De 412 dorpen van Friesland

De 412 dorpen van Friesland

Er zijn meer dan vierhonderd dorpen in Friesland te vinden, van groot tot klein.

Waar je je ook bevindt in de provincie, overal zie je aan de horizon in alle windrichtingen kerktorens en -torentjes staan. Allemaal vertegenwoordigen ze een van de Friese dorpen. Zonder uitzondering dorpen met een eigen verhaal, traditie en een lange historie. Somige zelfs met een eigen taal zoals de dorpen in Het Bildt of de Stellingwerven. Daar praat men Bildts en Stellingwerfs. In de omgeving van de dorpen vaak talloze kleine of grotere boerderijen van het type Stjelp of Kop-hals-romp. Per regio hebben deze boerderijen vaak een speciaal type uilenbord dat hoort bij het gebied.

Drachten en Heerenveen zijn zondermeer de grootste dorpen van Friesland. Leons wellicht het kleinste met haar kerk, woonhuis en boerderij (zie foto). Groot of klein, allemaal hebben ze hun eigen interessante verhaal en ontstaansgeschiedenis. Hieronder zetten we dit graag voor u op een rij.

Om een bepaald dorp te vinden klikt u op de bijbehorende beginletter. Binnenkort voegen we meer zoekmogelijkheden toe aan deze pagina.

Kies de beginletter


Makkinga is oorspronkelijk een streekdorp dat vanuit Oosterwolde in de 15de eeuw als agrarische ontginningsnederzetting is ontstaan. Het bestond aanvankelijk uit enkele agrarische streken. Er groeide geleidelijk een kom in de buurt van de kerk en om een brinkachtige ruimte op het kruispunt van wegen vanuit Oosterwolde, Oldeberkoop, Donkerbroek en Elsloo.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘Dit Dorp is, wat de buurt aangaat, een van de voornaamsten der Grieteny; doch de Kerk is zonder toren. Tot sieraad deezer buurt dient wel inzonderheid, het huis, hier voor deezen door die van Lyklama zeer fraai opgebouwd, en nu behoorende aan den tegenwoordigen Heere Grietman. De Kerkbuurt, omtrent even als Oude Berkoop, een groen plein in het midden hebbende, ligt aan den voornoemden Boven weg.’

Ten zuidwesten lagen flinke buurschappen, Twijtel en Middelburen, maar van de laatste is intussen niet veel meer te merken. De laatmiddeleeuwse Lycklamastins die aan de noordoostzijde van deze kruising stond is in 1829 afgebroken. Het was de enige stins in de wijde omgeving en dat wijst erop dat Makkinga op een strategische plek lag of een zekere status had of beide. Het dorp is na Oldeberkoop en voor Oosterwolde van 1848 tot 1886 hoofdplaats van de grietenij en na 1851 gemeente Ooststellingwerf geweest. In 1856 werd daartoe een bestaand gebouw tot gemeentehuis verbouwd. Omstreeks dezelfde tijd liet grietman/ burgemeester P.A. Bergsma Villa Nova als woonhuis bouwen.

Voor de ontwikkeling was het van belang dat in 1887 de Makkingaastervaart naar de gekanaliseerde Tsjonger werd gegraven en dat het in 1914 bovendien aan de tramlijn van Oosterwolde naar Steenwijk kwam te liggen. Aan de Wemeweg is in 1895 de zuivelfabriek gesticht, de Coöperatieve Melkerij ‘De Eendracht’ die in 1908 op stoomkracht overging. Korenmolen De Weijert werd in 1925 aan de Lyclamaweg herbouwd, na in Gorredijk (toen nog houtzaagmolen) en Twijtel te hebben gedraaid. Na de oorlog hebben eerst in het zuidoosten, daarna in het zuidwesten dorpsuitbreidingen plaatsgevonden.

Makkum wordt wel de twaalfde stad van Friesland genoemd. Helaas heeft het echter de stadstatus nooit formeel ontvangen. (Hieronder meer hierover). Maar Makkum heeft niet geleden onder het niet hebben van een stadstatus. Het lag strategisch aan de Zuiderzee, nu het IJsselmeer, en heeft deze positie ruimschoots benut. Makkum heeft zich tot een belangrijke havenplaats ontwikkeld. Tegenwoordig veelvuldig gebruikt als thuishaven voor schepen van de Bruine vloot.

Makkumer aardewerk is ook een naam met faam. Gemaakt door de Koninklijke Tichelaar. Volgens de website is dit het oudste bedrijf in Nederland (1572) en wereldwijd een begrip op het gebied van keramiek en glazuren. Het is spijtig dat de fabriek van Tichelaar geen bezoekerscentrum of museum heeft. Daar zouden veel mensen warm voor lopen. Alhoewel, loop eens binnen bij café Restaurant de Prins. Je weet niet wat je ziet. De muren in de authentieke gelagkamer zijn voorzien van eeuwenoude tegeltableau's die in een museum zeker niet zouden misstaan.

"Feadship" is een andere naam die in Makkum groot op een gevel prijkt. Het is de gevel van de scheepswerf waar megajachten worden gebouwd en onderhouden. Soms heb je mazzel en ligt er eentje buiten de hal te wachten op onderhoud of de eigenaar.

Uniek aan Makkum is het feit dat het een heuse strandboulevard heeft genaamd de Holle Poarte. Zeer populair bij toeristen van verschillende nationaliteiten. Je hebt er terrassen, restaurants, zeilscholen, speeltoestellen voor de kinderen, een pier en noem maar op. En, ik zou het bijna vergeten, de beste Nacho schotel van Friesland.

Kortom, bij een verblijf in Friesland is een bezoek aan Makkum een gegarandeerd goede tijdsbesteding.stopstartMakkum heeft van alle Friese dorpen die bijna stad zijn geworden de meest stedelijke allure. De geschiedenis heeft Makkum onrecht gedaan. Het begon bij de kerkterp in het noorden, iets zuidelijker groeide een nederzetting bij een sluis: Statum. Later is er ook zuidelijker een sluis gekomen, het gebied bij de Grote Zijlroede met de Voorstraat en Vallaat als waterfronten met veel voorname bebouwing.

Aan de deels gedempte Markt staat het hoge waaggebouw, de trots van de bedrijvige plaats. Makkum heeft als geen ander dorp in Friesland een stedelijke structuur, maar bovendien een daarbij horende gedifferentieerde maatschappelijke samenstelling en economische opbouw. Makkum komt omstreeks 1000 voor het eerst in de bronnen voor. Het heet dan Maggenheim. In de lijst van Friese parochies uit 1270 staat Makkum vermeld als Mackingum. In 1379 luidt de naam Macking-he.

