De 412 dorpen van Friesland

De 412 dorpen van Friesland

Er zijn meer dan vierhonderd dorpen in Friesland te vinden, van groot tot klein.

Waar je je ook bevindt in de provincie, overal zie je aan de horizon in alle windrichtingen kerktorens en -torentjes staan. Allemaal vertegenwoordigen ze een van de Friese dorpen. Zonder uitzondering dorpen met een eigen verhaal, traditie en een lange historie. Somige zelfs met een eigen taal zoals de dorpen in Het Bildt of de Stellingwerven. Daar praat men Bildts en Stellingwerfs. In de omgeving van de dorpen vaak talloze kleine of grotere boerderijen van het type Stjelp of Kop-hals-romp. Per regio hebben deze boerderijen vaak een speciaal type uilenbord dat hoort bij het gebied.

Drachten en Heerenveen zijn zondermeer de grootste dorpen van Friesland. Leons wellicht het kleinste met haar kerk, woonhuis en boerderij (zie foto). Groot of klein, allemaal hebben ze hun eigen interessante verhaal en ontstaansgeschiedenis. Hieronder zetten we dit graag voor u op een rij.

Om een bepaald dorp te vinden klikt u op de bijbehorende beginletter. Binnenkort voegen we meer zoekmogelijkheden toe aan deze pagina.

Kies de beginletter


Aalsum ligt noordelijk in de provincie Friesland "onder de rook" van Dokkum, een van de beroemde Friese Elfsteden. Het is een piepklein dorp met een paar verspreide huizen en boerderijen. Bijzonder is dat de toegangsweg geleidelijk omhoog loopt en daarmee het talud volgt van de oorspronkelijke terp. Je kunt dus heel goed zien hoe de terp er uit moet hebben gezien voordat deze in de negentiende eeuw grotendeels is afgegraven om de vruchtbare grond te verkopen. Je ziet dit des te meer als je het kerkpad oploopt, dit ligt een paar meter hoger dan de omringende weilanden. Bijzondere aandacht verdient het smeedijzeren hekwerk dat toegang geeft tot het kerkterrein.

Het interieur van de kleine Middeleeuwse Cataharinakerk (Aalsum) is zeer fraai en oorspronkelijk. Om toegang tot de kerk te krijgen kunt u bellen met de koster Tjerk Smit (0519 292936).stopstart

Aalsum is een in veel geboomte besloten terpdorp ten noorden van Dokkum. Het heeft ooit een vrij uitgestrekt dorpsgebied gekend dat tot bij de buurschap Sibrandahuis bij Wetzens (niet het dorp ten westen van Dokkum) liep en waartoe ook het noordelijk gedeelte van Dokkum behoorde.

Het station van de Noord Friesche Lokaal Spoorweg stond niet in Dokkum, maar in Aalsum en ook de christelijke kweekschool stond in dit dorpsgebied. Tot de gemeentelijke herindeling had Aalsum bijna 400 inwoners.

Aalsum is een treffend voorbeeld van een radiale terp die grotendeels is afgegraven. Er zijn archeologische vondsten gedaan, waarvan als belangrijkste: een gouden ring met rode steen, een op een skelet aangetroffen bronzen mantelspeld, versierd met gecloisonneerde steentjes en een gordelversiering van bronsblik, alles uit de Merovingische periode, de 7de eeuw. De kerk staat op de vrij hoge terprest precies in het midden te pronk, terwijl aan de oostelijke rand ook nog een buurtje van enkele dicht bijeen staande woningen op terpniveau ligt. De rest van de ronde terp is afgegraven en de overige bebouwing van woningen en monumentale boerderij staat keurig aan de buitenzijde van de ringweg, vooral aan het zuidoostelijke derdepart.

Aalsum was over het water met de Aalsumervaart in noordelijke richting ontsloten naar de Paesens en in zuidelijke richting naar Dokkum. Aan de vaart is ook nog enige bebouwing te vinden. Naar de stad had het al vroeg een wegverbinding.

De romaanse dorpskerk, toegewijd aan de Heilige Anna, dateert van omstreeks 1200. Het tamelijk lange, inspringende koor met een halfronde absis is van iets later: midden 13de eeuw. De koorsluiting is voorzien van twee kolonetten en een boogfries van tuf- en baksteen. Aan de binnenzijde vertoont de absis brede spaarnissen en aanzetten van een overwelving. De westgevel en het neoclassicistische houten torentje dateren uit 1843, maar zijn omstreeks 1960 gewijzigd en vervangen. De klok, in 1440 gegoten door Butendiic, bezit twee reliëfs met de afbeelding van Maria.

