Unfortunately, at the moment we can provide only parts of this website in the English language. For those parts of the website that not yet have been translated we recommend use of the Google Translate option next to the title of the item.


De oorspronkelijke kerk, gewijd aan Onze Lieve Vrouw, werd in het begin van de 13de eeuw vervangen door een eenbeukige kerk met westtoren die aan Sint-Nicolaas werd gewijd en uit zou groeien tot een grote stadskerk, een driebeukige hallenkerk. Omstreeks 1260 werd een dwarsschip toegevoegd en een rechtgesloten koor, waardoor een romano-gotische kruiskerk ontstond, zoals er meer in het noorden van Groningen tot stand kwamen. In de volgende eeuwen is de kerk nog verder uitgebreid. Eerst is aan het begin van de 14de eeuw het koor verlengd en van een vijfzijdige sluiting voorzien. Vervolgens zijn in het derde kwart van de 15de eeuw de noordelijke en zuidelijke beuken toegevoegd. Ze werden even hoog als het schip, waardoor een hallenkerk ontstond. Aan het einde van de 15de eeuw is aan de zuidelijke beuk nog een Jozefkapel gevoegd en even later aan de noordzijde de Mariakapel en een twee verdiepingen hoge, dwarsgeplaatste vleugel die op de begane grond de sacristie bevatte en op de verdieping mogelijk een librije huisvestte. Tijdens de laatstgenoemde bouwfase is de westtoren gesloopt. Zo was aan de zuidzijde van de stad een ruime hallenkerk met aanbouwen totstandgekomen die zowel uitwendig als inwendig van een ambitieuze bouwgeschiedenis van romano-gotiek tot late gotiek vertelt. In de zuidelijke muur en de vrijstaande gedeelten van de noordelijke muur zijn de sluitgevels van de transeptarmen te herkennen aan de rijke romano-gotische stijl. Het zijn de traveeën die rijk versierd zijn met licht spitsbogige nissen. In de benedenzone drie, waarvan de middelste met groen geglazuurde kraallijsten omvatte toegangen bevat. In de bovenzone zitten vier slankere nissen gevuld met siermetselwerk en vensters. De zones worden gescheiden door rondboogfriezen. De traveeën van de zijbeuken en kapellen zijn ongeleed, vertonen sporen van weggehaalde steunberen en zijn elk voorzien van een groot spitsboogvenster. Een zandstenen waterlijst loopt rond ter hoogte van de onderdorpels. In de westelijke traveeën staan geprofileerde ingangen. De noordelijke is dichtgemetseld, maar wordt binnen afzienbare tijd mogelijk weer geopend. De huidige vrijstaande toren ten noorden van de kerk kwam in 1834-’35, mogelijk naar ontwerp van J.H. van Calker, tot stand. Op de kloeke, ongelede torenromp zit een balustrade en de bekroning bestaat uit een sterk verjongde achtzijdige lantaarn met spits. De kerk, het daar tegenaan gebouwde 17de-eeuwse raadhuis met een pronkgevel in renaissancestijl en de toren vormen een bijzonder monumentaal ensemble. In het interieur is het verschil tussen de romano-gotische kruiskerk en de uitbreiding tot gotische hallenkerk aan de gewelven af te lezen. De kruiskerk heeft meloenvormige koepelgewelven met steeds acht stevige ribben die vergaard en soms ook onderbroken zijn met gevarieerd gevormde ringen en rozetten. De zijbeuken en de Jozefkapel kregen kruisribgewelven, de Mariakapel een netgewelf en de koorsluiting een fijn straalgewelf. Op deze gewelven zijn bij de restauratie van 1948 tot 1954 veel schilderingen aan het licht gekomen. Het westelijke gewelf met veel ringversieringen heeft geschilderde veelpassen en op een van de gewelfschelpen is ook een zegenende Christus te zien. In het tweede gewelf met kleine ringen en vooral decoratieve schilderingen vermeldt een rolwerkcartouche dat de kerk in 1570 is opgeknapt en ‘gestoffeerd’, kennelijk mede doelend op de decoratieve schilderingen. Het derde gewelf – van de viering – laat voorstellingen zien van vier heiligen met bouwattributen. Een wapenschild draagt eveneens gereedschappen. Het koorgewelf heeft een vrij zeldzame afbeelding van het Lam Gods uit de 13de eeuw en op het gewelf in de koorsluiting is de wijheilige Sint-Nicolaas te zien. Het netgewelf van de Mariakapel is bijna overwoekerd met sierschilderwerk en de Jozefkapel heeft bij de ribkruising en boven de scheibogen prachtig bloemwerk gekregen. De fraai gesneden preekstoel uit 1665 rust op een pelikaan die zijn jongen met eigen bloed voedt, een Christussymbool, en het wapenteken van Appingedam. De kerk bezit bovendien een aantal herenbanken uit de 17de eeuw, deels met gesneden kuifstukken en twee die verhoogd geplaatst en via trappen te bereiken zijn. Het prachtige orgel is in 1744 gebouwd door A.A. Hinsz; de kas is voorzien van snijwerk van Casper Struiwig.

