (Phragmites Communis), het verkoopen van jonge stoppel-, els- en berkenboompjes, het maken van roop of strootouw, van roggestroo gedraaid, hetwelk zij bij de bind verkoopen en op hunne hoofden, gelijk heidenbezems en schrobbers, door geheel Groningerland dragen; ook wonen hier vele handelaren in grove Friesche kaas, welke zij op wagens, veelal met oude afgeleefde paarden bespannen, in de prov. Groningen verkoopen, waar zij tevens oude paarden opkoopen of voor kaas inruilen, die in het najaar te Kollumer-Zwaag gedood en gevild worden, waarom de Kollumer-Zwaagsters, in vroegere tijden van vooroordeel, als paardenvillers en roopendraaijers in minachting waren; de kinderen loopen hier des zomers meest allen barrevoets.’

Van deze vroegere armoede is nu weinig meer te merken. De bescheiden woninkjes en boerderijtjes zijn bijna allemaal opgeruimd. Tegenover de kerk is op nummer 120 ‘Willems Húske’ met veel inspanningen blijven staan. Het voldoet volstrekt niet meer aan bouw- en bewoningsvoorschriften, maar als belangrijke getuigenis van hoe hier door keurige lieden op een bescheiden manier geleefd werd is het blijven staan en gerestaureerd. Hier woonden generaties lang de klokkenluiders van de kerk.

Aan de andere zijde van de Foarwei, meteen ten westen van de kerk staan twee woudboerderijen, op 145 een kleine uit 1788 en op 149 een grotere uit 1724. Verder is er niet veel oude bebouwing te vinden. Zelfs van de woningen uit de vroege geschiedenis van de georganiseerde volkshuisvesting is weinig meer over. Aan de helemaal westelijk gelegen Feartwei staan nog twee uit ongeveer 1930.

Aan het einde van de 19de eeuw, maar meer nog aan het begin van de 20ste eeuw is de oude bebouwing vervangen door verzorgde burgerwoningen met hier en daar een winkel of een villa. Van de laatste is in het oosten aan Foarwei 70 de villa ‘Zwagerveen’ een mooi voorbeeld. De woning is opgetrokken in kalkzandsteen met contrasterende kleuraccenten en in vormen van de vernieuwingsstijl. Ernaast staat op nummer 70 een woning uit 1911 die waarschijnlijk een winkelfunctie heeft gehad in eveneens de vernieuwingsstijl. Aan de overkant rijst de gereformeerde kerk op die in 1925 is gebouwd ter vervanging van een voorgangster uit 1894. Het gebouw is voorzien van een portaal en heeft een dakruiter op de voorgevel.

Aan de Tsjerkestrjitte en de Koarteloane is omstreeks 1950 een flinke buurt ontwikkeld van 27 woningen, 24 bejaardenwoningen en een Groene-Kruisgebouw in de traditionalistische vormen van de Delftse School. Daarna is er veel sociale woningbouw in Kollumerzwaag tot stand gebracht, waardoor het dorp na de oorlog sterk is gegroeid en zowel in het noorden als in het zuiden is uitgebreid.

Middelpunt van het dorp is de oude dorpskerk die aan een slinger in de Foarwei op een verhoging staat. Kerk en zadeldaktoren dateren uit de 12de eeuw; het koor is in de 15de eeuw vernieuwd en toen zijn nieuwe vensters aangebracht. De kerk is in 1888 van de ondergang gered omdat de ‘uitvinder’ van de monumentenzorg Jhr. Victor de Stuers vanuit het kurort Marienbad een rapport over de herstelplannen van het kerkje schreef: ‘Deze kerk … verdient in zijn oorspronkelijke karakter hersteld en onderhouden te worden, iets wat zonder veel moeite noch kosten kan geschieden.’

Officieel bestaat het komdorp Kootstertille pas sinds 1959. Daarvóór was het een gedeelte van het dorp of liever de streek Koten (of Kooten), het gedeelte dat in het zuiden lag bij een hoge, beweegbare brug over het Kolonelsdiep, een stuk van het Prinses Margrietkanaal. Een tille is een brug. Koten is eeuwenlang een agrarisch wegdorp geweest en gebleven, maar Kootstertille heeft het moederdorp in de 20ste eeuw helemaal overvleugeld. In Koten stonden de boerderijen vooral aan de westzijde van de weg die vanaf de rijksweg van Leeuwarden naar Groningen (1830) naar het zuiden richting Rottevalle en verder naar Drachten leidt.