Abbega is een terpdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan. Het was over water goed ontsloten: de Abbegasteropvaart verbond het dorp met de Bolswarder Zeilvaart. Over land was het niet goed te bereiken. Na de dijkbouw kwam Abbega ten noorden van de Hemdijk te liggen. De grietenijkaart in de Schotanus-atlas (1716) laat geen enkele weg of pad zien. Wel is zichtbaar dat er buiten de kleine kerkbuurt een aantal buurten en staten in het buitengebied van het dorp liggen, ook ten noorden van de Wymerts of Bolswardervaart.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland (1788) wordt dat bevestigd: ‘een dorp van middelbaaren omtrek …. Hetzelve ligt ten Westen van Oosthem en nader aan den Hemdyk. De kerk deezes Dorps pronkt insgelyks met een fraai Orgel. Weleer had men hier verscheiden Adelyke Staten, met naame Attema, Sytinga, en Bonninga in het buurtje de Morra, naar ’t welk ook een watertje ten Noorden des dorps, waardoor de Bolswerdervaart naar de Nieuwezyl loopt, den naam van Morra- of Morwieltje draagt. In de buurt, die niet groot is, en de Abbegaster-Ryge genaamd wordt, lagen oudtyds Wigmana en Heeringa, en in de Oosterbuuren, Bangama.’ De Abbegasterrige en Oosterburen zijn ook op de kaart in de Eekhoff-atlas (1851) ten noorden van de vaart aangegeven. Bij de buurt Abbegasterketting ligt een ‘draai’ over de vaart.

De kern van de kerk, oorspronkelijk gewijd aan Sint-Gertrudis, is nog middeleeuws, maar het gebouw met een driezijdige sluiting is in 1809 helemaal ommetseld. De toren werd waarschijnlijk toen voorzien van de houten bovenbouw. In de toren hangt een klok die in 1647 door Jacob Noteman is gegoten.

De doorgaande weg loopt nu strak om de zuidwestelijke flank van het dorp. De kerkbuurt aan de andere zijden bezit een gevarieerde bebouwing, waarin de voormalige school, de schoolmeesterswoning of pastorie en burgeren arbeiderswoningen elkaar afwisselen. Ten noorden van de oude kern zijn de nieuwe school en recent een uitbreidingswijk ten westen van de opvaart tot stand gekomen.

Achlum is een terpdorp met een bijzondere vorm. De befaamde Slachtedyk loopt zuidelijk om de oude kern heen, terwijl de Achlumervaart er noordwaarts langs loopt. In het midden ligt het open, afgegraven gedeelte van de terp dat thans als ruim kaatsveld in gebruik is. Op het zuidelijke gedeelte van de hoge terp staat de middeleeuwse kerk met diaconiewoningen en pastorie en westelijk daarvan de zogenoemde "kloosterplaats" een monumentale 18de-eeuwse kop-hals-rompboerderij.

Noordelijker staat in een levendig ritme hoofdzakelijk 19de-eeuwse bebouwing langs de vaart, waarbij vooral van de meer oostelijk gelegen huizen de bijzondere pannen op de daken opvallen. Dat zijn de rood of blauw geglazuurde Lucas IJsbrandpannen met een leivormig patroon, ontwikkeld in Makkum en op het panwerk van Achlum nagemaakt in de periode rond 1900. Bij de vaart staat tussen de schilderachtige bebouwing de karakteristieke voormalige dorpsherberg. Ten westen van de dorpskom is enige bedrijvigheid te vinden en de dorpsuitbreidingen hebben na de oorlog vooral in het oosten, aan de andere kant van de Hitzumerweg plaats gevonden.

De hervormde kerk staat op de hoge terprest. Het gebouw is in oorsprong 12de-eeuws, de sporen van romaanse bogen en dichtgezette venstertjes zijn nog in stukken tufstenen muurwerk te zien, vooral aan de noordzijde. Daar zit een fraai, maar onthoofd reliëf van roze Bremer zandsteen uit de 14de eeuw in het muurwerk. De toren dateert uit de 15de eeuw en de houten bekroning met spitsje is van 1789. Inwendig heeft de kerk een gave protestantse inrichting met vroeg-17de-eeuws meubilair. Tegen de buitenkant van de zuidelijke muur staat een herinneringsplaat voor Ulbe Piers Draisma, een boer die in 1811 de eerste onderlinge brandwaarborg van Friesland oprichtte.

Ten oosten van Achlum staat ten noorden van de Slachtedyk op een omgracht terrein Groot Deersum, nu een 18de-eeuwse boerderij, maar voorheen een state waarvan de stinspoort nog boven de gracht staat. De enige in Friesland die voorzien is van trapgevels.

Akkrum is in de vroege Middeleeuwen als terpdorp ontstaan. Doordat het gunstig gelegen was aan de zuidelijke oever van de oude, meanderende waterloop de Boarn kon het dorp zich voorspoedig ontwikkelen.

