De kerk staat op een hoog en ruim kerkhof midden op de dorpswierde. Zij is in de tweede helft van de 13de eeuw totstandgekomen, waarbij het schip in de muren aan de binnenzijde hergebruikte tufsteen bevat. Het is aan de buitenzijde een door lisenen in zes traveeën geleed bouwwerk dat met de gereconstrueerde licht spitsbogige vensters een romano-gotisch karakter bezit. In de rechte koorsluiting staat een drietal van zulke vensters. Aan de noordzijde zijn twee dichtgezette ingangen te zien en bij het koor een fraai geprofileerde hagioscoop. Aan de zuidzijde is de ingang in de vierde travee nog aanwezig.

De meer dan vijftig meter hoge toren is tussen 1646 en 1652 verrezen. De toren heeft vier, door natuurstenen waterlijsten gescheiden geledingen en de gehele romp is versierd met hoekblokken van natuursteen. Alle gevelopeningen van vensters en galmgaten zijn geprofileerd en licht spitsbogig. De eerste geleding bezit kleine vensters en aan de westzijde zit de ingang. De tweede geleding heeft hogere vensters (en op de zuidwestelijke hoek een zonnewijzer), in de derde staan twee kleine vensters aan weerszijden van een rechthoekige spaarnis en de vierde bevat aan elke zijde twee galmgaten. Op de romp wordt na de verjonging door een tentdak de toren voortgezet met een achtkant met hoekblokken en balustradedeuren, waarna een koepel met kroon volgt.

Het interieur wordt gedekt door meloenvormige koepelgewelven met slanke ribben. In het muurwerk herinneren allerlei nissen, een piscina en mogelijk zij-altaarnissen, aan voorreformatorische tijden. Verreweg het oud ste inventarisstuk is de tufstenen doopvont uit de 12de eeuw die behakt is met rondboognissen. Het deftige meubilair, inclusief herenbank, in Lodewijk XVI-stijl uit de jaren 1811-’14 verleent aan het geheel een waardige stemming. Het is allemaal gemaakt in opdracht van collator Goosen Geurt Alberda van Dijksterhuis door de in deze periode vooraanstaande houtsnijder Matthijs Walles en diens zoon. De preekstoel vertoont gebeurtenissen van Christus’ leven: Geboorte, Vlucht naar Egypte, Graflegging, Hemelvaart en Opstanding. Het orgel is in dezelfde periode gemaakt door N.A. Lohman & Zn.

De kerk staat op een zeer hoge wierde en zij is een van de oudste bakstenen kerken van Groningen. Die leeftijd is aan het muurwerk moeilijk af te lezen. Aan de zuidzijde zijn in de bovenzone restanten van een breed, rechthoekig spaarveld te bespeuren. Aan de noordzijde is deze te ervaren aan de rollaag en de sprong in het metselwerk. Zo duiden aan de zuidkant enkele bouwnaden op vroegere kleine romaanse vensters, terwijl aan de noordzijde naast bouwnaden ook een compleet spoor van zo’n venster zit. De zuidmuur laat een spoor van een dichtgemetselde, rondbogige ingang zien. In de zuidmuur zit de huidige ingang in een gepleisterde spitsboognis die net als het noordelijke dichtgemetselde exemplaar uit de 15de eeuw stamt. De grote spitsboogvensters aan deze zijde zijn 16de-eeuws, terwijl de smalle, hoge rondboogvensters in de noordmuur 15de-eeuws of misschien ouder zijn. De eenbeukige kerk bezat een halfronde koorapsis maar deze is in 1845 afgebroken; de oostelijke muur is opnieuw opgetrokken. De toren met ingesnoerde spits is van 1710.

Inwendig is de kerkruimte gedekt door een vlak balkenplafond. Het taps uitlopen van het zuidelijke muurwerk valt onmiddellijk op. Er zijn na-reformatorische muurschilderingen uit het einde van de 16de eeuw: biezen en om de zuidelijke vensters grijze blokken. Op deze wand is een cirkelvormige band in baksteenimitatie als suggestie van een venster te zien. Er is een fragment van een zuil en een renaissancecartouche met de spreuk: ‘Salich sint si die hier vergaren. Die Godes woort horen en dat bewaren’. Op de noordwand zit een tempeltje. In 1845 is de inrichting gewijzigd in een fraai liturgisch centrum. De preekstoel uit 1645 tegen de nieuwe oostelijke sluitmuur wordt geflankeerd door stukken van de oude koorafscheiding en daaromheen is een ruim, halfrond doophek gemaakt. De kerkenraadsbanken bevatten elementen uit de 17de eeuw. In de noordwand is de zerk verwerkt van Reint Alberda, gestorven in 1724.

Het orgel, oorspronkelijk van Arp Schnitger uit 1704, is later door P. van Oeckelen gewijzigd. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De langgerekte kerk van Engelbert is van middeleeuwse oorsprong, maar is een paar keer ingrijpend om niet te zeggen op dramatische wijze gewijzigd, waardoor het gebouw minder oud lijkt. Vooral de pleisterlaag heeft het aanzien veranderd. Boven de zwaar geprofileerd omlijste ingang met halfrond bovenlicht zit een cartouche met de mededeling: ‘Herbouwd anno 1904’. De cartouche dateert overigens al van 1779, toen ook al vernieuwingen plaatsvonden. Toch is al aan het sterk wijkende muurwerk te zien dat het gebouw een lange geschiedenis heeft. Het kerkschip is krom, de noordmuur buikt sterk in en de zuidmuur in iets mindere mate uit waardoor het schip in zuidelijke richting lijkt om te vallen. In 1779 en vooral in 1904 zijn aan het oude gebouw vernieuwingen verricht, waarbij de laatste keer uitwendig de pleisterlaag is aangebracht. De kerk bezit in de noord- en zuidmuur brede spitsboogvensters. Twee van de drie sluitmuren van het van steunberen voorziene koor kregen smalle lancetvensters.

In 1904 kreeg het interieur een vlak plafond met een decoratief latjespatroon. In 1948 en in 1972 onderging de kerk nogmaals vernieuwingen, waarbij veel waardevols uit de kerk is verwijderd. Het koor is door een muur van het schip gescheiden en er kwamen gewassen grindtegels op de vloer. De wanden zijn met plaatmateriaal betimmerd en de sacraments-nis in de noordwand is daarvoor uit de muur gehakt. Iemand met erbarmen voor deze bijzondere nis met de decoratieve, laatgotische bekroning heeft de brokstukken opgespoord en bewaard en ze zijn bij de recente restauratie teruggegeven om het geheel te kunnen herplaatsen. De preekstoel is in 1972 overgedragen aan de kerk van Baflo, maar binnenkort zal na restauratie de preekstoel uit de kerk van het ontmantelde dorp Heveskes hier worden geplaatst. Bij de jongste restauratie zijn in de zuidelijke koorwand bovendien de restanten van een piscinanis aan het licht gebracht. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken die de kerk geleidelijk in haar waardigheid herstelt.

De kerk staat op de hoge, voor driekwart afgegraven wierde. De wierde kreeg bekend-heid doordat A.E. van Giffen er van 1931 tot 1934 archeologisch onderzoek deed. De route naar het hoge kerkhof voert door de gevarieerde dorpsbebouwing – met het voormalige gemeentehuis dat het Wierdenmuseum herbergt – naar een monumentaal toegangshek. De klokkentoren dateert uit de 13de eeuw. Binnen zorgen spitsbogen voor het afwenden van de druk van het zware muurwerk. Tegen de westzijde is in 1886 het torenhuis gebouwd dat de kosterswoning en de school heeft bevat en nu als vergaderlokaal dienst doet. De noordmuur bestaat uit oude kloostermoppen.

De 13de-eeuwse romaanse zaalkerk heeft een vijfzijdig gesloten koor, dat inwendig half rond is afgewerkt. In deze sluiting staan drie rondboogvensters en in de meest zuidelijke koormuur zit een hagioscoop. De overgang van koor en schip is aan beide zijden met een lisene geaccentueerd. Verder zijn de muren van het schip ongeleed en er staan hooggeplaatste kleine rondboogvensters in die bij de restauratie in 1959 zijn gereconstrueerd naar gevonden sporen. Aan de zuidzijde zijn twee dichtgemetselde ingangen te zien, die voor de mannen en die voor de priester. Aan de noordzijde is de vrouweningang ook dichtgemetseld. Meer naar het westen zijn aan beide zijden gotische ingangen in spitsboognissen aangebracht en weer dichtgemaakt. De vrij nieuwe toegang staat nu in de westmuur. In de noordmuur is dichtbij het koor een opmerkelijke hagioscoop te zien: in een knielnis.

De kerkruimte wordt gedekt door een vlak balkenplafond uit 1662. De dichtgezette ingangen zijn in de wanden te zien en in het koor zitten in de muur enkele kleine nissen. In de vloer van het koor ligt een groep grafzerken, zowel in gotische als renaissancestijl. De preekstoel en het doophek zijn in 1711 gemaakt met fraai snijwerk van Jan de Rijk. De herenbank dateert uit de 18de eeuw en draagt het wapen van de familie Van Swinderen. Het orgel is in 1793 door H.H.Freytag geplaatst.

De kerk midden op de wierde van Feerwerd doet niet oud aan. Reden hiervoor is de pleistermantel die zij draagt. De toren, ook verpakt in pleister, lijkt wel oud omdat hij wat scheef en krom staat. Maar het is precies omgekeerd: de kerk dateert met haar dikke muren uit de eerste helft van de 13de eeuw, is gebouwd van (niet zichtbare) kloostermoppen en bezat een stenen overwelving. De toren is pas in 1859 verrezen. Een stichtingssteen in de westelijke gevel wijst daarop. De noord- en zuidmuur van het kerkschip wijken naar boven uiteen, een duidelijke aanwijzing dat de ruimte in steen overwelfd is geweest.

De vensters, in de 19de eeuw gelijk met het aanbrengen van de bepleistering vergroot, geven de gewelfvakken aan. Inwendig zijn achter het pleisterwerk de muraalbogen verstopt, evenals de sporen van de middeleeuwse ingangen. De rechte koorsluiting met licht muurwerk is niet middeleeuws. De bepleistering is waarschijnlijk gelijk met de torenbouw aangebracht. Deze is op het schip vlak uitgevoerd met een blokkensuggestie op de hoeken. De toren en de westelijke vleugelmuren hebben schijnvoegen gekregen. In de westmuren is een nissensuggestie aangebracht. De langsmuren kregen elk vier lisenen die niet corresponderen met de oorspronkelijke driedeling. De toren gaat onversneden op, heeft een ingesnoerde spits en in de westgevel de ingang en een rondboogvenster. Aan noord- en zuidzijde zitten galmgaten en alle zijden hebben een uurwerkplaat.

De kerkruimte is gedekt met een gedrukt tongewelf met trekbalken. In de kerkvloer liggen verschillende gebeeldhouwde zerken uit de 15de tot de 17de eeuw, onder meer voor de bewoners van de Kleine en Grote Borg. Onder het koor zit de grafkelder voor de familie Andringa van de Grote Borg. Het liturgisch centrum bevindt zich aan de oostzijde met een preekstoel met klankbord, een herenbank en een avondmaaltafel uit de 17de eeuw. Het 19de-eeuwse koorhek met lezenaar is voorzien van decoratieve gietijzeren roosters. Op de westgalerij staat een loos orgelfront. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

Aan de kerk tekent zich een bewogen bouwgeschiedenis af, maar hoe deze verliep moet toch ook uit geschreven bronnen worden gehaald. Vanouds bestond Finsterwolde uit twee kernen, West- en Oost-Finsterwolde. De laatste is, met de daarop staande Sint-Nicolaaskerk, door stormvloeden die de Dollard deden ontstaan verzwolgen. Aan welke heilige de kerk van West-Finsterwolde was gewijd, is nog niet bekend. Oorspronkelijk was zij een romano-gotische kruiskerk uit omstreeks 1275. Zij heeft de dwarsbeuk en het koor verloren; alleen het hoge schip bleef over. Dat is sterk gewijzigd, maar de muren bezitten aan de buitenzijde nog wel de rondbogige spaarvelden tussen colonnetten met kapiteeltjes uit de late 13de eeuw, waarin aan zuid- en noordzijde spitsboogvensters zijn gebroken. Onder het in 1852 aangebrachte tongewelf is in de wanden aan de binnenzijde nog het triforium, een hoge nissenarcade, aanwezig. Hoog in het uitwendige metselwerk zitten rechthoekige nissen – één aan de noordzijde, vier aan de zuidzijde – die daar ook sporen van zijn.

De driezijdige koorsluiting is mogelijk aangebracht na een dorpsbrand in 1586 en de gepleisterde westgevel in een merkwaardige mengstijl is uit de tijd van de grote verbouwing in 1852. Spitsboognissen tussen colonnetten met kapitelen verwijzen naar de gotiek, de geblokte hoekpenanten en de ingang met pilasters en een segmentvormig timpaan naar het classicisme.

De aan de weg ten noordwesten van de kerk staande losse toren is in 1822 gebouwd. Hij is ongeleed, beneden voorzien van een poortdoorgang en hij kreeg op de hoeken in een classicistische trant verwerkte dichte reeks van neggen. Na een balustrade bestaat de fraai gedetailleerde bekroning uit een achtzijdige lantaarn met een naaldspits.

Onder het houten tongewelf van het inwendige bezit de kerk harmonieus meubilair uit het begin van de 19de eeuw. De preekstoel (1806) heeft een kuip met personificaties van de kardinale deugden en voorstellingen van de evangelisten. Het doophek (1817) heeft vaasvormige balusters in empire-stijl. De herenbank van de familie Heddema dateert van 1813 en het orgel is in 1808 gebouwd door H.H. Freytag.

Op een wierde met ringsloot staat in het open landschap het bakstenen kerkje van Fransum, slechts gezelschap gehouden door een boerderij en een woning. Het schip dateert uit het begin van de 13de eeuw en vertoont romaanse sporen. Naast een aantal bij de restauratie van 1948-’50 toegevoegde seg-mentvormige vensters staat in de zuidgevel een rondboogvenster en in de noordmuur is een dichtgemetseld rondboogvenster te zien. In de zuidelijke schipmuur, nabij de overgang naar het koor, staat laag een smal venstertje.

