Het dorp Katlijk is in de late middeleeuwen ontstaan en de kerk is omstreeks 1525 op een hoog kerkhof gebouwd in de laatgotische stijl. Het is een van de oudste kerkgebouwen in deze vanouds dun bevolkte omgeving. Er kwam geen toren bij, die kon de gemeenschap zich waarschijnlijk niet permitteren. Wanneer er een klokkenstoel bij de kerk is geplaatst – gebeurtenissen van vreugde en verdriet moesten immers wel met klokgelui worden aangekondigd – is niet bekend.

De in de 17de eeuw vernieuwde westelijke gevel heeft aan de ene zijde een overhoeks geplaatste steunbeer, aan de andere kant een hoekpenant. Tegen de gevel staan ook twee steunberen en in het muurvak ertussen staat een rondboogvenster. Op de overgang naar de geveltop loopt een eenvoudig fries en de geveltop is met beitelingen afgewerkt en kreeg schouders. De zuidelijke en noordelijke muren zijn in zes traveeën verdeeld door stevige steunberen. Om en om staan in de vakken grote rondboogvensters. Deze zijn pas in de 18de eeuw aangebracht. Er kunnen eerst meer vensters hebben gezeten, getuige de tweeledige nissen die in de sluitmuur in het koor en in de eerste en derde travee van de noordmuur zitten. In beide muren zitten in de vijfde travee grote rechthoekige nissen met afgeronde bovenhoeken. Aan beide zijden hebben in de tweede travee ingangen gezeten. Aan de zuidzijde is de moet zichtbaar, aan de noordzijde bovendien resten van een geprofileerd rechthoekig kader. Het koor is driezijdig gesloten. In de sluitmuur is naast de genoemde nis ook het spoor van een klein dichtgezet venster te zien.

De vrij lage kerkruimte is gedekt met een houten tongewelf met trekbalken op consoles. De 17de-eeuwse preekstoel met klankbord is van een klassiek model met een kuip met gegroefde hoekzuilen en getoogde panelen ertussen. Tegen de pui onder de orgelgalerij staan twee overhuifde en door driehoekige frontons bekroonde kerkbanken. Op de galerij staat een klein orgeltje, in 1982 gebouwd door Mense de Ruiter uit Groningen. De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken.

De Laurentiuskerk is in de 11de eeuw van tufsteen gebouwd, het stollingsgesteente dat voor de herontdekking van het bakken van steen uit klei uit het Eifelgebergte naar stapelmarkten in Deventer en Utrecht werd gebracht en vanuit de kustgebieden daar werd opgehaald. Boven de met kleine gele steen vernieuwde noordelijke ingangspartij is een raadselachtig timpaan opgenomen. Het is vervaardigd van roze Bremer zandsteen en draagt in reliëf de voorstelling van ranken die uit de mond van een masker ontspruiten.

Over de betekenis is veel gespeculeerd en ook de ouderdom is niet zeker: 11de tot 13de eeuw. De kern van de kerk dateert als een van de weinige gebouwen in Friesland uit de terpentijd, de tijd dat er nog geen dijken waren aangelegd. Die kern is het beste aan de noordelijke muur af te lezen. Daar zijn grote spaarbogen in het metselwerk aangebracht. Vijf bogen zijn compleet en één is doorbroken door de nieuwe ingang met het oeroude timpaan. In drie bogen zijn kleine rondboogvensters met gele kloostermoppen dichtgemetseld. Ten oosten van deze vakken met spaarnissen is het tufsteen muurwerk vlak verwerkt maar wel afgesloten met een rondboogfries van in reliëf gehakte steen.

Mogelijk is dit een 11de-eeuws koorgedeelte, maar het kan ook een verlenging van het schip zijn. De zuidelijke muur, grotendeels vernieuwd en beklampt met kleine gele steen, bevat in de muurdammen tussen de rondboogvensters flinke velden tufsteen. In het tweede veld zit een klein fragment van een grote rondboog; in het derde een compleet, klein, romaans venster dat is dichtgemetseld. De kerk is vrij spoedig na de bouw verhoogd met geel moppenmateriaal en mogelijk ook verlengd. Het huidige koor met een vijfzijdige sluiting met onversneden slanke steunberen met ezelsruggen kwam in de 13de eeuw tot stand. Er zitten sporen van brede, licht spitsbogige vensters, vrij jonge rondboogvensters en in de nu blinde sluiting hebben ook openingen gezeten. Buiten en binnen zijn er bewijzen voor.

De kerkruimte wordt overdekt door een houten tongewelf met trekbalken op muurstijlen en in plaats van korbelen zijn er grote consoles met een versiering van rolwerk. Op de keerzijde van een bord met de twaalf Artikelen des Geloofs staat vermeld dat het interieur en inventaris in 1695 in opdracht van Tjaerd van Aylva zijn vernieuwd. Daarmee is een van de rijkste kerken met een protestantse inrichting van Friesland totstandgekomen. Het middelpunt is de preekstoel met schroefvormige trappaal en klankbord binnen het doophek met getordeerde balusters. De kuip heeft gewrongen en omrankte hoekzuilen en op de panelen fijn gesneden voorstellingen van Adam en Eva verleid door de slang, de offerande van Abraham, de droom van Jacob, de oprichting van de slang door Mozes en de genezing van de kreupelgeborenen door Petrus en Paulus. De herenbank tegenover de preekstoel heeft getordeerde balusters in de voorbank en de overhuiving rust op gewrongen en omrankte zuilen en heeft een bekroning met rolwerk aan weerszijden van de wapens Tiara en Heemstra. De koorafscheiding met balus-ters kreeg eenzelfde bekroning maar dan met een Tiengebodenbord.

De mannenbanken parallel aan de noordgevel zijn gesloten en hebben gedraaide knoppen. De open vrouwenbanken dwars op de zuidwand hebben ook knoppen en de wangen zijn fraai gesneden in renaissancevormen: boven gegroefde bases zitten toogpanelen met schelpen, waaronder verschillende bloemenvazen zijn verbeeld. Ze zijn ongetwijfeld gesneden door eenzelfde meester als die in het nabijgelegen Achlum die de datering van 1653 dragen. In Kimswerd hebben sommige banken initialen, onder meer F.W., A.E., R.L., V.D.M. en P.W. zijn mogelijk van de eigenaars van de banken en van de opdrachtgever van de vernieuwing: T.V.A, Tjaerd van Aylva.

Het orgel is in 1858 gebouwd door Willem Hardorff; de kas heeft twee bazuinstekende engelen en ter bekroning de personificaties van Geloof, Hoop en Liefde. In het koor liggen enkele gebeeldhouwde grafzerken waaronder twee voor de familie van Heemstra door de Harlinger meester Jacob Lous. Van een excellente originaliteit is die met een afbeelding van een door colonnades omvatte paleistuin in perspectief, in de trant van de voorbeeldboeken van Hans Vredeman de Vries.