Makkum is begonnen als een boerendorp op een terp. Die vinden we nu in het noorden, bij de huidige Tsjerkebuorren. Veel zuidelijker, op de plek waar de Grote Zijlroede uitmondde in de Zuiderzee, groeide een flinke handelsnederzetting. Na verloop van tijd verenigde dit zich met Statum en het oorspronkelijke terpdorp tot het huidige Makkum. Twee vaarwegen zijn beslissend geweest voor de groei en bloei van de kustplaats. De Grote Zijlroede die nabij de kust in twee armen uiteen vorkte, waardoor er veel kaderuimte kon worden geschapen en de zuidelijker stromende Kleine Zijlroede. De Grote Zijlroede verbond Makkum met het achterland van het westen van Friesland, vooral met Bolsward. In de zuidelijke monding van de Grote Zijlroede werd in de 13de eeuw al een zijl gebouwd, een sluis (vandaar zijlroede en niet zeilroede). De schutsluis was belangrijk voor het verkeer over water. Het was bovendien een spuisluis om het overtollige water uit het achterland te kunnen spuien.

Geleidelijk werd het belang van de haven bij de monding van de Grote Zijlroede groter. Bolswarder kooplieden kozen voor de verbinding over Makkum en gebruikten de haven voor hun handel op landen rond de Noordzee en Scandinavië. Vanaf de 17de eeuw raakten de kades aan de Grote Zijlroede bebouwd met herenhuizen en representatieve pakhuizen. Meer landinwaarts kwamen de bedrijven: een tichelwerk of steenbakkerij, een pottenbakker, een glasblazerij, een papierfabriek, tientallen kalkbranderijen en scheepstimmerbedrijven en een hele reeks industriemolens.

Nadat Makkum in de loop van de 17de eeuw verschillende steden in de Zuidwesthoek al voorbij was gestreefd, verrees in 1698 het waaggebouw. Het hoge, torenvormige bouwwerk domineert de kern van de plaats. De zelfbewuste Makkumer burgerij heeft in de Waag representatie en decorum uitgedrukt, zoals dat in verschillende steden bij de stadhuizen gebeurde. Bij de Waag werden de week- en jaarmarkten gehouden: boter, vlees en kaas werden er gekeurd en gewogen. Op de kaden van de afgedamde noordelijke arm van de Grote Zijlroede kwam een goederenmarkt tot ontwikkeling voor de handel in agrarische producten.

Makkum is bekend door zijn aardewerk. De Koninklijke Aardewerkfabriek van de familie Tichelaar is het oudste nog bestaande industriële bedrijf in Nederland. De productie van dit aardewerk dateert al uit de 16de eeuw. De beroepsvisserij heeft zijn glans verloren, al is Makkum nog altijd thuishaven van een kleine vissersvloot. In de buitenhaven liggen nog ongeveer tien kotters.

Door de Makkumerwaard is een geul gegraven waardoor de haven beter te bereiken was. Buiten het tracé van de dijk kon zo bedrijvigheid komen. Scheepswerf Amels bouwde er een gigantische scheepsbouwhal die nu het silhouet bepaalt. Door al deze ontwikkelingen is Makkum geleidelijk gegroeid, aanvankelijk tussen en nabij de oude kernen, na de oorlog aan de oostzijde en de laatste tientallen jaren vooral in het noorden.

Makkum is al lang een aantrekkelijke plaats voor de waterrecreatie. De sluis wordt nu bijna uitsluitend door de recreatievaart gebruikt. Bovendien heeft zich de laatste tientallen jaren op de Makkumer Zuidwaard kustrecreatie van een heel eigen sfeer ontwikkeld, met een heuse boulevard met een pretpier in zee. De Makkumer Noordwaard is natuurreservaat.

Mantgum is een terpdorp dat in 1329 als Mantinga-heem in de bronnen voorkomt, maar veel ouder is. Het lag nabij de westelijke oever van de Middelzee en nu ligt het aan de spoorlijn Leeuwarden-Sneek. De laan die de spoorhalte met de kerkterp verbindt, de Seerp van Galemawei, heeft de allure van een stationsweg, maar dan op dorpse maat. Aan het begin van die laan staat het voormalige gemeentehuis, een karakteristiek bouwwerk uit 1939.

Mantgum is van 1908 tot de gemeentelijke herindeling in 1984 hoofddorp van Baarderadeel geweest. De voornaamste straat is genoemd naar Seerp van Galema, een hoofdeling uit de 16de eeuw die op de state Hoxwier woonde, noordoostelijk van het dorp. De state is in het midden van de 18de eeuw gesloopt. Seerps prachtige grafzerk staat in de kerk: hij staat er in vol ornaat afgebeeld. Aan weerszijden van de Seerp van Galemawei staan grote notabele woningen verscholen in diepe tuinen met veelal oude bomen. Het mooiste ensemble van dit type woningen in Friesland.

Bij de Frijbuorren ligt een laaggelegen, open stuk land, een uitgegraven terpflank. Aan de rand staat een aantal karakteristieke woningen, waaronder de pastorie en de oude Bewaarschool. In de noord-oosthoek staat Café Bonnema, een 18de- of vroeg 19de-eeuws rechthoekig blok van gele baksteen. De dorpskern van Mantgum is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Niet zo’n verwonderlijke status, het gave en schilderachtige karakter van het geheel in ogenschouw nemend. De naoorlogse uitbreidingen zijn aan de westkant van het dorp gekomen, nabij de NS-halte. Daar is onlangs een flinke uitbreiding naast gelegd, waarin het grote nieuwe dorpshuis opvalt.

De oude kern wordt gedomineerd door de blank gepleisterde kerk die uit de 16de eeuw zal dateren. Het ruime kerkhof wordt omvat door een smeedijzeren hek in neoclassicisme. Vooral het dubbele zwaaihek is van excellente kwaliteit. Het interieur is in 1779-"81 verfraaid met nieuwe betimmeringen en meubilair, waarbij de ronde preekstoel met bijbelse voorstellingen door H. Berkebijl opvalt.

Marrum is een radiaal terpdorp dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling op een kwelderwal is ontstaan. Het dorp komt in de vroege Middeleeuwen voor het eerst als Mereheim in de bronnen voor. De vrij uitgestrekte en behoorlijk bebouwde terp is niet afgegraven en nog heel goed te herkennen. Toch toont het ook zijn agrarische oorsprong door een nog op de terp aanwezige boerderij, veel vrijstaande bebouwing en moestuintjes. Aan de oude Langebuorren is de bebouwing zeer compact, als van een kleine stad. Zowel het kerkpad, met leilinden om het ruime kerkhof, als de ringweg zijn gaaf bewaard gebleven.

Vanaf de 11de eeuw is de terp in de vroegste bedijking opgenomen, waardoor de terp geheel binnendijks kwam. Marrum was met twee vaarten ontsloten, noordelijk de Marrumervaart en zuidelijk de Herenwegstervaart, die beide in zuidoostelijke richting nabij Wânswert bijeenkomen om bij Tergracht in de Ee uit te monden. Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw is er bebouwing ontstaan langs de oude dijk, de Lage Herenweg, de doorgaande weg van Leeuwarden naar Ferwert. Daar zijn de burgerhuizen en de vrijstaande woningen van de gegoeden te vinden, waaronder twee betonnen woningen uit 1911 en 1913, ontwikkeld door de plaatselijke betonfabrikant.

