De 412 dorpen van Friesland

De 412 dorpen van Friesland

Er zijn meer dan vierhonderd dorpen in Friesland te vinden, van groot tot klein.

Waar je je ook bevindt in de provincie, overal zie je aan de horizon in alle windrichtingen kerktorens en -torentjes staan. Allemaal vertegenwoordigen ze een van de Friese dorpen. Zonder uitzondering dorpen met een eigen verhaal, traditie en een lange historie. Somige zelfs met een eigen taal zoals de dorpen in Het Bildt of de Stellingwerven. Daar praat men Bildts en Stellingwerfs. In de omgeving van de dorpen vaak talloze kleine of grotere boerderijen van het type Stjelp of Kop-hals-romp. Per regio hebben deze boerderijen vaak een speciaal type uilenbord dat hoort bij het gebied.

Drachten en Heerenveen zijn zondermeer de grootste dorpen van Friesland. Leons wellicht het kleinste met haar kerk, woonhuis en boerderij (zie foto). Groot of klein, allemaal hebben ze hun eigen interessante verhaal en ontstaansgeschiedenis. Hieronder zetten we dit graag voor u op een rij.

Om een bepaald dorp te vinden klikt u op de bijbehorende beginletter. Binnenkort voegen we meer zoekmogelijkheden toe aan deze pagina.

Kies de beginletter


Scharl is bijna niets, een dorpje van een paar huisjes en boerderijen rond een met flinke bomen omzoomd kerkhof waar geen kerk (meer) op staat maar een klokkenstoel. De klok is in 1597 gegoten door Hendrik Wegewaert uit Kampen. Aan de zool van de keileemrug waarvan het Rode Klif tot op een hoogte van negen meter en met een lengte van 200 meter is opgestuwd, lijkt het alsof dit dorp in een groene vallei is neergevlijd. Deze vallei gaat na een betrekkelijk lage dijk over in de volstrekt lege en anderhalve meter diepe Zuiderpolder van Stavoren. Aan de zuidelijke oever van de Staverse Zuidermeerpolder moet het voor de droogmaking (kort na 1620) helemaal indrukwekkend zijn geweest: de hoge gaasten die heel snel overgaan in een flinke watervlakte. Aan de kust was het Rode Klif tot eind 19de eeuw inderdaad rood dankzij de rode keileem. Toen is de steile zeezijde tot een met graszoden bedekte glooiing gemaakt. In 1952 is op het klif een monument van veldkeien opgericht, nadat er sinds 1945 jaarlijks de Slag van Warns wordt herdacht, waarbij in 1345 de Hollandse graaf Willem IV met zijn troepen door de Friezen werd verslagen. De buurschap Laaxum bestaat uit een paar vissershuisjes en een boerderij. De dijk bepaalt de sfeer sterk, maar Laaxum is vooral bekend als kleinste haven aan de voormalige Zuiderzee. De buurt had al in de 18de eeuw enige vermaardheid vanwege de goede kwaliteit bot die door de vissers werd binnengehaald. De haven is een cultuur-historisch monument: er hangt nog de oorspronkelijke sfeer van de Zuiderzeevisserij. De haven werd in 1912 aangelegd als vluchtplek voor de plaatselijke vissers. Later ging de beroepsvisserij door de aanleg van de Afsluitdijk bijna geheel verloren. De haven raakte in verval. In 1998 kreeg het complex haar oude glorie terug. Het historische karakter van de haven wordt benadrukt door de handgebakken klinkertjes op de pier en de teruggeplaatste oude pekeltonnen. In de tonnen werden vroeger de visnetten geconserveerd.

Formerum is een agrarisch streekdorp dat zich op een strandwal tussen Midsland en Hoorn in de 17de eeuw heeft ontwikkeld. Het bestaat uit verspreide bebouwing van boerderijen en woningen. Ten westen is aan de zijde van Midsland op eenzelfde wijze de buurschap Landerum ontstaan. In het dorp, zelf lang beschouwd als een buurschap, heeft nooit een kerk gestaan. Het dorpsgezicht wordt gedomineerd door een korenmolen. De molen was in 1838 op de Dellewal in West gebouwd maar is in 1876 naar Formerum overgebracht. De bedrijfswaardige molen heeft allang een horecabestemming. Het is een achtkante houten stellingmolen, gedekt met riet, en op een gepotdekselde houten onderbouw. Het wiekenkruis heeft een vlucht van twintig meter.

In Formerum en omgeving is een aantal boerderijen van het eilander type te vinden. De meeste zijn niet helemaal gaaf meer, maar de oorspronkelijke indeling is meestal nog wel af te leiden. Het heel eigen type van de Terschellinger boerderij is een variant op de langhuisboerderij. Met het woongedeelte en de schuur met stallen en hooivakken onder een doorlopende, ongedeelde kap. Het woongedeelte, het ‘foarein’, bestond oorspronkelijk uit een voorkamer en een binnenkamer met bedsteden. Daarachter volgde de schuur met stalruimte die aan de zijkant voor de dwarsreed is geopend met een houten uitbouw, een zogenoemd ‘schúntsje’ waar de hooiwagens door konden.

Een van de best bewaarde boerderijen van dit type is in Formerum Zuid het ‘Spylske Huus’ uit 1759, zo genoemd omdat de naald van het dak door verzakkingen wat bochten vertoont. Het voorhuis heeft een topgevel versierd met vlechtingen en siermetselwerk. De boerderij is allang niet meer als boerenbedrijf in gebruik en inwendig is voor de woonfunctie veel aangepast. De ligging, de sterke hoofdvorm en de fijne detaillering maken deze gerestaureerde boerderij tot een getuigenis van het agrarische verleden van de polders van het eiland. Aan het Zuid van Formerum en in Landerum staan meer vrij gave 19de-eeuwse boerderijen, waarvan enkele voor de recreatie zijn ingericht.

Langedijke is een oud streekdorp dat zich langs de weg van Makkinga naar Groot Wateren in Drenthe uitstrekt. Het is verreweg het kleinste dorp van Ooststellingwerf. Omstreeks het jaar 1500 wordt het dorp vermeld als een parochie die tot het decanaat Drenthe behoorde. De Tegenwoordige Staat van Friesland noemde het in 1788: ‘een klein Dorpje aan den rydweg van Makkinga naar Appelsche, waar onder maar 12 stemmen behooren; ’t Kerkje zonder toren staat ten Westen van dien rydweg, en verder Zuidwaards vindt men eenige boeren huizen, in ’t geboomte aan de Bouwlanden, loopende tot digt aan Appelsche.’