Toen er in de 19de eeuw goede weg- en spoorverbindingen kwamen, kon Akkrum de hoofdplaatsfunctie van de grietenij Utingeradeel overnemen van het minder gunstig gelegen Aldeboarn. De Overijsselsestraatweg kwam als rijksweg in 1827/’28 gereed en in 1868 werd het spoor aangelegd. Het was al eerder een passageplaats voor het verkeer: ‘Akkrum is een vermaaklyk Dorp, dewyl alles, wat te paarde of met rydtuig van Leeuwarden naar ’t Heerenveen en verder wil, hier door zynen weg moet neemen’ werd aan het einde van de 18de eeuw geschreven. Intussen had het dorp zich vanaf de terphoogte langs het water en de Slachtedijk ontwikkeld tot streekdorp.

Het streekdorp buigt met de waterloop mee tot een elegante hoofdstructuur. Van west naar oost laten de Ljouwerterdyk, het Heechein, de Buorren, de Kanadeeskestrjitte en verderop de Boarnsterdyk bovendien een aangename afwisseling van gesloten bebouwing en open ruimten zien. Gedurende de 19de eeuw raakte de streek aan beide zijden geheel bebouwd. Omstreeks 1900 was Akkrum in het oosten aan het kleine buurdorp Nes vastgegroeid. De eerste dorpsuitbreidingen in de 20ste eeuw vonden daar plaats. Onder meer het volksbuurtje met tuinstadkarakter van De Túntsjes en De Stripe uit 1919.

Na de oorlog kreeg het wijkje in het zuidoosten, achter het station, gestalte en toen begon ook de woningbouw in een zuidelijke strook. Het in 1949 in traditionalistische Delftse Schooltrant ontwikkelde Sinnebuorren kreeg de karakteristiek van de optimistische wederopbouw. Daarna zijn in de jaren zestig achter de Boarnsterdyk tussen Akkrum en het oude Nes woonstraten aangelegd. Dit dorpsdeel is door Rijksweg N32, later verdubbeld tot autosnelweg A32, min of meer van Akkrum afgesneden. Vanaf het begin van de jaren zeventig is de wijk ten noorden van de Boarn ontwikkeld en aan het einde van de 20ste eeuw is de omvangrijke waterwijk Boarnstee ten noorden van Akkrum in het landschap gelegd.

De hervormde kerk staat in het midden van het dorp op een voormalig ruim en hoog kerkhof. De ingetogen zaalkerk is in 1759 gebouwd ter vervanging van het middeleeuwse godshuis. De toren met drie geledingen en een ingesnoerde spits is in 1882 opgetrokken. De kerk bezit meubilair uit de 17de en 18de eeuw en in vier grote rondboogvensters zitten gebrandschilderde vensters met wapens uit 1760/’62 die in 1940 zijn gereconstrueerd. Schuin hier tegenover staat de doopsgezinde kerk. Weliswaar teruggerooid, maar zij compenseert het met een opvallend neoclassicistisch front met een dorische ingangspartij en een charmante koepeltoren. Het is een van de vroegste kerken in Friesland in deze stijl en gebouwd door aannemer Jacob Romein die vrij zeker zijn zoon Thomas Romein het ontwerp liet maken.

Ten westen van de hervormde kerk staat achter een ruime tuin het tehuis voor ongetrouwde dames en weduwen Welgelegen. S. Hoekstra ontwierp het in 1924 in expressionistische stijl waarbij vooral de middenpartij tussen de iets scharnierende vleugels met de rijzige kap opvalt. Het tehuis staat op het terrein waar vanouds een buiten stond met een bijzondere tuin waarvan aan het Heechein het prachtige, achtzijdige tuinhuis met koepeldak uit de 18de eeuw van bewaard is gebleven.

Een bijzondere tuin is nu te vinden aan de Ljouwerterdyk, een landschappelijke tuin van Gabe Westra rond het in 1901 door gemeentearchitect F.H. Hoekstra in een zeer decoratieve stijl ontworpen Coopersburg. Het is een tehuis van 22 kamerwoningen die alle een tuitgeveltje kregen, bedoeld voor minvermogende ouderen. De uit Akkrum afkomstige Folkert Kuipers (Cooper) stichtte het tehuis nadat hij in Amerika fortuin had gemaakt. Kuipers heeft voor zichzelf en zijn vrouw een mausoleum laten oprichten, in 1906 uitgevoerd naar ontwerp van J.H. Schröder in de Sezession-variant van de Jugendstil. Naast de ingangspartij staan pleuranten en erboven de portretmedaillons van Cooper en zijn vrouw.

Akmarijp is een vaartdorp en een van de dorpen in de Lege Wâlden, de lage waterstreek ten zuidoosten van het Sneekermeer met zijn poelen. Het dorp is ontstaan in de 12de eeuw en de woningen en vooral boerderijen waren uitsluitend over het water te bereiken. Pas in de tweede helft van de 19de eeuw kwam daar een weg.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788 vooral over Agge Donia die vanuit zijn stins in Akmarijp omstreeks 1460 de wijde omgeving in zijn greep hield en hele dorpen brandschatte. Wel staat er genoteerd: ‘Akmaryp, gelegen in de Zuidwestelyksten hoek der Grieteny, was voor deezen vry aanzienlyk, doch nu van een’ kleinen omtrek.’ En: ‘Men ziet hier nog overig een oud Kerkhof van de Pastory van St.Jansga.’

