Foudgum is een terpdorp dat waarschijnlijk voor het begin van de jaartelling gevormd is op een kwelderwal en dat in het begin van de 19de eeuw nog een ideale, onverstoorde radiale vorm bezat. Om de toen vrijwel onbebouwde terp liep een nagenoeg perfecte, ronde ringweg waar op regelmatige afstanden vier paden naar toe voerden. Deze ideale vorm is verstoord door de aanleg van de weg Dokkum-Holwerd die in het midden van de 19de eeuw vlak langs en bij verbetering een eeuw later zelfs over de zuidwestelijke terpzool werd gelegd.

Omdat de terp dun bebouwd bleef, konden in de laatste jaren van de 19de eeuw grote gedeelten worden afgegraven. Opmerkelijk is dat hier een eeuw later weer hoeken terp zijn aangevuld, een soort terprestauratie. Op de bijna zes meter hoge terptop staat de oorspronkelijk aan Maria gewijde dorpskerk, die omstreeks 1200 is gebouwd, maar waarvan slechts weinig resteert. Het oostelijke gedeelte van de toren dat ooit mede een westwerk voor de kerk vormde, herinnert nog aan de middeleeuwse periode. Deze toren die velerlei historische sporen vertoont, is in de 15de eeuw grotendeels herbouwd en toen ook verhoogd, in 1753 hersteld en in 1977 gerestaureerd. Er hangen klokken uit 1395 en 1732 (van Jan Nicolaas Derck) en het torenuurwerk dateert van 1640. De kerk bezit een vroeg-17de-eeuwse preekstoel en een kabinetorgel uit het derde kwart van de 18de eeuw.

Ten noordoosten van de kerk staat de pastorie. Die dateert volgens de muurankers uit 1723 en is niet meer als zodanig in gebruik. Het is een breed pand dat grotendeels is opgetrokken van kloostermoppen. Het heeft vleugels en een flink naar voren springende middenpartij met een verdieping met geveltop. Hier heeft van 1859 tot 1863 François HaverSchmidt gewoond, die nauwelijks als predikant, maar wel als romantisch dichter Piet Paaltjens naam heeft gemaakt. De overige bebouwing, burger- en arbeiderswoningen, staat vooral aan de oostelijke en noordelijke zijde van de ringweg. Boerderijen zijn vooral aan de zuidwestelijke kant te vinden.

Follega is een streekdorp van middeleeuwse oorsprong. De boerenstreek volgt op Eesterga. De overgang tussen de dorpen is niet te merken. Het zijn dorpen, evenals de voortzetting van Doniaga in de buurgemeente Skarsterlân, met een vergelijkbaar karakter. De boerderijen lagen aan een paardenpad dat aan het einde van de 18de eeuw tot een rijweg was verbeterd, maar in 1843 als rijksstraatweg van Sneek naar Lemmer het steeds drukkere wegverkeer aan moest kunnen. Daarvóór was het verkeer over water veel belangrijker en ook daarvoor bezat het dorp met de Follegasloot tussen de Groote Brekken en het Tjeukemeer een belangwekkende verkeersader.

De vaak monumentale boerderijen staan op onderling ruime afstand aan de voormalige rijksstraatweg. Ze staan allemaal aan de westzijde, een gevolg van de oriëntering van de erbij horende landerijen, de tot de Groote Brekken zich uitstrekkende Lemster Polders. Van de boerderijen heeft de helft ook monumentale waarde, onder meer ‘Foar de Mar oer’ en de tamelijk oude, van gele steen gebouwde kop-hals-romp ‘Zeldenrust’. De boerderijen bezitten allemaal aandachtige en gevarieerde erfbeplanting.

Ten noorden van de brede Follegasloot is enige komvorming. Daar heeft tot in de 18de eeuw een kerk gestaan waar nu, wat achteraf gelegen, het kerkhof met een klokkenstoel met helmdak is te vinden. De klok van Peter van den Ghein dateert van 1596. In de bocht bij de brug staat het hoge huis ‘De 3 Kogels’ (die inderdaad aan een uithangbord hangen). Bij deze vroegere herberg is geschiedenis geschreven. De Bataafse Republiek had het land in Franse invloedssfeer gebracht en dat wekte de gram van de Britten. De Engelsen waagden in 1799 enkele invallen. Op 2 oktober landden de Engelse troepen bij Lemmer. Ze werden bij Follega door een burgerwacht teruggedreven: vandaar de drie kogels. Het kerntje van Follega bestaat verder uit een paar boerderijen, enkele woningen en een dubbel streekje richting Doniaga. De brug over de Follegasloot waar vroeger tol werd geheven is nieuw.