Kollum heeft een kleinstedelijk karakter wat te danken is aan de bloei in de 17de en 18de eeuw. Dat het daarvoor ook goed ging met de hoofdplaats van Kollumerland laat de grote, aan Martinus gewijde kerk zien. Van de op een ruim kerkhof gelegen tufstenen kerk uit de vroege 12de eeuw resteert na de vernieuwing vóór de helft van de 15de eeuw niets meer; wel zijn van de vroeg 13de-eeuwse toren nog aanzienlijke gedeelten in tufsteen overgebleven. Er zitten hier en daar venstersleuven in en beneden is het tufsteenwerk gerepareerd met rode baksteen. De toren is in de 15de eeuw in baksteen verhoogd waarbij aan noord- en westzijde gepaarde galmgaten in rondboognissen kwamen. Ze zijn dichtgemetseld en aan de zuidzijde kwam op die plaats de uurwerkplaat. Bij reparaties na blikseminslag in 1661 is de kloeke toren nog eens met kleine baksteen verhoogd, van nieuwe geprofileerde, spitsbogige galmgaten voorzien en naar ontwerp van Bonne Alberts kreeg de toren een zeer hoge, ingesnoerde spits. In de toren hangen klokken van Johan Schonenborch (1526) en Hans Falck (1618).

Vanaf het tweede kwart van de 15de eeuw werd de kerk vernieuwd. Het begon met de bouw van een vijfzijdig gesloten koor en werd meteen gevolgd door de bouw van het schip in een eenduidige architectonische uitdrukking, waardoor de overgang van schip en koor niet zichtbaar is. In totaal zijn schip en koor zeven traveeën met de meerzijdige sluiting diep. Aan de noordzijde is gelijktijdig een vijf traveeën diepe zijbeuk gebouwd. In de koorsluiting staan hoge gotische spitsboogvensters met vorktracering tussen hoge tweemaal versneden steunberen. In het schip heeft nog één venster dezelfde vorm, maar de andere vensters zijn in 1840 vergroot en verbreed. Ook hier staan ze in alle traveeën die door tweemaal versneden steunberen zijn te tellen. In de noordbeuk staan eveneens grote vensters die uiteraard minder hoog zijn. De steunberen zijn hier waarschijnlijk in 1608 tegen de gevel geplaatst, mogelijk omdat toen het gewelf in de zijbeuk is vervangen door een vlakke houten zoldering. Ten oosten van de zijbeuk is in 1853 een consistoriekamer tegen de kerk gezet.

Het ruime schip heeft inwendig een zeven traveeën tellende overwelving met kruisribben. De koorsluiting bezit een straalgewelf. De zijbeuk is naar het schip geopend met lage spitsbogige scheibogen die op stevige, ronde, gemetselde kolommen met smalle lijstkapitelen rusten. In de muren van het koor staat onder de vensters een reeks van vrij diepe korfbogige nissen.

In 1882 waren al schilderingen op de gewelven en de noordwand ontdekt. Tijdens de restauratie van 1962-’69 waarbij nogal wat onderdelen van de kerk werden vernieuwd, zijn deze 15de-eeuwse schilderingen blootgelegd en geconserveerd. Er zijn veel florale versieringen en rozetten in vrolijke kleuren te zien maar ook betekenisvolle voorstellingen. Zo zien we in de zesde travee in de sluitsteen het gelaat van Christus en daaromheen de eenhoorn, een springend hert, een pot met planten waarop een uiltje en in de zevende travee de symbolen van de evangelisten. Op andere gewelfschelpen zien we fragmenten van Maria in stralenkrans, Sint-Maarten te paard, maar ook de vraatzucht. In een der nissen van de noordwand is een grote voorstelling van Sint-Christoffel met Kind te zien.

De in 1692 gedateerde preekstoel met klankbord staat in een dooptuin met balusters en bezit een kuip met getordeerde hoekzuilen en sierlijk snijwerk in de panelen. In het schip staan tegenwoordig losse stoelen, maar de belangrijke families hebben hier ook hun meubilair achtergelaten. Dat zijn de banken van Jeltinga en van Aysma uit 1617, die van Rosema en De Schepper uit 1680, de overhuifde bank van Fogelsangh uit het einde van de 17de eeuw en die van Rinse uit 1692, banken voor de families De Wendt (1768; van de machtige Eyso de Wendt hangt hier ook een grote rouwkas uit 1780), Van Heemstra, Wibrandi en Feitsma en een rectorenbank van de Latijnse school. Deze en andere families lieten hun sporen ook na met gebeeldhouwde zerken in de kerkvloer, onder welke een exemplaar gehouwen door Pieter Claesz. (1615). Het orgel is in 1841 gebouwd door Willem van Gruisen.

De kerk is aan het begin van de 13de eeuw gebouwd tegen een iets oudere toren en zij kreeg in de 15de eeuw een nieuw koor met een driezijdige sluiting. Een middeleeuwse kerk op de heide is opmerkelijk. De kerk is in 1888 van de ondergang gered. De peetvader van de monumentenzorg, Victor de Stuers, schreef de betrokken architect Jurjen Bruns vanuit het Boheemse kuuroord Mariënbad in een rapport: ‘Deze kerk … verdient in zijn oorspronkelijk karakter hersteld en onderhouden te worden, iets wat zonder veel moeite noch kosten kan geschieden.’ Het gebouw vertoont sporen uit allerlei perioden en heeft vooral een gotisch karakter gekregen. Hoewel ook de zadeldaktoren vaak is hersteld en gerestaureerd doet deze toch romaans aan. Hij gaat oversneden op en in de muren staan enkele venstersleuven. Bovenin zitten kleine, rondbogige galmgaten. Het schip is aan beide zijden geopend met spitsboogvensters met vorktraceringen; de voorkerk heeft één (noord) en twee (zuid) smalle spitse vensters. In de noordelijke muur staat een fraaie gotische ingang met een schuifdeur(!) onder een segmentboog in een geprofileerde spitsboognis die in de boogtrommel een beeldnisje heeft. De nis wordt voor het grootste deel omvat door een rechthoekig kader dat aan de zijkanten bestaat uit getordeerd gevormde baksteenstaven en gedekt wordt door een consolevormige lijst van baksteen. Aan de zuidzijde heeft ook een segmentvormige ingang gezeten die half dicht is gemaakt tot een venster en even oostelijker is ook nog een rondbogig spoor te zien van een oudere dichtgemetselde ingang. Het koor heeft aan beide zijden spitsboogvensters tussen onversneden steunberen en een sluiting met een ingang en twee vensters. Eén venster kreeg op eind 19de-eeuwse wijze een decoratieve en kleurige invulling, wat vooral van binnen, achter de preekstoel, is te ervaren.

Onder het hoekige tongewelf (1888) met aardige gesjabloneerde ornamenten is de kerk ingetogen ingericht met warmrood geschilderde banken. Tegen de koorsluiting staat de combinatie van preekstoel (omstreeks 1800) en orgel, in 1904 gebouwd door Bakker & Timmenga.

De kerk is schilderachtig gelegen op een verhoogd kerkhof aan de rand van een bosachtig gebied. De omstreeks 1300 van grote, gemêleerd rode kloostermoppen gebouwde kerk is torenloos. Voor de in 1750 door Johan Borchardt gegoten luidklok staat ten zuid-westen van de kerk een houten klokkenstoel met schilddak. De noordelijke en zuidelijke gevels zijn in zeven traveeën verdeeld door grote, vrij diepe en tot de grond toe doorlopende spitsbogige nissen tussen penanten.