Het oude kerkhof staat ook ingetekend op zowel de grietenijkaart in de atlas van Schotanus (1718) als die in de atlas van Eekhoff (1849), op de laatste net ten noorden van de boerenzathen Molla en Unia. Het huidige kerkhof ligt noordelijker. Op de Schotanuskaart staat daar nog een kerk ingetekend. In januari 1844 werd de afbraak van de ‘dorpstoren’ aanbesteed en er moesten gelijk een klokhuis en in het buurdorp Terkaple een nieuwe school met onderwijzerswoning worden gebouwd. Een kleine veertig jaar later (1881) werd het bouwen van een nieuwe school met onderwijzerswoning in Akmarijp aanbesteed.

Het met dichte boomzoom omkaderde kerkhof heeft een ijzeren toegangshek uit omstreeks 1880 met doodssymbolen. De klokkenstoel met helmdak is wit geschilderd en draagt een luidklok, in 1545 door Johan ter Steghe gegoten. Nabij de brug over de Agge Douwes- of Langesloot vormen groepjes huizen aan weerszijden van de weg een buurtje. Verder naar het zuiden staan de boerderijen, fraai uitgelijnd en vrijwel uitsluitend aan de westzijde. Aan die zijde kronkelt de vaart achter de bebouwing. De meeste boerderijen zijn forse en vaak monumentale, eind 19de-eeuwse stelpen. Meteen naast het kerkhof staat een koprompboerderij met melkkelder uit het midden van de 19de eeuw.

Aldeboarn is in de vroege Middeleeuwen op de zuidelijke oeverwal van de rivier de Boarn als agrarisch terpdorp ontstaan. Dankzij de ligging aan de belangrijke waterverbinding en een groot achterland kon het dorp zich omstreeks 1200 al ontwikkelen tot een overslagplaats voor allerlei goederen. Op deze veelbelovende plaats vestigden zich ambachtslieden en neringdoenden. Aldeboarn, voor het eerst vermeld in 1230, bezat al vroeg een gedifferentieerde maatschappelijke structuur waardoor het tot handels- en bestuurscentrum uitgroeide. In de Middeleeuwen was het een kerkelijk centrum voor een groot gebied. Het was lange tijd hoofdplaats van de grietenij.

Aan de licht meanderende Boarn kwam aan weerszijden een dichte, op het water gerichte bebouwing van uiteindelijk bijna een kilometer lengte. Er staan nogal wat representatieve woningen uit vroeger eeuwen. Die staan eveneens, maar dan uit de 19de en vroege 20ste eeuw aan de Tsjerkebuorren en Wjitteringswei die naar Akkrum leidt. Deze weg werd in de eerste helft van de 19de eeuw verhard.

Aan het einde van die 19de eeuw was het gedaan met de handel. Wel kwam er in Aldeboarn een zuivelfabriek. In de 20ste eeuw kwamen uitbreidingen aan de zuid- maar vooral aan de noordzijde. Een herinnering aan de centrumfunctie is het Waaggebouw uit 1736, nu als plaatselijk museum in gebruik. Het is een ingetogen gebouw van twee lagen met aan de waterzijde een rondboogingang. Een laatste spoor van de functie als bestuurscentrum is de nog bestaande westvleugel van Andringastate, de grote woning van de grietmansfamilie. Op het terrein is in 1894 de pastorie gebouwd. De hervormde kerk is in 1753 gebouwd ter vervanging van de middeleeuwse, tufstenen kerk. De slanke door kolossale ionische pilasters begeleide en door een charmante drieledige lantaarn bekroonde toren werd in 1736/’37 opgetrokken. Boven de ingang bevindt zich een gebeeldhouwde stichtingscartouche in barokstijl. Het kerkschip wordt overkoepeld door een geschilderde hemel met sterren, planeten en engelen. De sluiting wordt gedomineerd door het grafmonument van twee leden van het grietmansgeslacht Andringa.

Aldtsjerk is een streekdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan op de noordelijke uitloper van de zandrug waar ook de andere dorpen van de Trynwâlden op liggen. Het dorp kreeg gestalte ten zuiden van de kruising van de weg van Leeuwarden naar Dokkum en de waterloop van de Murk, waarover nu een geklonken ijzeren ophaalbrug met vakwerk van omstreeks 1920 ligt.