Erg veel boerderijen stonden er niet, allemaal op rechthoekige, opstrekkende kavels in een regelmatig patroon. Op de grietenijkaart in de Eekhoff-atlas (1849) kunnen niet meer dan tien boerenhoeven worden geteld. De kleine gemeenschap heeft zijn kerk dan ook niet in stand kunnen houden, in het noorden ligt het kerkhof er nog wel. Na het verdwijnen van de kerk werd een klokkenstoel opgericht, waarin de oudst gedateerde luidklok – liefst uit 1300 – van Friesland hangt. Kerkelijk is het al sinds eeuwen gecombineerd met Makkinga en Elsloo.

De vrijwel uitsluitend op deze weg gerichte agrarische bebouwing lag tamelijk verspreid. In het zuiden liep de dorpsstreek uit op de zandduinen van Appelscha die later zijn bebost. Ongeveer 700 meter oostelijk van de oorspronkelijke wegstreek lag een parallelle agrarische streek tussen Boekhorst onder Oosterwolde en Terwischa onder Appelscha die ook bij Langedijke behoorde. Tussen deze twee streken is een verbindingsweg gelegd, de Stokdijk waaraan in 1864 de school werd gesticht en drie jaar later ook de onderwijzerswoning kon worden gebouwd.

In de buurt van de school is na de oorlog sprake geweest van enige komvorming. Daar kwam aan de Weidewijk de nieuwe school en ook het dorpshuis ‘Oons Dörpshuus’ dat onlangs is uitgebreid. Bij het kruispunt van de Klokhuisdijk en Stokdijk is ook enige concentratie, maar verder bestaan de streken van Langedijke nog steeds uit zeer losse bebouwing.

Langelille is een jong streekdorp nabij de Tsjonger die in de Stellingwerven de Kuinder wordt genoemd. De streek van verspreide bebouwing lag aan de zuidoostelijke oever van de oude rivier vanaf Schoterzijl tot aan de aftakking van de Pier Christiaanssloot. De streek werd tot Scherpenzeel en Munnekeburen gerekend en een noordelijk gedeelte bij Oldelamer.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 bij Scherpenzeel gemeld: ‘Aan de Kuinder behoort onder dit Dorp gedeeltelyk eene lange streek huizen, die by Schooterzyl begint, en tot aan de scheiding van Monnikebuuren en Oude Lemmer voort loopt, onder den naam van Lange lille.’ Bij het dorp Munnekeburen staat geschreven dat het grootste gedeelte van ‘Lange lille’ tot dit dorp behoorde. De naam komt op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 al voor.

De bebouwing langs de Tsjonger stond toen vooral in het zuidelijke gedeelte. Ter hoogte van Oldelamer staat slechts één huis aangegeven. Op de kaart in de Eekhoff-atlas uit 1850 is het noordelijke gedeelte van de streek Langelille volop in vervening en de in 1748 gegraven Jonkers- of Helomavaart is een nieuwe ontsluiting over water. Ook bij de andere dorpen was de vervening toen in volle gang. Vooral ten westen van Munnekeburen lagen reeksen lange petgaten.

Nabij de dijk van de Tsjonger is de bewoning blijven bestaan. Noordelijk ligt nog steeds veel onland. Zuidelijker is tussen de oude Lindedijk en de Scheen de Grote Veenpolder in Weststellingwerf ingepolderd en in cultuur gebracht. Het omstreeks 1930 gebouwde gemaal aan de Langelilleweg 51 is daar een spoor van.

Op de Eekhoff-kaart staat de Kerkeweg als ‘nieuw’ aangegeven en daaraan is in de 20ste eeuw de bebouwing zich gaan concentreren. In Langelille is geen kerk gekomen, er is wel een school geweest en aan de Langelilleweg bij de kruising met de Kerkeweg kwam een grote zuivelfabriek die in 1971 dicht ging. De gebouwen bieden sinds 1986 onderdak aan een bedrijf van tanktransport en mesthandel.

Langezwaag is een oud streekdorp met al een middeleeuwse oorsprong. De huidige, in 1781 aan ’t Hou gebouwde kerk verving namelijk een middeleeuwse die aan de Heilige Mattheus was gewijd. Het dorp was aan het begin van de 18de eeuw, toen de verveningen ten zuiden van het dorp al aan de gang waren, nog bescheiden van omvang. De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘dit Dorp bevat eene goede uitgebreidheid van landeryen, doch weinig huizen by de kerk …. De Noordelyke landen zyn schoone Weid- en Miedlanden, en de Zuidelyke bouwlanden.’

Langezwaag was wel het centrum van een reeks buurten in het zuidwesten van Opsterland: Wijngaarden – dat eind 18de eeuw een schone buurt werd genoemd – in het westen en Jonkersland en Sing Sang in het oosten. In het midden van de 19de eeuw waren er zowel een scheepswerf als een kalkbranderij in het dorp en aan het einde van die eeuw werd aan de Nieuwe Vaart een zuivelfabriek gesticht.

De eind 18de-eeuwse kerk, enigszins geleed met muurpenanten maar verder hoogst eenvoudig, heeft een driezijdig gesloten koor en een forse, ingebouwde toren met achtzijdige spits, waar de uurwerken voor zijn gemonteerd. De kerk bezit een avondmaaltafel uit de 17de eeuw en de preekstoel dateert waarschijnlijk uit de tweede helft van de 18de eeuw; de trap is in Lodewijk XVI-stijl gemaakt. In de kerkvloer liggen gebeeldhouwde 17de- en 18deeeuwse zerken. Naast de kerk staat op de hoek van ’t Hou en de Tsjerkeleane een opvallend verenigingsgebouw uit het begin van de 20ste eeuw met een vriendelijke trapgevel die in kunststeen en met siersmeedwerk is versierd.

Ten noorden van het dorp staat aan de Hegedyk het voormalige, omstreeks 1880 gebouwde, sobere diaconie armhuis. Gedurende de 20ste eeuw is het dorp ten noorden van ’t Hou uitgebreid, vooral na de oorlog. Ook aan de noordelijk gelegen Hegedyk kwam meer bebouwing en aan De Plasse is een reeks landarbeiderswoningen gebouwd, die in 1988 in traditionalistische stijl is vernieuwd.