In deze nissen staan aan elke zijde drie, later aangebrachte rondboogvensters. De oorspronkelijke vorm van de vensters is te zien in de vijfde travee in de zuidmuur. Daar is een stoer omlijst spitsboogvenster dichtgemetseld. Sommige andere nissen hebben een verhaal. De meest westelijke aan weerszijden zijn incompleet en daardoor wordt verondersteld dat de kerk is ingekort. In de derde travee, ook weer aan beide zijden, is de nis smaller en zijn de sporen te zien van segmentvormig gedekte ingangen in spitsboognissen, waarbij de boogtrommels zijn gevuld met kepervormig metselmozaïek. Deze nissen hebben steviger penanten dan de andere. Bij de oostelijke travee, maar dan alleen aan de zuidzijde, staan ook steviger penanten en daar zijn flauwe sporen te ontdekken van de dichtgemetselde kooringang, de priesteringang. De rechte koorsluiting is van 1620 (jaarankers) en er staan twee kleine rondboogvensters in. Een ander venster is dichtgemetseld, evenals een kleintje in de geveltop. De noordmuur komt grotendeels overeen met de zuidmuur maar zonder de priesterpoort en het dichtgezette gotische venster. De westgevel is vernieuwd en vertoont ook een reeks spitsboognissen.

Het interieur wordt gedekt door een gedrukt houten tongewelf met trekbalken. De bij de jongste restauratie aangetroffen fragmenten van een wandbekroning in de vorm van een spitsbogenreeks zijn aanleiding geweest om deze langs beide wanden te reconstrueren. De preekstoel dateert met het van balusters voorziene doophek en de lezenaar uit de eerste helft van de 17de eeuw, het klankbord is jonger. De kuip heeft gegroefde hoekzuilen en toogpanelen. Het orgel is in 1935 gebouwd door de firma Bakker & Timmenga.

De in de middeleeuwen aan Sint-Victor gewijde kerk vertoont de kenmerken van de late gotiek en dus de 15de eeuw, maar helemaal zeker is dat niet. In de kern kan zij ouder zijn. Het schip en het koor zijn al sinds mensenheugenis gepleisterd, waardoor het niet mogelijk is het bouwmateriaal en de bouwsporen te bestuderen. De bepleistering is in 1854 of 1874 aangebracht en in een geschrift van daarvóór wordt beweerd dat het muurwerk tufsteen bevat. Het is een natuursteensoort die tot ongeveer 1200 werd gebruikt en daarna nog wel voor hergebruik werd aangewend. Niet alleen de spitsboog-vensters – die kunnen ook veel later nog zijn aangebracht – maar vooral de massawerking wijst in de richting van de gotiek. De toren is jong, de gedenksteen vertelt dat hij in 1885 is gebouwd. Het is een toren van drie geledingen, met spaarvelden met keperfriezen en een ingesnoerde spits.

Het schip en koor zijn geblokt gestukadoord. Aan de westzijde van de zuidelijke muur staat de korfbogige ingang met daarboven een klein venster. Verder zijn er spitsboogvensters. De noordmuur is vrijwel blind. In de vijfzijdige koorsluiting staan twee grote vensters. In de sluitmuur resteert nog een kop van zo’n venster, die met de daaronder staande ingang herinneren aan de grote kraak die daar zat om het vele volk te kunnen bergen dat op een orthodox predikant afkwam.

De kerkruimte wordt gedekt door een van verf vrijgemaakt houten tongewelf met trekbalken met korbeelstellen op stijlen die ook vrij van verf zijn. Nabij het orgel is in 1989 op de muur een belangrijk fragment van een schildering met Sint-Christoffel met Kind uit omstreeks 1500 gevonden. De schildering is gerestaureerd. De preekstoel met klankbord, gegroefde hoekzuilen en gekorniste panelen op de kuip, dateert uit de 17de eeuw. De deels geverfde, overhuifde herenbanken zijn ook in die eeuw (1644 en 1655) vervaardigd. Ze hebben beide een kuifstuk waarin familiewapens zijn verwerkt. Het orgel op de westgalerij is in 1856 gebouwd door Willem Hardorff.

De Jacobijnerkerk is eind 13de eeuw gebouwd als kloosterkerk bij het in het midden van die eeuw gestichte dominicanenklooster. Oorspronkelijk bestond de kerk uit een schip en een smalle, naar het klooster gerichte blinde noordbeuk. Vooral aan de koorzijde zijn nog aspecten van het oorspronkelijke gebouw te zien. Daarna is de kerk diverse malen uitgebreid en veranderd. Na de hervorming is het klooster goeddeels afgebroken, alleen de huidige kosterij bevat nog enkele zalen en een fragment van de kloostergang. De Jacobijnerkerk werd hoofdkerk van Leeuwarden wat de Nassause stadhoudersfamilie spoedig luister bijzette door vanaf 1588 het koor als hun begraafplaats in te richten.

Het koor laat bijzondere aspecten van de vroegste bouwtijd zien: de geprofileerde natuurstenen omlijstingen van de hoge gotische vensters en de reliëfrijke terracottaplaten onder de dakranden die een spitsbogig driepasfries vormen. Tegen de zuidzijde van het koor is in het begin van de 16de eeuw een fraaie sacristie geplaatst, waarin in 1663 een classicistisch poortje kwam, het met natuursteen versierde zogeheten ‘Broodpoortje’. In het koor zelf is in 1662 het ‘Oranjepoortje’ geplaatst, de toegang voor leden van de stadhouderlijke familie, met omrankte, getordeerde zuilen, een houten fronton en een bekronend oranjeboompje. In de noordmuur zijn aan de oostzijde de sporen zichtbaar van het aan het einde van de 15de eeuw veranderde en van het hoofdkoor afgescheiden noordkoor. Daar staat bovendien een traptoren. Verder zijn beneden de bogen van doorgangen naar het klooster zichtbaar. Hoger staan in het begin van de 19de eeuw ingebroken vensters.

Aan deze zijde is recent een verbindingselement met de kosterij gebouwd. Aan de zuidzijde is de kerk in het begin van de 16de eeuw aanzienlijk uitgebreid. Eerst in 1504 met drie dwarskapellen met topgevels die met nissen zijn versierd. De westelijke dwarskapel is met een extra travee aan het schip in 1521 toegevoegd. De westgevel kreeg een sierlijke gevel met een ingang in een rechthoekig omkaderde ojiefnis en daarboven een zeer grote met traceringen en maaswerk voorziene spitsboognis waarvan de kop wordt geflankeerd door onder meer klimmende nissen. Bij de omvangrijke restauratie van 1972-’78 is deze gevel naar gevonden sporen hersteld.

De dwarskapellen met enkele fraaie poortjes bezaten oorspronkelijk stenen overwelvingen maar die zijn waarschijnlijk met het openen van de kapellen tot zuidbeuk door houten gewelven vervangen. Het laat-middeleeuwse tongewelf van het schip laat dunne schilderingen zien: een madonna met engelen en decoraties van vierpassen en keperstroken. Onder het gewelf is de ruimtelijke structuur opmerkelijk: de hoge kolommen naar de smalle noordbeuk en de lage kolommen naar de zuidbeuk, vroeger kapellen. Tijdens de restauratie zijn op de zuidwand fragmenten van schilderingen van apostelen en de profeet Jesaja aangetroffen. Ze dateren (1575) uit de korte periode vlak voor de hervorming dat de kerk bisschopskerk, dus een kathedraal, is geweest. In de 16de eeuw is de Madonna met Kind in stralenkrans op een dichtgezette vensternis in de oostelijke wand aangebracht.