De schilderachtige hoofdstraat, de Van Sminiawei, vertoont met haakse bochten naar het zuiden en het oosten een bajonetvorm, waardoor de perspectieven verrassend zijn. Het effect wordt versterkt door onregelmatige rooilijnen. De bebouwing aan weerszijden dateert voornamelijk uit de tweede helft van de 19de eeuw en het begin van de 20ste eeuw, waarin burgerwoningen domineren. De dorpskerk staat op een verhoogd kerkhof. De kerk is gewijd aan Sint-Paulus en is in het midden van de 12de eeuw in baksteen gebouwd en kreeg toen een bekleding van tufsteen. De uit het begin van de 13de eeuw daterende bakstenen zadeldaktoren is met spaarvelden van tufsteen bekleed. Vooral de naar het kerkdak gekeerde topgevel is fraai gedetailleerd met klimmende rondboogfriezen en siermetselwerk. De westelijke geveltop is in de 18de of 19de eeuw vernieuwd. De driezijdige bepleisterde koorsluiting kwam in de 19de eeuw tot stand. De kerk bevat een gaaf interieur met 17de- en 18de-eeuws meubilair, waaronder een vroeg-17de-eeuwse preekstoel, vier herenbanken en rouwborden. In de kerk bevindt zich een grafkelder van de familie Sminia en op het kerkhof vallen de 19de-eeuwse grafkelder met fraai bewerkte deksteen op voor A.J. van Sminia en C. Coehoorn – Van Scheltinga en een grafperk met zerken van leden van de familie Sminia. De kloeke, in mengstijl gebouwde pastorie staat even verderop aan de Van Sminiawei.

Net als bij de buurdorpen was het dorp een gewilde vestigingsplaats voor adel en patriciaat. Er zijn in de 17de eeuw drie staten gebouwd, waarvan de diverse malen sterk verbouwde Klinze – oorspronkelijk Aysmastate – is overgebleven. Van de in 1916 gesloopte Sminiastate bestaat de boswachterswoning in chaletstijl nog wel.

Allingawier is een klein terpdorp dat omstreeks 1270 in de bronnen voorkomt als Alingwere maar veel ouder is. Het ligt in het lage, zuidelijke deel van Wûnseradiel. Dat was vroeger veel tastbaarder omdat het dorp op een landtong tussen grote meren en een paar plassen en poelen lag. Vanzelfsprekend wijdde de bevolking zich aan de visvangst, het werd een ‘vischrijke plaets’ genoemd.

Ten zuiden van het dorp ligt de Jakle-set, ooit een overzet met een bootje tussen de twee grote meren die in het midden van de 15de eeuw zijn naam kreeg van Jackle Feddes die als Vetkoperse strijder de strategische plaats beheerste. De Makkumer- en Parregastermeer zijn in 1876/’79 drooggemalen. Er moest vanaf de Grote Zijlroede (Makkumervaart) en de Workumervaart bij Tjerkwerd een scheepvaartkanaal worden gegraven: het Van Panhuyskanaal. Over de opvaart daar naartoe ligt een heechhout in de dorpskern. De voormalige stoomsmederij verkocht ook scheepsbenodigdheden.

Door de droogmakerijen kwam Allingawier midden in de lage weilanden te liggen. De dorpskern bestaat uit kriskras gebouwde burgerhuisjes, een paar boerderijen en goed verzorgde loodsen en schuren. Op een ruim kerkhof is in 1634 een nieuw bedehuis gebouwd op de plaats van de oude kerk. Deze is in 1783 iets ingekort tot een driezijdig gesloten koor. Het interieur bezit eenvoudig eiken meubilair. De gelijktijdig met de kerk gebouwde toren heeft een zadeldak en bevat de luidklok van 1599.

Bij de Doleantie in 1888 ging een flink deel van de bevolking over. De gereformeerden huurden aanvankelijk de oude kerk maar bouwden 1893 een eigen, piepklein kerkje aan de zuidelijke rand van het dorp. Dit gebouw is thans het ontvangstcentrum voor de bezoekers van de Aldfaers Erf Route. Het scheppingsverhaal wordt er verbeeld. Voorts hoort de museumboerderij De Izeren Kou uit het begin van de 18de eeuw, een drabbelkoekbakkerij met koffiehuis, een smederij, een schilderswerkplaats en een daglonerswoning tot de te bezoeken objecten. Ten zuiden van het dorp ligt Allingastate achter een brede oprijlaan: een naar 17de- eeuws model nagemaakte state.

Anjum, komt voor het eerst in het midden van de 10de eeuw in de bronnen voor en is een oud terpdorp in de noordoostelijke uithoek van Friesland. De terp is al een paar eeuwen voor het begin van de jaartelling op een kwelderwal ontstaan en uitgegroeid van een ronde radiale terp tot een flink dorp, wat achter de kerk aan de dichtbebouwde straten Tsjerkepaed en Foarstrjitte en zijpaden is te ervaren.