Tegenwoordig is aan beide zijden van de weg, in een vrij losse structuur, bebouwing van boerderijen en huizen te vinden. Er zijn kapitale panden bij, maar zelfs de kleinere boerderijen en de huizen staan op ruime, beplante erven. Nabij deze driesprong stond de Kootstermolen, een roggemolen waaraan deze hoek vlak voor het wegdorp Twijzel zijn naam dankt.

De heidestreek ten westen van Kootstermolen hoorde tot de Kuikhornstervaart eveneens bij Koten. De heide was aan het einde van 18de eeuw al grotendeels in akkerland veranderd. De streek is later bij Twijzelerheide gevoegd toen dat van Twijzel werd losgemaakt. Even westelijker van de molen ligt nog een buurt met een pad, later een weg, die naar het zuidwesten leidt met eveneens agrarische bebouwing, die als buurt Opperkoten wordt genoemd. Omdat die streek niet aan een doorgaande route ligt, lijkt de tijd daar te hebben stilgestaan.

Nabij het Kolonelsdiep was dat niet het geval. Daar waren in het midden van de 19de eeuw bij de brug op beide oevers al buurten ontwikkeld. Op de noordelijke oever en nabij de weg stonden toen de meeste huizen. Tijdens de verbetering van het Kolonelsdiep tot Prinses Margrietkanaal omstreeks 1952 is het kanaal bij Kootstertille enigszins naar het zuidoosten verlegd, waardoor alle bebouwing ten noorden van het kanaal kwam te liggen en het oostelijke restant van het oude Kolonelsdiep een insteekhaven is gaan vormen. Ten westen daarvan bezit de na de oorlog ontwikkelde woonwijk aan de Mounewei een breed plantsoen op het tracé van het oude diep. Ten zuiden daarvan loopt de Caspar di Roblesstraat, genoemd naar de kolonel die het scheepsvaarwater aan het einde van de 16de eeuw verbeterde. Er ontwikkelde zich in Kootstertille allerlei bedrijvigheid. Er stonden al heel vroeg een paar industriemolens en er waren een schuitenmakerij en jeneverstokerij. In 1890 werd een particuliere zuivelfabriek gesticht. Een paar jaar na de verbetering van het kanaal was er scheepsbouw te vinden en verder fabrieken van cementsteen, van pedalen en van schoolmeubelen. Later vestigden zich er een betonfabriek en een machinefabriek. Ten westen van de weg werd een industriegebied ontwikkeld. De bouwindustrie kreeg in de jaren zestig een impuls toen de grootste woonwijk ooit in Friesland tot stand kwam: Bilgaard in Leeuwarden. Die werd voor een belangrijk deel in elkaar gezet van in Kootstertille geproduceerde vloeren, wanden en andere bouwelementen. De groei van Kootstertille hield gelijke tred met die van Bilgaard.

De kerk van de Koten stond vanouds dicht bij de brug, bij de tille, helemaal in het zuiden van het uitgestrekte dorpsgebied. Het was een torenloze kerk; de klok had een plaats gekregen in de klokkenstoel. De kerk bezat ook geen orgel. Het kerkhof van de oude kerk ligt ten oosten van de weg en daar tegenover staat de nieuwe in 1882 gebouwde kerk. Er was onenigheid. Toen in 1882 een nieuwe kerk op de oude plek was gebouwd, waarvoor niet de juiste formele weg was bewandeld, haalden zij die beslissingsgerechtigd waren hun gelijk door deze nieuwe kerk te slopen en er tegenover meteen weer een andere te bouwen. Het is een zaalkerk met grote rondboogvensters. De tamelijk hoge toren bezit steunberen op de hoeken die de torenromp tot het dak begeleiden. Daar is het metselwerk tot wimbergen, geveltopjes gevormd, waarna een met leien gedekte, achtzijdige spits het geheel bekroont.

Deze Afsluitdijkdorpen zijn de jongste van de gemeente. Kornwerderzand kan met enige goede wil ruimtelijk en maatschappelijk nog een dorp worden genoemd. Breezanddijk niet, maar het kon deze status om administratieve redenen beter krijgen. De bewoners van Kornwerderzand en Breezanddijk zijn werkzaam aan de dijk en bij de sluizen. Beide dorpen zijn gesticht op werkeilanden van waaruit de Afsluitdijk is aangelegd.