Langweer is als agrarische streeknederzetting waarschijnlijk omstreeks 1100 ontstaan op een zandrug in een streek van veenmoerassen. In het derde kwart van de 13de eeuw komt het voor het eerst in de bronnen voor als Languerre. De Buorren vormde de ontginningsas. Het dorp lag gunstig aan de Langweerderwielen en daarmee voor allerlei waterverbindingen. Het ontwikkelde zich omstreeks 1600 tot markt- en havenplaats: er was vóór 1600 al een waag. De scheepvaart vormde een belangrijke bron van inkomsten.

Het werd het belangrijkste dorp van de grietenij. De grietman ging in Langweer wonen en ook belangrijke families zoals Osinga en Douma vestigden er hun staten. Het geslacht Douma had hier tot de verwoesting in 1517 een stins. Er trad bij de handels- en havennederzetting aan de Buorren en de zijstraten en slootjes concentratie van bebouwing op. Meer westelijk had de buurt rond de kerk een open karakter. De grietenijkaart van Schotanus uit 1718 laat de langgerekte nederzetting zien die in het westen eindigt bij de kerkbuurt. De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788 dat Langweer: ‘door oudheid vermaard, is het voornaamste Dorp der Grieteny. … Ten Oosten en Westen heeft men hier schoone weidlanden, benevens heerlyke plantagien, die geheel tot aan den algemeenen rydweg loopen, en schoon brandhout geeven. … Hier woonen derhalve veele Schippers, die met dit hout naar Holland en elders vaaren, en in dit Dorp een bekwaame haven hebben, om, geduurende den winter, hunne schepen op te leggen. Langweer bestaat uit eene schoone buurt huizen, versierd met twee ryen Lindeboomen.’

De vroegste kerk dateerde waarschijnlijk uit de 13de eeuw; op dezelfde plaats is in 1777 een nieuwe, ruime kerk met toren verrezen. De drie torengeledingen zijn versierd met dorische, ionische en korintische pilasters. Het 17de-eeuwse meubilair is gehandhaafd. Ertegenover staat Osingastate. Het is omstreeks 1940 gebouwd in vormen van de 18deeeuwse state. Het op dezelfde ontginningsas ontwikkelde Boornzwaag wordt tegenwoordig ook bij Langweer gerekend. Het schilderachtige Langweer is een geliefd watersportdorp.

Legemeer is een dunbevolkt streekdorp van middeleeuwse oorsprong tussen Sint-Nicolaasga en Langweer. Het ligt vrij hoog en de naam Legemeer is dan ook een raadsel. De bouwlanden van Legemeer waren omvat door een dijk die op de grietenijkaart van Schotanus duidelijk is aangegeven. Aan de oostzijde lagen uitgestrekte heidevelden.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘Legemeer … is, ten grooten deele, beslooten binnen een zeshoekigen dyk, en hoog land, dat veelal dor is, en echter bebouwd en beplant wordt. … De kerk is zonder toren. Buiten den Dyk, ten Oosten, behoort hier onder een zandig heidveld, dat tot bosch is aangelegd, en zich uitstrekt tot aan den Lemster rydweg, alwaar, in ’t buurtje de Ryl, het zogenoemde Huis ter heide staat, eene bekende Herberg, alwaar ’s Zomers eene menigte rydtuigen stil houden. Dit huis is meest nieuw opgebouwd, .. staande met den Voorgevel recht tegen over de groote Allee die naar Langweer leidt.’

De aangeplante bossen waren een attractie voor burgers uit de omgeving om zich er te verpozen. Er werd toen zelfs een kolfbaan aangelegd. De recreatie in de Vegilinbosschen is gebleven, maar herberg Huis ter Heide en kolfbaan zijn verdwenen. De buurschap Huis ter Heide is bij Sint-Nicolaasga gevoegd en van Legemeer bleef weinig meer over dan een streek van verspreide boerderijen, waar zelfs geen buurt valt te bespeuren. Bij de hoek met de Bredyk richting Langweer staat een grote stelp uit het begin van de 20ste eeuw met een opvallend oranjerood pannendak. Even verder is een stelp met flinke nieuwbouw omgeven door golfvelden.

Middenin een volgend stuk bouwland rijst een groen eiland op. Het is het tamelijk hoge kerkhof met klokkenstoel, rijkelijk door struiken en bomen omzoomd. Een smal betonpad voert ernaartoe en een dam met hek en voorhek bewaken de toegang. De klokkenstoel uit het begin van de 18de eeuw heeft een helmdak en een klok die in 1722 door Jan Crans is gegoten.

Lekkum is een terpdorp dat voor de Middeleeuwen is ontstaan op de oeverwal van de Ee, een nederzetting met een agrarisch karakter. In het midden van de 19de eeuw stelde het dorp niet veel voor met zes woningen in de kerkbuurt maar wel met een oliemolen en een steenbakkerij. De bij het dorp horende waterbuurt aan de Ee, Snakkerburen, telde toen 31 woningen. In de tweede helft van de 19de eeuw is de terp grotendeels afgegraven en wel zo diep dat het dorp er een diepliggende ijsbaan aan overhield. De hoogte van de terp is over het Michaëlpaed en Weme nog het best te voelen.

Sindsdien is Lekkum gegroeid, na de oorlog zelfs flink en het werd zo een forensendorp voor Leeuwarders. Al verloochent het zijn afkomst niet dankzij boerderijen die het dorp omkaderen. De oude kerk die in 1606 en 1657 was opgeknapt, is in 1778 vervangen door een nieuw bedehuis. De zadeldaktoren met een elegant gebogen ojiefgevel moest het in 1896 ontgelden. Sindsdien vormen ze een sober geheel. Het schip heeft vier door lisenen gelede traveeën en een driezijdig gesloten koor. In de eerste schiptravee staat de rondbogige toegang en de kerkruimte is met grote, rondbogige vensters geopend. De toren kreeg net als de kerk lisenen die op de hoeken als dunne steunberen driemaal versneden zijn en een achtzijdige, ingesnoerde spits. De preekstoel bezit op de kuip enig ornament van bloemen en bladeren in de Lodewijk XV-stijl. De overhuifde herenbank in Lodewijk XVI-stijl moet ook uit die bouwtijd dateren. Op de hoek van het Tsjerkepaed en Weme staat de gepleisterde voormalige pastorie uit ongeveer 1875.