Alle vensters zijn sinds de restauratie met glas-in-lood gevuld. Het muurwerk is geleed door lisenen. De zuidelijke ingang onder een korfboog is nog in gebruik; de noordelijke, segmentvormig gedekt en omvat door een rondboog met een koppenlijst van donker gesinterde steen, is dichtgemetseld. In de gesloten westelijke sluitgevel staat een spitsboognis. Op de westzijde van het dak is in 1809 een houten torentje geplaatst, bekroond door een achtzijdige lantaarn en met een luidklok uit 1704 van Mamees Fremy. Het in verhouding vrij ruime koor dateert uit het begin van de 16de eeuw en vertoont laatgotische karakteristieken. Het is één travee diep en heeft op de hoeken van de sluiting tweemaal versneden steunberen en brede spitsboogvensters met een stenen tracering.

Het kerkschip is gedekt door een vlak balkenplafond. In het dikke muurwerk zitten enkele nissen. De laaggeplaatste in de zuidelijke koormuur is waarschijnlijk een piscina. De preekstoel van bak- en natuursteen is in alle eenvoud het pronkstuk van de kerk. Hij staat tegen de zuidmuur nabij het smalle venster, is zeszijdig en voorzien van een stenen trap met gesloten leuning. De kuipbodem wordt gevormd door meervoudig geprofi-leerde banden en randen die op een korte kolom met een laatgotisch, voluutvormig kapiteel rusten. De bovenrand van de kuip heeft een elegant uitzwenkend profiel. In de koorsluiting is in 1976 een klein orgel geplaatst, een serie-instrument van de firma Pels.

Het kerkje wordt sinds 1909 niet meer voor de eredienst gebruikt en is sinds 1979 eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De kerk staat op een ruim en met een eenvoudig hek omvat kerkhof aan de rand van het dorp. De nu incomplete kruiskerk kwam in het derde kwart van de 13de eeuw in een rijke romano-gotische stijl tot stand. In het midden van de 19de eeuw zijn er plannen geweest om de kerk af te breken; in 1859 is het schip inderdaad gesloopt maar het transept en het rechtgesloten koor bleven behouden. Aan de schipzijde werd de kerk pas in 1886 met houten schotwerk gedicht om bij de restauratie van 1941 tot 1943 een bakstenen sluitgevel met een lage voorbouw te krijgen. Toen zijn ook de contouren van het schip op het kerkhof aangegeven. Aan de westzijde zijn bovendien de aanzetten van de schipmuren blijven zitten waardoor het dramatische verlies zichtbaar is gebleven.

Alle negen gevelgedeelten zijn rijk versierd met spaarvelden, nissen en rijk geprofileerde vensters in licht spitsbogige, bijna rondbogige hoofdvormen. Alle zes hoeken van transeptarmen en koor worden geschoord door onversneden steunberen en de recht beëindigde muren worden bekroond door rondboogfriezen. Aan de achterzijde van de kerk zien we de westelijke muren van het transept met indelingen in beneden- en bovenzones. Beneden zien we spaarvelden, boven zitten nissen aan weerszijden van twee rondboogvensters met rondstaven in de geprofileerde dagkanten. De nissen zijn gevuld met kepervormig metselmozaïek waarbij het grootste deel in strekken, maar het bovenste gedeelte in koppen van baksteen is uitgevoerd. Een siermotief dat ook in de nissen van de andere gevels voorkomt. Het geledingsschema van spaarvelden, nissen en vensters werd, getuige de resterende muurfragmenten, over de gevels van het schip voortgezet. De zuidelijke en noordelijke sluitgevels van het transept bezitten beneden vier spaarvelden, waarvan één hoger is opgetrokken om in een van rondstaven gevormde sleutelgatvormige binnennis, een korfbogig gesloten ingang te bevatten.

Ook hier zitten in de bovenzone nissen met kepervormig metselmozaïek aan weerszijden van twee vensters. De geveltoppen kregen een rijke plastiek van rondboognissen waarbij de rondstaven tot dubbele colonnetten zijn gevormd en de vullingen weer kepervormig metselmozaïek vertonen. De gevels worden bekroond door klimmende boogfriezen. De oostelijke muren van het transept bezitten aan de zijkanten twee vanaf het maaiveld hoog oprijzende rondbogige spaarvelden met rondstaven en deels metselmozaïek in kepervorm. In de benedenzone staan twee kleine rondboogvensters en daarboven een enkel groter venster in deze vorm. De zijgevels van het koor hebben weer twee zones, beneden met spaarvelden met in de koppen metselmozaïek en boven twee door rondstaven omrande vensters en één nis. Aan de zuidzijde zijn in de benedenzone twee kleine vensters toegevoegd.

De ongelede zadeldaktoren staat los ten noordoosten van de kerk. Hij dateert ook uit het derde kwart van de 13de eeuw en heeft beneden een geprofileerde rondboogingang en boven rondbogige galmgaten.

Binnen worden viering, transeptarmen en koor overwelfd met stenen, meloenvormige koepelgewelven, elk voorzien van acht ronde ribben die in ster- en rozetvorm worden vergaard. De ribben, gordel- en scheibogen zijn blokvormig gepolychromeerd met rood, oker en blauwgrijze tinten. De gewelven bezitten figurale voorstellingen uit de vroege 16de eeuw die mogelijk geschilderd zijn door Jan van Aken. Op het gewelf van de viering zien we de vier evangelisten leunend liggen met hun symbolen, in het koor zijn fantasiefiguren, waaronder griffioenen, aangebracht en in het transept zien we de bekende momenten uit het leven van Christus: in de noordelijke dwarsarm de Annunciatie, de Geboorte, de Aanbidding der Wijzen en de Dood van Maria en in de zuidelijke arm de Hof van Olijven, Jezus voor Pilatus, de Kruisiging en de Verrijzenis. Op de wanden van de zuidelijke arm zijn ook nog onduidelijke schilderingen te zien. In de vloer liggen en tegen de wanden staan verschillende gebeeldhouwde zerken.

De preekstoel met klankbord in Lodewijk XIV-stijl dateert van omstreeks 1740. Op de kuippanelen is rijk floraal snijwerk aangebracht. De herenbank die in het gesneden rugschot de wapens van Bernhard Julsingh en Decia Rengers draagt, is omstreeks 1669 door Goosen Groenewolt vervaardigd. Tegen de koorsluiting heeft het grote orgel alle ruimte. Het instrument is in 1851 gebouwd door P. van Oeckelen. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De kerk met zadeldaktoren staat midden op de dorpswierde op een kerkhof dat is omgeven door een ijzeren hek. Tot de restauratie in 1976 was de bouwgeschiedenis verstopt achter een 19de-eeuwse pleisterlaag. Nu is te zien dat het koor het oudste, romano-gotische gedeelte van het geheel is. Het is vijfzijdig gesloten met ronde, bakstenen colonnetten op de hoeken. De koormuren worden geschoord door lage, wigvormige steunberen en ook het schip heeft aan beide zijden zulke stutten. Beide schipmuren zijn geopend met vrij grote rondboogvensters uit de 18de of 19de eeuw. Hier en daar zijn in schip en koorsluiting de vage sporen van weggewerkte kleine vensters te zien en in de zuidmuur zien we ook een moet van een vroegere ingang. De forse zadeldaktoren heeft drie, door zandstenen waterlijsten gescheiden geledingen. Hij is in 1738 deels ingestort en in 1751 herbouwd met de westgevel voorzien van voluten. De gedenksteen zit in de westgevel boven de huidige ingang.

Binnen wordt de kerkruimte gedekt door een houten tongewelf dat zowel aan de koorzijde als aan de zijde boven de orgelgalerij koorvormig is gesloten. De ruimte heeft oorspronkelijk ongetwijfeld stenen gewelven gehad, maar daar zijn geen sporen meer van. De inwendig halfronde koorsluiting is rijk versierd met vijf ondiepe, hoge spitsboognissen waarin beneden diepe, geschulpte rondbogige spaarnissen zijn aangebracht. In de rand van een van de zuidelijke nissen zit een kleine spitsbogige nis, mogelijk een piscina. De eenvoudige, deftige preekstoel met klankbord dateert uit de 18de eeuw. De ertegenover staande herenbank draagt een rococo kuifstuk met wapen op het rugschot. De kleine avondmaaltafel is in sierlijke barokke vormen gesneden en heeft een marmeren blad. Het grote orgel is vervaardigd in 1809 door L. van Dam uit Leeuwarden en is door dezelfde orgelmakerij in 1834 met nog een klavier uitgebreid. In de torenruimte zijn tegen een wand een grote gebeeldhouwde zerk uit 1538 en een sarcofaagdeksel met zonneraderen uit de 12de eeuw geplaatst. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De kerk, in de middeleeuwen gewijd aan Sint-Pancratius, is in de eerste helft van de 13de eeuw in tufsteen gebouwd en in de tweede helft van die eeuw in baksteen verhoogd. In het begin van de 14de eeuw volgde de bouw van het vijfzijdig gesloten koor met steunberen. Volgens de gevelsteen is het koor in 1865 onder leiding van bouwmeester J.C. Bolmeijer ‘verbeterd en grootendeels vernieuwd’. De muren van het schip hebben een onregelmatige indeling. Hier en daar zitten nog velden tufsteen, maar baksteen overheerst. Op allerlei plaatsen zijn vensters van verschillende formaten en vormen aangebracht of juist dichtgemetseld. Aan de westzijde van de noordmuur staat een dichtgemetselde ingang. Die zal ook in de zuidmuur hebben gezeten en daar is deze vervangen door een spitsboogvenster.

Het onderste gedeelte van de vier geledingen tellende zadeldaktoren is omstreeks 1200 gebouwd met in de onderste twee geledingen rondbogige spaarnissen die in de tweede geleding fraaie driepasjes hebben. De toren bevat op de begane grond een fraai gemetseld, bakstenen, ribloos koepelgewelf. Een aanzienlijke verhoging volgde in 1554, waarvan een fraaie in gotische minuskels gestelde gevelsteen in de noordelijke muur getuigt. Daarna is de toren in 1703, 1714 en 1885 hersteld. In de vierde geleding zitten aan elke zijde twee galmgaten. De luidklok is van 1435.

Het interieur heeft koepelgewelven uit de 13de eeuw met in de eerste twee vakken acht ronde ribben, in het derde, het vieringvak, vier ribben en in de koorsluiting weer acht ribben. De gewelven kregen in de bouwtijd, de 13de eeuw, beschilderingen, maar bij een herstelbeurt in 1571 zijn de gewelven opnieuw gedecoreerd in de voor kerken zeldzame renaissancestijl. Een rolwerkcartouche met tekst getuigt daarvan: ‘Int jaer 1571 is deze kercke neis gerepareert unde ghestoffert bii tiden als den erbaren errentfeste luit. Klant, joncker unde hovelinck toe Godlinse …’. Aan de cartouche hangen blinde wapenschildjes aan ringen tussen koorden met kwasten. De zware renaissance-schilderingen domineren, slechts hier en daar schemert de 13de eeuw tevoorschijn. In het koorgewelf bijvoorbeeld, waar in de gewelfring het Lam Gods is afgebeeld en op twee gewelfschelpen de symbolen van twee evangelisten zijn te ontwaren. Het eerste gewelf is versierd met renaissance-ornament op en rond de ribben, waarbij, net als op de andere gewelven, de gesuggereerde ribklemmen opvallen. Ook is op dit gewelf een vrouwenfiguur in klokvormige rok en een man in lange mantel met een zwaard te zien, mogelijk het echtpaar dat opdracht gaf. De man kan ook Pancratius zijn die door onthoofding om het leven kwam. Het tweede gewelf is nog overdadiger versierd rond de ribben en de gordelbogen. Het derde gewelf is rustiger; op elk van de vier gewelfschelpen staat een mannenfiguurtje in Spaanse kledij die een soort schommel lijkt vast te houden.

In het in 1865 door een muur met vensters en doorgang afgescheiden koor staat een halfvrijstaand, hoog sacramentshuis uit de eerste helft van de 15de eeuw. Het is gepleisterd en beschilderd in een baksteenimitatie. Boven de nis zit gotisch traceerwerk in een zandsteenimitatie en daarboven een tweede nis met een bekroning van piramide-vormige pinakels. In de kerkvloer liggen gebeeldhouwde grafzerken, waarvan de zandstenen priesterzerk (1541) voor Werner Alberts in gotische stijl opvalt.

Het interieur bevat gaaf, deels eerste helft 17de-eeuws meubilair en kerkbanken met gedraaide knoppen. Tegenover de preekstoel staat een reeks banken met bolle en met rankwerk en parelsnoeren versierde randen op de borstweringen. Van de overhuifde en van gewrongen zuilen voorziene herenbanken tegen de scheidingsmuur dateert de zuidelijke met snijwerk in het rugschot uit de eerste helft van de 17de eeuw. De andere is een vereenvoudigde kopie uit 1921. De eenvoudige preekstoel met klankbord en hoekpenanten tussen onversierde panelen is in 1794 door C. Grashuis en A. Buining vervaardigd. Hij staat binnen een doophek met gesloten panelen. Het orgel is in 1704 gebouwd door Arp Schnitger in een kas, ontworpen door Allert Meijer met snijwerk van Jan de Rijk. Het instrument is in 1783 gewijzigd door een volgende befaamde orgelbouwer: A.A. Hinsz. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

Grijpskerk is ontstaan rond een in 1504 gestichte kapel op een hoge positie van een binnendijk. Stichter van de kapel die spoedig de status van kerk ontving, was de uit Polen afkomstige edele Nicolaas Grijp. Hij werd de naamgever van het dorp en een griffioen – de vogel grijp – is in de windvaan te herkennen. De huidige kerk met geveltoren kwam aan het begin van de 17de eeuw tot stand. De gevelsteen boven de westelijke ingang meldt: ‘Diese Kercke van de Eedele Nicolau Gryp gefundierte is, geduirende dese Nederlandische oorloge in ’t jaar 1582 geheel geruinert en wederom opgebouwet in de tidt des stillestants va wapenen Aº 1612’. De notabelen die het mogelijk maakten worden daarna opgesomd. Zuidelijk van de kerk staat de pastorie. De gepleisterde voorgevel verraadt geen grote ouderdom, maar de zijen achtergevel bevatten kloostervensters. De gevelsteen herinnert aan Gerardus Murlinck uit Oldemarkt, provoost van het klooster Kusemar, die de pastorie mogelijk in 1556 stichtte. De kerk is lang onder invloed van de hoofdelingen van Grijpskerk gebleven. De inwoners van Grijpkerk behoorden tot de kerk van het zuidelijk gelegen Sebaldeburen en begroeven daar hun doden ook.