Op Kornwerderzand is een dubbele schutsluis met binnen- en voorhavens en een reeks van tweemaal vijf spuisluizen met spuihavens. Dit complex van schut- en spuisluizen werd gebouwd tussen 1928 en 1932. De sluizen zijn genoemd naar prof. Hendrik Antoon Lorentz. De spuisluizen zijn ontworpen door Ir. Dirk Roosenburg, esthetisch adviseur van Bureau Zuiderzeewerken. Ze zijn een gaaf voorbeeld van het bouwen in gewapend beton. Ter verdediging van de dijk en de daarin liggende sluizen werden vanaf mei 1931 verschillende kazematten gebouwd: de zogenaamde stelling Kornwerderzand.

Tijdens de aanleg van de dijk vormde zich op het eiland van ongeveer 30 ha een dorp van een paar honderd inwoners. De meesten waren betrokken bij de Zuiderzeewerken, maar ook mensen die voor de verzorging nodig waren vestigden zich in de sluisbuurt. Het was een geïsoleerde gemeenschap, verstoken van allerlei comfort. Elektriciteit werd weliswaar door een oude dieselmotor opgewekt, maar telefoonverkeer was niet mogelijk. Er was een ziekenbarak met een dokter en verpleegster, een schooltje en een winkel (annex postkantoor en kapper) die dagelijks levensmiddelen kreeg aangevoerd. Een katholieke en een protestante kerk werden gebouwd, een benzinestation en een houten hotel. Omstreeks 1928 zijn huizen voor het sluispersoneel tot stand gekomen.

Tijdens de bezetting werd de stelling door de Duitsers uitgebreid met een aantal kazematten. Kornwerderzand kwam de oorlog niet ongeschonden door. Zo is het houten hotel in 1940 afgebrand en werden enkele huizen van het sluispersoneel opgeruimd omdat ze in het schootsveld stonden. De schade is hersteld. Breezanddijk is een werkeiland met een haven aan de IJsselmeerzijde; ’s zomers wordt het op een tjokvolle camping bevolkt met sportvissers.

Kortehemmen is een streekdorp van middeleeuwse oorsprong dat op de vroegste kaarten voorkomt als een agrarische nederzetting in een wirwar aan lanen tussen de akkers. De buurschappen Zandburen en de Galhoeke horen oorspronkelijk bij het dorp, maar zijn er sinds de aanleg van de autosnelweg – met weliswaar een viaduct – van afgesneden.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘dit dorp is klein van omtrek, heeft eene kerk zonder toren. … Onder ’t zelve behoort de Zandbuuren. De landeryen deezes dorps zyn bouwakkers, behalven eenige veenen, aan het watertje ’t Drait, waar door ’t overtollige water der landen naar de Smallen Eester zanding geleid, en dit dorp van de Zuiderdrachten gescheiden wordt. De rydweg van Boornbergum naar Smalle Ee loopt hier, in ’t Noordwesten voorby.’

Van der Aa weet in zijn Aardrijkskundig Woordenboek nog te melden dat de kerkelijke gemeente ‘hier eene oude, doch zeer goed onderhouden kerk heeft, zonder toren of orgel, doch met een klokkenhuis.’ De fraai in het geboomte staande, torenloze kerk is omstreeks 1300 van grote kloostermoppen in gotische stijl gebouwd. De zijmuren zijn geleed door van de grond opgaande spitsbogige spaarvelden, waarvan een paar siermetselwerk bevatten. De rechte koorsluiting dateert van 1620 en ook de frontgevel aan de westzijde is van later toen het kerkje aan die zijde werd ingekort. In de kerk staat onder meer een preekstoel met doophek en lezenaar uit de eerste helft van de 17de eeuw. De kerk heeft inmiddels ook een orgel, in 1935 gebouwd door Bakker & Timmenga. Op het enigszins verhoogde kerkhof staat ten noorden van de kerk een in 1950 vernieuwde klokkenstoel met een in 1750 door Johan Borchhardt gegoten luidklok.

Aan de Boerestreek staan enkele opmerkelijke boerderijen, een mooi ‘boerenspultsje’ uit 1718 en een fraaie kleine kop-rompboerderij uit het midden van de 19de eeuw. De Arbeidersgemeenschap der Woodbrookers stichtte in 1937 hier een conferentie-oord, dat voor de arbeidersemancipatie en volkseducatie van grote betekenis is geweest.

Het komdorp Koudum was tot de gemeentelijke herindeling in 1984 de hoofdplaats van Hemelumer Oldeferd en ligt op een lange hoge zandrug die op het hoogste punt meer dan zes meter hoog is. En alsof dat niet genoeg was, bouwde men er aan het begin van de 17de eeuw op initiatief van de grietman een toren bij de oude kerk waarvan de romp bijna dertig en de spits nog eens meer dan dertig meter hoog was. In de hele Zuidwesthoek moet het silhouet van Koudum te herkennen zijn geweest. De toren was een baken voor de schippers op de Zuiderzee. Was, want in het midden van de 19de eeuw zijn kerk en toren vervangen door de huidige.