De dorpskerk, oorspronkelijk toegewijd aan Sint-Godehardus, is een eenbeukige romaanse kerk van gele en rode kloostermoppen die grotendeels dateert uit het begin van de 13de eeuw. Toen is wel tufsteen van de voorgangster opnieuw gebruikt. Het iets inspringende, inwendig half ronde en uitwendig vijfzijdig gesloten koor heeft kralen op de hoeken. Daar zijn sporen van rondboogvensters te zien. Aan de zuidzijde zijn op de scheiding van schip en koor sporen van een aanbouw van een kapel zichtbaar. Van de 14de tot de 16de eeuw zijn er brede rondboogvensters in de muren aangebracht. In 1858 is de westelijke gevel met de in de voorkerk opgenomen toren met een ingesnoerde spits gebouwd. In het interieur vallen een mooi gedetailleerde 17de-eeuwse preekstoel en vooral een barokke herenbank op.

Marssum is een radiaal terpdorp dat omstreeks het begin van de jaartelling is ontstaan aan de westelijke oever van de Middelzee. Omstreeks 1000 werd er de Middelzeedijk aangelegd. Vooral het noordelijke terpgedeelte is vanouds dichtbebouwd. Van de Hegedyk lopen de Buorren dwars over de terp. De kerk staat hoog op het centraal gelegen kerkhof en de ringweg bestaat nog ten dele, vooral de Skoallestrjitte. De opvaarten en haven zijn er nog en andere fragmenten van de ruimtelijke radiale structuur van Marssum zijn nog altijd herkenbaar.

De groei van het dorp is tot ver in de 19de eeuw binnen het bestaande dorpsgebied opgevangen door verdichting. Vanaf het begin van de 20ste eeuw breidde het dorp uit langs het Franjumbuorsterpaed en omgeving. Later, toen het dorp een gewilde woonplaats voor forensen werd, ook ten oosten van de Bitgumerdyk, onderdeel van de Hegedyk. In 1897 kon ten westen van het dorp de stoomzuivelfabriek de Eendracht worden geopend.

Ten zuiden van de dorpskom bepalen Heringastate of het Poptaslot en het in 1711 ernaast gebouwde Poptagasthuis in sterke mate het dorpsgezicht. De state is in de 16de eeuw gebouwd en in de twee volgende eeuwen dikwijls verbouwd en uitgebreid. De state heeft niettemin vooral een renaissance-karakter. Het oudste gedeelte zit aan de noordzijde. Aan beide zijden van het zaalvormige hoofdvolume staan traptorens. Het poortgebouw kreeg in 1631 een pronkgevel. Binnen zijn de oudst bekende bedden van Friesland te vinden: ze dateren uit het midden van de 16de eeuw. Het zaal heeft een opmerkelijk rijke inrichting in renaissancestijl. Het Poptagasthuis is een laag, carrévormig gebouw met een sierlijke ingangspoort met halsgevel, dat in 1852 aan de Buorren nog eens werd uitgebreid.

De kerk heeft een tufstenen schip uit de 12de eeuw en het is verschillende malen verbouwd en vergroot. Het koor dateert uit de 17de eeuw. De oude toren kreeg in de 18de eeuw aan twee zijden een beklamping en mogelijk toen ook een spits. Het interieur heeft excellent meubilair.

Menaldum is een terpdorp dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling op de kwelderwal tussen Dronrijp en Beetgum is ontstaan. De bebouwing concentreerde zich om de kerk, behalve aan de zuidoostelijke zijde, want daar stond Orxmastate. De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1786: ‘Dit dorp heeft eene schoone kerk en toren, op eene groote hoogte gebouwd, en voor weinige jaaren merkelyk versierd. De buurt ligt byna cirkelswyze ten Westen, Noorden en Oosten om de kerk, en ten Zuiden de aanzienlyke State Orxma, ook Dekama genoemd, bestaande in eene schoone oude uit het water opgehaalde huizinge en eene ruime wel aangelegde plantagie, hovinge, cingels.’

Orxmastate, een van de vele staten die bij of in de omgeving van Menaldum stonden, is in 1830 gesloopt. Hoewel Berlikum de oudste papieren leek te hebben en ook Dronrijp zich tot dorp van betekenis ontwikkelde, werd Menaldum de hoofdplaats van de grietenij.

Aan het einde van de 19de eeuw zijn stukken van de terp afgegraven. Het dorp was ontsloten door de Menaldumervaart die bij Marssum overging in de Ballensvaart richting Harlingertrekvaart. Langs deze vaart ontwikkelde zich aan Lytsebuorren, Lytsedyk en Langpaed bebouwing. Ook het ten oosten van de oude kern en aan de vaart gelegen Warnserbuorren, was al in de 18de eeuw tot ontwikkeling gekomen. Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw kwam er bovendien lintbebouwing langs de geleidelijk verharde uitvalswegen: Dyksterbuorren, Rypsterdyk en Bitgumerdyk en daarna ook Ljochtmisdyk.

De Menaldumers waren actief in de landbouw, de aardappelteelt in het bijzonder. In het begin van de 20ste eeuw stond het gebouw van de aardappelveiling aan de Lytsedyk. Daar staat nog het café De Aardappelbeurs. Maar ook de tuinbouw was van belang, vooral aan de Berlikumer zijde waar veel gardeniersbedrijven waren te vinden.

In het centrum van het dorp staat aan Dyksterbuorren nabij de vaart het nog als grietenijhuis gebouwde gemeentehuis, een ontwerp van Thomas Romein. Het is een buitengewoon smaakvol bouwwerk in neoclassicisme met een ingangspartij die geflankeerd wordt door gietijzeren toscaanse zuilen met daarboven in de iets vooruitspringende middenpartij een drieledig venster met halfzuilen. Het gebouw wordt beëindigd door een kroonlijst en een attiek.

De op een hoog en ruim kerkhof staande hervormde kerk is een robuust gebouw dat in 1874 op de fundamenten van de vorige, aan de Heilige Lambertus gewijde, kerk is opgericht. Het vijfzijdige koor was al in 1855 vernieuwd. De kerk heeft aan de noordelijke zijde een transept, een dwarsbeuk, en aan die zijde ook een consistorie van twee bouwlagen. De Menaldumer bouwondernemers M. en J.P. Boonstra voerden het werk uit, maar een architect is niet bekend. Het zou Jacob Izaaks Douma uit Leeuwarden kunnen zijn. De stijl van de kerk past wel in zijn oeuvre en deze architect maakte het ontwerp van de in 1866 opgerichte toren. Het schip van de kerk wordt geleed door pilasters en is geopend met grote rondboogvensters met traceringen van gietijzer. De toren, gebouwd ter vervanging van een zadeldaktoren, heeft drie geledingen waarvan de twee hoogste zijn versierd met rondboogfriezen van kunststeen. Het interieur is ook ingedeeld tot muurvakken tussen korintische pilasters. In het rustige interieur vallen de rijkversierde dooptuin en preekstoel met personificaties van de deugden Geloof, Hoop, Liefde, Gerechtigheid en Standvastigheid en het rijke orgelfront op. De pastorie staat aan de Mieddyk op een omgracht erf. Het is een uit 1838 daterende flinke neoclassicistische middengangwoning. Aan de Greate Buorren staan twee 18de-eeuwse woningen.