Bij de herbouw in 1612 is ongetwijfeld gebruik gemaakt van de fundamenten en mogelijk ook van het oude bouwmateriaal van de ruïne. De kerk kreeg rondgesloten vensters en een muurgeleding met uitgemetselde muurverstevigingen die het midden houden tussen lisenen en steunberen. In 1856 onderging zij een metamorfose: het geheel werd gepleisterd, het gebouw werd naar het oosten verlengd en er kwam een representatieve oostelijke sluitgevel in neoclassicistische vormen met een tweede ingang. Bij de uitwendige restauratie is de dakruiter naar historisch model van een buitengewoon hoge spits voorzien. Het interieur is bij een verbouwing in 1967 uitgeruimd. Restanten van sierlijkheden van meubilair zijn hier en daar in de kerk opgesteld. De 17de-eeuwse preekstoel draagt het wapen van Grijpskerk. Het orgel is in 1832 door L. en J. van Dam gebouwd en na 1868 gewijzigd door Van Oeckelen.

Omstreeks 1250 kwam nabij de waterloop de Aa, waar zich een centrum van handel en scheepvaart ontwikkelde, een romano-gotische kruiskerk tot stand die werd gewijd aan Maria en Sint-Nicolaas. Van deze kerk zijn nog resten in het muurwerk van schip en transept aanwezig. In de 15de eeuw volgden in enkele fasen vergrotingen. In de eerste helft van deze eeuw is het vijfzijdig gesloten hoogkoor met omgang toegevoegd en vrij kort hierna zijn schip en transept vergroot en verhoogd tot de huidige basilicale kruiskerk. Aan de westzijde staat een tot tweemaal vernieuwde toren waarlangs de zijbeuken een travee doorlopen. Het schip is, rekening houdend met deze doorloop, drie traveeën diep.

Daarin staan in de door tweemaal versneden beren geschoorde muren van de zijbeuken brede spitsboogvensters en in de ongelede lichtbeukmuren alleen vensterkoppen van dezelfde maat. De net zo hoog als het schip reikende dwarsarmen hebben in de zijgevels flinke spitsbogige blindnissen en in de rechtgesloten sluitgevels met dakschild staan zeer hoge en brede spitsboogvensters met visblaastraceringen in de koppen. In de lichtbeuk van het koor staan smalle spitsboog-vensters en in de door tweemaal versneden steunberen gelede omgang staan veel bredere vensters die opmerkelijk laag boven een plint beginnen. Tussen koor en zuidertranseptarm is in het eerste kwart van de 15de eeuw de twee lagen hoge sacristie aangebouwd, die later als consistorie werd gebruikt en op de begane grond gesierd is met vensters in laatgotische nissen. Tegen de zuidzijde van het koor staat een lage aanbouw uit 1653 die daarna nog een paar keer is verbouwd. In de jaren 50 van de twintigste eeuw is aan de noordzijde van het koor een aanbouw in traditionalistische vormen gekomen. De dakschilden van schip, zijbeuken en koor met omgang zijn gedekt met leien en ze zijn verlevendigd met reeksen kapellen met luiken.

Door blikseminslag in 1671 zijn de toren, de eerste travee van de kerk, het orgel en het kerkdak vernield. De daarna gebouwde nieuwe toren had mogelijk een gebrekkige constructie en stortte in 1710 in. Een Amsterdamse meester-timmerman maakte een ontwerp dat door de Groninger stadsbouwmeester Allert Meijer werd gewijzigd. De derde, hoge toren was in 1718 voltooid.

De barokke toren vertoont invloeden van classicistische tendensen uit Holland maar de lantaarnbekroning is waarschijnlijk een persoonlijke oplossing van stadsbouwmeester Meijer. De torenromp heeft in volle lengte hoeklisenen van dichte reeksen zandsteenblokken en aan de westzijde is een overgang van toren en zijbeukgevels gemaakt met uitzwenkende vleugelmuren met vazen op de schouders. Bij de hoge spits die in drie geledingen in holle en bolle bewegingen oprijst met een dubbele open lantaarn, wordt de uitzwenkende beweging voortgezet met de steunberen.

Door de ruimtelijke verhoudingen rijzen de kruisribgewelven van schip, transept en vooral door de sterke lichtval van het koor duizelingwekkend omhoog. Op die gewelven zijn aan het einde van de vijftiende eeuw schilderingen aangebracht; op die van schip en transept het beeldverhaal van het lijden en de verrijzenis van Christus: de Hof van Gethsemané, het verraad door Judas, de Doornenkroning, de Man van Smarten, de ‘Arma Christi’ – de lijdenswerktuigen – en meer. Het vieringgewelf bevat de triomf: de Verrijzenis, de herkenning van Christus door Maria Magdalena, de Emmaüsgangers en het Pinkstergebeuren. De zuilen in het koor kregen in de 17de eeuw maniëristische cartoucheschilderingen. De zuidingang heeft deze eveneens, voorzien van een bijbeltekst. De scheiding tussen transept en koor wordt in het midden gevormd door een hoog geplaatst raadsgestoelte. Het tegen de noordwand geplaatste gestoelte voor de gedeputeerden uit het laatste kwart van de 17de eeuw is in twee etages uitgevoerd. De preekstoel en het doophek zijn in 1672 vervaardigd door Jacob Thomas. Ten gevolge van de torenrampen zijn twee orgels van Arp Schnitger achter elkaar vernield. Toch kon in 1815 het in 1702 voor de academiekerk gebouwde instrument van deze orgelmeester in de Der Aa-kerk worden geplaatst. Het is nog een paar keer veranderd. In 1991 is bovendien een incompleet orgel, omstreeks 1640 gebouwd door A. Verbeek en afkomstig uit de Bolswarder Broerekerk, in de Der Aa-kerk geplaatst.

De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De aan Sint-Martinus gewijde romano-gotische kruiskerk is omstreeks 1220 gebouwd nadat er (veel) eerder een houten en daarna een tufstenen kerk stonden. Van de kruiskerk zit in het huidige kerkgebouw muurwerk van de transeptarmen. De koepelgewelven van het transept en die in de oostelijke schiptraveeën met het muurwerk dateren nog van het begin van de 13de eeuw. Uitwendig is de – deels bij de restauratie van 1962-’75 gereconstrueerde – romano-gotiek te herkennen aan de transeptgevels. Aan de zuidzijde staat de rondbogige ingang met meervoudige omkraling die later in zandsteen is omlijst. In de bovenzone staan drie omkraalde spitsboogvensters en een rond venster, eveneens met kraal. De geveltop heeft een grote spaarnis met een spitsbogige klimbeweging. In de oostelijke zijgevel is hoog een fragment van een rondbogige dwerggalerij te zien. De noordelijke transeptgevel heeft dezelfde indeling in bovenzone en geveltop, maar de benedenzone is anders: er staat een spitsbogige ingang en daarboven een fries van drie grote bogen met omkraalde ronde vensters erin. Gedurende het eerste kwart van de 15de eeuw is het hoogkoor met aangekapte omgang met een zeszijdige sluiting toegevoegd. De muren kregen beneden eenmaal versneden steunberen en een waterlijst; bij de lichtbeuk is het muurwerk ongeleed en vlak. Zowel in de omgang als in de lichtbeuk zijn grote spitsboogvensters geplaatst. De tegen de noordzijde van het koor staand, onderkelderde sacristie kwam in dezelfde tijd tot stand. Het basilicale schip is in de jaren tussen 1430 en 1460 uitgebreid tot een hallenschip. De zijbeuken werden verbreed en verhoogd tot de breedte en hoogte van het transept en elke travee kreeg een dwarskap met topgevel. Het geheel is omstreeks 1470, nadat twee jaar eerder de 13de-eeuwse toren was ingestort, aan de westzijde verlengd met een travee. Aan de noordzijde is omstreeks 1500 een kapel met een librije op de verdieping aangebouwd die met de sacristie werd verweven. Deze kreeg voor beide verdiepingen opvallend brede spitsboogvensters met maaswerk. Bij de genoemde restauratie zijn de topgevels van het schip, het zuidportaal en het Boter- en Broodhuisje aan de zuidzijde gereconstrueerd.

Het symbool van de stad Groningen, de Martinitoren, is tussen 1469 en 1482 verrezen nadat de oude toren in 1468 was ingestort. De torenromp bestaat uit drie vierzijdige geledingen, gevolgd door een achtkant, alle op een plastische wijze verlevendigd met aan alle zijden drievoudige nissen met traceringen in laatgotische stijl en alles grotendeels met Bentheimer zandsteen bekleed. Elke geleding, behalve de onderste, is voorzien van een trans met fraaie balustrade. De tot 97 meter hoogte reikende tweeledige, opengewerkte bovenbouw met balustraden en een tot een kroon opengewerkte uivormige spits kwam tot stand in 1627, nadat de oorspronkelijke spits was afgebrand. In de bekroning van het westelijke ingangsportaal zijn in 1949 beelden geplaatst van Bernlef, Sint-Martinus en Agrocola van de hand van Willem Valk.

Het transept en de oostelijke traveeën van het middenschip zijn gedekt door meloenvormige koepelgewelven; de westelijke traveeën, de zijschepen en het hoogkoor met omgang hebben laatgotische kruisribgewelven. De gewelven bezitten decoratieve beschilderingen uit verschillende perioden. Het hoogkoor heeft sinds de restauratie weer een hemels gewelf met gouden sterren op een blauwe ondergrond. Boven de triomfboog naar het koor zijn restanten te zien van een tafereel van het Laatste Oordeel. In het koor is de galerij tussen de scheibogen van de omgang en de lichtbeuk in het begin van de 16de eeuw dichtgezet en de veertien nissen zijn omstreeks 1545 van excellente renaissanceschilderingen voorzien. Het zijn nieuw-testamentische taferelen, voornamelijk van het leven en het lijden van Christus.

In de kerkvloer, aan de wanden en in de gewelven zijn met grafstenen, gedenkstenen, wapens en dergelijke, vele sporen van belang-rijke Groningers in de kerk te vinden. De begin 17de-eeuwse preekstoel is in het midden van de 19de eeuw nog gewijzigd. Daarop gericht zijn de gestoelten voor de Raad uit de 17de eeuw en voor de bestuurders van de Ommelanden uit 1664. Het door F.C. Schnitger en A.A. Hinsz in 1729-’30 flink vergrote orgel is van oorsprong 15de-eeuws.

De Noorder- of Nieuwe kerk is na de (inmiddels gesloopte) kruiskerk van Heerenveen (1637) de vroegste voor de protestantse eredienst gebouwde kerk in de drie noordelijke provincies. In 1660-’65 is de kerk gebouwd naar ontwerp van Coenraet Roelofsz. naar voorbeeld van de Noorderkerk in Amsterdam die in 1623 was gebouwd naar ontwerp van Hendrick de Keyser. Zelfs in detaillering komen de kerken overeen: in Amsterdam zijn de geveltoppen iets rijker uitgevoerd; in Groningen is de lantaarntoren eleganter.

Het is een kerk op de plattegrond van een Grieks kruis. In elke gevel staan twee grote rondboogvensters die op enige afstand door lijstfrontons worden gedekt. In de afgewolfde en van een balustrade voorziene geveltoppen staan radvensters. Op de kruising van daken staat een flinke dakruiter met een achtzijdige dubbele lantaarn met bolle daken. In elke oksel van de kruisarmen is overhoeks een dienstgebouw ingevuld, woningen voor koster, doodgraver en politiemeester. Ze zijn in de loop der tijd gewijzigd, maar die aan de zuidwestzijde met de hoofdingang is tijdens de in 1977 gereed gekomen restauratie in 17de-eeuwse vorm gereconstrueerd. De poort aan deze zijde heeft een omlijsting met ionische pilasters, festoenen van bloemen en vruchten, een bord met stichtingstekst, vazen en een timpaan met stadswapen. De poort aan de noordoostzijde is vrijwel identiek en draagt een bijbeltekst. Daar rijst uit het dak een met leien bekleed, achtzijdige traptoren op. De kosterswoning in het noordwesten heeft een classicistische, geblokt omlijste ingangspartij met bovenlicht.

Binnen is de kerkruimte gedekt door houten tongewelven met dunne, bewerkte ribben. Die in de binnenhoeken rusten op zuilenstellingen. In drie van de vier armen zijn galerijen aangebracht, waarop gestoelten met snijwerk zijn geplaatst. De prachtige preekstoel met klankbord en trap en een dooptuin met balusters zijn in de zuidwestelijke binnenhoek geplaatst. Het is een rijk gesneden meubel, in 1664 vervaardigd door Gerrit Gerrits, Goossen Groenewolt en Jan Herties. Tegenover de preekstoel staat het overhuifde raadsgestoelte uit de 18de eeuw. Het robuuste orgel is in 1831 gebouwd door J.W. Timpe.

In Haren, hoog gelegen op de Hondsrug, is in de eerste helft van de 13de eeuw een kerk met versmald, rechtgesloten koor en een forse toren aan de westzijde in één bouwprogramma in rode baksteen tot stand gebracht. Het karakter is dan ook romano-gotisch. Het schip heeft aan beide zijden spaarbogen tussen lisenen met in de eerste twee traveeën hooggeplaatste, kleine, geprofileerde rondboogvensters. In de overige drie traveeën zijn grote vensters ingebroken. Bovendien staan aan beide zijden dichtgemetselde rondbogige ingangen. Die aan de zuidzijde is op een geestige wijze asymmetrisch gedicht. Het koor bezit aan de noordzijde nog twee kleine romaanse vensters en ook twee dichtgezette rondbogige ingangen en twee nissen: hagioscopen of piscina’s. Aan de zuidzijde zijn twee spitsboogvensters ingebroken en zitten moeten van een nis en een aankapping. Een jonge rechthoekige ingang verstoort daar het beeld. In de sluitgevel zitten, net zichtbaar boven de in 1891 aangebouwde consistorie, romano-gotische nissen met siermetselwerk en rondstaven in de dagkanten. De kloeke toren heeft vijf geledingen. Hij is na een brand in 1485 hersteld, in 1714 opnieuw aangepakt en in 1914 ingrijpend gerestaureerd onder leiding van C.H. Peters. Beneden zit een geprofileerde, rondbogige ingang. De derde geleding heeft spaarvelden gedekt door rondboogfriezen, de vierde gepaarde galmgaten in rondboognissen en de vijfde spaarvelden. Daarop is in 1914 een nieuwe bekroning gekomen van een achtkante spits met topgevels voorzien van klimmende nissen.