Het dorp lag – en dat is opmerkelijk – in 17de eeuw al breed uitgestrekt op de zandrug, langs drie nagenoeg parallel lopende straten. Dat zijn thans de Bovenweg, de Onderweg en de Onderweg die van Weste naar Ooste ongeveer een kilometer lang zijn. Het is lange tijd veruit de volksrijkste plaats van een wijde omgeving. Er zouden omstreeks 1620 al ongeveer honderd woningen staan en: ‘Ook liggen deeze huizen zeer vermaakelyk in eene zaverige, vruchtbaare en lommerryke landouwe.’ Het belangwekkende dorp trok deftige personen zoals de Galama’s, Epema’s, Donia’s die er hun stinsen en staten bouwden.

De kerk staat aan de zuidwestelijke flank van de zandrug. Zij is in 1857 gebouwd op de plaats van de oude kerk die aan de H. Martinus was gewijd. De nieuwe kerk is robuust maar van architectuur niet bijzonder. De verrassing is in het inwendige te vinden want het bijzondere meubilair is er herplaatst. Vooral de kansel is opvallend omdat het preekmeubel met snijwerk van zuilen, friezen en panelen met bloem- en vruchtenguirlandes, rust op zeven marmeren zuilen in een vorm die ook bekend is uit de Amsterdamse Westerkerk. Er wordt dan ook verondersteld dat de preekstoel uit Holland afkomstig is.

Midden in het dorpsweefsel van kleine straatjes staat aan de Vermaningsweg de bescheiden doopsgezinde kerk. Zij is niet veel groter dan de omliggende huizen, maar onmiddellijk herkenbaar aan de rondbogen van ramen en deur en een groot rond venster in de geveltop. In de naoorlogse periode is Koudum flink in omvang gegroeid. Aan alle randen kwam wel wat woningbouw, maar kloeke dorpsuitbreidingen zijn aan de zuidoostelijke en zuidwestelijke zijden ontwikkeld. Om de kom van het dorp van verkeer te ontlasten is de autoweg met een boog om de bebouwing gelegd.

Meer dan drie kilometer ten noorden van Koudum lag de bij het dorp behorende buurt Terwisga die vanouds Kolderwiske werd genoemd. De buurt lag voor de indijking van het Workumer Nieuwland aan zee. Nu vinden we er nog twee groepen flinke boerderijen met de namen Grote en Kleine Wiske.

Van Hindeloopen tot Hemelum heeft over Koudum eens de Koudumer Slaperdijk (1732) van de befaamde waterstaatkundige Willem Loré gelopen. Bij de afslag naar Hindeloopen ligt bij de Grote Wiske nog een stukje. Het grootste tracé vanaf die kruising tot bij Koudum is onlangs verbreed tot autoweg, zodat daar niet meer van het bijzondere profiel kan worden genoten. Bij het hooggelegen Koudum was de dijk niet nodig, maar zuidelijker werd de waterverdediging weer hernomen, van Galamadammen tot het ook weer hooggelegen Hemelum. Tussen de Morra en de Fluessen met nabije plassen en poelen kwam in 1732 een doorvaart voor het waterverkeer tussen Stavoren en Sneek. Dat gebeurde voor rekening van een raadsheer voor het Hof van Friesland die er vervolgens te eeuwigen dage tol mocht heffen. Er kwam een robuust sluizencomplex: de Galamadammen. Daar ligt nu een brug. Bij de waterwerken stond een buitenplaats en zoals een bron uit het einde van de 18de eeuw meldt: ‘Ook is hier eene aangenaame Herberg, alwaar in den Zomer veel lieden komen om meervisch te eeten, die hier in overvloed te vinden is.’ Het kloeke tolhuis is in 1945 door brand verwoest maar er staat weer een nieuw hotel-restaurant.

Koufurderrige is een zeer jong agrarisch streekdorp, dat pas na de Tweede Wereldoorlog als dorp werd beschouwd. Het hoorde toen nog bij Doniawerstal, een gemeente die verder aan de andere zijde van het Koevordermeer lag. Bij de gemeentelijke herindeling in 1984 is de streek bij Wymbritseradiel ingedeeld, waar het voor de voorzieningen al helemaal op was gericht.

Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 is de streek ten westen van het meer vrijwel leeg. In het noorden staat alleen de buurschap Sand Buiren aangegeven van drie boerderijen en een vogelkooi en veel zuidelijker, ten zuiden van de vaart de Welle, is nog een vogelkooi ingetekend.