In de tweede helft van de 19de eeuw groeide het inwonertal sterk en aan de belangrijke straten, zoals Dyksterbuorren, en uitvalswegen staan de representatieve woningen uit het einde van de 19de in mengstijl en het begin van de 20ste eeuw in vernieuwingsstijl en ook enkele in chaletstijl. De eerste volkshuisvesting kwam aan de Ljochtmisdyk. Na de oorlog is Menaldum, vooral sinds het vanaf het einde van de jaren zestig als forensendorp was ontdekt, sterk gegroeid aan de noordwest en zuidzijde.

Het terpdorp Metslawier was sinds het einde van de 18de eeuw de hoofdplaats van de gemeente Oostdongeradeel. Het is enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling ontstaan. De bebouwing heeft zich lang beperkt tot de ovaalvormige terp met ringweg, de Master van Loanstrjitte en Balthasar Beckerstrjitte. Aanvankelijk stond de bebouwing vooral ten noorden van de kerk, maar daarna is het geheel compact bebouwd geraakt. De meeste huizen zijn gericht op de radiale paden en wegen binnen de ringweg. Gedurende de 19de eeuw vonden wat dorpsuitbreidingen plaats in oostelijke richting, waar de terp het sterkst was afgegraven.

Aan de Balthasar Beckerstrjitte werd in 1876 het gemeentehuis op de plaats van het oude rechthuis, tevens herberg, gebouwd. Het is een blokvormig gebouw van eenvoudige allure, zes venstervakken breed en twee lagen hoog. Verder kwamen aan deze belangrijke ontsluitingsweg vrijstaande villa’s en enkele monumentale boerderijen. Helemaal in het oosten is in 1912 de gereformeerde kerk gebouwd, een eclectisch decoratief zaalkerkje. Aan de noordzijde staat het kleine station dat als halte van de lokaalspoorweg van 1912 tot 1936 heeft gefunctioneerd. Na de oorlog is er aan de zuidzijde een aanzienlijke dorpsuitbreiding ontwikkeld. In de 17de eeuw is in zuidelijke richting de dorpsvaart gegraven om verbinding te krijgen met de Zuider Ee en het achterland.

De hervormde kerk is ter vervanging van een ouder gebouw in 1776 tot stand gekomen. Het heeft een eenvoudig schip, een driezijdig gesloten koor en een ingebouwde toren met spits. De gevels hebben rondbogige vensters, waartussen pilasters staan met eenvoudige lijstkapitelen. Boven de ingang aan de zuidzijde zit een gedenksteen met gesleten opschrift over de eerste steenlegging. Er is een bekroning van een gebeeldhouwd alliantiewapen. In de buitenmuur van het koor zit een steen die de Allerheiligenvloed in 1570 herdenkt. Metslawier dankt zijn karakter niet aan monumenten van opmerkelijke kwaliteit, maar aan het schilderachtige en gave, ingetogen geheel. De dorpsvernieuwing in het begin van de jaren zeventig is nationaal ten voorbeeld gesteld.

Midlum is een terpdorp en eeuwenlang een vooruitgeschoven post van Franekeradeel geweest. Het is ontstaan op een van de terpen die hier, zo dichtbij de zee, nogal dicht gezaaid waren. Het dorp was het eerste aan de rijweg, de Witteweg, van Harlingen naar Leeuwarden. De bedrijvige Koningsbuurt hoorde er ook bij. Daar stonden onder meer tichelwerken, kalkbranderijen en leerlooierijen. De kerk was in de Middeleeuwen een dochterkerk van de augustijner abdij Ludingakerk die tussen Harlingen en Achlum lag.

Het dorp met zijn Koningsbuurt is jaren geleden bij de stad Harlingen gevoegd. De kerk staat op een rechthoekige, vrij hoge terprest waar het dorp met hier en daar enige oude bebouwing onmiddellijk omheen gegroepeerd is. Aan de westzijde staan agrarische gebouwen en aan de noordoostzijde een groep gerestaureerde diaconiewoninkjes met gevelankers (1702). Langs de oude rijweg staat ook nog enige 19de en vroeg-20ste-eeuwse bebouwing, waartussen een voormalige smidse. Verder is het dorp, pas na 1950 sterk uitgebreid met volkswoningen en later met woningen in de vrije sector. Dat is in stroken ten noorden en oosten van de kerk maar vooral ten zuiden van de Leeuwarderweg gebeurd.

De kerk op het vrij ruime en hoge, door een ligusterhaag omzoomde kerkhof dateert grotendeels uit het begin van de 13de eeuw, maar zij heeft veel verbouwingen ondergaan. Vooral de toren, die in de 18de eeuw een elegante bekroning van een lantaarn bezat, is sterk gewijzigd. Hij is in 1810 verlaagd en voorzien van een achtkante ingesnoerde spits. Deze toren is helemaal van geel baksteenmateriaal, deels moppen en merendeels kleine drielingen opgetrokken. Aan het begin van de 20ste eeuw is de kerk opgeknapt, ommetseld, met uitzondering van de noordgevel die nog gele kloostermoppen laat zien. De zuidelijke muur is bepleisterd. Rond de ingang en de rondboogvensters steken de dagkanten van bruine mangaansteen uit. In het driezijdig gesloten koor zijn enige bouwsporen van vroegere openingen te zien, maar vooral de noordmuur is mededeelzaam met allerlei sporen van vensters en poortopeningen. Bij de toren staat een waarschijnlijk 18de-eeuwse zerk met een pracht van een afbeelding in hoog reliëf van een molen met schuren en zagerijen.

Midsland is een streekdorp dat is ontstaan op een oude strandwal. Ten zuiden van het huidige dorp werd aan de Hoofdstraat in de 10de eeuw al een houten kerkje van Stryp gesticht, dat later in steen is vervangen. Maar ook noordelijker, op de huidige plaats van de kerk, is in de 14de of 15de eeuw een kerk gesticht. In de omgeving van het dorp ontstonden nog andere buurschappen: Baaiduinen, Kinnum, Kaart en meer westelijk Hee.

Rondom de kerk van Midsland heeft, in tegenstelling tot de andere Terschellinger dorpen, komvorming met een vrij dichte bebouwing plaatsgevonden. Over een slenk werd de Westerdam aangelegd waardoor Stryp aan Midsland vast kon groeien. De Stryper kerk werd in 1569 verwoest, maar het kerkhof is tot het einde van de 19de eeuw in gebruik gebleven. De grafheuvel die meters boven de omgeving uitrijst, raakte in verval. Er staan de voor de eilanden en de kuststreek kenmerkende natuurstenen grafpalen uit het einde van de 16de en het begin van de 17de eeuw die met rolwerk en Vlaamse wortels de rijpe renaissance vormgeving bezitten die de beeldhouwateliers van de vaste wal zo goed beheersten. Het Stryper kerkhof is opgeknapt en nu zijn nog zo’n twintig van deze grafpalen te bewonderen.