Is aan het exterieur al veel te beleven, ook inwendig is de Nicolaaskerk uitermate sfeervol. Het schip wordt gedekt door een vlak balkenplafond, maar in het muurwerk zitten muraalbogen van de ooit aanwezige stenen koepelgewelven. Het koor bezit de stenen koepelgewelven met stevige ronde ribben nog wel. Tegen de wanden van het koor staat een hele partij deels overhuifde herenbanken, waarvan één uit 1616 dateert en de andere 18de-eeuws zijn. Ze zijn gericht op de tegen de triomfboog opgestelde preekstoel, een werk uit 1725, gesneden door Casper Struiwig. Het orgel in een elegante kas is het werk van A.A. Hinsz.

De kerk van Harkstede is aan het eind van de 17de eeuw gebouwd in opdracht van het echtpaar Henric Piccardt en Anna Elisabeth Rengers als kerk en hun mausoleum. Van de middeleeuwse kerk is de 13de-eeuwse toren gehandhaafd. Hij is twee geledingen hoog, met de zuidgevel boven een onversierde zone, in de tweede geleding vier spaarnissen met gevarieerd metselmozaïek. Bij de bouw van het schip en de noordelijke dwarsarm is de toren gebruikt om een ideaal kruismodel te bereiken. Hij heeft toen mogelijk het tentdak met bekronende lantaarn gekregen. De niet zeer grote kerk kwam op een hoog souterrain te staan die de overwelfde grafruimten voor de familie ging bevatten. De gebalsemde lichamen van het genoemde echtpaar – Anna overleed in 1704 en Henric in 1712 – zijn er in houten kisten bijgezet. Een zandstenen epitaaf met putti als pleuranten en allerlei doodssymboliek onderstreept dit nog. De door metselaar Henric Coeur en timmerman Geert van der Aa ontworpen kerk kreeg een laatgotisch karakter met hoge versneden steunberen en grote spitsboogvensters. De kerk is via een vrij hoge trap te bereiken en boven de ingang is de gevel versierd met twee zeer grote gebeeldhouwde gedenkstenen: de ene met de wapens en een opschrift van en door de stichters, de andere met een offertafereel met Elia en Johannes de Doper.

Het interieur wordt gedekt door kruisribgewelven; aan de koorzijde is de wand geleed met spaarnissen. De kerk bevat bijzonder rijk meubilair uit de bouwtijd: de kerkbanken hebben gedraaide knoppen en versierde deuren. De Piccardtbank staat in de noorderarm in een lage ruimte. Hierboven had de avontuurlijke geleerde Piccardt op de verdieping een werkruimte. Daarvoor is in het schip het door Arp Schnitger gebouwde orgel met een kas van Allert Meijer geplaatst. Naast Piccardts herenbank is een kamertje met diens privaat. Tegenover de herenbank staat in het midden van de kerk de fraai gesneden preekstoel naar ontwerp van Allert Meijer. Deze is deels in de achterliggende torenmuur verwerkt.

Het oude tufstenen schip (circa 1000) van de aan Walfridus van Bedum gewijde kerk is in de eerste helft van de 13de eeuw vervangen door het bakstenen schip dat is gefundeerd op zwerfkeien die hier en daar zichtbaar zijn. Kennelijk hield men daar zoveel tufmateriaal van over dat in 1295 bij de bouw van het diepe, rondgesloten koor het muurwerk voor een groot gedeelte – de zijmuren en de onderzijde van de sluiting – in afwisselende lagen tuf- en baksteen kon worden uitgevoerd. Bij de ingrijpende restauratie in 1963-’66 zijn in de muren van het schip de romaanse vensters gereconstrueerd. De muren van schip en koor hebben aan beide zijden twee rondbogige ingangen, waarvan de noordelijke kooringang is geprofileerd.

In de bovenzone staan rondboogvensters, alleen boven de zuidelijke kooringang staat een breed spitsboogvenster met gaffeltracering. De uitwendige vijfzijdige koorsluiting met hoeklisenen vertoont een afwisseling van rondbogige vensters en nissen, alle in romano-gotische stijl met rondstaven in de dagkanten en de nissen gevuld met kepervormig metselmozaïek; alleen de zuidelijke vertoont een soort tegelverband. Aan die zijde zit laag een hagioscoop. Bij de bouw zijn enkele sarcofagen in het muur- en kistwerk gebruikt. Ze zijn deels zichtbaar; andere zijn bij de restauratie vrijgemaakt en in de kerk opgesteld waarbij een sarcofaagdeksel als achtergrond voor het doopbekken dient.

In 1646 is het kerkdak verlaagd en de toren, waarvan het onderste gedeelte bestaat uit stroken tufsteen met een strook baksteen ertussen, ingekort. Pas in 1872, toen kerk en toren een bepleistering ontvingen, heeft de toren de bekroning met omgang, houten lantaarn en spits gekregen. Het inwendige wordt gedekt door een vlak balkenplafond. De preekstoel met klankbordin barokke vormen dateert van 1759 en draagt de wapens van de families Rengers en Ripperda. Van leden van deze familie hangen enkele rouwborden in de kerk, ronde en een oude ruitvormige. Er hangt ook een kuifstuk van een herenbank. Het orgel dat N.A. Lohman in 1819 bouwde, bevat onderdelen uit een orgel van 1661.

Heveskes heeft als wierdedorp vele eeuwen lang nabij de brede monding van de Eems, de Bocht van Watum, gelegen en is dikwijls bedreigd door de zee die het Eems-Dollardbekken in omvang deed groeien. Heveskes is sinds een eeuw of acht min of meer beschermd door een dijk. De forse kerktoren zal omstreeks 1200 zijn verrezen, de romano-gotische kerk kwam in de 13de eeuw tot stand. Kerk en dorp wisten zich ondanks de gevaren van de zee te handhaven. Daarna, in de late middeleeuwen en tijdens de Tachtigjarige Oorlog, heeft het dorp te lijden gehad van oorlogsgeweld en daar is de kerk in 1584 niet aan ontkomen. Na de verwoestende brand zijn kerk en toren deels afgebroken. Van de overlangs gespleten toren resteerde het oostelijke gedeelte van de onderbouw en van de kerk de noordelijke muur.

Bij de herbouw van 1595 tot 1604 waarbij de kerk werd versmald en verkort, konden deze restanten worden opgenomen. De westelijke partij met grotendeels ingebouwde toren kwam, getuige een grote, nog maar net te lezen gedenksteen in 1778-’80 tot stand in opdracht van Lambertus Schotto Rengers – die spoedi g stierf – zijn douairière A.L. RengersBentinck en zijn moeder, douairière M.B. Rengers-Tjarda van Starckenborch. Tijdens de Tweede Wereldoorlog leed de kerk opnieuw door oorlogsgeweld. Vanaf het midden van de jaren zestig stonden kerk en toren er verwaarloosd bij. De gemeente Delfzijl besloot in het midden van de jaren zeventig om de haven en industriegebieden langs de kust in oostelijke richting uit te breiden. Dit betekende de nekslag voor Heveskes. Het dorp werd opgeheven en gesaneerd. De Stichting Oude Groninger Kerken had de kerk intussen in eigendom gekregen en heeft de vervallen kerk in verschillende fasen gerestaureerd. De kerk staat nu samen met een grote boerderij eenzaam in een gebied dat nooit tot ontwikkeling is gekomen. In de inwendig uitgepelde kerk is een kunstpresentatie van de teloorgang van het dorp te zien: ‘Paradise Lost’. De fraaie preekstoel uit 1781 van Heveskes wordt herplaatst in de kerk van Engelbert.

De kerk, oorspronkelijk gewijd aan Sint-Nicolaas, wordt tegenwoordig Stefanuskerk genoemd. Oorspronkelijk is het een begin 11de-eeuws bouwwerk van tufsteen, wat nog goed aan de onderste zone van het schip is te zien. Daar zit aan de noordzijde in elk door een bakstenen lisene gescheiden travee een enkel romaans rondboogvenster; aan de zuidzijde zitten tweemaal twee van deze vensters, waarvan er drie zijn dichtgemetseld. De rondbogige ingang aan de noordzijde is er nog; aan de zuidzijde is deze dichtgemetseld. Dit schip is in de 13de eeuw in baksteen verhoogd, waarbij per travee een spitsbogig en geprofileerd venster tussen twee nissen is aangebracht. Aan het begin van de 14de eeuw is de kerk opnieuw vergroot. Het schip is verhoogd en het laat-romano-gotische transept en het vroeg-gotische koor zijn toegevoegd.

De sluitmuren van de dwarsarmen hebben elk een slank en hoog venster in geprofileerde dagkanten tussen nissen en beneden spitsbogige nissen met geprofileerde ingangen (de noordelijke is dichtgemetseld) en boog-trommels van roze zandsteen. De geveltoppen zijn het resultaat van de restauratie van 1945-’50. Het vijfzijdig gesloten koor bezit slanke hoge spitsboogvensters in geprofileerde dagkanten en met stenen traceringen.

Van binnen is het schip gedekt met een vlak balkenplafond dat sinds de 16de eeuw een stenen overwelving vervangt. De viering heeft nog een meloenvormig koepelgewelf en de dwarsarmen ribloze koepelgewelven. Het koor heeft een straalgewelf met geprofileerde ribben. Op het kruisingsgewelf zitten decoratieve en vertellende schilderingen – vlechtwerk, dierfiguren, heiligen en engelen – uit verschillende perioden. In de rozetring waarin de acht ribben worden vergaard zit een versiering met Franse lelies. Op de wanden van het schip zijn ook fragmenten van schilderingen gevonden. Op de zuidwand een hert en op de noordwand twee fraai geschilderde heiligen, onder wie Sint-Sebastiaan. Tussen viering en schip staat een vroeg 16deeeuws houten oksaal met getoogde uitkragingen die een zangerstribune dragen. Het orgel had aanvankelijk hier een plaats, maar staat nu op de westelijke galerij. De preekstoel met getorste hoekzuilen dateert van het midden van de 17de eeuw.

De Mariakerk, waarschijnlijk ook gewijd aan Sint-Ulrich getuige de wijdingsopdracht op de luidklok uit 1451, is in de 13de eeuw totstandgekomen op een hoge uitloper van de Hondsrug. De kerk had aan de westzijde een forse toren, die in 1514 in de strijd tussen de Saksers en Groningers is vernield en waarvan de fundamenten tijdens de restauratie van 1962-’67 zijn onderzocht. De kerk is eenbeukig en bezit een iets versmald maar ruim, rechtgesloten koor. Zowel het schip als het koor bezitten boven in het muurwerk fraaie rondboogfriezen en aan beide zijden rijk geprofileerde ingangen waarvan de noordelijke is dichtgezet. De kleine rondboogvensters in de hoge muurzones zijn bij de laatste restauratie gereconstrueerd. De uit 1835 daterende dakruiter met koepeldak is toen ook hersteld. Bij deze restauratie zijn de westelijke travee en de westgevel vernieuwd. De rustige westgevel heeft drie venstervakken in twee verdiepingen voor de voorkerk, waarin runetekens zijn opgenomen, en een gepleisterde geveltop.

Het interieur van zowel schip als koor is gedekt met een vlak balkenplafond dat decoratief is beschilderd. In het ruime koor is in de noordmuur een sacramentsnis hersteld en de bij de restauratie gevonden altaarplaat is tegen de sluitmuur herplaatst. De toen ontdekte decoratieve schilderingen zijn hersteld, onder meer op de triomfboog tussen schip en koor en op de muurtogen naast de preekstoel, waarboven nog wijdingskruisen zitten. In de boogtrommel boven de zuidelijke ingang van het koor zijn fraaie rondpassen geschilderd.

Bovendien zijn ook de bogen boven de kleine rondboogvensters en andere muuropeningen gekleurd. De preekstoel is in het midden van de 18de eeuw vervaardigd. Onder de preekstoel ligt de 17de-eeuwse grafzerk van Bernardina Fritema, echtgenote van een van de eerste docenten van de Groningse universiteit, William McDowell, die op de borg Elmersma woonden. Het huidige orgel is na veel voorgangers in 1988 geplaatst. Het is in 1848 gebouwd door L. van Dam uit Leeuwarden voor de kerk van Pietersbierum in Noordwest-Friesland.

In het midden van Hornhuizen staat de kerk op een ruim, door een boomzoom omringd kerkhof, waarachter zich nog een forse begraafplaats bevindt. De kerk is in 1850 gebouwd ter vervanging van een middeleeuwse voorgangster. Zij is van bruine mangaansteen opgetrokken en is vier, door lisenen aangegeven traveeën met grote spitsboogvensters diep. De oostzijde is driezijdig gesloten. Hierin staat een rechthoekige ingang en daarboven zit de stichtingssteen met een tekst uit het boek Prediker: ‘De wijsheid heeft uitnemendheid boven de dwaasheid gelijk het licht uitnemendheid heeft boven de duisternis’. Mogelijk is het mede een verwijzing naar de betere lichtval in de nieuwe kerk.

De stoere toren is laat-gotisch. Hij heeft twee geledingen en aan de noordoostelijke zijde een begeleidende traptoren. Ondanks de kloeke bouw heeft men de stabiliteit van de toren niet vertrouwd. Hij wordt op de westelijke hoeken geschoord door zware, schuingeplaatste beren. In 1815 is de toren deels ingestort en verloor hij het bovenste gedeelte. In 1818 kreeg hij de huidige, kenmerkende kleurige bekroning. Op het piramidedak staat een vierkante houten opbouw die wordt gedekt door een tentdak met daarop een achtkante lantaarn met een koepeldakje. De torenklok is in 1617 gegoten door Hans Falck van Neurenberch voor de kerk van Ranum. Toen deze in 1818 werd gesloopt is de klok overgenomen. In de toren staat een smeed-ijzeren uurwerk dat Gerck Elles in 1679 vervaardigde.

Het interieur is gedekt door een gedrukt houten tongewelf. In de vloer liggen grafzerken, waarvan de oudste met bronzen wapenschild is voor Allert Tamminghe, overleden in 1498. Tegen de zuidwand staat de eenvoudige preekstoel in een dooptuin. Daartegenover staat de herenbank met een kuifstuk op het rugschot met de wapens Meeckema van Aylva-Camstra. Het orgel, een huisorgel uit Delft, is in 1833 in de kerk geplaatst; op de achtermuur zijn fraaie draperieën geschilderd. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken. Zij heeft de functie van gemeenschapscentrum en wordt ook gebruikt voor trouwerijen en rouwdiensten.