Anjum was voornaam en tot de splitsing van de Dongeradelen de hoofdplaats van de grietenij. De meeste grietmannen woonden op de in 1831 gesloopte Holdingastate, een kasteelachtig bouwwerk. Daar staat nu aan De Singel boerderij Ny Holdinga met een witgepleisterd voorhuis uit het midden van de 19de eeuw. Anjum vormde van 1912 tot 1936 het eindpunt van de Noord Friesche Lokaal Spoorweg, waaraan het tot woonhuis verbouwde station buiten de noordwestelijke rand herinnert.

De boven het dorp uitrijzende dorpskerk, gewijd aan de Heilige Michaël, vertoont nog belangrijke tufstenen sporen uit de 12de eeuw, maar is later dikwijls verbouwd. Zij is een kloeke eenbeukige kerk met een westwerk met ingebouwde toren. De toren bezit vlak boven de aankapping van het schipdak een fraai rondboogfries dat boven in de kleurige bakstenen torenromp wordt herhaald. De kerk is in de 13de eeuw aan de oostzijde verlengd en twee eeuwen later verbreed en van een nieuw koor voorzien. Het opvallendste element van het fraaie interieur is het 16de-eeuwse bakstenen sacramentshuisje in flamboyante gotiek.

Molen De Eendracht is een uit 1889 daterende koren- en pelmolen. De achtkante houten bovenkruier met een rietgedekte romp en kap heeft een hoge, gemetselde onderbouw. De vlucht van de wieken is ruim 22 meter. Anjum is na de oorlog vooral aan de oostelijke en zuidelijke zijde uitgebreid. In de jaren zeventig heeft op de westelijke flank van de daar sterk afgegraven terp een opmerkelijk programma van dorpsvernieuwing plaatsgevonden waarbij karakteristieke nieuwe woningen aan een wirwar van straten en paden zijn geplaatst.

Appelscha is een groot dorp dat als bescheiden agrarische nederzetting op een zandrug nabij de hoogvenen waarschijnlijk al in de 11de eeuw bestond. In de oudste streek stond een aantal boerderijen om een brinkachtige ruimte, de huidige Boerenstreek, die voorheen wel Hoog- Appelscha werd genoemd. Aan weerszijden lagen de akkers, de Oosteres en de Westeres. Bijna twee kilometer westelijker lag de buurt Terwischa – waar de kerk stond – en iets zuidelijker Aekinga.

De kerk van Terwischa is in de 14de of 15de eeuw gebouwd. Het was een flinke laat-gotische zaalkerk met brede spitsboogvensters en steunberen, een driezijdige koorsluiting, maar zonder toren. De kerk was in 1903 zo bouwvallig geworden dat het gebouw toen door een nieuwe kerk is vervangen. Dat is een hoogst ingetogen, rechtgesloten zaalkerk geworden en wederom zonder toren. Op het kerkhof staat een klokkenstoel met een schilddak en een door Johan Bomen gegoten klok uit 1435.

Deze agrarische streken kregen in de loop van de 19de eeuw de naam Oud-Appelscha, omdat toen oostelijker in rap tempo een nieuwe streek van een heel ander karakter groeide. De verveningen vorderden vanuit het noordwesten aan het begin van die eeuw ook het zuidoosten van Ooststellingwerf. Het graven van de kaarsrechte Compagnonsvaart was vanaf Venekoten bij Oosterwolde in 1828 tot voorbij Appelscha gevorderd. Er waren veel wijken (zijkanaaltjes) het veen binnen gegraven.

Aan de noord- en zuidzijde van het kanaal kwamen het 7de of Stokers-Verlaat en het 8ste of Bovenste-Verlaat en bij de 7de sluis werd bovendien in 1818 een brug geslagen. Aan beide zijden van de vaart kwam spoedig woningbouw tot stand volgens strikte, door de heren Compagnons vastgestelde regels. Er werden bouwstroken aangewezen en de stenen huizen moesten minstens 300 gulden kosten. Van 1838 tot 1844 kwamen liefst 63 woningen tot stand en in 1848 bouwden de Compagnons bij het 8ste Verlaat voor zichzelf een groot huis, Augustinusstate, dat als pension in verbouwde vorm nog bestaat. Op de kaart van Ooststellingwerf in de Eekhoff-atlas is te zien dat de bebouwing van dit Nieuw-Appelscha het oude dorp verre overtreft. Er staat dan ook al in het midden van de nieuwe bebouwing en aan de zuidzijde van de vaart, een kerk. Die is in 1869 vervangen door de huidige, een dwarsgeplaatste zaalkerk met grote rondboogvensters en een schilddak met een vooruitspringende middenvleugel waarin de van lijstwerk voorziene toren met ingesnoerde naaldspits is opgenomen. De kerk is ontworpen door F.W. Scheenstra.

De Witte Wijk ligt in het verlengde van de Compagnonsvaart. De Appelschastervaart bracht in 1894 de waterverbinding met de Drentsche Hoofdvaart bij Smilde tot stand. Toen namen de activiteiten van de verveningen spoedig sterk af en werden veel afgeveende terreinen al weer in cultuur gebracht.