Nadat de oude kerk van Midsland in 1880 werd afgebroken, is het jaar daarna een kruiskerk in decoratieve mengstijl naar ontwerp van M. Daalder uit Den Helder gebouwd. Op de zuidbeuk kwam een forse lantaarn met een achtzijdige spits. De niet al te degelijk gebouwde kerk is verschillende malen hersteld en op details gewijzigd. Inwendig heeft zij een gestukadoord kruisgewelf, twee galerijen en een orgelbalkon met een orgel uit de bouwtijd.

Aan de Heereweg staat het voormalige diaconiehuis uit omstreeks 1880. Aan de Oosterburen staat het van neoclassicistische elementen voorziene Polderhuis (1872) waar de bestuurders van de ingepolderde landerijen (grieën) bijeenkwamen om hun belangen te bespreken. In het dorp zijn verschillende 17deeeuwse woningen met tuitgevels met vlechtingen te vinden.

Miedum is een terpdorp waar in de loop der eeuwen niet zoveel van overgebleven is. Echter aan de uiterste noordelijke rand van de gemeente Leeuwarden heeft het wel een markante scheve wachter, een toren net zo scheef als de Oldehove. In de Tegenwoordige Staat van Friesland uit 1786 is te lezen: ‘Dit kleine dorpje heeft een Kerk met een toorntje, in de zestiende eeuw getimmerd. Even ten Noorden van hetzelve loopt eene dwarsvaart uit de Ee naar de wateren van Tietjerksteradeel.’ Vijftien jaar later had het dorp 64 inwoners.

In het midden van de 19de eeuw weet het Aardrijkskundig Woordenboek: ‘Vroeger stond hier eene kerk, met een torentje, doch zonder orgel, welke omstreeks het jaar 1630 gesticht werd. Zij is voor eenige jaren afgebroken, doch de toren is alleen blijven staan.’ De kerk is in 1834 afgebroken: de kleine gemeenschap kon de onderhoudskosten kennelijk niet meer opbrengen. Ondanks zijn verweerde uiterlijk staat de toren er nog trots bij. Het is een kenmerkende zadeldaktoren met schouders op de hoeken en een ijzeren kruis op de naald. Aan de westzijde zit een eenvoudige deur in een nis die heel even spitsbogig is en aan de oostzijde is beneden een spitsboognis te zien. De toren is misschien al gebouwd in de 14de, maar waarschijnlijker in de 15de eeuw. Uit de Middeleeuwen is er maar weinig te zien, want de toren kreeg in de 19de eeuw een nieuwe mantel aangetrokken, aan drie zijden van grauwbruine en aan de oostzijde van gele steentjes. Onderin zitten oudere verrassingen: een soort plint van stenen in flinke afmetingen, moppen en rooswinkels die uit de late Middeleeuwen stammen. Het kunnen stenen zijn die hergebruikt zijn van de in 1834 afgebroken kerk.

Aan het Wynserbinnenpaed 22 staat een boerderij die na brand in 1962 in traditionele vormen is herbouwd. De nieuwe kop-hals-rompboerderij, eigendom van het Sint-Anthony-gasthuis in Leeuwarden is door P. Kingma Lzn. ontworpen en misschien wel de laatst gebouwde van zijn soort.

Mildam is een streekdorp aan de Schoterlandseweg van Oudeschoot naar Donkerbroek dat in de 18de eeuw is ontstaan bij een plaats waar de Tsjonger kon worden overgestoken. Daar heeft het dorp zijn naam ook aan te danken. Er ligt nu een ijzeren ophaalbrug. De Tegenwoordige Staat van Friesland nam in 1788 niet de moeite om het dorp apart te vermelden, maar vatte de dorpen Brongerga, de Knipe en Mildam samen. Wel staat er te lezen: ‘Mildam is eene niet onvermaaklyke buurt, welke, voorzien met eene Kerk en Windkorenmolen, in grootte veele Dorpen overtreft, en gelegen is aan den rydweg tusschen Oude Schoot en Nieuwe Horne, op den wal van den dikwyls gemelden Kuinder stroom.’

De eenvoudige dorpskerk is in 1726 gebouwd, een ongelede en van enige rondboogvensters voorziene zaalkerk met een driezijdig gesloten koor. Naast de torenloze kerk staat een even eenvoudige klokkenstoel met zadeldak. Daarin hangt een in 1688 door Petrus Overney gegoten klok die afkomstig is uit de in 1972 afgebroken klokkenstoel van Hoornsterzwaag. Aan de Schoterlandseweg staat ook de herberg ‘Het Wapen van Schoterland’, reeksen vroege (1922) woningwetwoningen en de gereformeerde kerk uit 1857 met een in 1950 vernieuwde gevel.

Bij de ijzeren ophaalbrug over de Tsjonger, Bruggelaan 10, staat een wit geschilderde enigszins chaletachtige brugwachterwoning in eclectische stijl. De reeks wachterwoningen bij de in 1886/’88 gekanaliseerde Tsjonger of Kuinder, de brug bij Mildam en de sluizen onder Oudehorne, Jubbega en Donkerbroek zijn van eenzelfde type. De woning vormt aan de zuidelijke rand van Mildam met de ijzeren flapbrug een monumentaal ensemble.

Aan de Aaltjelaan (moet zijn: IJntzelaan - red.) kocht kunstenaar Louis le Roy aan het begin van de jaren zeventig een vier hectare groot terrein bij Mildam, een overbemeste cultuursteppe, die hij lukraak inzaaide. De restanten, meer dan 15.000 ton puin, van de stedelijke cultuur zijn gestort om er een eco-kathedraal te vormen. Het is een complexe woekering met overdachte structuren van terrassen, trappen, torens, poorten, gangen en stegen.

Minnertsga is het meest oostelijke terpdorp op de belangrijkste kwelderwal van het oude Barradeel. De terp is vanaf de 8ste eeuw opgeworpen. Sinds het door de gemeentelijke herindeling bij Het Bildt werd ingedeeld, is dit het oudste dorp van de gemeente. In de Tegenwoordige Staat van Friesland uit 1786 is te lezen: ‘Minnertsga is het grootste dorp der Grieteny. Hier vindt men eene zwaaren Kerk en toren, weleer, volgens de overleveringen, gediend hebbende tot eene Vuurbaak, met eene groote dubbele Kerkbuurt, en in den omtrek 40 stemdraagende plaatsen waaronder vanouds veele Adelyke Staten zyn geweest.’ Die stinsen en staten waren onder meer Groot Hermana, onmiddellijk ten oosten van het dorp en Klein Hermana even noordelijker dat het met zijn mooie park tot 1836 heeft volgehouden. Verder: Farnia, Tjessinga, Haytsma, Groot Folta, Folopta die al vroeg zijn verdwenen en meestal zijn vervangen door boerderijen. Helemaal in het zuiden lag Sixma van Andla State dat eind 18de eeuw vervallen raakte en waar ook een boerderij voor in de plaats kwam.