De kerk staat aan de westzijde van de wierde van Huizinge op een omgracht kerkhof. Zij telt liefst vier hoge traveeën en een koor en daarbij lijkt de toren met zijn tentdak nogal gedrukt. De kerk is in het tweede kwart van de 13de eeuw totstandgekomen in romanogotische stijl, waarbij vooral het rondgesloten koor bijzonder sierlijk is uitgevoerd. De nauwelijks gelede of versierde toren verrees ruim een eeuw later. Het gebouw is aan de buitenzijde in traveeën ingedeeld door middel van lisenen die halfweg de hoogte van de oorspronkelijke vensters een lichte versnijding kennen. Over de volle lengte zit onder de dakvoet een rondboogfries dat door gestukadoorde vakken geaccentueerd is. De noordmuur laat de oorspronkelijke indeling het beste zien, met in elk vak in de bovenzone een rondboogvenster in geprofileerde dagkanten. In de benedenzone staan twee in onbruik geraakte ingangen in nissen. De kleine ingang die mogelijk uit de bouwtijd dateert is licht spitsbogig, voorzien van een kraal en heeft een boogtrommel met metselmozaïek in vlechtpatroon. De grote ingang in een spitsbogige, rijk geprofileerde nis dateert kennelijk uit de 15de eeuw en bezit in de boogtrommel een gotische tracering.

In de dichtgemetselde doorgang zit nu een venstertje. In de oostelijke travee zitten een rondbogige hagioscoop, een spitsboognis en een spoor van nog een derde opening. Ook aan de zuidzijde zitten zo’n romaanse hagioscoop en een spitsboognis. De vensters zijn in de 15de eeuw gewijzigd in grote spitsboogvensters. In de westelijke travee staat een vergelijkbare ingang als aan de noordzijde en in het volgende vak zit het spoor van de oorspronkelijk romano-gotische ingang. Bovendien is in de derde travee de dichtgemetselde, geprofileerde priesteringang nog te zien. De halfronde koorsluiting heeft een fraaie, gave geleding met stevige lisenen, licht spitsbogige vensters met kraalprofielen, beneden en boven rondboogfriezen en ronde nissen die alle door pleistervullingen zijn geaccentueerd.

De robuuste, lage toren is ongeleed en bezit onder de dakvoet merkwaardige rechthoekige spaarnissen, alsof de torenromp al eens is ingekort. In de westgevel is een rondbogige ingang aangebracht en daarboven staat een klein gotisch spitsboogvenster. De enkele galmgaten zijn rondbogig. Er hangen luidklokken uit 1452 en 1950.

Het interieur wordt gedekt door meloenvormige koepelgewelven met steeds acht slanke, decoratief gepolychromeerde, ronde ribben die in ringen of stervormen worden vergaard. De koorsluiting heeft acht straalsgewijs verdeelde ribben. De gewelven dragen enkele fragmenten romano-gotische beschilderingen in baksteenimitatie, maar verder vooral gotische schilderingen, waarbij rank- en bloemmotieven domineren. Er zijn ook bijbelse voorstellingen. Op het tweede gewelf is bijvoorbeeld breeduit op drie gewelfschelpen in 1490 het Laatste Oordeel geschilderd met in het midden Christus als wereldrechter en aartsengel Michael als weger van de zielen. Links daarvan zien we het hemelgebouw waar de zaligen door Maria en Petrus worden binnengeleid en rechts de hellemuil waar de verdoemden in terechtkomen. Op de volgende gewelfkoepel is onder meer een eenhoorn te zien, symbool voor de maagdelijkheid van Maria.

Schip en koor zijn gescheiden door een renaissancehek, geschonken in 1641 door Bernhardus Coenders van Helpen en Anna Coenders, de bewoners van huize Fraam. Op het hek wordt een aedicula met wapens geflankeerd door uitbundig rolwerk. Aan de koorzijde is de schenking vermeld. In het midden van de koorvloer ligt een zeer grote grafzerk met wapens en wapenfeiten voor Wilhelmus Coenders van Helpen, overleden in 1639, die de grafkelder van de familie Coenders dekt. Aan noord- en zuidzijde van het koor liggen twee grote zandstenen priesterzerken uit 1539 en 1553. In de koorsluiting staat aan de noordzijde een groot sacramentshuis, een bakstenen huis met in het midden een nis en een bekroning van een spitsbogige boogtrommel binnen een gotisch geveltje met pinakels. De kansel met klankbord in de dooptuin is in 1808 met snijwerk van M. Walles vervaardigd en draagt op de kanselpanelen personificaties van de deugden Geloof, Hoop, Liefde en Waakzaamheid en van de Overvloed. Het orgel is in 1824-’25 gebouwd door L. en J. van Dam uit Leeuwarden.

De kerk met toren van Kantens heeft op het hoogste punt van de dorpswierde met een ruim kerkhof een kenmerkend silhouet. Dat is te danken aan de achtkante, door een grote steunbeer geschoorde toren die zijn weerga niet kent. De onderbouw van de toren dateert met het westelijke gedeelte van het schip van omstreeks 1200. De muren vertonen in de bovenzone brede spaarnissen, gedekt door rondboogfriezen die op consoles rusten die soms de vorm van kopjes kregen. Aan de zuidzijde is een spoor van een rondboogvenster te zien en aan de noordzijde staan in de spaarnis – waarbij een paar friesboogjes van tufsteen zijn – drie romaanse vensters. Hier wijzen bouwnaden op een weggewerkte ingang, terwijl de ingang aan de zuidzijde in de 17de eeuw is voorzien van een zandstenen poort. De uitbreiding van schip en koor heeft in de tweede helft van de 13de eeuw plaatsgevonden. Aan de noordzijde staan grote, licht spitsbogige vensters en – net als aan de zuidzijde – een hagioscoop in een spitsboog-nis met siermetselwerk in de boogtrommel.

In de noordzijde zijn de vensters vervangen door gotische spitsboogvensters. Vlak voor de bouwnaad bij het koor zit een zeer klein venster met een rondboog van tuf. De koorsluiting is ongeleed en grotendeels gesloten, op kleine vensters in de geveltop na. Er staat een zandstenen, barokke poort uit 1664. De ingebouwde, achtzijdige toren is omstreeks 1500 verhoogd en eindigt als een stenen lantaarn met grote galmgaten en een ingesnoerde spits. De enorme, van een rondbogige doorgang voorziene steunbeer is in de 16de eeuw tegen de toren geplaatst.

Het inwendige wordt gedekt door een vlak balkenplafond. In de kerkvloer ligt een aantal 17de- en 18de-eeuwse zerken. Er staat een 17deeeuwse eiken koorafsluiting. De preekstoel is in 1741 naar ontwerp van Jan Bitter vervaardigd met prachtig snijwerk van Casper Struiwig. Het orgel is in 1661 waarschijnlijk door de gebroeders Huis gebouwd, heeft een dramatische geschiedenis gekend en is in 1986 gerestaureerd. Onlangs is het lange tijd lege rugwerk gereconstrueerd.

De kerk van Krewerd staat buitengewoon schilderachtig in het midden van het wierdedorp, waarvan de hoogte goed is te ervaren. De kerk in rijke romano-gotische stijl is een pronkje en het interieur bezit fraaie onderdelen waarbij de middeleeuwse rooms-katholieke aspecten en de onderdelen uit de reformatorische tijd elkaar lijken te verdringen.

Uit schriftelijke bronnen is bekend dat de rijke weduwe Tyadeke de kerk liet bouwen en ten geschenke gaf aan het belangrijke klooster van Wittewierum. Het muurwerk is aan beide zijden in traveeën geleed door uitmetselingen die het midden houden tussen lisenen en steunberen en onder de dakvoet zijn fragmenten of sporen van een rondboogfries zichtbaar. De benedenzone van noord- en zuidzijde en de koorsluiting bezitten spitsbogige spaarvelden die door verticale, tot pilasters van koppenlagen gevormde lisenen worden gescheiden, als een nissencolonnade.

Het is een geleding die hier en daar onregelmatig is, bijvoorbeeld bij de met rondstaven geprofileerde ingangen aan noord- en zuidzijde die overigens beide zijn dichtgemetseld. Zowel aan de zuid- als de noordzijde zitten beneden, op onregelmatige plaatsen in het muurwerk, kleine rondbogige vensters en nissen van (voormalige) hagioscopen of piscina’s. De bovenzone is op een evenmin regelmatige wijze ingedeeld met groepen smalle vensters en nissen die allemaal omrand zijn door rondstaven. De middelste traveeën hebben bijvoorbeeld geen nissen gekregen. De nissen zijn alle met kepervormig metselmozaïek versierd, waarbij het opmerkelijk is dat de patronen afwisselend horizontaal en verticaal gericht zijn en dat zo nu en dan een met een kraaltje afgelijst benedenvak vlechtwerk vertoont. De koorsluiting heeft beneden een vijfdelige nissencolonnade, maar in de bovenzone een venstertriplet van een hoog spitsboogvenster, geflankeerd door iets lagere rondboogvensters.

De toren is in de 15de eeuw gebouwd in een eenvoudige gotische stijl en heeft twee, door een zandstenen waterlijst gescheiden geledingen. De eerste geleding is onversierd, de tweede heeft een enkele hoge of twee kleinere spitsboognissen, waarin hoog de galmgaten zijn aangebracht. De toren wordt aan de noordzijde begeleid door een achtzijdige traptoren en hij is bekroond door een vierzijdig tentdak. In 1782 kwam in deze toren de westelijke ingang naar de kerk; twee van de verder met rozetten versierde neggen in het rondbogige poortje vertellen dit.

Van het inwendige van de kerk wordt de westelijke travee gedekt door een gotisch kruisribgewelf dat omstreeks 1500, gelijk met de torenbouw, een kennelijk ouder gewelf verving. De ribben hebben een beschildering van baksteenimitatie en bij de kruising banden in wit, zwart en oker. Op de gewelfschelpen zijn fragmenten van fijn bladornament zichtbaar. De andere, romano-gotische traveeën bezitten meloenvormige koepelgewelven met elk acht stevige ronde ribben. Ze zijn in de bouwtijd beschilderd met vlechtwerk, kepervormen, ring formaties en verwante decoratiepatronen. Op het middelste gewelf, waarbij de ribben vergaard zijn in een ring gevuld met driepassen, zijn alle gewelfschelpen voorzien van deze geometrische patronen. In het koorgewelf, waarbij de ribben zijn vergaard in een ring met een bloemkruis, zijn de gewelfschelpen om en om gedecoreerd. Al deze schilderingen zullen omstreeks 1500 zijn aangebracht. De wanden zijn deels verlevendigd met spitsbogige spaarnissen.

Tussen de tweede schip- en de koortravee staat een romano-gotisch oksaal met ruimten voor zijaltaren, dat uit of van vlak na de bouwtijd dateert. In de opening staat een dubbele deur uit de vroege 16de eeuw in een mengstijl van late gotiek en vroege renaissance: beneden bestaat het uit briefpanelen en boven de stijlenhekken zit een fries met medaillons tussen loofwerk. Op de oksaalgalerij staat het oudste nog bespeelbare orgel van het land uit 1531. De kas in vroege renaissancestijl heeft zijluiken uit 1634 met geschilderde orgelpijpen. Het instrument is verschillende keren vernieuwd en gerepareerd, onder meer in 1857 door H.E. Freytag. In de koorwand zit een sacramentsnis. De preekstoel met klankbord en een kuip met gewrongen hoekzuilen en gesneden toogpanelen dateert van ongeveer 1660 en staat binnen een doophek met balusters uit dezelfde periode. Ook de herenbank met gesneden kuif op het rugschot van de familie Ripperda stamt uit dezelfde tijd.

De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De kerk staat op een verhoogd, door bomen omzoomd en door een gracht omringd kerkhof. Zij dateert deels uit het tweede of derde kwart van de 13de eeuw. De westgevel en de noordelijke schipmuur zijn romano-gotisch van karakter, terwijl het na oorlogsschade vernieuwde koor en de zuidmuur laat-gotisch zijn en van omstreeks 1620 dateren. Van het romano-gotische gedeelte vertoont de noordmuur traveeën tussen lisenen met in de bovenzone vrij grote vensters en nissen met kraalprofielen. De ingang is hier kennelijk in de gotische tijd gewijzigd, want deze staat in een gepleisterde spitsboognis.

De overgang van schip naar het smallere koor geschiedt met een dubbele sprong; in het tussenstuk staat laag een hagioscoop. In de westgevel staan twee vensters tussen iets grotere nissen met kraalprofielen. De vernieuwde zuidmuur en het koor zijn door de geleding met (bij de restauratie in 1973 gereconstrueerde) steunberen, grote spitsboog-vensters en een waterlijst ter hoogte van de onderdorpels kenmerkend laat-gotisch. Hier is de sprong tussen schip en koor weggewerkt. De zuidelijke ingang, gecombineerd met een bovenliggend spitsboogvenster, is op een aandoenlijke wijze verzakt. Op de westzijde van het dak vormt de dakruiter een elegante bekroning.

Schip en koor zijn door vlakke balkenzolderingen gedekt; de muraalbogen aan de west- en noordzijde vertellen dat het schip een stenen overwelving kende. Tussen schip en koor staat een 16de-eeuwse scheidingswand met een rondboogopening. In de kerkvloer liggen grafzerken uit de 17de tot 19de eeuw. Aan de westzijde staat als in Fransum een forse standvink, gedateerd 1641, in de ruimte. In en aan de koorwanden zijn een fraaie gotische sacramentsnis en een piscina opgenomen en zijn naar gevonden sporen schilderingen teruggebracht: een systeem van imitatie muurstijlen in oker en in dezelfde kleur vensteromlijstingen met in rood ornamentwerk. De kansel uit 1647 heeft gegroefde hoekzuilen en toogpanelen en het doopbekken van koper op een ijzeren stander dateert van 1675. De kerk bezit zowel een Tiengebodenbord als een veel zeldzamer avondmaalbord. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

Het schip van de Petruskerk is omstreeks 1100 in tufsteen opgetrokken. Toen ongeveer een eeuw later het dwarsschip en het koor werden gebouwd, was de techniek van het bakken van steen in de kuststreek doorgedrongen. Van het ongelede muurwerk van het schip is de noordzijde van tufsteen. In de bovenzone staat nog een klein romaans venster. De later ingebroken gotische spitsboogvensters steken met hun rood bakstenen dagkanten af. Aan de zuidzijde is het muurwerk met baksteen bekleed en valt juist een veld van tufsteen met een romaans venster op. Aan beide zijden zitten dichtgezette ingangen. Ook het transept bestaat aan de noordzijde nog uit stroken tufsteen, terwijl de zuidelijke arm van baksteen is. Er staan middelgrote romano-gotische vensters in het muurwerk. In het door lisenen gelede koor met halfronde sluiting eveneens en daar zitten onderin kleine vensters, hagioscopen; noord één en zuid twee. Ten westen van het schip is nog een deel van de 13de-eeuwse toren blijven zitten, maar de huidige ongelede en van hoekpenanten voorziene toren met licht ingesnoerde spits is van 1863.