Ten oosten van het dorp staat aan de Canterlânswei de forse kop-hals-rompboerderij Eeburgh Zathe uit 1871. Aan de rand van de bebouwing staat Sjoerdsmastate uit 1933, een boerderij van het type slak, ontworpen door M.O. Meek in expressionistische vormen. Aan de andere kant van het dorp staat de boerderij Mearsterpaed; het dwarshuis heeft een 17deeeuwse kern.

Lemmer is een groot dorp, een vlekke met stedelijke allure en veruit de grootste nederzetting van de gemeente, waar het altijd de hoofdplaats van is geweest. De nederzetting is ontstaan bij een flauwe baai van de voormalige Zuiderzee. Dat gebeurde in de vroege Middeleeuwen bij de uitgang van de Lemsterrijn en de Zijlroede. Het ontwikkelde zich in de 16de en vooral 17de eeuw tot een belangrijke havenplaats. De structuur werd daarbij bepaald door de lange, nagenoeg parallel aan de kust verlopende Zijlroede – waarvoor een binnenhaven werd gemaakt – en de haaks daarop staande Lemsterrijn.

Vooral aan de Zijlroede ontwikkelde zich een gevarieerde bebouwing van representatieve woonhuizen en bedrijfsgebouwen. In 1887 is een buitenhaven met sluizencomplex aangelegd waarbij tevens een havenachtige verbinding werd gemaakt met de Lemsterrijn. Het indrukwekkende sluiscomplex werd ontworpen door S.J. Vermaas, hoofdingenieur van de Provinciale Waterstaat. Het sluiswachterhuis en peilschaalhuisje op de sluishoofden en de dienstwoningen op de wal, alle in neorenaissancestijl, vormen met de sluizen een indrukwekkend en tegelijk sierlijk ensemble. Sluis en havens gaven de plaats een stevige impuls. De visserij werd belangrijk en ook visverwerkende bedrijven werden gesticht. Spoedig werd Lemmer als knooppunt in het verkeer over water naar Amsterdam belangrijk en het kreeg een tramverbinding met het Friese achterland.

Bij de binnenhaven en de Zijlroede staan de meeste monumentale gebouwen. Daarvan vormt de hervormde kerk het hoogtepunt. De kerk staat wat scheef in een schilderachtige positie nabij de flauwe bocht in de Zijlroede. Het is een zaalkerk uit 1716 die een oudere kerk uit de 16de eeuw verving. Zij heeft een driezijdige sluiting en aan de noordzijde is in 1759 een dwarsbeuk aangebouwd die ook driezijdig is gesloten. De toren is in de westelijke partij van de kerk verwerkt en hij heeft een achtzijdige houten lantaarn met daarop een opengewerkt paviljoen met koepel. Inwendig is het houten tongewelf versierd met een geschilderde voorstelling van de sterrenhemel, vogels en wolken. De barokke preekstoel is van Gerben Nauta (1745). Lemmer heeft nog twee kerktorens.

Aan de oostkant rijst aan de Schans de roomskatholieke neogotische Willibrorduskerk op. De kerk – met door meubels en glas-in-lood rijk interieur – en toren zijn in 1897-1901 gebouwd naar ontwerp van de uit Sneek afkomstige Nicolaas Molenaar. In het noorden staat aan de Nieuwburen – de entree van Lemmer met veel representatieve bebouwing – de in 1889 naar ontwerp van de uit Gorredijk afkomstige Tjeerd Kuipers gebouwde gereformeerde kerk. Molenaar en Kuipers waren specialisten die elk voor hun kerkgenootschap overal in Nederland kerken ontwierpen.

De dorpsuitbreidingen vonden vanaf de jaren dertig vooral ten noorden van de Zijlroede plaats. Vanaf de jaren zestig ook in het oosten en aan de andere kant van het restant van de Lemsterrijn zelfs het zuidoosten, buiten de vroegere zeedijk. Nadat de Zuiderzee met de Afsluitdijk getemd was, ging de betekenis van de visserij achteruit zonder geheel te verdwijnen. Industrie kwam ervoor in de plaats met onlangs een aanzienlijke scheepswerf. Ook het toerisme van water- en kustrecreatie bloeide na de oorlog op en kreeg de afgelopen decennia een nieuwe impuls, omdat de waterrecreatie zich uitbreidde naar het IJsselmeer. Ten westen van de havens is een strand aangelegd dat ’s zomers druk wordt bezocht. Aan de westzijde kwamen niet alleen uitbreidingen van woonwijken, maar ook uitgestrekte jachthavens en recreatienederzettingen.

Ten westen van Lemmer staat over het stroomkanaal het D.F. Woudagemaal, het grootste stoomgemaal ter wereld. Het is op de werelderfgoedlijst van de Unesco geplaatst. Het stoomgemaal is in 1917/’18 gebouwd naar plannen van de hoofdingenieur van Provinciale Waterstaat, de naamgever. De lange machinehal in verzorgde, rationalistische architectuur staat op de waterkering met acht tunnels. Haaks hierop staat het ketelhuis waarin de koleninstallatie is vervangen door oliestook. Daarbij rijst de schoorsteenpijp op die zowel op het land als vanaf het IJsselmeer een karakteristiek baken is. De machinerie in werking zien is verbazingwekkend: wat suizen en tikken is alles wat de gigantische centrifugaalpompen met hun vliegwielen laten horen.

Leons is een terpdorp ten zuiden van de Bolswardertrekvaart waar het een opvaart naar toe had. Aan de andere kant van de Panwurksbrêge over de vaart ligt een buurtje dat tot het tweelingdorp Lúns behoort. Dat Leons een terpdorp is kan ondanks de uiterst dunne bebouwing goed in het landschap worden herkend. De ringstructuur is te beleven en de meeste van de vijf boerderijen en drie woningen liggen nog aan die ring. Hoewel de ring vrij uitgestrekt is en de terp dat ook geweest moet zijn, is Leons qua bebouwing en bewoning een van de kleinste dorpen van Friesland.