Fochteloo is een lang, zeer extensief bebouwd streekdorp tussen Oosterwolde en het Fochteloërveen, een van de grootste hoogveengebieden van het land. De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘’t Oostelykste Dorp der Grieteny, ligt aan de hooge Veenen, waar tegen een Dyk, de Leydyk genaamd, is gemaakt, om het afloopende water te keeren, dewyl hetzelve anders, vooral in den Winter, niet alleen de Bouwakkers, maar ook ’t geheele Dorp zou overstroomen.’ Op de grietenijkaart van Ooststellingwerf uit 1849 in de atlas van Eekhoff zijn nog gedeelten van deze leidijk ingetekend.

Hoe oud het vier kilometer lange dorp is valt niet te zeggen. In het zuiden zijn vlak voor de oorlog door amateur-archeoloog H.J. Popping aan de rand van het veen sporen ontdekt van een prehistorische nederzetting. Bij nader onderzoek door archeoloog Van Giffen werd vastgesteld dat de nederzetting uit ongeveer 400 moest dateren en dat het bestond uit een groep boerenhoeven met spiekers. De streek was door het oprukkende veen lange tijd onbewoonbaar en pas veel later hebben zich hier weer boeren gevestigd. In 1955 zijn er door de provincies Friesland en Drenthe plannen gemaakt om het hoogveen af te graven, maar in 1961 besloot de regering om deze ontginningen te staken. Het 1700 ha metende, deels nog levende Fochteloërveen, dat wil zeggen dat er nog steeds veen wordt gevormd, werd natuurgebied, beheerd door de Vereniging Natuurmonumenten. Het bestrijden van de verdroging is daarbij de grootste opgave.

In Fochteloo heeft aan het Zuideinde een torenloze kerk gestaan, maar die is in 1837 gesloopt. Het zeer verzorgde kerkhof en de dubbele klokkenstoel herinneren hieraan. Mogelijk dateren de twee klokken nog uit de 14de eeuw. In 1918 is even verder een hervormde kapel gebouwd.

Veel noordelijker is in 1895 een kleine zuivelfabriek gesticht die in 1907 samen ging werken met Oosterwolde. In Fochteloo waren de kampen Oranje en Ybehaer voor Molukkers ingericht, waar nu alleen de terreinen nog van zijn te bespeuren.

Finkum is een terpdorp dat omstreeks het begin van de jaartelling is ontstaan in het kweldergebied ten oosten van het stroomgebied van de Boarn. In de omgeving van Finkum waren meer terpen te vinden en daarvan ligt een huisterp nog heel duidelijk ten noorden van Finkum aan de Iestdyk in het landschap. Er staat nu een witgeschilderde boerderij op.

Naar het oosten toe had Finkum een waterverbinding door de bijna zes kilometer lange Finkumervaart naar de Dokkumer Ee waar het buurdorp Oude Leije met een verbindingsvaartje ook van profiteerde. Het dorp lag bovendien vrij dichtbij oude zeedijken: de Lage Hereweg, die nu de Bredyk heet, en de Hege Hearewei. Ze konden als wegen worden gebruikt. Vanaf de Bredyk leidt nu de Holdingawei vrij hoekig door het dorp dat geen kom heeft maar uit een viertal buurten bestaat. De meest oostelijke buurt heeft vooral bebouwing ten zuiden van de weg, maar ook een noordelijk dwarsbuurtje. Dan volgt de voormalige kruising met het in het landschap nog herkenbare tracé van de Noord Friesche Lokaal Spoorweg. Finkum kreeg in 1900 een halte 3de klasse waar nu geen spoor meer van te herkennen is. Daarna volgt de kerkbuurt waarvan de bebouwing ten zuiden van de weg staat. Onmiddellijk na een haakse hoek is de derde buurt aan de westzijde gelegen en na de tweede hoek volgt de vierde buurt met bebouwing aan vooral de noordzijde en een dwarsbuurtje.