Ten zuidwesten van het dorp was in 1880 begonnen met de aanplant van bossen. In 1856 werd de weg langs de Appelschastervaart gelegd. Er kwamen woningen, logementen (Café Diligentia, 1863), scholen (vanaf 1831) en een zuivelfabriek (1894, ten noorden van de vaart). Alles gebeurde aan weerszijden van de vaart en zo ontstond een vaartdorp van ongeveer tweeëneenhalve kilometer lengte en na de knik richting Drenthe volgde nog eens een streek van twee kilometer met veel lossere bebouwing.

Vanaf de jaren twintig werden de bossen en zandverstuivingen ontdekt als oorden voor recreatie en toerisme. In 1922 werd in de bossen een sanatorium gesticht, het latere Beatrixoord en in 1930 kwam Us Blau Hiem tot stand, een jongensinternaat, nu jeugdherberg. Op de Bosberg werd een uitzichttoren opgericht en er kwamen een natuurzwembad (1934) en een openluchttheater. Later werd een pretpark met miniatuurpark en andere recreatieve voorzieningen ontwikkeld.

Voor de oorlog werd langs de vaart en langs de andere wegen en paden gebouwd, de Oosterse Es, de Bosweg en de Drentse Weg. Na de oorlog werd de driehoek tussen de vaart en de Oosterse Es bebouwd. Vanaf de jaren zeventig is het noordwestelijke Steegde-kwartier ontwikkeld. Recent zijn ook woonwijken ten noorden van de vaart in ontwikkeling.

Arum is een flink terpdorp waar de doorgaande Sytzemaweg en de dwars daarop staande Arumervaart de structuur hebben gevormd. Nabij het water zijn er aan beide zijden van de weg aardige waterbuurtjes met westelijk de Schoolsingel met sporen van een armhuis uit 1662: een fraaie gevelsteen, en een zeldzaam oud schoolgebouwtje (1832) met spitsboogvensters. Hier staat het volgende moralistische vers op een gedenksteen:

‘Hier vind ge o Jeugd een onderwijs
Gerigt naar u verstand
Gebruik met vlijt dit gunstbewijs
Zoo komt gij ras tot stand’.

Oostelijk is tussen de bebouwing een kaatsplein uitgespaard. De bebouwing langs het water van de Zilverstreek is hier en daar vernieuwd. Nabij de kerk staan enkele karakteristieke notabele woningen uit het laatste kwart van de 19de eeuw, waarbij een grote pastorie.

Vlak daarbij staat herberg De Gekroonde Leeuw die in diezelfde periode tot stand is gekomen. Deze heeft lange tijd gediend als halteplaats van de tram van Bolsward naar Harlingen. Het is een statig bouwwerk met op de verdieping een opvallende glazen erkeruitbouw. Het dorp is zich in de vroege 20ste eeuw zowel aan de noord- als zuidzijde merkwaardig lang gaan uitstrekken langs de doorgaande weg. Aan de Camminghaweg staan rijtjes filantropische woningen uit 1900. De naoorlogse dorpsuitbreidingen hebben eerst aan de noord- en later aan de zuidzijde plaats gekregen.

De kerk van Arum staat op een ruim, kaal kerkhof. Het gebouw is tot twee keer toe door de bliksem getroffen en in brand gevlogen, de laatste keer in 1836. De huidige kerk is in 1837 ontworpen door bouwmeester Thomas Romein. Die had een neoclassicistisch plan ingediend, maar een soberder plan is uitgevoerd: een traditionele zaalkerk met spitsboogvensters en een strakke, vierkante toren met een allercharmantste bekroning in neoclassicistische vormen. In de kerk met eenvoudig interieur staat een herenbank van de familie Cammingha.

In de onmiddellijke en iets ruimere omgeving van Arum staan statige boerderijen, waarvan de kop-hals-rompboerderij Camminghastate aan de zuidelijke dorpsgrens het hoogtepunt is.

Augsbuurt, ook wel Lutjewoude genoemd, is een klein komdorp van middeleeuwse oorsprong dat vanaf 1654/’56 aan de toen gegraven Stroobosser Trekvaart kwam te liggen.

De kerk is in 1782 opgetrokken ter vervanging van een middeleeuwse kerk. De geveltoren met ingesnoerde naaldspits kreeg pas in 1917 gestalte. De zaalkerk heeft een driezijdige koorsluiting en muurwerk dat door lisenen is geleed en van brede rondboogvensters is voorzien. De kerk is in 1976 gerestaureerd, waarbij de bankenblokken zijn verwijderd. De kerk bezit een hoogst zeldzame vierkante kansel uit het einde van de 17de eeuw. Deze heeft op de hoeken gladde toscaanse zuiltjes en op het voorpaneel staan Mozes en Aäron met de wetstafelen afgebeeld. Er hangen twee forse rouwborden van de familie Van Scheltinga uit 1708 en 1712. Tussen de zerken valt een 12de-eeuws zandstenen exemplaar op. Aan de trekvaartzijde staat de omstreeks 1905 gebouwde pastorie. Het is een sierlijk gebouw op een L-vormige plattegrond en twee geveltoppen. De dakschilden zijn gedekt met grote, dikke en in ruitvorm gelegde kunstleien. Het muurwerk is versierd met allerlei uitgemetselde friesjes en de vensters zijn decoratief omkaderd met negblokken en sierlijke boogtrommels.