Leons is oud: er is een Romeins bronzen beeldje gevonden van de godin Fortuna. De terp is grotendeels afgegraven, maar in het midden staat de kerk nog op de kunstmatige hoogte. Aan de zool staat de in 1878 gebouwde pastorie, een kenmerkende middengangwoning. Vanaf de ontsluitingsweg voert een dwarsweg naar het ‘centrum’. Om de pastorie loopt een betonnen reed van de oostelijke boerderij. Ook de zuidelijk gelegen en de noordoostelijke boerderij en het nabijgelegen huis hebben eigen ontsluitingspaden, zij het onverharde. Aan de positie van de bouwwerken is de historische ringvormige structuur met radiale paden nog te beleven. Er slingeren door dit dorpsgebied ook enkele kleine vaartjes.

Het dorpslandschap van Leons is gevarieerd en levendig. De kerk is nog van romaanse oorsprong en opgetrokken van voornamelijk gele moppen. Binnen heeft de noordmuur een nissenstructuur en er zitten kleine, rondgesloten vensters met kraalprofielen. In deze muur zitten twee met kleine rode steentjes dichtgezette ingangen, de westelijke korfbogig met een rondstaafprofiel, de andere vlak met een rondboog. De kerk zal uit het begin van de 13de eeuw dateren en bezit een driezijdig gesloten koor dat ooit overwelfd is geweest. De zuidelijke muur is in de 19de eeuw vernieuwd en in dezelfde tijd is de toren ommetseld en van een spits voorzien. De toren is met allerlei rondpasvakken versierd en in de onderste geleding staat de toegangspartij.

Lichtaard is een klein terpdorp dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling is ontstaan. Er wordt verondersteld dat Lihdanfurth, genoemd in de uit de 10de eeuw stammende lijst van kloosterbezittingen van Fulda, de aanduiding van Lichtaard is. Het is met Ginnum, Jislum en Reitsum een van de vier zogenoemde Vlieterpen. Het is een radiale terp die nauwelijks meer als zodanig kan worden herkend. Omstreeks 1900 is de schaars bebouwde terp namelijk sterk afgegraven. Daardoor lijkt ook de kerk op het terprestant vanaf de doorgaande route omhoog te rijzen en het kerkpad aan de noordzijde als een oplopende dijk naar de kerk. Aan deze noordzijde is de ringweg met een onregelmatig beloop ook nog wel te herkennen.

Lichtaard was over water ontsloten dankzij de oostelijk lopende Holwerdervaart waar even ten noorden van Lichtaard ook de vaart uit Blije op uitkomt. Er was ook al vroeg een landweg naar Ferwert die bij Lichtaard door het land kronkelde maar even verder noordwestelijk tamelijk strak richting de hoofdplaats liep. De doorgaande route van Dokkum over Lichtaard en Ginnum naar Ferwert is omstreeks 1867 rechtgetrokken, verhard en verbreed. Deze weg ligt net buiten de zuidelijke rand van de oorspronkelijke terp. Aan deze weg is sindsdien de meeste, hoogst eenvoudige bebouwing tot stand gekomen.

Het eenbeukige zaalkerkje is in het midden van de 16de eeuw met hergebruik van ouder bouwmateriaal opgetrokken op de plaats van een voorgangster en werd in 1642 omklampt. Zij heeft een vijfzijdige koorsluiting. De zadeldaktoren is ingebouwd en verschillende keren op veel plaatsen met kleine steen gerepareerd en vernieuwd. Zo gebeurde dat in 1851. De toren is aan de noord- en zuidzijde met houten delen bekleed. Wellicht omdat de diepe nissen die op een van de historische portretten zijn te zien moeilijkheden veroorzaakten. In de toren hangen een mogelijk 14de-eeuwse klok en een klok uit 1404. De in 1973 gerestaureerde kerk bevat een preekstoel uit 1642, die overeenkomsten vertoont met die van Reitsum.

Hoorn is een streekdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan op een oude strandwal. Op dezelfde wal ontwikkelde zich de agrarische streek Lies. De Dorpsstraat raakte aanvankelijk vooral aan de zijde van de polder, de zuidzijde bebouwd. Vanaf het einde van de 19de eeuw kwam ook aan de overzijde bebouwing.

Ten noorden van de streek staat de dorpskerk, verreweg het oudste gebouw van het eiland. Het aan Sint-Johannes gewijde romaanse kerkje zal in het laatste kwart van de 12de eeuw tot stand zijn gekomen. Zij is in de volgende eeuwen herhaaldelijk vergroot en veranderd. Omstreeks 1270 kwam het koor tot stand en enkele tientallen jaren later werd ook het schip vernieuwd. Daarvan is de noordmuur vrij gaaf de eeuwen doorgekomen. Het schip kreeg koepelgewelven die in het begin van de 15de eeuw weer zijn verwijderd. Aan het begin van de 16de eeuw zijn in de zuidgevel gotische vensters aangebracht en kwam er een fraai omkaderde ingangspartij in dezelfde stijl. Omstreeks 1330 werd een hoge toren voor de kerk gebouwd die ook diende als baken voor de scheepvaart. In 1848 is de bouwvallig geworden toren ongeveer gehalveerd en voorzien van een tentdakje. In 1875 werd het kapje vervangen door een ingesnoerde naaldspits. De kerk werd in 1903 uitwendig bepleisterd, maar bij de grondige restauratie van 1963/’69 is de pleisterlaag weer verwijderd. De wanden aan de binnenzijde zijn eveneens als schoon werk behandeld. De kerk is door allerlei sporen een boeiend verhaal in steen. Het interieur bevat fraai meubilair, waartussen vooral de beschilderde en van spreuken voorziene avondmaalstafel uit het begin van de 17de eeuw opvalt.

Aan de Dorpsstraat staat de in 1907 gebouwde kloeke pastorie. Ernaast staat een boerderij met voorhuis en vrij lage schuur die aan de zijkant dan ook van een ‘schúntsje’ is voorzien. Hoorn kent nog een aantal boerderijen uit het laatste kwart van de 19de eeuw. Lies heeft nog enkele karakteristieke eilander boerderijen zoals nummer 42 uit 1721 en nummer 13 uit 1738.