De preekstoel met klankbord uit het derde kwart van de 17de eeuw bevat enig snijwerk, afkomstig van de Koningskraak. De schuin hier tegenover hangende Koningskraak, in 1696 door Jouke Joukes vervaardigd en van rijk snijwerk voorzien door mogelijk Pieter Nauta, was het gestoelte van de stadhouderlijke familie. In het koor, de grafruimte voor de Nassause familie, zijn de fraaie grafmonumenten van ondermeer Anna van Oranje en Willem Lodewijk tijdens de revolutie van 1795 vernield. Na de Tweede Wereldoorlog is de grafruimte met reconstructies en het plaatsen van de wapenschilden, waarvan die van Hendrik Casimir II origineel is, min of meer hersteld en is een gedenkplaat voor de Vrede van Münster, afkomstig van het voormalige Landschapshuis, geplaatst. Er kwamen toen en later in de vensters gebrandschilderde ramen naar ontwerp van Cor Reisma en Dick Osinga met episoden van enkele leden van de stadhouderlijke familie. Het grote orgel is door Christiaan Müller in 1724-’27 gebouwd en is van beelden en snijwerk voorzien door Jacob Sydzes Bruinsma en Gerbrand van der Haven.

De onvoltooide, scheve, kromme en kloeke toren is het glorieuze en dramatische resultaat van een ambitieus bouwprogramma en daarmee het symbool van de stad Leeuwarden geworden. De hoofdkerk van Leeuwarden, de Sint-Vitus van Oldehove zou in het begin van de 16de eeuw worden vervangen. In 1529 wordt met de bouw van de toren begonnen onder leiding van Jacob van Aken. Toen echter het werk tot tien meter hoogte was gevorderd, begon het bouwsel naar het noordwesten over te hellen. Bij zo’n geringe hoogte moesten de stabiliteitsproblemen op verstoring van de ondergrond wijzen. Men ging door met het werk en bleef loodrecht bouwen op de scheefzakkende torenromp waardoor de toren ook nog krom werd. Een persoonlijk drama voor de bouwmeester en hij stierf in 1532, van ‘chagrijn’, geven de stukken te lezen. Bouwmeester Cornelis Frederiks zette het werk voort. Na een jaar bleek het verzakken door te gaan en werd besloten de bouw voor altijd te staken.

De hoge vensters en doorgangen zijn aan het einde van de 16de eeuw dichtgezet en de aanzetten tot de gewelven van de kerk, zichtbaar aan de oostzijde, zitten er voor niets. De kerk is nimmer gebouwd en de bouwvallige oude Sint-Vituskerk is in 1596 gesloopt. De scheve en kromme Oldehove staat er nu eenzaam maar magistraal, drie geledingen hoog en in een rijke laatgotische uitdossing. De muren van het bouwwerk zijn verlevendigd door enkele grote of drievoudige nissen met meervoudige profielen en door neggen en kopstukken met traceringen en maaswerk in zandsteen. Aan de noordzijde staat een driezijdige, versierde traptoren en daar is ook een fraaie opengewerkte balustrade van zandsteen te zien. De stevige, meervoudig versneden steunberen op de hoeken zijn eveneens van zandstenen sier voorzien: hoekbanden van onder tot boven, nissen met maaswerk en op de versnijdingen elegante hogels. Alle muurwerk is verrijkt met zandstenen banden en speklagen van gele steen. De rood bakstenen velden zijn zelfs op nuance gesorteerd; er zijn donkere en heldere vakken. De kloeke torenromp heeft zo een verfijnde uitdrukking gekregen.

De voormalige kloosterkapel van de domini-canessen of Witte Nonnen is gewijd aan Sint-Catharina. Het bescheiden gebouw stond niet vrij maar in de gesloten bebouwing van het klooster. Het klooster werd in 1507 gesticht als laatste van de vier kloostervestigingen in Leeuwarden. Het had in 1525 alle erkennin-gen verworven en toen zal de bouw van de kapel zijn begonnen. Het heeft iets langer dan een halve eeuw gefunctioneerd tot de hervorming er een eind aan maakte. Het gebouw kreeg verschillende andere functies totdat het door de stad als kerk voor de Franssprekende reformatorische gemeenschap van onder meer stadhouderlijk hof en garnizoen in 1659 in bruikleen werd gegeven. Het koor werd toen door een muur van het schip afgezonderd en er kwam een classicistische poort in de voorgevel. In de late jaren 30 van de 19de eeuw is dit koor afgebroken en de kerk als geheel vernieuwd waarbij de buitenzijde een cementpleisterlaag kreeg. Daardoor is de voorgevel van grote rode baksteen met speklagen van gele steen aan het oog onttrokken. De gevel bezit aan weerszijden van de poort twee kleine spitsboogvensters en daarboven een dergelijk groot venster. Op de westgevel staat een dakruiter met een koepeldak waarin een door Jurjen Balthasar in 1661 gegoten klok hangt.

Inwendig heeft het schip een gestukadoord tongewelf. Uit de tijd van de ingebruikname door de Walen stammen de preekstoel en de overhuifde herenbank. Een tweede herenbank is bij de restauratie gebruikt bij de samenstelling van een achterschot, een soort dicht koorhek. De Waalse gemeenschap kreeg in 1740 een koninklijk geschenk. De muzikale Anna van Hannover, dochter van de Engelse koning en gemalin van stadhouder Willem Karel Hendrik Friso, gaf opdracht tot het bouwen van een orgel. Johan Michaël Schwartsburg bouwde het instrument, het enige tweeklaviersorgel van zijn hand. Gedeputeerde Staten van het landschap Friesland die de organisatie van een en ander hadden begeleid, hebben naar hoofs gebruik een tegengeste gedaan door Jaan Oenema in 1742 de opdracht te geven een rugschot te snijden waarin tussen allerlei trofeeën de wapens van het stadhouderlijk echtpaar zijn verwerkt.

De Catharinakerk van Leons, een van de kleinste dorpen van Friesland, zou in 1961 wegens bouwvalligheid worden afgebroken, maar dankzij particulier initiatief van een oud-inwoonster en luisterende oren van betrokkenen is de kerk gehandhaafd en in 1972 gerestaureerd. Het orgel was inmiddels overgebracht naar de nabijgelegen kerk van Húns.

Kerk en toren zijn sterk vernieuwd, maar aan de noord- en oostzijde is te ervaren dat het gebouw uit de middeleeuwen dateert. De oude gedeelten tonen duidelijke kenmerken van de romano-gotiek, wat aannemelijk maakt dat het gebouw uit de 13de eeuw dateert. De zuidmuur is geheel herbouwd, beneden met hergebruikte gele steen; daarboven in kleine gele drielingen en met grote rondboogvensters. Aan de westzijde staat de rondbogige ingang geflankeerd door gemetselde pilasters met lijstkapitelen. Het driezijdige koor van gele kloostermoppen springt iets in en heeft onder de dakvoet een uitgemetselde lijst en aan de zuidzijde staat een spits gesloten venster. In de sluitmuur zit een met rode baksteen dichtgezet romano-gotisch venster waarvan de diepe dagkant van een kraalprofiel is voorzien. In de derde koormuur staat een rondboogvenster. De noordelijke muur van gemêleerd gele moppen is nog oorspronkelijk en daarin zijn hooggeplaatste rondboogvensters met hoekige dagkanten te zien.