Inwendig is de koorsluiting gedekt door een tufstenen gewelf uit de bouwtijd. Schalken met kapitelen dragen de ribben. De overige meloenvormige gewelven met vier of acht ribben zijn in de 13de eeuw van baksteen over koor, schip en transeptarmen geslagen. Het heeft een bijzonder sfeervol interieur voor de rijke inventaris opgeleverd. De preekstoel tegen de zuidoostelijke kruisingspijler heeft kussenpanelen en getorste hoekzuilen en een klankbord met rolwerk. Hij dateert net als de avondmaaltafel uit het derde kwart van de 17de eeuw. Ook de drievoudige, overhuifde herenbank met snijwerk en wapens van de families Starckenborgh, Clant, Gaikinga en Coenders is uit deze tijd, een andere is in 1844 samengesteld uit 17de-eeuwse fragmenten. De trots van de kerk is het excellente orgel, gebouwd in 1734 door A.A. Hinsz in een kas die van rijk snijwerk door Theodorus van der Haven en Casper Struiwigh is voorzien. Het instrument is bekend geworden dankzij de regelmatige zomerconcerten.

De Donatuskerk staat op een hoge wierde, een van de hoogste in de provincie Groningen, die deels is afgegraven en vanuit het noorden heel goed is te ervaren. Zij ligt daar temidden van een ruim, omheind kerkhof. De bouw van de huidige kerk is al omstreeks 1100 begonnen met de bouw van het tufstenen schip. Daarmee ving een voor dit kleine dorp opmerkelijk rijke bouwgeschiedenis aan. Gedurende de laatste tientallen jaren van de 12de eeuw is een tufstenen transept totstandgekomen, waarbij beide armen aan de oostzijde van een halfronde apsis werden voorzien die liturgisch dienden voor het plaatsen van bij-altaren. In deze periode is de oorspronkelijke westtoren vervangen door een front dat geflankeerd werd door twee slanke torens. Weer een halve eeuw later, omstreeks 1240, werd het tufstenen koor vervangen door een vierkant romano-gotisch koor en onder dit koor werd een op vier pijlers rustende, overwelfde grafkelder aangelegd. Het geheel is omstreeks 1400 nog eens verhoogd. Het westelijke front met de twee flanktorentjes is in 1822 vervangen door een nieuwe westelijke gevel waarop een dakruiter is geplaatst. Deze is bij een brand in 1952 met het westelijke gedeelte van de kap en het orgel verloren gegaan en vervolgens weer hersteld. De huidige kruiskerk laat de bewogen geschiedenis van zich aflezen. Het oudste gedeelte, het tufstenen schip, heeft aan de zuidzijde nog een klein romaans venster, maar er zijn ook twee grote gotische vensters ingebroken. Bij de verhoging in baksteen lijkt het tufstenen rondboogfries mee te zijn verhuisd. Ook bij de noordmuur, die veel meer tufsteen bevat, is dit gebeurd en daar zijn bij de restauratie twee romaanse vensters gereconstrueerd. De toen vlakbij de transeptarm gevonden knielnissen zijn weer geopend. In het vernieuwde westelijke gedeelte zit een moet van een dichtgemetselde ingang. De zij- maar ook de sluitmuren van de transeptarmen bevatten nog veel tufsteen en ze laten duidelijk de verhoging met baksteen zien. De zuidelijke sluitmuur heeft boven de geprofileerde, korfbogige ingang een groot gotisch venster. De noordzijde heeft in het tufstenen gedeelte in de geveltop een spaarveld dat trapvormig is gesloten. De moeten van de apsiden die beide armen hebben bezeten zijn duidelijk te herkennen.

De muren van het romano-gotische koor zijn van een bijzondere ambachtelijke kwaliteit. Ze kunnen als het hoogtepunt van deze stijl in Groningen worden beschouwd. Het is alsof er gevellagen met nissen over elkaar liggen, een plastisch effect dat wordt verhevigd door lichte verschuivingen in de symmetrie met perspectivische gevolgen. De vensters zijn omlijst met kralen en staan in nissen die levendig gevarieerd worden met nissen gevuld met metselmozaïek. Daarvoor staat een fijn uitgewerkte rondbogenreeks op colonnetten met kapiteeltjes. In de oostelijke geveltop staan klimmende rondboognissen met siermetselwerk tussen colonnetten. Het hoogste driehoekige veld is gevuld met een wafelpatroon.

Inwendig zijn het schip en het transept gedekt door vlakke balkenplafonds. De scheibogen zijn blokvormig gepolychromeerd met zwart, oker en blauw; de geprofileerde triomfboog naar het koor heeft slechts één kleine decoratieve bies. Het koor heeft een fraai romano-gotisch koepelgewelf met acht deels gedecoreerde ribben. De gewelfschelpen kregen decoratieve schilderingen in patronen van allerlei metselmozaïek, van vlecht- tot keperwerk. In de ring waarmee de gewelfribben in het koor zijn vergaard zit een rozet waar in het midden het Lam Gods is afgebeeld en in de passen rondom zijn bladornament en de symbolen van de vier evangelisten te zien. Op de zuidelijke koorwand zijn fragmenten van prachtige schilderingen uit het midden van de 15de eeuw te genieten. Aan het tafereel van de martelaarsdood van Sint-Sebastiaan ontbreekt nogal wat, maar de Mantelmadonna en de tronende Maria met Kind zijn vrij compleet.

In de koorwanden zitten verschillende nissen die voor de liturgie gebruikt zijn, waaronder een piscina. Op de overgang van schip naar zuidelijke transeptarm staat een baldakijn, dat het restant is van een midden 13deeeuwse oksaal, op een zuil met een vroeg-gotisch kapiteel en een borstwering met restanten van beschilderingen. De preekstoel heeft getordeerde zuiltjes op de kuiphoeken en dateert uit het midden van de 17de eeuw.

De eenvoudige kerk doet op het eerste gezicht niet middeleeuws aan, maar bij nader inzien wijzen oude sporen op de 13de eeuw. De merkwaardig gedrongen maatverhoudingen van het kerkgebouw vallen op. Het korte schip is na een periode van verval waarschijnlijk in het midden van de 17de eeuw aan de westzijde ingekort. De westelijke gevel is in 1890 met gladde, machinale steen vervangen. Er is bij wijze van torenromp een middenrisaliet onder de toen vernieuwde dakruiter aangebracht. Dit daktorentje bestaat uit een vierkante houten lantaarn met aan alle zijden rondbogige galmgaten met bolle omlijstingen op diamantkoppen en een sterk ingesnoerde naaldspits. De windvaan in de vorm van een klimmende leeuw verwijst naar de heren van Nienoord, de collatoren van de kerk.

Hoog in de noordmuur zitten sporen van kleine romaanse vensters; de oorsprong van de kerk is dan ook in het begin van de 13de eeuw te plaatsen. In deze muur staat aan de koorzijde een groot spitsboogvenster en vlakbij het koor het spoor van een zeer smalle hagioscoop. Aan de zuidzijde heeft ook zo’n hagioscoop gezeten. Aan de westzijde bevindt zich de ingang in een spitsbogige nis. In de zuidmuur staan drie grote spitsboogvensters en is het spoor van een dichtgemetselde ingang te zien met een afdekking met een plaat roze Bremer zandsteen. De zaalkerk was waarschijnlijk recht gesloten en heeft aan het begin van de 16de eeuw een ruime, vijfzijdige sluiting gekregen van oud sloopmateriaal. In drie zijden kwamen vensters met enigszins wringende spitsbogen. Die in de sluitwand is vanwege de plaatsing van de preekstoel gedicht.

Het interieur wordt gedekt door een vlak, blauw gekleurd balkenplafond. De preekstoel is mogelijk in 1651 vervaardigd toen de kerk voor de protestantse eredienst in gebruik werd genomen. De kuippilasters hebben versieringen met bladeren en bloemen. Het overige meubilair is eenvoudig en harmonieus en ontving bij de restauratie in 1985 een mooie kleurstelling. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De grote gotische kruiskerk met zijkapellen is van de 13de tot de 16de eeuw totstandgekomen. Na een brand is in het begin van de 13de eeuw een eenbeukige tufstenen kerk herbouwd. Aan de noordzijde van het schip zitten nog stukken muur van tuf. In het derde kwart van de 13de eeuw is de kerk fors vergroot: het koor is vervangen door een transept en een nieuw koor en het schip werd verhoogd. De armen van het transept zijn daarna gewijzigd; inwendig heeft zij de romano-gotische koepelgewelven behouden.

Aan het einde van de 15de eeuw is het koor vervangen door het huidige laat-gotische. Er zijn toen grote, twee traveeën diepe kapellen toegevoegd, de zuidelijke rechtgesloten, de noordelijke, de Mariakapel, met een driezijdige sluiting, die weer wat later onder een kap met de dwarsarm werd gebracht. De smalle zuidelijke zijbeuk is tussen 1520 en 1530 toegevoegd. Door dit alles is binnen een hoogst gevarieerde ruimte ontstaan die aan een hallenkerk doet denken, maar een kruiskerk is met verschillend geaarde zijkapellen. Aan de buitenzijde lijkt het geheel vooral gotisch, met uitzondering van het genoemde tufstenen gedeelte en, ook aan de noordzijde, de noordelijke transeptarm die romano-gotische vormen bezit.

Binnen vertonen de overwelvingen grote variatie. Het schip en de viering hebben fijne netgewelven, de transeptarmen meloenvormige koepelgewelven, het koor en de zijkapellen kruisribgewelven en de koorsluiting een straalgewelf. Op de koorwand is een Laatste Oordeel geschilderd, dat niet al te duidelijk meer is, op de koorgewelven zitten nieuw-testamentische taferelen en de wijheiligen van de kerk en op die in de Mariakapel scènes uit haar leven. Deze en ook de schilderingen in het transept dateren uit de 15de en 16de eeuw. De kerk bezit een laat-17deeeuwse preekstoel met klankbord en een herenbank met gesneden kuifstuk op het rug-schot met de wapens Rengers en Tjarda van Starkenborgh. Het orgel dateert van 1665 met onderdelen – de borstwering met cariatiden – in renaissancestijl uit 1562, terwijl A.A. Hinsz het instrument vernieuwde met snijwerk van Casper Struiwig en M. Walles.

De romaanse kerk staat op een restant van de hoge dorpswierde en is met de zadeldaktoren een icoon van de Groninger dorpskerken. De kerk is vermoedelijk in de tweede helft van de 12de eeuw gebouwd, al is er ook een gegeven van een datering in 1306. De noordelijke en zuidelijke muur zijn verlevendigd met brede horizontale spaarvelden, die worden afgesloten met blokfriezen en zaagtandlijsten, waarin kleine romaanse vensters (noord twee en zuid drie) staan. In de ongelede benedenzone zijn aan elke zijde twee dichtgemetselde ingangen te zien, een rondbogige en een jonger segmentvormig gesloten exemplaar.

Nabij de koorsluiting is laag aan beide zijden een hagioscoop aanwezig. In het iets versmalde, halfronde koor staan kleine rondboogvensters, waarvan het oostelijke later is vergroot. Op het koordak liggen holle en bolle pannen, de zogenoemde monniken en nonnen. De brede toren heeft een lichte versnijding maar is verder onversierd. Bovenin zitten gepaarde, rondgesloten galmgaten in rondbogige nissen. Er hangt een klok die in 1620 is gegoten door Antonius Simon en Petrus Joly. In de westelijke torengevel is later de rondbogige ingang gemaakt.

Inwendig is de kerkruimte gedekt met een vlak balkenplafond uit mogelijk de 17de eeuw. Op de verdieping van de toren zit een kapel die via een rondbogige opening in verbinding staat met het schip en daarmee overeenkomst vertoont met de verder ontwikkelde gereduceerde westwerken. Deze ruimte kreeg bij de restauratie in 1949-’51 een stenen gewelf terug. In beide wanden zijn de sporen van de dichtgezette ingangen als diepe nissen zichtbaar; in de noordwand zit bovendien een sacramentsnis. Het koor wordt van het schip afgescheiden door een laat-16de-eeuws koorhek met spijlen. In het koor staat het fraai gedecoreerde Theophilus-orgel, een recente reconstructie naar middeleeuwse bronnen. De eenvoudige, onversierde preekstoel met klankbord is in 1791-’92 vervaardigd. Het meubilair met gedraaide knoppen op de wangen dateert ook ongeveer uit deze periode. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De kerk bestaat uit een kort schip, een smaller koor en een weer licht inspringende vijfzijdige koorsluiting. Het is een van de oudste bakstenen kerken van Groningen. Het koor dateert vermoedelijk uit de tweede helft van de 12de eeuw vlak nadat de techniek van het steenbakken was geïntroduceerd. Schip en toren zijn in het eerste kwart van de 13de eeuw gebouwd. Door wijzigingen is het romaanse karakter nauwelijks te herkennen. In de noordmuur van het koor zit een dichtgemetseld romaans venster en in de zuidmuur staat de eveneens dichtgezette, rondbogige priesteringang met een latei van roze Bremer zandsteen. In de koorsluiting zit laag een dichtgezet rondboogvenster. De muren van de koorsluiting lopen taps. Ze konden zo de spatkrachten van het (inmiddels verdwenen) stenen koorgewelf beter afvoeren. Van de oorspronkelijke ingangen is de noordelijke dichtgezet. De nog steeds in gebruik zijnde zuidelijke ingang staat in een met rondstaaf geprofileerde, gepleisterde omlijsting. Rond de boog zijn een koppenlaag en een in gebogen vorm gebakken strekkenlaag gemetseld.

Bij een ingrijpende vernieuwing in 1770 zijn de grote rondbogige vensters in schip en koor aangebracht en toen zullen ook de wig-vormige steunberen tegen de muren van het schip zijn geplaatst. De toren van twee geledingen is 13de-eeuws en werd in het midden van de 16de eeuw verhoogd. De toren heeft rondbogige galmgaten en een bekroning van een ingesnoerde spits. De romp is verzakt en helt naar het noordwesten. Met enige correcties kon de spits loodrecht worden geplaatst.