In tegenstelling tot deze sier, zijn het voormalige schoolhuis en onderwijzerswoning ten oosten van de kerk de eenvoud zelve. Ze zijn in 1833 en 1839 iets versprongen tegen elkaar aan gebouwd maar hebben elk hun eigen schildkap. Het schoolhuis van bruinrode steen heeft een middengang en bezit aan de ene zijde twee staande vensters en aan de andere zijde een dubbel venster. De kleinere onderwijzerswoning van rode steen is drie venstervakken breed en heeft de toegang aan de korte zijde. Bij de pensionering van een van de onderwijzers is de school door gebrek aan leerlingen in 1880 gesloten en verkocht.

De toegang tot Augsbuurt wordt verschaft door een balkbrug, een kenmerkend en inmiddels zeldzaam exemplaar van de vanaf 1880 vervangen bruggen over de Stroobosser Trekvaart. Deze dateert van 1907 en heeft brugleuningen van profielijzer en gekruiste stangen.

Augustinusga is van oorsprong een agrarisch wegdorp dat in de Middeleeuwen is gevormd nabij de splitsing van wegen van Buitenpost naar Surhuizum en Drachten. Bij de brug en een sluis over en in het Kolonelsdiep ontstond de buurt Blauwverlaat. Aanvankelijk bestond de buurt uit een sluis- en brugwachterswoning, een paar huizen en boerderijen, een café en een bakkerij. Na de oorlog is er ten zuiden van het kanaal enige bedrijvigheid ontwikkeld. Het westelijker aan weerszijden van het Kolonelsdiep gelegen Roohel hoorde ook bij Augustinusga, een in de 18de eeuw ontstane buurt met twee scheepshellingen. Nu is alleen nog een groep huizen aan de noordelijke oever te vinden. Augustinusga had met een opvaart verbinding met het Kolonelsdiep. In Augustinusga zelf lagen de huizen en boerderijen aanvankelijk langs de met puin verharde weg uitgelijnd. Bovendien stonden ten westen van het dorp enkele voorname staten. Aan het einde van de 18de eeuw wordt gemeld: ‘De ligging van dit dorp is zeer vermaakelyk in het geboomte, en deszelfs uitgestrektheid groot; ook heeft men hier eene fraaie kerkbuurt.’

In het midden van de 19de eeuw was er ook bebouwing verrezen aan de zijpaden met een zekere concentratie rond de kerk. De kerk, gewijd aan Sint Augustinus, is een gotische zaalkerk met een rechtgesloten koor uit waarschijnlijk de 15de eeuw. De toren is ouder, 13de-eeuws; hij verloor zijn zadeldak in 1895. Het interieur heeft kruisribgewelven en meubilair uit de 17de en 18de eeuw.

In 1897 werd bij Augustinusga een zuivelfabriek gebouwd, die via de Fabrieksvaart met het Kolonelsdiep werd verbonden. Op de oever bij de vaart kwam een rij arbeiderswoningen. De fabriek sloot in 1968.

In de jaren twintig is achter de kerk een nieuwe verbindingsweg, de Skoalikkers, met Surhuizum gelegd. Aan weerszijden werd een vriendelijke reeks vrijstaande burgerhuizen gebouwd, sommige in aardige expressionistische stijl. Tevens kwam aan die zijde buiten het dorp in 1917 de gereformeerde kerk tot stand. Na de oorlog is het dorp vooral aan de zuidzijde aanzienlijk uitgebreid.


Nieuwe encyclopedie van Fryslân voor slechts € 29,90 incl. verzenden!

Bijna 8 kilogram aan kennis over Friesland! Wees er snel bij want op is op.

De Nieuwe Encyclopedie van Fryslân is een onmisbare aanvulling in de boekenkast voor iedereen die gek is van Fryslân en meer wil weten van deze provincie. Op 15 september 2016 verscheen de vierdelige encyclopedie die rond de 3000 pagina’s telt, 11.000 trefwoorden bevat en ruim 8 kilo weegt. De encyclopedie staat bomvol actuele kennis over Fryslân en is een echte pageturner geworden.

Voor al diegenen die dit standaardwerk over Fryslân altijd al hadden willen hebben! Nu voor een wel heel speciaal prijsje! Maar let op! Op = Op!