Lioessens is een dorp met een kleine terp in het oosten dat zich vooral in westelijke richting naar een splitsing van wegen heeft ontwikkeld. De tweelingdorpen Morra en Lioessens zijn sociaal en maatschappelijk aan elkaar gebonden, maar ze verschillen historisch, geografisch en stedenbouwkundig sterk. De landschappelijke ruimte tussen de dorpen, een afstand van ongeveer 500 meter, toont een opmerkelijke overgang van het lage weidegebied rond Morra in het zuiden naar het ruim een meter hoger liggende akkerbouwgebied rond Lioessens. De tot Dijkstervaart getemde kwelderslenk vormt er ongeveer de grens van.

Aan de westzijde van de Skyligerwei/Moarsterwei tussen de dorpen staat het gebouw van de halte 3e klasse (1909) van de Noord Friesche Lokaal Spoorweg. Het tracé, dat ruim na de sluiting van de spoorweg in 1935 nog als een halve maanboog ten noorden van Morra liep, is intussen wegverkaveld. Aan de andere zijde van de weg staan de fronten van kantoor en directeurswoning van de daarachter gelegen en in 1915 gestichte zuivelfabriek Dongeradelen. De fabriek is bij de vaart, de spoorweg en tussen de dorpen op een uitgelezen plek komen te liggen. De fabriek is in de loop van de 20ste eeuw verschillende malen vergroot, waardoor het complex verdicht is tot een boeiend, rommelig kluwen van bouwelementen. De directeurswoning en het kantoorfront kregen met zorg gestalte. De fabriek is in 1973 gesloten.

De oude dorpskerk is eenbeukig met een driezijdige koorsluiting. Op de westelijke partij staat een flinke houten toren uit 1827, toen de kerk ook van steunberen werd voorzien. In de westelijke torengevel zit tufstenen muurwerk uit de 12de eeuw verstopt. De 13de-eeuwse kerk is nog te beleven aan de noordzijde waar het muurwerk van kloostermoppen met lisenen en beschadigde tandlijst in het zicht is. Aan het einde van de 15de eeuw is de kerk verbreed en verhoogd in gotische vormen. De gereformeerde kerk is in 1927 naar ontwerp van Ane Nauta in expressionistische trant gebouwd aan de westelijke uitvalsweg.

Lippenhuizen is een streekdorp dat al in de Middeleeuwen is ontstaan – met toen de naam Kobunderhuzen – op een zandrug die van Gorredijk naar Hemrik en verder loopt. De nederzetting lag tussen de heide in het noorden en de venen in het zuiden. De kaart van Schotanus (begin van de 18de eeuw) laat de buurt van Lippenhuizen als gesloten bebouwing zien. Er lagen ten zuiden van het dorp ‘boekweiten ackers’ en verder venen. Ten noorden lag na een strookje cultuurland verder heide.

Twintig jaar later werd de Opsterlandse Compagnonsvaart gegraven waarop de turfwinning begon. Een herinnering is het verlaat bij Vosseburen, de tweede sluis in de vaart die in 1736 werd aangelegd. De sluis is in 1858 in steen vernieuwd, wat in 1902 nogmaals gebeurde. Met de uit omstreeks 1880 daterende sluiswachterswoning vormt het een fraai ensemble. In de Tegenwoordige Staat van Friesland stond in 1788 vermeld dat Lippenhuizen bestaat uit: ‘een dubbele buurt huizen aan den rydweg. De Noordelyke landen, waar eertyds de Kerk gestaan heeft, loopen tot aan ’t Konings Diept, en zyn gedeeltelyk bouwlanden, gelyk ook de Zuidelyke, dewyl het Veen onder dit Dorp vergraaven is.’

De huidige kerk staat aan De Buorren en is het resultaat van de herbouw in 1860 van de in 1743 op een verhoogd kerkhof gebouwde kerk. De 17de-eeuwse preekstoel dateert uit de oude kerk. De kerk heeft een driezijdige koorsluiting en een houten, met leien beklede geveltoren met naaldspits.

Ten noordwesten van het dorp staat aan de verbindingsweg met Beetsterzwaag, de Sweachsterwei, een uit omstreeks 1860 daterend tolhuis. Aan de oostzijde van De Buorren vormt de uit 1932 daterende watertoren het hoogtepunt van het dorp, een in expressionistische stijl gebouwd kloek bouwwerk. Bij de onderkant van de reservoir-ommanteling kraagt het metselwerk van de schacht in een dubbele beweging uit om de hoeken op te vangen. De vorm van de toren gaat dan over op een achtkantig systeem. De liggende vensters ontvingen op de hoeken gemetselde cilindertjes: art déco-ornamentiek.

Het terpdorp Loënga behoort tot de ‘Sneeker-Vijfga’ omdat het met Offingawier, Scharnegoutum, Goënga en Gauw de groep Wymbritseradeelster dorpen vormt die ten noorden van Sneek lagen. De laatste drie zijn dat nog steeds, maar in 1984 zijn Loënga en Offingawier bij Sneek gevoegd.

De ontsluiting was in vroeger eeuwen een eigen opvaart naar de Sneeker Oudvaart. Het dorpsgebied is vrij uitgestrekt geweest, maar nu is de fraaie herenboerderij Haubois zelfs ingebouwd geraakt aan de rand van de nieuwe stadswijk Pasveer van Sneek, genoemd naar de Loëngaster buurschap, waar buiten de grasdrogerij nauwelijks meer iets van resteert. Er staan verspreid in het land boerderijen waar de meeste Loëngasters wonen. De oude kern bestaat uit enkele woningen terzijde van het hoge kerkhof, de rest van de terp. Het vormt een oase van rust nabij de drukke stad Sneek. Het kerkhof heeft een dubbele haag en een zoom van bomen. De kerk die toegewijd was aan Sint-Nicolaas en in elk geval dateerde uit de vroege 14de eeuw, is in het midden van de 18de eeuw afgebroken. De kleine gemeenschap heeft een klokkenstoel opgericht om de kerkklok in op te hangen, die op gezette tijden te luiden en de doden naar hun graf te begeleiden. Het is een hoge klokkenstoel met een zadeldak gedekt met leien en versierd met aardige details in de topgeveltjes: makelaars en dakranden. De klok uit 1670 is door de bezetter meegenomen. In 1950 kon een nieuwe klok worden geluid, wat tegenwoordig tweemaal daags gebeurt.