Minnertsga is als grootste dorp korte tijd, van 1820 tot 1832, hoofdplaats van Barradeel geweest, maar het grietenijbestuur is toen naar het centraler Sexbierum verhuisd. Het dorp is vanouds naar het zuiden ontsloten via de Minnertsgaaster Vaart naar de Ried. De doorgaande weg van Tzummarum naar Sint-Jacobiparochie loopt met enkele flauwe bochten over de terp en langs het ruime kerkhof in het midden.

De historische bebouwing is vooral aan weerszijden van deze Ferniawei, Meinardswei en Hermanawei te vinden. Zo staan aan de Meinardswei – eigenlijk de Buorren – twee voormalige cafés niet al te ver van elkaar verwijderd. Het Stationskoffiehuis is een eenvoudig blokvormig gebouw van twee bouwlagen met een schilddak. Ook het huidige café snackbar ’t Centrum is eveneens blokvormig en met twee lagen, dat neoclassicistisch is versierd en beneden etalages bezit met een portiekingang tussen zuiltjes. Mogelijk had het vroeger een winkelfunctie. Op nummer 36 staat een diep 18de-eeuws pand met een topgevel met vlechtingen en een natuurstenen bekroning. Nummer 44 is een fraai pand van één bouwlaag met schildkap. Het front heeft een neo-classicistische ingang met gecanneleerde pilasters en ionische kapitelen. Er staan stoeppalen en een smeedijzeren hek met bloempjes. Op nummer 40 staat een pand met een grote gevelsteen met een voorstelling van de uitdrijving uit het paradijs. Ten noorden van de hoofdstraat duidt de Stationsstraat op een bijzondere functie. Daar is inderdaad het nu voor een andere bedrijfsbestemming gebruikte station van de lokaalspoorweg te vinden, een halte eerste klasse uit 1901.

Aan de westzijde staat de gereformeerde kerk uit 1908, waarvan vooral het elegante torentje opvalt. De hervormde kerk, oorspronkelijk gewijd aan Sint-Martinus, staat op een ruim kerkhof dat is omgeven door een smeedijzeren hek en een kastanjezoom. Het grote laat-gotische kerkgebouw is in verschillende bouwfasen in de 15de en 16de eeuw tot stand gekomen. In 1947 is het gebouw door brand verwoest. De restauratie is meteen begonnen en uit allerlei hoeken van Friesland is niet alleen hulp geboden, maar er kwamen bovendien van veel zijden meubilair en andere inventarisstukken, waardoor de kerk weer kon worden ingericht. Zo ligt op de vloeren een boeiende collectie grafstenen, afkomstig uit de toen gesloopte Galileërkerk in Leeuwarden. De 19de-eeuwse preekstoel is afkomstig uit Blije en het kleine Brabantse orgel is via Wjelsryp naar Minnertsga gekomen. Het muurwerk is grotendeels opgetrokken uit afwisselende lagen rode en gele moppen, wat bij dit grote gebouw bijzonder effectief is. Dit decoratieve werk dateert uit de 16de eeuw. Aan de noordzijde is op de plaats waar een sacristie is afgebroken een stuk 13de-eeuws muurwerk zichtbaar. Er zijn spitsbogige vensters en de muren worden door beren gestut. Het koor heeft een vijfzijdige sluiting. Tegen de noordgevel staat een laat-middeleeuwse toegangspoort met metselmozaïek, gevat in een rechthoekige omlijsting van getordeerde kralen. De toren uit 1505 bestaat uit twee geledingen en een sterk verjongde hoogste geleding met een zadeldak uit 1818, wat Minnertsga een karakteristiek silhouet heeft bezorgd.

Het kleine dorp Mirns wordt voor het eerst vermeld in de 12de eeuw en ligt ten zuiden van het veel grotere Bakhuizen dat op zijn grondgebied is ontstaan. Het bestaat uit twee buurten met vrij open bebouwing. Het noordelijke gedeelte bestaat uit bebouwingsstreken bij de kruising van de Breelenswei en de Murnserdyk naar het zuiden. Het zuidelijke deel is de oorspronkelijke kern en ligt op een meter of vier hoogte op de Mirnser Klif nabij de kust. Het vertoont een begin van komvorming. Daar stond tot in het midden van de 18de eeuw de kerk.

Tussen wat groepjes huizen en enige boerderijen ligt het schilderachtige kerkhof met een klokkenstoel met schilddak, die er al voor 1723 stond. In veel Friese dorpen werden in de oorlogstijd door de bezetter de klokken gevorderd, in Mirns werd niet alleen de klok, maar ook de klokkenstoel oorlogsslachtoffer. Niet door de schuld van de bezetter, maar door een ongeluk van een neerstortende geallieerde Lancester bommenwerper. De klokkenstoel is in een lagere en zwaardere vorm herbouwd. Westelijk staat een eenvoudige middengangswoning op een erf met geschoren hagen, oostelijk een grote stelpboerderij met een trage dakhelling. Aan de Murnserdyk staat bovendien een woonhuis met neoclassicistische karaktertrekken. Bij de Wieldyk nabij de kust staat een kleine Amerikaanse windmotor uit omstreeks 1920. Recentelijk is er nabij de gemeentegrens van Gaasterlân en Nijefurd een omvangrijk buiten gebouwd in de vorm van een middeleeuwse stins, maar dan toch weer in vrij moderne uitdossing.

Voor de kust ligt westelijk het natuurgebied de Mokkebank. Het reservaat ontleent zijn naam aan de grote groepen meeuwen, ‘mokken’, die er broeden. Nu wordt de bank bezocht door andere vogelsoorten. Er is een pad naar een vogelkijkhut. Oostelijk strekt zich de soms tot ruim vijf meter opgestuwde hoge keileemrug van het Mirnser Klif uit, die achter het Rijsterbos ’s zomers zeer druk bezocht wordt. Daar bevindt zich dan ook een paviljoen. Mokkebank en klif worden beheerd door It Fryske Gea.

Moddergat is een klein dijkdorp dat als westelijke uitbreiding op het Westdongeradeelster gebied van het Oostdongeradeelster dorp Paesens is ontstaan. De dorpen worden gescheiden door het water de Paesens, oorspronkelijk een zeeslenk, die zuidwaarts om Oosternijkerk heen naar Dokkum loopt.

Moddergat kent net als het buurdorp Paesens een verleden als vissersdorp. Het bestaat uit twee buurten. Nabij de Paesens ligt De Kamp die aansluit op het buurdorp. Daar is in 1912 de gereformeerde kerk gebouwd, een eclectische zaalkerk met een omlijste ingangspartij en een houten dakruiter op de voorgevel. De Oere – wat de oever betekent – ligt verder westelijk. Het is een gaaf bewaarde vissersnederzetting die na restauratie deels een museumfunctie kreeg. De meeste vissershuizen dateren uit de tweede helft van de 18de eeuw. Ze zijn gewoonlijk in gele baksteen tot één laag opgemetseld en voorzien van een hoge kap die aan de zijde waar de bedsteden kwamen even doorschieten. In Visserspad 4 is de oorspronkelijke indeling bewaard gebleven met een schouw, een bedstedenwand en een betegelde kamer.