De kerkruimte wordt gedekt door een vlak balkenplafond. De wanden laten de verspringingen van schip naar koor zien. In de noordmuur is, nu grotendeels verstopt achter de herenbank, een sacramentsnis aanwezig. De preekstoel met klankbord is in 1826 vervaardigd door D. Duursma uit Drachten. Hiertegenover staat de herenbank van kort na 1700, met een door Jan de Rijk gesneden kuifstuk met wapen van Carel Ferdinand von Inn- und Kniphausen. Het orgel is in 1939 aangekocht, maar dateert oorspronkelijk uit 1658 en is in 1708 en in 1890 sterk gewijzigd. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De hooggelegen gotische kerk van Meeden is in de 15de eeuw gebouwd; er zijn aanwijzingen dat zij in 1482 is ingewijd. Zij is een van de zuidelijkst gelegen middeleeuwse kerken aan de noordelijke rand van de veenkoloniën. Bij de kerk staat een losstaande toren, net als in het noordelijker en oostelijker gelegen Zuidbroek, Noordbroek, Scheemda en Winschoten. De kerk is een regelmatig gebouwde laat-gotische zaalkerk van vijf traveeën die door eenmaal versneden steunberen, die al eens in een kleine steensoort zijn vervangen, zijn aangegeven. Onder de dakvoet zit een zaagtandfries, maar verder is het muurwerk niet versierd. Het vertoont ook weinig sporen van veranderingen. Tegen de gevels is in de 19de eeuw een plint in iets kleinere steen gemetseld. In de traveevakken staan spitsboogvensters die aan de noordzijde smaller zijn dan aan de zuidzijde. In de oostelijke sluitgevel heeft ook een spitsboog-venster gezeten maar dat is dichtgemetseld. Het venster in de westelijke gevel is voor de helft gedicht. De zuidelijke ingang in de tweede travee is in de 19de eeuw voorzien van een ingangsportaal met een zadeldak en een neoclassicistisch poortje. Aan de noordzijde is de ingang in een spitsbogige nis dichtgemetseld.

Kort na de kerkbouw, zo omstreeks 1500, is ten zuidwesten van de kerk een kloeke, bijna dertig meter hoge zadeldaktoren verrezen. De via een trap bereikbare ingang zit op de verdieping. In de andere zijden zitten halve kloostervensters, waarvan de westelijke is dichtgezet. De benedenruimte met een gereconstrueerd gewelf heeft mogelijk een gewijde functie gehad, getuige de lampnissen in de muren.

De kerkruimte is gedekt door een houten en met karton beplakt tongewelf waarop sterren zijn geschilderd. Het orgel is in 1751 door A.A. Hinsz gebouwd op de westelijke galerij met hergebruik van materiaal uit 1645. Het instrument werd in 1818 verplaatst naar de oostelijke galerij. De preekstoel met klankbord is in 1801 vervaardigd door Berend Bekenkamp uit Groningen. Op de kuippanelen staan personificaties van Liefde, Waakzaamheid, Hoop, Overvloed en Standvastigheid.

De kerk staat op het hoogste, oorspronkelijk omgrachte, gedeelte van de wierde. Zij moet in de eerste helft van de 13de eeuw in romanogotische stijl zijn gebouwd. Dat is slechts aan één aspect te zien. De rechtgesloten koormuur bevat in de bovenzone twee dichtgezette vensters met rondstaven in de dag-kanten. De rondbogen van deze voormalige vensters verdwijnen aan de bovenzijde bijna in de dakvoet. Vooral aan deze oostzijde is te zien hoezeer het muurwerk aan de bovenzijde naar buiten is geweken. De kerkruimte is kennelijk in steen overwelfd geweest en de oostelijke muur heeft een topgevel gehad. In 1703 is bij een ingrijpende verbouwing nogal wat gebeurd. De gewelven zijn uit de kerk genomen en de geveltoppen zijn afgebroken en vervangen door dakschilden, waardoor het kerkgebouw een wolfskap kreeg. Het muurwerk van de kerk is zo sterk verzakt dat het een en ander met ankers bijeen moet worden gehouden. Ook de opvallend zware, wigvormige steunbeer tegen de zuidoosthoek dient dat doel. De kerk is door de eeuwen heen zo vaak hersteld dat er verder geen sporen uit de tijd van de bouw te vinden zijn. De kap is in 1833 opnieuw vervangen en wel door een tentdak. Bij deze gelegenheid is de in 1803 gebouwde westtoren verlaagd en voorzien van een tentdak. Een kleine eeuw later is de toren omklampt met baksteen in klein formaat en voorzien van hoekpenanten en de huidige ingesnoerde spits met een windvaan in de vorm van de wapens van de families Rengers en Van der Noot. Deze wapens herinneren aan Edzard Rengers en Catharina van der Noot.

Het interieur wordt gedekt door een vlak balkenplafond met veel trekstangen die het verder wijken van de muren moeten voorkomen. De eenvoudige, donker gekleurde kansel met gouden biezen en klankbord dateert uit het midden van de 19de eeuw. In het koor zijn banken voor het avondmaal opgesteld. Op de westelijke galerij staat het orgel dat in 1906 door Marten Eertman is gebouwd.

Het oudste gedeelte van de Martinuskerk dateert van omstreeks 1200. De derde travee van het schip dat halverwege de 13de eeuw naar het westen uitgebreid met twee iets smallere traveeën. In het oudste gedeelte zijn aan de zuidzijde een dichtgezette rondbogige ingang, aan de noordzijde een hagioscoop en daarboven het spoor van een romaans venster te zien. In de noordmuur van de uitbreiding zitten flauwe sporen van twee segmentbogig gesloten vensters en aan de zuidzijde het spoor van een rondbogige ingang. In 1683 is een dakruiter op de westzijde van de kerk geplaatst. Het huidige met leien beklede lantaarntorentje is het in 1905 vernieuwde exemplaar. De westelijke gevel is in 1731 vernieuwd en voorzien van een gevelsteen met in het Grieks gestelde bijbelteksten. De vernieuwing van het koor op de oude fundamenten volgde in 1767, toen ook de grote spitsboogvensters werden aangebracht. In 1905 volgde weer een verandering.

De westgevel kreeg de huidige uitdossing met een rondbogige ingang, twee spitsboog-vensters en een rond venster, alle met gietijzeren traceringen. Zijgevels en muren van het koor kregen een pleisterlaag die bij de restauratie van 1975-’77 weer verwijderd is.

Het interieur wordt gedekt door een vlak balkenplafond. In de wanden zijn de muraalbogen van de vroegere stenen overwelving zichtbaar. Bovendien zijn in de wanden van het schip de meeste van de twaalf zogenoemde apostelnissen te zien, waarvan sommige worden begeleid door een wijdingskruis. Het meubilair dateert grotendeels uit 1744. De bankenblokken en de banken voor de kerkdienaars zijn voorzien van gedraaide knoppen. De kansel uit 1753 met dubbele koperen kandelaar, een engel op het voorpaneel en verder rocailleversieringen op de kuip, is geschilderd in zwart met gouden biezen. Het offerblok dateert van 1655. In het koor staat een fraai ensemble van tafel en banken voor het avondmaal. Het is omstreeks 1850 vervaardigd. Het orgel is in 1822 gebouwd door J.W. Timpe. De orgelgalerij en de pui eronder zijn buitengewoon fraai geschilderd. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De Hippolytuskerk staat midden op de radiale dorpswierde op een ruim kerkhof. Zij is mogelijk in twee fasen gedurende de tweede helft van de 15de eeuw gebouwd en vertoont een eenduidig gotisch karakter, op een wijze die maar zelden wordt aangetroffen. Sinds de bouw is, op de sacristie na, maar weinig aan de kerk veranderd. Waarschijnlijk is men met de bouw van schip en koor begonnen, is daarna het transept totstandgekomen en is het geheel in 1487 afgerond met de bouw van de toren. Het verhaal gaat dat de kerk is gesticht door Onno van Ewsum als dank voor zijn veilige terugkeer na een tocht die hem onder meer in Jerusalem en op Cyprus bracht. De bewoners van de borg Ewsum bij Middelstum hebben hun sporen in de kerk nagelaten. De sacristie is vermoedelijk aan het begin van de 16de eeuw tussen noordertransept en koor toegevoegd. Schip en koor worden in traveeën geleed door slanke steunberen. In elk vak staat een gotisch spitsboogvenster. Die in het koor zijn breder dan die in het schip en ze zijn voorzien van bij de restauratie teruggebrachte traceringen. De transeptvensters ontvingen in de koppen een rijkere tracering met veelpassen en visblazen. In de middelste, rijzige nissen in de geveltoppen wordt deze tracering herhaald. Onderin de schipmuren is hergebruikt tufsteenmateriaal te zien. In de westelijke traveeën staat aan beide zijden een ingang in een spitsboognis, waaromheen de waterlijst is getrokken, die om het hele bouwwerk loopt. De korfbogige zuidelijke transeptingang is dichtgemetseld; de noordelijke is voorzien van een classicistisch poortje.

De kloeke toren is drie geledingen hoog. In de onversierde onderste geleding staat in de westgevel een brede, korfbogige ingang omringd door beeldnissen en een spitsboog-venster. De tweede geleding kreeg aan elke zijde drie onversierde spitsboognissen en de derde kreeg dergelijke nissen met eenvoudige traceringen waarbij de middelste steeds het galmgat bevat. Op het tentdak wordt de toren bekroond door een 17de-eeuwse lantaarn met koepeltje waarin een carillon met 23 klokken hangt, in 1662 vervaardigd door François Hemony. In 1949 zijn zeven klokken toegevoegd.

Schip, koor en transept zijn overdekt met kruisribgewelven, waarvan de slanke gordelbogen en ribben op muurconsoles steunen. Bij de restauratie zijn wand- en gewelfschilderingen onder kalklagen vandaan gehaald. De gewelfribben en –bogen en de randen om de vensters in een beige-oker zagen eruit als een imitatie van zandsteen; rond de vensters waren ze als in blokken geschilderd. Zowel op de koorwanden – met voorstellingen van Christus als Salvator Mundi en heiligen – als op alle gewelven kwamen figurale schilderingen aan het licht. Hoofdvoorstelling is het Laatste Oordeel met een hemel en hellepoort. Ook de Zondeval met een zeer levendig voorgestelde Adam en Eva en het Pinkstergebeuren behoren tot de schilderingen. Een vreemde eend in de bijt is een kookpot met een eend of gans, die gerekend moet worden tot de gotische drôleries. Veel gewelfhoeken en randen zijn versierd met acanthusblad, bloemen en vogels. In de noordmuur van het koor zit een met een houten deur afgesloten sacramentsnis. Onder het koor bevindt zich de grafkelder van het geslacht dat de borg Ewsum bewoonde, met een deksteen uit 1645. In het noordertransept zit een buitengewoon fraai reliëf in de muur dat op het eerste gezicht een Aanbidding der Koningen lijkt, maar een epitaaf is van een Madonna met Kind, waarvoor de herdachte pastoor Egbert Onsta, overleden in 1476, neerknielt, geassisteerd door twee hulpheiligen, van wie de ene ook Onno van Ewsum, de stichter van de kerk, kan zijn. Op het portaal in deze beuk staat een ridderbeeldje met het wapen van het jonkersgeslacht Lewe, dat lange tijd de borg Ewsum bewoonde.

Ook de herenbank die op de scheiding van viering en koor staat, is van de bewoners van Ewsum, in 1704 vervaardigd door Allert Meijer en met snijwerk van Jan de Rijk. De preekstoel met klankbord en doophek is in 1733 totstandgekomen in rijke barokke vormen en is mogelijk van de hand van Casper Struiwig. Het grote orgel met twee klavieren en aangehangen pedaal is in 1863 gebouwd door Van Oeckelen.

Het schip van de kerk en het onderste deel van de toren zijn in de tweede helft van de 12de eeuw totstandgekomen. Aan de noordzijde van het schip is het romaanse karakter het best te zien. In de bovenzone staan kleine romaanse rondboogvensters en iets westelijk van het midden een geprofileerde, rondbogige ingang in een enigszins risalerende partij. De ingang is toegemetseld net als die in de zuidmuur die eveneens in een risalerende partij staat. Aan de zuidzijde zit maar een enkel romaans venster in de bovenzone en zijn twee grote gotische vensters ingebroken. Het iets smallere koor is in de 13de eeuw gebouwd en kreeg omstreeks 1400 een rechte sluiting. Bij de restauratie in 1910 zijn de muren van het koor beklampt. De noordmuur is blind, op een rondbogige ingang aan de koorzijde na. Dit koor kreeg namelijk de functie van begraafkapel. In de zuidmuur zorgen twee grote gotische vensters voor verlichting van deze kapel. De sluitmuur is gesloten; twee flinke spitsboogvensters zijn dichtgemetseld.

In de geveltop staat een klein spitsboogvenster en helemaal boven zitten twee rondbogige luiken en een cirkelvormig venster. Deze gevel wordt bekroond door een achtzijdige pinakel. De ongelede, slanke zadeldaktoren is in twee fasen totstandgekomen. Dit is te zien aan de twee zones met galmgaten boven elkaar. Het onderste gedeelte is in de tweede helft van de 12de eeuw gebouwd en omstreeks 1400 is de toren verhoogd. Later is de toren op de westelijke hoeken geschoord met overhoekse steunberen. Daartussen staat de rondbogige ingangspoort. Boven staan eerst aan elke zijde enkele rondbogige galmgaten en daarboven gepaarde galmgaten van hetzelfde model. Op de overgang naar het zadeldak zit rondom een rondboogfries.

Inwendig worden schip en koor gedekt door houten tongewelven met trekbalken; dat van het koor kwam in 1910 bij een ingrijpende verbouwing en verving toen een stenen tongewelf. Schip en koor worden gescheiden door een geprofileerde spitsbogige triomfboog. Onder deze gewelven is een bijzonder rijke inrichting gekomen, grotendeels vervaardigd in opdracht van de bewoners van de borg Nienoord. De kerk is als geen andere kerk in het Noordzeekustgebied een mausoleum voor een voornaam geslacht geworden.