De tekst op de klok luidt dan ook:

Myn wente stiet yn Loaijingea,
Myn lûd heard Snits oant Goaijingea.
Ik loovje hjir mei myn gebrom
It Fryske lân fol ear en rom.
Ik rop ta wurk,
ik rop ta rêst,
En hâld it leauen oan God fêst.

Op het kerkhof ligt onder anderen dominee Sipke Huismans begraven, de mede-oprichter van het Kristlik Frysk Selskip en een pleitbezorger van de Friese taal in de kerk.

Lollum is een ‘buitendijks’ terpdorp, het ligt namelijk westelijk van de Slachtedyk. Het dorp werd vroeger Ruigelollum genoemd ter onderscheiding van Lutjelollum, een buurschap onder Franeker. Lollum heeft een boeiende dorpskern rond de oude, deels afgegraven terp. Om de zuidzijde van deze terp loopt een smalle vaart met verbindingen naar het westen en vooral het oosten. Zowel in het noorden als in het zuiden zijn belangrijke buurten aan de uitvalswegen ontwikkeld. Aan de zuidzijde is dat in belangrijke mate woningbouw uit de naoorlogse perioden.

Rond de kerk zijn veel huizen van gele baksteen te vinden, soms hebben ze dan een voorgevel van roodbruine baksteen. Die was vroeger duurder dan de in de regio gebakken ‘geeltjes’ en straalde dus meer representatie uit. De meest representatieve woning staat tegenover het koor van de kerk, de pastorie, een statige middengangwoning met een kajuituitbouw met ajourrandjes en rondboogvensters.

Aan de zuidelijke uitvalsweg staat een grote gereformeerde kerk (1915) met flinke dwarsarmen. Lollum is een echt doleantiedorp: aan het einde van de 19de eeuw gingen de meeste inwoners over op de gereformeerde leer. Aan het kerkgebouw is dat te zien: zij heeft in haar rijzigheid en uitdossing een bijna triomfalistisch karakter. De hoge frontgevel bezit een register glas-in-lood vensters en er staat een hoge toren met een naaldspits naast.

De hervormde kerk staat op het nogal kale terprestant in het midden van het dorp. Het kerkhof is omringd door een ijzeren hek. Het zaalkerkje met een rondgesloten koor dateert uit de eerste helft van de 13de eeuw. In de 19de eeuw is het gebouw uitwendig gepleisterd en met een spitsboogfries versierd. De toren is in 1883 weggebroken en op de nieuwe westgevel is een houten torentje geplaatst. Daarin hangt een klokje dat in 1530 is gegoten door Gert van Wou. Het is een van de welluidendste klokjes van heel Friesland. Inwendig is de middeleeuwse sfeer nog te proeven. Onder het meubilair zijn vooral de 18de-eeuwse decoratief gesneden wangen van zeven vrouwenbanken te roemen.

Longerhouw is een oud terpdorp ten zuiden van de voormalige Marneslenk. Aan het naar verhouding flinke aantal forse boerderijen van verschillende typen aan de dorpsstraat en de zijstraatjes en -paden is de bijna uitsluitend agrarische geschiedenis van dit kleine, tamelijk geïsoleerde dorp af te lezen. Het dorp bezit zijn oude verkeersverbinding nog, de opvaart, de haven, naar de Makkumervaart waardoor het met de rest van Friesland was verbonden.

Het huidige Longerhouw is met een weg en een viaduct over de autosnelweg A7 met Schettens verbonden waar ook de school voor de kinderen staat. In het midden van de kern met daaromheen wat kleine woningbuurtjes staat een forse, laat-middeleeuwse toren die, aan de sporen te zien, al heel wat mee heeft gemaakt. De kerk is in 1757 vernieuwd en oogt wat saai. Net als in Schettens zegt dat niets want zij bevat een paar daverende verrassingen. Het fraai gedecoreerde gebodenbord hoort hier eigenlijk niet, maar in het buurdorp Schettens: op de achterkant staat namelijk een tekst die slaat op de vernieuwing van de kerk daar in 1785. De kansel uit 1757 is charmant versierd met rococo-ornament, maar het mooist zijn de panelen met voorstellingen uit de heilsgeschiedenis, drukbevolkt en met een ontroerend oog voor details: de geboorte van Christus, kruisiging, hemelvaart en laatste oordeel. De schrijnwerker die deze prachtig verfijnde taferelen heeft gesneden moet een groot kunstenaar zijn geweest, maar zijn naam is nooit bekend geworden.

Bij een restauratie gaf de kerk een oud geheim prijs: er werden hoogst zeldzame, aanzienlijke fragmenten van een 14de-eeuwse mozaïekvloer gevonden, bestaand uit tegels van aardewerk in verschillende vorm en maat en voorzien van glazuren in verschillende kleuren. Sommige hebben zelfs voorstellingen van geel slib: een portretkop, adelaars, herten, ridders te paard, rozetten, Franse lelies en allerlei patronen. Alles is gerestaureerd en de mooiste fragmenten worden, keurig beschermd door glas, graag aan belangstellenden getoond.

Luinjeberd is een streekdorp dat deel uitmaakt van de dorpenreeks – van west naar oost – Terband, Luinjeberd, Tjalleberd en Gersloot, die De Streek van het oude Aengwirden vormen. Ze zijn met het noordoostelijke gedeelte van Heerenveen in 1936 bij Schoterland gevoegd om de gemeente Heerenveen te vormen. Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit het midden van de 19de eeuw blijkt bijna de hele omgeving voor de turfwinning vergraven te zijn en onder water te liggen. Helemaal in het noorden is de inpoldering en het in cultuur brengen van de landerijen weer begonnen.

De Tegenwoordige Staat van Friesland weet in 1788 te melden: ‘dit Dorpje … heeft eene kerk met een spits torentje. Weleer werd hier het Recht onder den blooten hemel gehouden, gelyk zulks op meer andere plaatsen in Friesland geschiedde. In de Roomsche tyden had men hier een Vrouwen Klooster, Steenkerk genaamd, ’t welk een Uithof of lusthof was der Abten van Oudeklooster. Zuidwaards loopen de landen genoegzaam tot aan de Knype, werwaards men door verscheiden turfwyken vaaren kan; Noordwaards loopt van hier eene Schipvaart tot digt aan Oudeboorn.’