De oude tufstenen kerk is in 1537 verwoest. De nieuwbouw vond in 1538 plaats op de oude fundamenten. Het laatgotische gebouw is een van de laatste middeleeuwse kerken van de provincie. De toen gebouwde toren is in 1748 ingestort. Daarna is aan een nieuwe toren begonnen die met de lantaarnbekroning pas in 1776 is voltooid. De kerk bestaat uit vijf traveeën en een driezijdige koorsluiting. Deze koorsluiting heeft stevige, tweemaal versneden steunberen. Mogelijk heeft het schip ze verloren toen in het begin van de 17de eeuw de stenen gewelven zijn verwijderd. In 1880 is de kerk van een geblokte pleisterlaag voorzien. Elke travee is aan de zuidzijde geopend met een flink spitsboog-venster. Aan de noordzijde staan drie vensters. De waterlijst, naar gotische gewoonte ter hoogte van de onderdorpels rond het gebouw aangebracht, zit er nog. Onder het eerste venster aan de zuidzijde zit de latei van een vroegere ingang. Deze vertelt op kleurige wijze met jaartal en wapens van de oprichting van het gebouw in 1538 op last van de collator Unico Ripperda. De toren heeft een zeer grote stichtingssteen in rococovormen boven de ingang. Deze deels in het schip opgenomen toren is behoudens enkele waterlijsten ongeleed en wordt na de klokkenverdieping bekroond door een classicistische kroonlijst en een balustrade, waarna de lantaarnbekroning in twee verdiepingen volgt. Het inwendige wordt nu gedekt door een balkenplafond. In de wanden zitten in de benedenzone gekoppelde spaarnissen uit de gotiek. Het interieur ademt vooral de sfeer die het bij een verbouwing in 1864 kreeg. Het koor is afgescheiden van het schip door een pui met openingen met daarin door gietijzer versierde deuren. Ook de preekstoel en het doophek danken hun sier aan het gietijzer. De herenbanken met de wapens Alberda-Ripperda dateren uit de 18de eeuw. Het orgel is in 1880 gebouwd door P. van Oeckelen. Op het kerkhof zijn interessante graven te vinden met aan de zuidzijde de grafkelder met neogotische ingang voor de bewoners van Ekestein.

De romaanse kerk staat op een restant van de hoge dorpswierde en is met de zadeldaktoren een icoon van de Groninger dorpskerken. De kerk is vermoedelijk in de tweede helft van de 12de eeuw gebouwd, al is er ook een gegeven van een datering in 1306. De noordelijke en zuidelijke muur zijn verlevendigd met brede horizontale spaarvelden, die worden afgesloten met blokfriezen en zaagtandlijsten, waarin kleine romaanse vensters (noord twee en zuid drie) staan. In de ongelede benedenzone zijn aan elke zijde twee dichtgemetselde ingangen te zien, een rondbogige en een jonger segmentvormig gesloten exemplaar. Nabij de koorsluiting is laag aan beide zijden een hagioscoop aanwezig. In het iets versmalde, halfronde koor staan kleine rondboogvensters, waarvan het oostelijke later is vergroot. Op het koordak liggen holle en bolle pannen, de zogenoemde monniken en nonnen. De brede toren heeft een lichte versnijding maar is verder onversierd. Bovenin zitten gepaarde, rondgesloten galmgaten in rondbogige nissen. Er hangt een klok die in 1620 is gegoten door Antonius Simon en Petrus Joly. In de westelijke torengevel is later de rondbogige ingang gemaakt. Inwendig is de kerkruimte gedekt met een vlak balkenplafond uit mogelijk de 17de eeuw. Op de verdieping van de toren zit een kapel die via een rondbogige opening in verbinding staat met het schip en daarmee overeenkomst vertoont met de verder ontwikkelde gereduceerde westwerken. Deze ruimte kreeg bij de restauratie in 1949-’51 een stenen gewelf terug. In beide wanden zijn de sporen van de dichtgezette ingangen als diepe nissen zichtbaar; in de noordwand zit bovendien een sacramentsnis. Het koor wordt van het schip afgescheiden door een laat-16de-eeuws koorhek met spijlen. In het koor staat het fraai gedecoreerde Theophilus-orgel, een recente reconstructie naar middeleeuwse bronnen. De eenvoudige, onversierde preekstoel met klankbord is in 1791-’92 vervaardigd. Het meubilair met gedraaide knoppen op de wangen dateert ook ongeveer uit deze periode. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.