Pièce-de-milieu is het praalgraf tegen de oostelijke sluitgevel. De wit- en zwartmarmeren graftombe is ontworpen door Rombout Verhulst in opdracht van Anna van Ewsum die zich samen met haar eerste man Carel Hieronymus van In- en Kniphuisen, overleden respectievelijk 1714 en 1664, op de tombe liet vereeuwigen in een ontroerend innige houding. Na de dood van de opdrachtgeefster is het mogelijk al omstreeks 1690 door Bartholomeus Eggers vervaardigde beeld van haar tweede echtgenoot Georg Wilhelm van In- en Kniphuisen toegevoegd. Putti met doodsattributen begeleiden de figuren. Op de achtergrond wordt het tekstmedaillon door een viertal putti vastgehouden en aan weerszijden zit een aan guirlandes geknoopte baaierd aan familiewapens. Ten noorden van het monument staat een op stijlen geplaatste herenbank (1660), kennelijk onder invloed van de familie In- en Kniphuisen naar het Oostfriese model van een ‘empore’ ontworpen. Op de borstwering is een grote reeks kwartierwapens geschilderd en op de overhuiving zit een kuifstuk met alliantiewapens. Hiernaast staat een vroeg 17de-eeuws eikenhouten portaal met kuifstuk en vazen.

De preekstoel, een geschenk van Anna van Ewsum, is in 1711 ontworpen door Allert Meijer, uitgevoerd door Mencke Molaan en van zeer rijk snijwerk voorzien door Jan de Rijk. Aan de wanden hangt een collectie rouwborden voor bewoners van Nienoord. Het vroegste is het ruitvormige voor Caspar van Ewsum (1639); de andere zeven veelal overdadig versierde rouwborden zijn voor leden van de familie In- en Kniphuisen en ze dateren van 1664 tot 1768. Het orgel heeft een verleden als huisorgel op Nienoord, waarvoor het in 1630 door L. Eekman is gebouwd. Het is met beschilderde luiken in 1657-’60 door A. de Mare hergebruikt voor de bouw van het huidige kerkorgel. Onder de gekleurde vensterglazen valt een in 1912 door F. Nicolas & Zn. gebrandschilderd glas op dat de tragische verdrinkingsdood herdenkt van de laatste bewoners van Nienoord, de familie Panhuys.

De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De kerk is in het laatste kwart van de 14de eeuw gebouwd, waarbij het jaar 1385 wordt genoemd, op initiatief van de abdij van Aduard. De eenvoudige zaalkerk met rechtgesloten koor kwam op een verhoogd kerkhof te staan. De spierwit geschilderde buitenmuren worden geleed door lisenen in zes traveeën. Op de hoeken zijn de lisenen tot steunberen verzwaard. De naar binnen buigende noordmuur bezit twee vensters, een rondbogige en een met een spitsboog. Voor verlichting van de bijruimten aan de westzijde is een vierkant venstertje ingebroken. Tegen de rechte koorsluiting staat een middenlisene die tot steunbeer is verdikt. Aan weerszijden daarvan staat een rondboogvenster uit 1831. In de zuidmuur staan grote rondboogvensters die eveneens in 1831 zijn aangebracht en een in onbruik geraakte ingang. De westgevel bevat de huidige rondbogige ingang. Daarboven staat een gotisch spitsboogvenster. De dakruiter met ingesnoerde achtzijdige spits uit 1773 is waarschijnlijk bij de grote verbouwing in 1831 vernieuwd. Daarvoor stond een klokkenstoel ten zuiden van de kerk.

Het interieur wordt gedekt door een vlak balkenplafond. In de koorwanden zitten verschillende middeleeuwse nissen voor liturgisch gebruik. De ruimte heeft een kenmerkende protestantse inrichting. In het brandpunt is meubilair te vinden met snijwerk van de befaamde beeldhouwer Casper Struiwig dat hij in 1743 vermoedelijk in opdracht van de familie Ibema vervaardigde. De kansel met klankbord heeft het voor hem karakteristieke barokke vlecht- en krulwerk van banden op de panelen en op de buikvormige verdikking aan de onderzijde schelp- en acanthusversieringen. Naast de preekstoel hangt de collectezakhouder en op de koorafscheiding zit een voorzangers-lezenaar die ook van de hand van Struiwig is, evenals de herenbank tegenover de kansel met gesneden kuifstuk en vazen. Kuifstukken van andere, vertimmerde banken zijn naar de orgelgalerij verplaatst.

De 17de-eeuwse balpoottafel is afkomstig van het Iwemasteenhuis en is als avondmaaltafel in gebruik. Het orgel is in 1913 door Bakker & Timmenga gebouwd en in 1941 in Niebert geplaatst. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

Midden op de radiale dorpswierde staat de kerk op een ovaal kerkhof. De vrij lange kerk dateert uit de eerste helft van de 13de eeuw, maar was toen korter. Het koor met driezijdige sluiting is in de 15de eeuw toegevoegd. De onregelmatige stroken metselwerk aan beide zijden van het muurwerk tonen dat de kerk daar haar oorspronkelijke oostelijke sluiting had. De noordmuur van het schip bevat de oorspronkelijke smalle romaanse rondboogvensters. Ze staan ver uit elkaar, een aanwijzing dat er stenen gewelven zaten. Aan de westzijde staat de huidige ingang in een geprofileerde rondboog; het gedenksteentje geeft aan dat deze uit 1613 is. Daarnaast is het spoor te zien van een kleine rondboog. Veel oostelijker zit het spoor van een laaggeplaatst rondboogvenstertje, waarschijnlijk een hagioscoop. De noordzijde vormt een redelijk laat-romaans geheel. In de zuidmuur zijn drie grote, gotische vensters ingebroken. Alleen aan de westzijde is nog een smal romaans venster te zien en daar zit ook het spoor van de dichtgemetselde ingang. Het muurwerk van de volgende traveeën is voorzien van lisenen en dichtbij het koor zit een vaag spoor van een kleine, dichtgezette opening in het muurwerk en ook de vroegere priesteringang is met moeite te ontdekken. De koorsluiting met grote gotische vensters wordt geschoord door tweemaal versneden steunberen. Op enkele zeer kleine vensters na is de westgevel gesloten en ongeleed. Op deze gevel staat een dakruiter met een hoge naaldspits die een klok herbergt van grote ouderdom, uit de 14de of zelfs de 13de eeuw.

Het interieur wordt gedekt door een gedrukt houten tongewelf op sleutelstukken. De zwart geschilderde preekstoel met gouden biezen dateert net als het andere meubilair, zoals het doophek, de overhuifde herenbank tegenover de kansel en de avondmaaltafel uit het einde van de 18de of het begin van de 19de eeuw. Het orgel, in 1816 in Niehove geplaatst en toen gewijzigd, dateert van 1632. In de kerk, eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken, is een presentatie van het wierdedorp te zien.

De kerk is in de 13de eeuw op een hoge wierde opgetrokken en is van heinde en ver zichtbaar. Het drie traveeën diepe kerkje is bepleisterd, waardoor het weinig van haar geschiedenis prijsgeeft. Aan de noordzijde zijn de lisenen uit de bouwtijd nog zichtbaar. Boven de westelijke ingang zit een steen die meldt dat de kerk in 1628 is beschadigd en 1629 is hersteld in opdracht van Evert Lewe.

Het waren de jaren van de verovering van de Zilvervloot en van de herovering van Wesel en Den Bosch. De westelijke en zuidelijke muren zijn deels van oud moppenmateriaal opnieuw opgetrokken, het dak is vermoedelijk vervangen en de flinke geveltoren kwam toen tot stand. De windwijzer in de vorm van een leeuw verwijst naar het geslacht Lewe dat het hier voor het zeggen had. De 1.20 meter dikke noordelijke en oostelijke muur zijn nog middeleeuws. In de oostelijke sluitmuur zijn in de geveltop drie nissen met halfronde pasjes te zien; onder de pleisterlaag zitten nog drie klimmende, dichtgezette vensternissen verborgen. De rondbogige ingangen aan noord- en zuidzijde zijn dichtgemetseld, maar door sporen in het pleisterwerk aangegeven. De beide zijgevels bezitten nu drie rondbogige vensters.

Het interieur wordt gedekt door een houten plafond met sierlijsten. De stenen gewelven zijn in 1629 gesloopt en vervangen door een zoldering van eiken moerbalken en kinderbinten die een van kloostermoppen gemetselde zolder dragen. Deze is bij de huidige restauratie in het zicht gekomen. Voor de plaatsing van het in 1883 door Petrus van Oeckelen en Zoon gebouwde en door adelaars bekroonde orgel is een deel van deze zoldering weggenomen. De preekstoel met een merkwaardig klankbord is aan het einde van de 18de eeuw vervaardigd en laat tegen de bolle plint fraaie door linten omwikkelde laurierbundels zien. De herenbank van het geslacht In- en Kniphuisen-Lewe dateert uit de vroege 18de eeuw. De kerk, eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken, wordt nog voor de eredienst gebruikt en is in restauratie.

Het fascinerend gevarieerde middeleeuwse kerkcomplex staat enigszins verscholen achter de bebouwing. Het van tufsteen gebouwde schip dateert van omstreeks 1200. Het eenbeukige bouwwerk had, zo heeft onderzoek uitgewezen, oorspronkelijk een halfronde apsis die in de 17de eeuw is vervangen door een grote driezijdige koorsluiting. Deze is in de 19de eeuw geblokt gepleisterd en van grote rondboogvensters met ijzeren traceringen voorzien. Het schip heeft bij de restauratie van 1964 tot 1967 zijn kleine romaanse vensters teruggekregen. In beide zijmuren zitten dichtgemetselde ingangen. Aan de noordzijde is dat een rondbogige, bakstenen poort binnen een rechthoekige omlijsting en aan de zuidzijde een dubbel geprofileerde bakstenen poort die deels is bepleisterd en in imitatiebaksteenwerk is beschilderd.

In het muurwerk waarmee deze ingang is dichtgezet is een venstertje aangebracht. De ongelede toren is op levendige wijze, in afwisselende lagen tufsteen en baksteen, in de 13de eeuw opgetrokken op een basement van veldkeien die aan de onderzijde deels zichtbaar zijn. Bovenin zitten aan elke zijde in tufsteen uitgevoerde, gepaarde rondbogige galmgaten in rondboognissen. Beneden is een korfbogig gesloten, geprofileerde ingang aangebracht. Iets later dan de torenbouw is nog in de 13de eeuw aan de zuidzijde een dwarsbeuk toegevoegd. Aan de noordzijde zit in het muurwerk een breed bakstenen vak, dat doet vermoeden dat er een soort transept heeft bestaan. Opgravingen konden dit niet bevestigen. In de muren van de aanbouw staan licht spitsbogige vensters van romano-gotisch model.

Het interieur wordt gedekt door een vlak balkenplafond. De zuidelijke aanbouw is met een spitsbogige scheiboog naar het schip geopend. Naast de preekstoel tegen de noord-wand staat een gedicht spitsbogig venster met gekleurde dagkanten. De preekstoel met klankbord is in 1705 vervaardigd door Allert Meijer en voorzien van snijwerk door Jan de Rijk. De kuip heeft gegroefde hoekzuiltjes en het voorpaneel vertoont een Vanitas-voorstelling, de andere panelen laten de vier evangelisten zien. De kerkbanken hebben gedraaide knoppen en enig rolwerk; die in de aanbouw zijn rijker versierd. Het orgel is in 1894 gebouwd door P. van Oeckelen.


0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 | 31 | 32 | 33 | 34 | 35 | 36 | 37 | 38 | 39 | 40 | 41 | 42 | 43 | 44 | 45 | 46 | 47 | 48 | 49 | 50 | 51 | 52 | 53 | 54 | 55 | 56 | 57 | 58 | 59 | 60 | 61 | 62 | 63 | 64 | 65 | 66 | 67 | 68 | 69 | 70 | 71 | 72 | 73 | 74 | 75 | 76 | 77 | 78 | 79 | 80 | 81 | 82 | 83 | 84 | 85 | 86 | 87 | 88 | 89 | 90 | 91 | 92 | 93 | 94 | 95 | 96 | 97 | 98 | 99 | 100 | 101 | 102 | 103 | 104 | 105 | 106 | 107 | 108 | 109 | 110 | 111 | 112 | 113 | 114 | 115 | 116 | 117 | 118 | 119 | 120 | 121 | 122 | 123 | 124 | 125 | 126 | 127 | 128 | 129 | 130 | 131 | 132 | 133 | 134 | 135 | 136 | 137 | 138 | 139 | 140 | 141 | 142 | 143 | 144 | 145 | 146 | 147 | 148 | 149 | 150 | 151 | 152 | 153 | 154 | 155 | 156 | 157 | 158 | 159 | 160 | 161 | 162 | 163 | 164 | 165 | 166 | 167 | 168 | 169 | 170 | 171 | 172 | 173 | 174 | 175 | 176 | 177 | 178 | 179 | 180 | 181 | 182 | 183 | 184 | 185 | 186 | 187 | 188 | 189 | 190 | 191 | 192 | 193 | 194 | 195 | 196 | 197 | 198 | 199 | 200 | 201 | 202 | 203 | 204 | 205 | 206 | 207 | 208 | 209 | 210 | 211 | 212 | 213 | 214 | 215 | 216 | 217 | 218 | 219 | 220 | 221 | 222 | 223 | 224 | 225 | 226 | 227 | 228 | 229 | 230 | 231 | 232 | 233 | 234 | 235 | 236 | 237 | 238 | 239 | 240 | 241 | 242 | 243 | 244 | 245 | 246 | 247 | 248 | 249 | 250 | 251 | 252 | 253 | 254 | 255 | 256 | 257 | 258 | 259 | 260 | 261 | 262 | 263 | 264 | 265 | 266 | 267 | 268 | 269 | 270 | 271 | 272 | 273 | 274 | 275 | 276 | 277 | 278 | 279 | 280 | 281 | 282 | 283 | 284 | 285 | 286 | 287 | 288 | 289 | 290 | 291 | 292 | 293 | 294 | 295 | 296 |
Archivering van erfgoedinformatie met het ErfgoedCMS™

Bent u geïnteresseerd in erfgoedinformatie en hoe u dit op een professionele en duurzame manier kunt ontsluiten op het internet, dan is het volgende voor u van belang.

Sinds kort is er namelijk het ErfgoedCMS™ van DeeEnAa. Met dit op maat gemaakte ErfgoedCMS™ kan ieder dorp of iedere stad haar erfgoedinformatie registreren, rubriceren en ontsluiten. Daarnaast kan het ErfgoedCMS™ worden ingezet als webshop voor lokale producten en kan het de basis vormen voor dorps- of stadswandelingen compleet met QR-code bordjes.

Voor meer informatie over dit onderwerp verwijzen wij u graag naar de pagina over het ErfgoedCMS™ op de ErfgoedCMS-website via onderstaande knop.