De kerk is omstreeks 1745 gesloopt en op het kerkhof is een klokkenstoel geplaatst die in 1921 is vervangen door een exemplaar van gewapend beton, zoals dat later in het buurdorp Gersloot ook gebeurde. Ten zuiden van deze begraafplaats heeft het klooster Steenkerk gestaan. De verveningen lieten een waterig onland achter waartussen De Steek als een rafelige kade resteerde.

Het in cultuur brengen van onland, het bouwen van gemalen en de aanleg van wegen brachten opnieuw structuur in De Streek. Er kwamen nieuwe boerderijen, zoals die op de nummers 245 en 251 die uit 1909 en 1908 dateren en voorhuizen met Jugendstil-ornament hebben. Het stichten van een coöperatieve melkfabriek in 1901 was een logisch en betekenisvol gevolg. Aan die fabriek werd in 1911 zelfs een elektrische centrale gekoppeld. De fabriek is gesloten maar er heeft zich een nieuw bedrijf gevestigd.

Luxwoude is een streekdorp dat zich pas laat vormde. Op de grietenijkaart van Schotanus uit het begin van de 18de eeuw is het een streekje in de uiterste westelijke punt van Opsterland. Het heeft losse bebouwing langs de wegen en paden naar het noorden: de belangrijke weg door de venen richting Gersloot en Heerenveen. Verder de iets oostelijker lopende Hooiweg naar de ‘Luxter Tinie’, die zich veel later zou ontwikkelen tot de Tijnje.

Aan het einde van de 18de eeuw is het nog steeds klein. De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde toen: ‘een klein Dorpje .. op de grenzen van Aengwirden, niet verre van Gersloot, waar onder dit Dorpje in ’t Geestelyke behoort. De landen, die tot dit Dorp behooren, loopen voorby Gersloot in een punt ten einde, op de kaart bekend onder den naam van Luxter Horn, en over dezelve loopt, van den Veenster rydweg, een hooiweg naar Luxter Tinie.’

Het dorp heeft nooit een kerk gehad en hoorde al in de 16de eeuw kerkelijk bij Gersloot in de aangrenzende grietenij Aengwirden. Luxwoude lag op de grens van het laagveen en een halve eeuw later was de omgeving van het dorp door de turfwinning dramatisch veranderd. Op de grietenijkaart van Eekhoff van 1848 liggen ten noorden van het dorp onafzienbare plassen als gevolg van laagveenderij, waarbij alleen de twee genoemde wegen gespaard zijn. De plassen lopen tot voorbij de Tijnje, waar de verveningen in volle gang zijn. Door deze verveningen is het kleine dorp, met in het midden van de 18de eeuw nog geen tien inwoners, sterk gegroeid. Aan het begin van de 19de eeuw wonen er meer dan 300 mensen op de smalle stroken land aan weerszijden van de weg. Langs de Hegedyk, die tegenwoordig door het viaduct in de A7 wordt doorbroken, en langs de Lukster Heawei en De Opslach staan de eenvoudige arbeiders- en burgerwoningen, zonder enig accent. Het lukt zelfs de voormalige onderwijzerswoning midden in het dorp nauwelijks.

Het compacte terpdorp Lytsewierrum ligt in de oostelijke punt van het ‘eiland van Easterein’. Het dorp bestaat uit wat losstaande huizen, een oud rijtje, een pastorie en enkele boerderijen, spontaan gegroepeerd rond een open middenruimte. Deze is langzamerhand tot dorpsplein gevormd met aan de zuidzijde bij de entree van het dorp een vernieuwde kop-halsrompboerderij en oostelijk wat huisjes waarvan er twee wit zijn geschilderd en één twee grote kastanjes in front heeft.

De westzijde wordt beheerst door de gele dorpskerk die met het vijfzijdig gesloten vensterloze koor naar het plein is gericht. De kerk met omgeving lijkt met de toren buiten het midden te staan. Kerk en toren worden aan de west- en noordzijde door een kerkhofslootje omgeven waaraan enige bebouwing van kleine huizen staat. Ten oosten van het koor van de kerk ligt de pastorie, een gebouw in de mengstijl van de jaren-1880 in een ruime tuin.

De kerk vertelt uitwendig en in het interieur allerlei verhalen. Deze laat-middeleeuwse kerk, toegewijd aan Sint-Gertrudis, en de zadeldaktoren zijn grotendeels gebouwd van gele moppen, aangevuld met kleinere gele steen. De kerk maakt zelf het bouwjaar bekend. In de zuidmuur zit binnen een fraaie ojiefvormige nis een gedenksteen met: ‘Anno 1557 de XXXI marti doe is dese kercke angeleit doe is dat broet coft voor XII st’. Het brood was toen met zijn twaalf stuivers prijzig. In de zuidgevel zitten drie spitsboogvensters en vier nissen in die vorm. De noordgevel laat bij het koor de sporen zien van een daar aangekapte sacristie, die in 1850 is afgebroken. In die muur zitten twee spitsboogvensters en een nis in die vorm. Bovenin de toren zitten rondboognissen met galmgaten en spitsboognissen die de eenvoudige toren verlevendigen. Binnen bezit de Sint- Gertrudiskerk kleurige beschilderingen in art déco-stijl op het gewelf. Er hangt nog een complete collectie olielampen en op de kerkvloer ligt een aardige verzameling oude zerken. Het beeld van de kerk en omgeving is door de eeuwen heen nauwelijks veranderd.


Archivering van erfgoedinformatie met het ErfgoedCMSâ„¢

Bent u geïnteresseerd in erfgoedinformatie en hoe u dit op een professionele en duurzame manier kunt ontsluiten op het internet, dan is het volgende voor u van belang.

Sinds kort is er namelijk het ErfgoedCMSâ„¢ van DeeEnAa. Met dit op maat gemaakte ErfgoedCMSâ„¢ kan ieder dorp of iedere stad haar erfgoedinformatie registreren, rubriceren en ontsluiten. Daarnaast kan het ErfgoedCMSâ„¢ worden ingezet als webshop voor lokale producten en kan het de basis vormen voor dorps- of stadswandelingen compleet met QR-code bordjes.

Voor meer informatie over dit onderwerp verwijzen wij u graag naar de pagina over het ErfgoedCMSâ„¢ op de ErfgoedCMS-website via onderstaande knop.