Op de zeedijk herinnert een monument aan de stormramp die in de nacht van 5 op 6 maart 1883 vrijwel de gehele vissersvloot van 22 schepen uit Moddergat wegvaagde. Daarbij vonden 83 vissers de dood. De visserij heeft zich nimmer kunnen herstellen. Toch bleef de zee de voornaamste bron van bestaan. Zeevarenden gingen in dienst bij reders die soms veraf woonden, tot Vlaardingen en Emden toe. Tussen de wereldoorlogen ging het in de Waddenzee en Lauwerszee ineens opvallend goed met de garnalen. De Moddergasters pasten zich aan. De garnalen waren niet voor menselijke consumptie, maar werden verwerkt tot eiwitrijk diervoer, puf. Om ze goed te drogen werd een coöperatie gesticht die in 1924 een garnalenfabriek ten westen buiten het dorp stichtte. ‘It grenaatfabryk’, een eenvoudig roodstenen schuur met golfplaten dak, is in 1930 nog uitgebreid. In het begin van de jaren veertig liep na een recordvangst in 1940 de opbrengst snel terug. In 1943 is de fabriek opgeheven.

Molkwerum heette eeuwenlang de Friese Doolhof; het is een archipeldorp en dat is nog te ervaren. De huizen stonden vroeger op eilandjes en ondanks dempingen is het beeld van weleer nog op te roepen, dankzij enkele tussen de huizen door lopende grachtjes. Deze kronkelende watertjes bepaalden de structuur en niet straten met netjes gerooide bebouwing.

Het dorp lag tussen waterpartijen, ten noorden lag de Zuiderzee, ten zuidwesten het uitgestrekte Staverse Meer, dat aan het begin van de 17de eeuw is drooggemalen. Hier woonden varensgasten die voor meestal Amsterdamse reders op vooral de Oostzee voeren. Van het maritieme verleden resteert niets meer. In tegenstelling tot andere stadjes en grote dorpen nabij de voormalige Zuiderzee, heeft Molkwerum niet een compacte structuur met dichte bebouwing, maar is het dorp transparant met allerlei doorkijkjes. Nog steeds lijken de meeste huizen kriskras door elkaar te staan: ze roepen een sfeer op van een bekoorlijke eenvoud. Het voormalige rechthuis, Hellingstrjitte 8, uit 1697 is een hoogtepunt. Het erfgoed van het dorp wordt onder de aandacht gebracht in het bakkerswinkeltje naast de Molkwerumer koekfabriek. De winkel is nostalgisch ingericht.

De hervormde kerk is in 1850 gebouwd en de zadeldaktoren is uit 1799. De kerk bezit een oude koperen doopbekkenhouder en drie koperen kronen, waarvan de oudste uit het einde van de 16de eeuw dateert. De tweede uit 1648 bezit schildjes met klederdracht en de derde is in de 18de eeuw vervaardigd.

Molkwerums bloeiperiode viel tussen het midden van de 16de en het einde van de 17de eeuw. Nadat de koopvaardij op de Oostzeelanden stagneerde, schakelden de Molkwerumer schippers over op de visserij. De Staverse jollen konden in de baai voor de kust worden afgemeerd. Het Wijd, met een kom bij de sluis in de zeedijk, zorgde voor een waterverbinding. Die is nog maar net te herkennen; het haventje is in de jaren zestig grotendeels gedempt en de sluis gesloopt. Alleen de sluiswachterwoning en de natuurstenen trap over de dijk zijn behouden gebleven.

Morra is een terpdorp dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling is ontstaan. De ovale, niet zeer hoge terp is prachtig te ervaren, omdat de meeste bebouwing geconcentreerd binnen de volledige ringweg ligt. De externe bebouwing staat, op enige concentratie aan de noordoostzijde en enkele grote boerderijen aan de oostzijde na, op eerbiedwaardige afstand. Zoals enkele monumentale boerderijen ten noorden van het dorp. Behalve een kleine kop-rompboerderij (1772) met dwarsvleugel aan de Grutte Buorren, is er op de terp geen agrarische bebouwing te vinden.

De tweelingdorpen Morra en Lioessens zijn op sociaal en maatschappelijk terrein aan elkaar gebonden, maar ze verschillen historisch, geografisch en stedenbouwkundig sterk. Bovendien vertoont de landschappelijke ruimte tussen de dorpen, een afstand van ongeveer 500 meter, opmerkelijke verschillen. Er vindt de overgang plaats van het lage weidegebied rond Morra naar het ruim een meter hoger liggende akkerbouwgebied rond Lioessens. De tot Dijkstervaart getemde oude kwelderslenk vormt er ongeveer de grens van. Op die grens liggen de sporen van vernieuwende, bedrijvige ontwikkelingen uit het begin van de 20ste eeuw. Ze vormen nog steeds een spannend gebied, een soort buurschap, dat de landschappelijke perspectieven van Morra en Lioessens over en weer verhevigen. Hoewel de bedrijvige en infrastructurele dynamiek van zuivelfabriek (1915) en spoorweg (1909) is verdwenen, hebben de ontwikkelingen wel sporen achtergelaten: de fabriek en het station, die beide tot Lioessens worden gerekend.

De oorspronkelijk aan Johannes de Evangelist toegewijde vroeg-gotische kerk is vrij gaaf. Het gebouw is in de tweede helft van de 13de eeuw van kloostermoppen opgetrokken. Het vijfzijdig gesloten koor heeft vensters met kraalprofielen en de gevelvallen worden afgesloten met tandlijsten. Midden in de noordelijke gevel heeft een dichtgezette ingang een sleutelgatvorm. De westzijde is in 1843 vernieuwd en met een elegant neoclassicistisch houten torentje bekroond. Het interieur bevat veel fraaie elementen, waaronder 16de tot 18de-eeuwse zerken en een klein maniëristisch marmeren epitaaf uit 1625 voor Wopke van Scheltema en Frouck Roorda van Genum.

Mûnein is een streekdorp dat tot 1948 bij Oentsjerk hoorde en toen de status van zelfstandig dorp kreeg. Het dorp bestaat uit buurten aan weerszijden van verschillende wegen en paden die langs de Dr. Kijlstraweg hier en daar verdichtingen kennen en bij de kruising met de Jelte Binneswei tot een soort dorpskom zijn gevormd.

Het dorp heeft zijn naam te danken aan een molen die helemaal in het oosten, tegen de grens met Dantumadeel stond. Op de grietenijkaart van Tytsjerksteradiel in de Schotanusatlas staat de molen aangegeven, vlakbij het meertje De Zwarte Broek dat toen veel uitgestrekter was dan tegenwoordig. Op de kaart in de Eekhoff-atlas is de molen verdwenen. Het dorp had toen geen hoogtepunt meer, want het heeft nooit een kerk gehad.