Beneden staan twee met rode baksteen dichtgemetselde ingangen; iets uit het midden een eenvoudig rondbogige en aan de westzijde een opening onder een segmentboog in een geprofileerde korfbogige nis. De toren is in 1878 ommetseld en heeft nu drie geledingen met door rondbogen gedekte spaarvelden, spitse galmgaten en een ingesnoerde spits.

Binnen is de kerkruimte gedekt met een vlak balkenplafond. Aan de sporen in de koorsluiting is te zien dat die ruimte overwelfd is geweest. Onder in de noordwand zijn diepe nissen uitgespaard, waarvan één dient als expositieruimte voor de vondsten die tijdens de ingrijpende restauratie in 1968-’70 zijn gedaan. De preekstoel met klankbord is vrij jong maar wel naar klassiek model vervaardigd, met kussenpanelen op de kuip. Ook de doopvont is van recente datum.

De Gertrudiskerk staat op een opmerkelijk hoog terprestant. De huidige kerk is in het midden van de 16de eeuw opgetrokken van bouwmateriaal van een voorgangster en heeft een eeuw later (1642) een omklamping gekregen. In de zuidmuur staat een reeks segmentvormig gesloten vensters in geprofileerde dagkanten; bij de voorkerk zien we ze in een kleiner formaat. Aan de westzijde staat bovendien de korfbogig gesloten ingang in een spitsboognis. Onder de dakvoet zit een reeks houweelvormige muurankers. De vijfzijdige sluiting heeft, op de noordelijkste wand na, geen vensters. In de noordmuur staan twee vensters van hetzelfde type als die aan de andere zijde en er zijn sporen te zien van twee soortgelijke, dichtgemetselde vensters. Aan de westzijde staat in deze muur bovendien een spitsbogige nis die ongetwijfeld de noordelijke ingang heeft bevat. Hier zien we opnieuw houweelvormige ankers. De westelijke gevel is, op de plint en de hoeken met oude baksteen na, met de westgevel van de ingebouwde toren in kleine, bruine steen vernieuwd. Er staat een grote, rondbogige ingang in en hoog, asymmetrisch geplaatst rondboogvenstertje.

De toren met zadeldak is in 1851 grotendeels vernieuwd of beklampt; aan de oostzijde zijn boven het kerkdak gedeelten van oud muurwerk te zien. De zuidelijke en noordelijke torengevels zijn met houten delen en latwerk bekleed. In deze bruingeschilderde huid zitten kleine vierkante kijkuits. Op een van de topografische tekeningen uit de 18de eeuw is te zien dat deze wanden waren versierd met diepe nissen. Wellicht hebben die problemen gegeven en is de houten beklamping er tegenaan gezet.

Het interieur wordt gedekt door een gedrukt houten tongewelf met trekbalken op laatgotische, gesneden sleutelstukken. Tegen de oostelijke sluitmuur staat de preekstoel met klankbord binnen een doophek met balusters. Het uit 1642 daterende preekmeubel heeft gegroefde hoekzuilen en fraai getoogde panelen met middenornament. Op de westgalerij met een balustrade met opengewerkte ijzeren roosters staat geen orgel meer. Daar is de gevel beschilderd alsof het gewelf er koorvormig sluit. De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken.

De kerk die mogelijk aan Sint-Petrus of Sint-Catharina was toegewijd, gezien de door Johannes in 1498 gegoten klok, dateert deels uit de 13de eeuw. Onder de beklampte westgevel zit zelfs nog tufsteenwerk uit de 12de eeuw. Er zijn verschillende keren ingrijpende wijzigingen geweest , waardoor het avontuurlijk is om de geschiedenis van de op het eerste gezicht wat rafelige kerk te lezen. De grotendeels van rode kloostermoppen opgetrokken noordmuur geeft het meest prijs van de oude kerk. Aan weerszijden van de nog gebruikte, segmentvormig gesloten ingang staan lisenen, verder oostwaarts zijn sporen te zien die wijzen op weggehaalde lisenen of misschien wel op een verwijderde aanbouw.

Op tweederde hoogte zien we een weggehakte dubbele bloklijst waarboven muurwerk zit van de verhoging van de kerk die in ongeveer 1480 gelijk met een verbreding moet hebben plaatsgevonden. In het westelijke gedeelte zitten twee sporen van dichtgemetselde romaanse vensters. In 1827, toen de kerk uitwendig en inwendig een stevige renovatiebeurt kreeg ( zie het opschrift op de orgelgalerij), zijn steunberen tegen de muur geplaatst waarvan de oostelijke een wigvorm heeft. Het koor met driezijdige sluiting, twee spitse vensters en slanke steunberen tegen de hoeken, is in 1909 vernieuwd. De zuidmuur vertoont het gotische karakter van na de vergroting omstreeks 1480 met drie grote spitsboogvensters, een klein venster aan de westzijde en daartussenin een half tot venster dichtgezette, fraai geprofileerde ingang in een spitsboognis en met een rechthoekig kader. In dit muurwerk zijn sporen te zien van weggehakte lisenen. De westgevel is in 1924 op een onbarmhartige wijze beklampt. De zadeldaktoren is verdwenen; er staat nu een houten, met leien bekleed geveltorentje met spits op het dak.

Inwendig geven sporen in de noordgevel aan dat de kerk ooit overwelfd is geweest. Bij de opknapbeurt van 1827 is het huidige tongewelf aangebracht. In dezelfde tijd is het liturgische centrum van nieuw meubilair voorzien: preekstoel met klankbord, doophek en de van balusters voorziene herenbanken, waarvan één het alliantiewapen van de familie Botma uit 1773 draagt.

De kerk staat in Lollum op een vrij krap en hoog kerkhof, restant van de afgegraven terp. De zaalkerk is romaans, wat nog te zien is aan de volumewerking en het iets inspringende rondgesloten koor. Maar het bouwmateriaal met de sporen van oude vensters of versieringen is niet te zien sinds het schip in de 19de eeuw werd bepleisterd. Toen is onder de dakrand een nieuw spitsboogfries gemetseld; mogelijk heeft het oude muurwerk ook een dergelijke versiering gehad. In de noordelijke muur staan nu twee flinke spitsboogvensters, in de zuidelijke muur drie van deze vensters en aan de westzijde voor de voorkerk een roosvenstertje. In de halfronde koorsluiting staan aan de zijkanten ook spitsboogvensters waarvan de onderdorpels wat hoger liggen. Het westelijke front met halfingebouwde toren is in 1883 van grauwbruine baksteen gebouwd. Er staat een royale ingang met halfrond bovenlicht in en hoger nog een klein roosvenster. In de vleugelmuren staan grote rondboogvensters. De houten torenopbouw heeft gepaarde galmgaten en na een daklijst op klosjes een ingesnoerde spits. Er hangt een welluidend klokje in, in 1530 gegoten door Geert van Wou II.