De streek had geen zelfstandige status, maar hoorde in parten bij de dorpen aan de andere zijde van het Koevordermeer. Het kleinste, noordelijke deel hoorde met Sand Buiren bij Langweer. Het middelste, grootste, maar wel lege gedeelte hoorde bij Dijken en het zuidelijke part bij Teroele. In de Tegenwoordige Staat van Friesland die aan het einde van de 18de eeuw werd opgemaakt, wordt geen aandacht aan de lege streek besteed.

Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit 1850 staat de rijksstraatweg, die in 1848 van Sneek naar Lemmer is gelegd, aangegeven. Deze is voor de ontwikkeling van het gebied van grote betekenis geworden. In het Langweerder gebied ligt de buurt Zandburen of Zandgaast nog steeds en vlakbij de nieuwe weg en de Jeltesloot is er een boerderij bijgekomen. Aan de oever van het meer is op het gebied van Dijken de boerderij Koesprong gekomen en in het zuidelijke Teroelster gebied kwam bij de vervallen vogelkooi aan de oever van het meer ook een boerderij.

De streek is pas werkelijk ontwikkeld vanaf de tweede helft van de 19de eeuw. Toen is in korte tijd, in de periode 1870 tot 1890, een flinke reeks meest grote boerderijen gebouwd. De meeste aan de oostzijde van de rijksweg, maar ook een drietal aan de westzijde.

Het terpdorp Kûbaard kan alleen over kronkeldijkjes bereikt worden, alsof de toegangen op effect zijn aangelegd. In de kerk is in het begin van de 16de eeuw dan ook Sint-Christoffel afgebeeld, die patroon is van de reizigers en het transport.

Kûbaard heeft een compacte dorpskern: aan dijkjes en vaarten waaiert de bebouwing bescheiden het landschap in. Nieuwbouw is vooral aan de zuidzijde gekomen. Aan de oostzijde van de kern staat de kerk op een ruim kerkhof en tussen een door hoge linden omzoomde kerkbuurt. Tegenover de toren staat het dorpshuis, ooit het dorpscafé, en schuin daartegenover een burgerhuis dat in het verleden de school huisvestte.

In het centrum een kaaspakhuis dat maar kort functioneerde omdat de zuivelhandel zich in grote dorpen concentreerde. Het voormalige doleantiekerkje is een van de kleinste in de provincie. De straat, richting de Swarte Beyen aan de oude, monumentale Slachtedyk, is aan één zijde bebouwd met karakteristieke vrijstaande dorpswoningen uit de periode rond 1900.

De gepleisterde kerk doet niet oud aan, maar de diepe vensternissen in het dikke muurwerk geven aan dat het gebouw uit de Middeleeuwen stamt. De mantel van pleister zit op muurwerk van tufsteen, een aanwijzing dat de kerk van vóór 1200 dateert. In de 19de eeuw is er van alles met de kerk gebeurd. Er kwam een orgel in en recht ertegenover kwam een gigantische kraak. Orgel en kraak zijn twee polen waartussen de Gouden Eeuw is gevangen: prachtig renaissance-meubilair van preekstoel met dooptuin en herenbanken. Daar kijkt Christoffel met welgevallen op neer. Ook aan de buitenkant is veel 19de eeuw te beleven: de bepleistering is uit de eerste, de toren uit de tweede eeuw-helft, net als de deftige pastorie die ten oosten van de kerk in een ruime tuin met oude bomen staat. Daarachter, verder naar het oosten en noordoosten, zijn nog twee laaggelegen buurtjes verstopt.


Archivering van erfgoedinformatie met het ErfgoedCMSâ„¢

Bent u geïnteresseerd in erfgoedinformatie en hoe u dit op een professionele en duurzame manier kunt ontsluiten op het internet, dan is het volgende voor u van belang.

Sinds kort is er namelijk het ErfgoedCMSâ„¢ van DeeEnAa. Met dit op maat gemaakte ErfgoedCMSâ„¢ kan ieder dorp of iedere stad haar erfgoedinformatie registreren, rubriceren en ontsluiten. Daarnaast kan het ErfgoedCMSâ„¢ worden ingezet als webshop voor lokale producten en kan het de basis vormen voor dorps- of stadswandelingen compleet met QR-code bordjes.

Voor meer informatie over dit onderwerp verwijzen wij u graag naar de pagina over het ErfgoedCMSâ„¢ op de ErfgoedCMS-website via onderstaande knop.