Pas omstreeks 1900 kwam er, en nu aan de zuidoostelijke marge van het dorp, weer een hoogtepunt: de vlasfabriek met een flinke schoorsteenpijp, door de filantroop Th.M.Th. van Welderen baron Rengers gesticht voor de werkgelegenheid. Het niet meer in bedrijf zijnde complex is met zorg van gele steen gebouwd. Het hoogste, onder een dubbel zadeldak gevatte gedeelte is gedekt met Friese gegolfde pannen die om en om grijs gesmoord en oranjerood zijn. Het levert een decoratief beeld op. Daarachter strekt zich een lagere vleugel uit waardoor een mooie spanning tussen verticale en horizontale elementen is ontstaan.

De meeste bebouwing is ingetogen, al staan er in en bij het dorp ook enkele flinke boerderijen, zoals die uit 1880 aan de Kaetsjemuoiwei 28. Op nummer 37 staat een huis uit 1751 dat gedeeltelijk van kloostermoppen is gebouwd. De in 1905 opgerichte ‘Vereeniging tot verbetering van de volkshuisvesting in de dorpen Giekerk, Oenkerk en Oudkerk’ bouwde in 1907 en 1908 aan de Kaetsjemuoiwei en Dr. Kijlstraweg vier dubbele arbeiderswoningen, de vroegste woningwetwoningen op het platteland van Friesland. Ze staan er nog steeds, maar zijn tot vier woningen samengevoegd. Meteen na de Tweede Wereldoorlog is aan de Dr. Kijlstraweg een fraaie rij volkswoningen gebouwd in de traditionalistische trant van de Delftse School.

Munnekeburen is een streekdorp dat waarschijnlijk in de late Middeleeuwen aan de Padsloot is ontstaan. Vanaf het zuiden, vanaf Spanga, liep de Padsloot in een boog door de westelijke hoek van Weststellingwerf om ook de dorpen Scherpenzeel, Munnekeburen en een deel van Oldelamer te ontsluiten. Naast de sloot liep een voetpad. Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 staat de bebouwing van het streekdorp bij deze sloot aangegeven, terwijl aan de even westelijker gelegen weg, de Grindweg die nu de voornaamste verkeersverbinding vormt, bijna nog geen bebouwing staat.

De Tegenwoordige Staat van Friesland wist in 1788 niet veel te melden, wel dat aan de Grindweg al wat meer bebouwing is ontstaan: ‘dit Dorpje, ten Noorden van ’t voorige Scherpenzeel, op dezelfde wyze gelegen, heeft ook eene Kerk, met een klein spitsje; zynde de huizen gebouwd aan denzelfden rydweg, waar aan ook de twee voorgaande Dorpen liggen, als mede aan de vaart, de Padsloot genaamd, die van Spangen, voorby Scherpenzeel, hier door loopt, tot aan den Weerdyk.’

Het dorp heeft in 1825 veel schade ondervonden van de stormvloed. Huizen werden vernield en de kerk stond op instorten. Op de kaart in de atlas van Eekhoff uit 1850 is nog nauwelijks te zien dat het dorp zich van de Bandsloot naar de Grindweg aan het verplaatsen was. Deze twee dorpsassen kwamen bij de kerk dichtbij elkaar en daar was al enige verdichting in de bebouwing ontstaan. Gedurende de 19de eeuw bood naast landbouw de vervening veel werk en dat is op de kaart met de vergraven landen te zien.

De aardig gedetailleerde, driezijdig gesloten kerk uit 1806 heeft een houten geveltoren. Het gebouw is in 1860 ingrijpend verbouwd. Munnekeburen is nog steeds een karakteristiek streekdorp met vrij dichte lintbebouwing. Door het kronkelige beloop van de Grindweg en de niet consequent aangehouden rooilijnen levert dit levendige dorpsgezichten op. De bebouwing aan de oudere as van de Padsloot is veel losser.

Munnekezijl is een komdorp, dat in de late Middeleeuwen is ontstaan bij de in 1476, door de cisterciënzer monniken van Gerkesklooster geslagen sluis in de Lauwers die het door hen ingedijkte land moest beschermen. De sluis is een paar keer verlegd en vernieuwd. Er is aan het einde van de 16de eeuw een verdedigingsschans aangelegd. De bouw van de huidige sluis in 1741 vormde een onderdeel in de verbetering van het Zijldiep en Munnekezijlsterried. In de jaren 1874/’77 is de dijk van Nitterhoek en Zoutkamp aangelegd en zo werden de dijken bij Munnekezijl slaperdijken en had de sluis geen zeekerende functie meer.

In 1882 werd iets oostelijker ter bevordering van de afwatering een stroomkanaal gegraven en een grote spuisluis aangelegd. Deze indrukwekkende sluis bestaat uit elf afsluitbare stroomgaten en aan de buitenzijde een van steunberen voorziene hoge keermuur. Aan de binnenzijde is een brug over de stroomgaten gelegd.

De nederzetting die zich ten westen van de sluis ontwikkelde is, ondanks dat er in 1665 al een kerk werd gesticht, lang een buurschap onder Burum gebleven. De kerk is in 1899 vernieuwd in een min of meer neorenaissancestijl naar ontwerp van de in deze streek zeer actieve architect H.A. Zondag. Het is een zaalkerk met een sierlijk toegangsportaal en een opengewerkt houten torentje op de voorgevel dat nog uit een verbouwing van 1856 dateert.

De gereformeerden lieten in 1913/’14 een naar verhouding flinke kerk bouwen naar ontwerp van architect Egbert Reitsma. Ook dit is een zaalkerk maar deze heeft een uit de voorgevel gebouwde toren die met flankerende ruimten een aardige frontpartij vormen.

Een derde bouwwerk dat het dorp silhouet verschaft is de Munnekezijlstermolen die ook wel ‘Rust Roest’ wordt genoemd. Het is een met riet gedekte achtkante stellingmolen op een stenen onderbouw uit 1856. Hij is als pelmolen gebouwd maar nu als korenmolen in gebruik. Aan de randen en in de buurt van het dorp zijn veel monumentale boerderijen te vinden.


Archivering van erfgoedinformatie met het ErfgoedCMSâ„¢

Bent u geïnteresseerd in erfgoedinformatie en hoe u dit op een professionele en duurzame manier kunt ontsluiten op het internet, dan is het volgende voor u van belang.

Sinds kort is er namelijk het ErfgoedCMSâ„¢ van DeeEnAa. Met dit op maat gemaakte ErfgoedCMSâ„¢ kan ieder dorp of iedere stad haar erfgoedinformatie registreren, rubriceren en ontsluiten. Daarnaast kan het ErfgoedCMSâ„¢ worden ingezet als webshop voor lokale producten en kan het de basis vormen voor dorps- of stadswandelingen compleet met QR-code bordjes.

Voor meer informatie over dit onderwerp verwijzen wij u graag naar de pagina over het ErfgoedCMSâ„¢ op de ErfgoedCMS-website via onderstaande knop.