Het interieur wordt gedekt door een houten tongewelf. De trekbalken zijn, met uitzondering van de koorsluiting, vervangen door stangen die nu in de korbelen met sleutelstukken liggen. De preekstoel met klankbord is tegen de oostelijke sluitmuur geplaatst. Hij is in 1718 in barokke vormen vervaardigd door Cornelis Cornelisz. Op de hoeken van de kuip staan pilasters met plantenfestoenen en fantasiekapitelen en de panelen zijn versierd met zwierig krullend loofwerk met bloemen.

Het doophek wordt bekroond door balusters en voor dit hek staan, tegenover elkaar, twee eenvoudige, overhuifde kerkbanken die vermoedelijk in de 19de eeuw tot stand kwamen. Aan weerszijden van het middenpad staan bankenblokken, waarbij de wangen van zeven vrouwenbanken opvallen. Ze vertonen gesneden versieringsmotieven in de Lodewijk XVI-stijl en zullen uit ongeveer 1780 dateren. Het orgel is met hergebruik van oudere onderdelen in 1914 gebouwd door de firma Bakker & Timmenga.

De kerk met toren op de dorpsterp van Longerhouw herbergt een aantal kunstschatten van grote betekenis. De zadeldaktoren is in de 13de eeuw gebouwd; mogelijk is de bovenbouw na blikseminslag in 1897 vernieuwd. De toren is van gemêleerd gele kloostermoppen opgetrokken; de twee onderste geledingen hebben wat meer rood materiaal. De toren heeft geen ingang; er staat een spits venster in de westgevel. Boven in de toren heeft elke zijde twee rondbogige galmgaten. De kerk is ter vervanging van een middeleeuwse voorgangster in 1757 gebouwd. Zij is een ongelede zaalkerk van bruine baksteen met smalle rondboogvensters en een vijfzijdige koorsluiting. Aan de zuidzijde staat de door pilasters geflankeerde en door een driezijdig fronton gedekte ingangspartij.

Het interieur wordt overdekt door een houten tongewelf met trekbalken. Aan de zuidzijde staat de preekstoel met klankbord binnen een van getorste balusters voorzien doophek. De preekstoel met rococo-ornament is in 1757 door een groot, maar onbekend meester gesneden. Op de panelen zijn levendige en zeer fijn behandelde voorstellingen uit de heilsgeschiedenis gesneden, vijf episoden uit het leven van Christus: Geboorte, Kruisiging, Opstanding, Hemelvaart en Laatste Oordeel. Het orgel is in 1868 gebouwd door L. van Dam & Zn. In de koorsluiting hangt een groot Tiengebodenbord. Het is aan twee zijden beschilderd en vermeldt op de keerzijde de vernieuwing van de kerk van het nabijgelegen Schettens (een vrij jonge kerk met een excellente collectie renaissancegrafzerken). Een tweede bord met een vermaning heeft een empire omlijsting.

Bij de restauratie in 1985 zijn onder het koor belangrijke fragmenten van een 14deeeuwse tegelvloer in mozaïek gevonden. Kleine fragmenten van dergelijke vloeren zijn tot nu toe in het nabijgelegen Exmorra en in Rinsumageest, Wijnaldum en Burgum gevonden, terwijl enkele jaren geleden ook iets grotere stukken in de kerk van Oosterbierum zijn aangetroffen. De vierkante, drie- en rechthoekige tegels hebben glazuren in verschillende kleuren en de centrale tegels in de patronen laten voorstellingen zien van een ruiter, Franse lelies, een adelaar, een hert, een rozet en een gelaat, vrij zeker dat van Christus.

De Gertrudiskerk staat sinds 1557 als hoogtepunt in het midden van het schilderachtige terpdorp Lytsewierrum. In 1514 was door brand de van tufsteen gebouwde voorgangster verwoest. In de zuidelijke muur geeft de stichtingssteen te lezen dat de kerk op 31 maart 1557 is gebouwd, toen het brood twaalf stuivers kostte (vergelijk Visvliet in Groningen). Het extreem dure brood moet het gevolg van een epidemie of een andere crisis zijn geweest. De onderbouw van de kerk is van gele moppen. Dan volgt een rondgaande cordonlijst waarboven het muurwerk van kleine steen is. De kerk is aan de zuidzijde geleed geweest door grote spitsboogvensters met neggen in de dagkanten. Enkele vensters zijn later dichtgemetseld. De middelste nis met een vorktracering is waarschijnlijk oorspronkelijk. Even westelijker is in zo’n nis een fraaie ojiefvormige maar wel dichtgemetselde ingang te zien waarin de stichtingssteen is geplaatst. Aan de westelijke zijde van de noordmuur staat een vrij jonge ingang onder een segmentboog. Even oostelijker zit tussen de twee vensters een hoge, tot de grond toe doorlopende nis die waarschijnlijk een ingang heeft bevat en veel oostelijker is een rondboogspoor te zien dat ook wijst op een voormalige ingang. In de vijfzijdige koorsluiting staan twee vensters. De ongelede zadeldaktoren dateert waarschijnlijk uit de 15de eeuw en is in 1722 gedeeltelijk beklampt met kleine steen. Hij heeft rondbogige galmgaten en in de geveltoppen zitten spitsbogige, klimmende nissen. De windvaan heeft de vorm van een ruiter.

De kerkruimte wordt gedekt door een houten tongewelf dat in 1928 een beschildering ontving in art déco-vormen. Op het warmrode fond zijn golfrandjes langs de ribben en een brede band langs de voet geschilderd. Tussen visblaas-achtige ornamenten staan christelijke symbolen op helderblauwe medaillons. Binnen het doophek met balusters staat de preekstoel met klankbord tegen de oostelijke sluitmuur. Voor het koorhek staan twee overhuifde herenbanken tegenover elkaar. Het vormt een ingetogen 18de-eeuws geheel. L. van Dam & Zn. bouwden in 1870 het orgel. De kerk bezit nog haar mooie collectie petroleumlampen.

Hoewel het aan de buitenkant moeilijk af te lezen is dateert de kerk grotendeels uit begin 15de eeuw. Zij is in 1865-’67 verhoogd, van spitsboogvensters voorzien en gepleisterd. Het schip en het vijfzijdig gesloten koor worden door beren in traveeën verdeeld. In elk muurvak staat een groot venster met een tracering in neogotische stijl. De koorvensters zijn smaller. De drieledige toren met spaarvelden onder rondbogen en met een ingesnoerde spits is naar ontwerp van de plaatselijke architect J.K. Boorsma in 1868 gebouwd. Rondom het ruime kerkhof is in 1863 een monumentaal gietijzeren hek geplaatst, vervaardigd door de Leeuwarder ijzergieterij Mohrmann en met veel neoclassicistische details ontworpen door mogelijk Hermann Rudolf Stoett.

Het interieur wordt gedekt door een tongewelf dat met de moerbalken en korbeelstellen decoratief is gestukadoord, vergelijkbaar met het interieur van Baaium waar J.D. Fast werkzaam was. Onder dit aardige gewelf is een grote rijkdom uitgestald. Het meubilair, in de jaren 1779-’81 aangebracht door de Leeuwarder timmerman Teeke Sentjes, is van prachtig snijwerk voorzien door Hermannus Berkebijl. Brandpunt is de ronde preekstoel met een rond klankbord. De panelen verbeelden een aantal ontmoetingen met Christus: het gesprek met Nicodemus, de genezing van de waterzuchtige, de overspelige vrouw, de twaalfjarige Jezus in de tempel en de Samaritaanse vrouw. Op de stijlen ertussen is allerlei symboliek te vinden. Het doophek is opengewerkt met krullend loofwerk en bekroond met siervazen die ook te vinden zijn op de van decoratief snijwerk voorziene wangstukken van de banken. De puiwand onder het orgel is versierd met trofeeën van muziekinstrumenten. Op het orgel, in 1879 gebouwd door L. van Dam & Zn., zijn beelden geplaatst van het orgel van 1844.

In het nabijgelegen voormalige dorp Skillaert staat op een kerkhofterp een bijzondere toren; de kerk is in 1880 gesloopt. De toren is gebouwd in 1576, vlak voor de hervorming. De zadeldaktoren heeft op een renaissance wijze in de hoogste twee geledingen ionische pilasters en nissen en lager consoles met engelen- en saterkoppen in maniëristische trant.

De midden in het terpdorp gelegen kerk, gewijd aan Godehardus, heeft geen aantrekkelijk westelijk front. De muren van schip en koor hebben evenwel veel interessants te vertellen. De kerk is goeddeels in de eerste helft van de 13de eeuw gebouwd, zij kan als romano-gotisch bouwwerk worden gekarakteriseerd. Dat beeld wordt door veel sporen van eerder en later verstoord en verrijkt. Zo is in beide muren tufsteen verwerkt van de vorige kerk uit de 11de eeuw. In de noordmuur zit vrij veel grijze tufsteen tussen de rode baksteen verwerkt. Laag staat een rondboogvenster van de voorkerk. Dan volgt een dichtgemetselde, rondbogige ingang met een ovaal venstertje. Verder oostwaarts staan drie flinke rondboogvensters uit 1802, soms met sporen van gotische vensters erbij. Rond het middelste zijn bovendien sporen van een verdwenen aanbouw te vinden. Het vijfzijdig gesloten koor heeft op de hoeken vrij complete, van baksteen gemetselde rondstaven.

De koormuren laten sporen van middelgrote rondboogvensters zien, alleen aan de zuidzijde zit een grote spitsbogige nis van een voormalig gotisch venster. Ook de zuidelijke muur heeft drie rondboogvensters uit 1802 en sporen van gotische vensters, tufsteenvelden, sporen van een verdwenen aanbouw en aan de westzijde een dichtgemetselde rondbogige ingang met ovaal venstertje. De westelijke gevel heeft met lisenen een driedeling. In het torenelement staat de omlijste ingang met halfrond bovenlicht, een gedenksteen en hoog een roosvenster. In de vleugelmuren staan grote rondboognissen. In de toren met ingesnoerde spits zitten gemetselde rondbooglijsten en dubbele galmgaten.

De kerkruimte wordt gedekt door een tongewelf met trekbalken. De in 1658 door Dirk Sydtses vervaardigde preekstoel met klankbord heeft een kuip die versierd is met gegroefde hoekzuilen en gecorniste panelen. De ertegenover staande overhuifde herenbank is in 1723 gesneden door Jacob Sydses Bruinsma voor Dieuke Wielinga-Westerhuis. Hij heeft getordeerde en omrankte zuilen en een opengewerkte kuif met wapens. Het orgel is oorspronkelijk van J.A. Hillebrand (1831); de kas is nog origineel maar het instrument is al in 1833 en daarna ook nog een paar keer verbeterd.

De Pontianuskerk staat midden in het radiale terpdorp Marssum. De noordelijke muur met veel tufsteen maakt duidelijk dat de bouw van de kerk tot de 12de eeuw teruggaat. In dit muurgedeelte zitten duidelijke romaanse sporen: twee dichtgemetselde rondboogvensters en laag een spoor van een rondbogige ingang. De muur is in de 15de eeuw met baksteen verhoogd en oostelijker is de kerk in de 13de eeuw verlengd. Aan de torenzijde staat een ingang onder een korfboog in een spitsbogige nis, in gotische trant, maar van latere tijd. De zuidelijke muur bestaat uit gemêleerd gele kloostermoppen, maar in enkele muurdammen tussen de vijf grote spitsboogvensters zijn ook nog veldjes tufsteen te zien. Aan de westzijde staat de 17de-eeuwse ingang, korfbogig in een spitsbogige nis van kleine rode baksteen en met neggen, lijstkapitelen en een sluitsteen met engeltje. Het koor met een vijfzijdige sluiting van kleine gele steen is waarschijnlijk in het derde kwart van de 18de eeuw gebouwd. De koorsluiting kreeg op de hoeken penanten en korte spitse vensters. De 13de-eeuwse toren is ongeleed gebouwd van geel gemêleerde baksteen. De zuidelijke en westelijke zijden kregen in de 18de eeuw een beklamping van gele klinkertjes en in 1848 is de zadeldakbekroning vervangen door een ingesnoerde spits.

Inwendig heeft de kerk een licht spitsbogig houten tongewelf met trekbalken op korbelen en muurstijlen. In de jaren-1660 hebben de twee Leeuwarder timmerlieden Ede Karstens en Biense Wybes de inrichting van het interieur grondig aan moeten pakken. Lambrisering, banken met knoppen en sommige zelfs met gesneden wangen, doophek en preekstoel zijn toen vernieuwd. De preekstoel met klankbord heeft getordeerde hoekzuilen en panelen met bloemenvazen. Tegenover de preekstoel staan twee op getordeerde en omrankte zuilen overhuifde en van kuifstukken voorziene herenbanken. Links die van Goslinga-Andringa (ongeveer 1670) en rechts de grote van Eysinga (1671). In de koorsluiting vinden we de 18de-eeuwse overhuifde herenbank van Bouwmeester-Jongestal. Daarnaast staat de uit Leeuwarden overgebrachte grafzerk van de familie van Popta. Het orgel is in 1803 gebouwd door Albertus van Gruisen.

De grote Martinuskerk is in laatgotische stijl gebouwd. De oude 13de-eeuwse kerk is in de 15de eeuw verlengd en verbreed, grotendeels opnieuw opgetrokken en van het vijfzijdig gesloten koor voorzien. Gedeelten van de noordmuur zijn hergebruikt en door een ommetseling aan het oog onttrokken. Het metselwerk is buitengewoon decoratief uitgevoerd door afwisselende lagen rode en gele steen. Ook de verfijningen van profielen bij ingangen en dagkanten van vensters hebben deze kleurrijke afwerking. Schip en koor hebben eenmaal versneden beren waarover de waterlijst doorloopt. In schip en koor staan aan beide zijden grote spitsboogvensters met natuurstenen traceringen in dubbele vorkvorm.

In de derde travee van de noordmuur staat een fraaie ingang in een rechthoekige omkadering met getordeerde rondstaven. Daarbinnen zit een geprofileerde spitsboognis met kepervormig siermetselwerk en een spoor van een beeldnis. Bij de overgang van schip en koor zijn in deze muur sporen van een aankapping en een dichtgemetseld groot lancetvenster te zien: herinneringen aan de in 1669 gesloopte sacristie. De zuidmuur heeft geen ingang; de westelijke twee traveeën hebben in het basement wel twee brede, rechthoekige vensters. De kloeke, ongelede toren is getuige een stichtingssteen van roze Bremer zandsteen in 1505 gebouwd. De spits werd in 1818 vervangen door een sterk verjongde opbouw met zadeldak.

De kerk brandde in 1947 geheel uit; het muurwerk bleef staan, maar de kap en vrijwel het volledige interieur gingen verloren. De herbouw vond van 1951 tot 1955 plaats.

De grote kerkruimte heeft een nieuw houten tongewelf waarvoor A. Bergman de gewelfschotels vervaardigde met afbeeldingen van de evangelistensymbolen, een profeet, de bijbel, het Lam Gods, een wapenuitrusting en een pelikaan. De vrij kleine preekstoel is afkomstig uit de doopsgezinde vermaning van Blije. De nieuwe doopvont van de hand van beeldhouwer Meefout is voorzien van de evangelistensymbolen. De tekstborden zijn in 1781 vervaardigd door Jan Willem Smits. In de vloer ligt een grote collectie grafzerken waaronder belangrijke uit de renaissancetijd. Een deel daarvan is afkomstig uit de gesloopte Galileërkerk in Leeuwarden.

De kerk, gewijd aan Johannes de Evangelist, staat midden in het kleine, gave terpdorp. De kerk is met koor in de tweede helft van de 13de eeuw gebouwd. Het muurwerk is rondom bekroond door een zaagtandlijst. De muren hebben steunberen in verschillende vormen. Het eerste vak van de noordmuur is blind. Het volgende heeft een groot spitsboogvenster en een klein exemplaar met een kraalprofiel in de dagkant. Daaronder zit laag een spoor van een dichtgezette ingang. Weer oostelijker staat bij een groot rondboogvenster een fraaie dichtgemetselde ingang: sleutelgatvormig en met rondstaven versierd binnen een spitse nis. Boven in het daaropvolgende vak zit een stukje rondboogfries en onder het rondbogige venster zit een rondbogig spoor, wellicht een vroegere hagioscoop. Daarna volgt het vijfzijdig gesloten koor met enkele rondboogvensters met kraalprofielen. In de zuidmuur staan spitse vensters. In het westelijke vak staan bovendien een smal rondboogvenster en daaronder sporen van twee toegemetselde ingangen. De westelijke gevel is met de toren in 1843 vernieuwd. De elegante, neoclassicistische houten torenopbouw, waarschijnlijk ontworpen door Roelof Boorsma, heeft twee geledingen met pilasters, segmentpassen, lijstwerk met consoles en andere sier.

De sfeervolle kerkruimte wordt gedekt door een gedrukt houten tongewelf. De kerkbanken hebben gedraaide knoppen. De uit 1849 daterende onversierde preekstoel met klankbord staat binnen een doophek met balusters. Ertegenover staat een 18de-eeuwse herenbank met boven het rugschot een wapen met korenaren, mogelijk van de familie Sluijterman. Ten oosten van de preekstoel staat een herenbank uit 1622 met in het timpaan het alliantiewapen van de familie Botma. Boven de herenbank in de sluitwand zit een zandstenen, in marmerimitatie beschilderd maniëristisch epitaaf voor Wopke van Scheltema en Frouck Roorda uit 1625. Tegen de noordwand bij het orgel staat de renaissancegrafzerk uit 1627 van hun zoon Scipio van Scheltema en ook de barokke zerk uit 1755 voor Gerrit Botma en Jantje Nannes. De laatste dame was in 1740 de schenkster van het door Johan Michaël Schwartsburg gebouwde orgel.


0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 | 31 | 32 | 33 | 34 | 35 | 36 | 37 | 38 | 39 | 40 | 41 | 42 | 43 | 44 | 45 | 46 | 47 | 48 | 49 | 50 | 51 | 52 | 53 | 54 | 55 | 56 | 57 | 58 | 59 | 60 | 61 | 62 | 63 | 64 | 65 | 66 | 67 | 68 | 69 | 70 | 71 | 72 | 73 | 74 | 75 | 76 | 77 | 78 | 79 | 80 | 81 | 82 | 83 | 84 | 85 | 86 | 87 | 88 | 89 | 90 | 91 | 92 | 93 | 94 | 95 | 96 | 97 | 98 | 99 | 100 | 101 | 102 | 103 | 104 | 105 | 106 | 107 | 108 | 109 | 110 | 111 | 112 | 113 | 114 | 115 | 116 | 117 | 118 | 119 | 120 | 121 | 122 | 123 | 124 | 125 | 126 | 127 | 128 | 129 | 130 | 131 | 132 | 133 | 134 | 135 | 136 | 137 | 138 | 139 | 140 | 141 | 142 | 143 | 144 | 145 | 146 | 147 | 148 | 149 | 150 | 151 | 152 | 153 | 154 | 155 | 156 | 157 | 158 | 159 | 160 | 161 | 162 | 163 | 164 | 165 | 166 | 167 | 168 | 169 | 170 | 171 | 172 | 173 | 174 | 175 | 176 | 177 | 178 | 179 | 180 | 181 | 182 | 183 | 184 | 185 | 186 | 187 | 188 | 189 | 190 | 191 | 192 | 193 | 194 | 195 | 196 | 197 | 198 | 199 | 200 | 201 | 202 | 203 | 204 | 205 | 206 | 207 | 208 | 209 | 210 | 211 | 212 | 213 | 214 | 215 | 216 | 217 | 218 | 219 | 220 | 221 | 222 | 223 | 224 | 225 | 226 | 227 | 228 | 229 | 230 | 231 | 232 | 233 | 234 | 235 | 236 | 237 | 238 | 239 | 240 | 241 | 242 | 243 | 244 | 245 | 246 | 247 | 248 | 249 | 250 | 251 | 252 | 253 | 254 | 255 | 256 | 257 | 258 | 259 | 260 | 261 | 262 | 263 | 264 | 265 | 266 | 267 | 268 | 269 | 270 | 271 | 272 | 273 | 274 | 275 | 276 | 277 | 278 | 279 | 280 | 281 | 282 | 283 | 284 | 285 | 286 | 287 | 288 | 289 | 290 | 291 | 292 | 293 | 294 | 295 | 296 |
Nieuwe encyclopedie van Fryslân voor slechts € 29,90 incl. verzenden!

Bijna 8 kilogram aan kennis over Friesland! Wees er snel bij want op is op.

De Nieuwe Encyclopedie van Fryslân is een onmisbare aanvulling in de boekenkast voor iedereen die gek is van Fryslân en meer wil weten van deze provincie. Op 15 september 2016 verscheen de vierdelige encyclopedie die rond de 3000 pagina’s telt, 11.000 trefwoorden bevat en ruim 8 kilo weegt. De encyclopedie staat bomvol actuele kennis over Fryslân en is een echte pageturner geworden.

Voor al diegenen die dit standaardwerk over Fryslân altijd al hadden willen hebben! Nu voor een wel heel speciaal prijsje! Maar let op! Op = Op!