De kerk is toegewijd aan Sint-Vitus, net als de kerken van Leeuwarden en Stiens. Het is een eenvoudige, bakstenen, romaanse kerk uit de eerste helft van de 13de eeuw. Ooit met een halfrond koor en een ongelede zadeldaktoren uit het einde van de 13de eeuw. De laat-gotische ingang in een rechthoekig kader en met nissen in dezelfde vorm dateert mogelijk uit het begin van de 16de eeuw. De koorsluiting is vermoedelijk in de 17de eeuw weggehaald en toen is de rechte sluiting aangebracht. De kerk is in 1962/’64 ingrijpend gerestaureerd.

Ferwert is een radiaal terpdorp dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling op een kwelderrug is ontstaan. In de 11de eeuw is de zeedijk die ten noorden van de Ferwerderadeelster dorpen werd opgeworpen op de terp aangesloten. De Ferwerder terp kwam daarbij grotendeels buitendijks te liggen. De bebouwing kwam aanvankelijk vooral op het zuidelijke en oostelijke gedeelte van de ruime terp tot stand.

Ferwert werd over het water ontsloten met de in de 17de eeuw gegraven Ferwerder Vaart die eerst richting Hegebeintum loopt en dan een zuidelijke wending neemt om in de Ee uit te komen. In het dorp was bij Nijbuorren een haven gevormd die in 1950 is gedempt waardoor een straat is gevormd van een opvallend breed profiel. In de buurt van de haven en verder aan de zuidoostelijke zijde hebben de dorpsuitbreidingen plaatsgevonden: ook de naoorlogse. De zeedijk was de beste ontsluiting over land.

Vanaf het einde van de negentiende eeuw toen de doorgaande weg al nauwelijks meer als oude waterkering was te herkennen zijn aan weerszijden geleidelijk vrijstaande woningen van burgers en gegoeden gebouwd. Ten zuiden van het dorp kwam de lokaalspoorweg te lopen. In 1900 is er een 2de klas station gebouwd. Aan de toen aangelegde Stationsstraat kwam vanaf 1913 volkshuisvesting tot stand, waarna de vroege sociale woningbouw daar en aan de Looxmastraat en Gasthuisstraat is voortgezet.

Ferwert had zich ontwikkeld tot hoofdplaats van de grietenij: er stonden ook een paar belangrijke staten van aanzienlijke families, zoals Juwsma in het zuiden, Meekma in het oosten en vooral Cammingha in het noorden waar een enorme tuin omheen lag. Op het zuidelijke gedeelte van de terp werd een onder het kerkelijke gezag vallend plein gevormd. Het nog steeds bestaande Vrijhof was ‘gevrijd’ van het burgerlijke gezag. In de hoek bij de poortdoorgang naar het kerkhof staat het uit de 15de eeuw daterende voormalige prebendarishuis, een dwarsgeplaatst huis met een souterrain en een hoofdverdieping dat van 1580 tot 1737 de functie van pastorie vervulde en daarna tot 1840 grietenijhuis werd. Toen werd de gevel wel naar de neoclassicistische mode gewijzigd en ook binnen veranderde het een en ander. In 1840 is naar ontwerp van R.W.F. Stoett een nieuw grietenijhuis gebouwd op de hoek van de Hogebeintumerweg. Het is een vijf brede venstervakken breed pand van een hoge hoofdverdieping op een souterrain. De ingangspartij, geflankeerd door brede ionische pilasters, kan over een bordestrap worden bereikt. Rondom 1980 is het complex uitgebreid en het doet nog steeds dienst als raadhuis.

De kloeke dorpskerk die aan Sint-Martinus was toegewijd staat achter het met gesloten bebouwing omvatte Vrijhof en is door een 17deeeuwse poort te bereiken. Zij is een buitengewoon langgerekte laat-gotische kerk met grote spitsboogvensters tussen steunberen en is gebouwd van rode en gele moppen. De noordmuur waarin tufsteen van de voorgangster is verwerkt, is helemaal gesloten. De kerk is achter de in het begin van de 16de eeuw opgetrokken zware toren gebouwd. Deze bestaat uit drie versneden geledingen gestapeld, waarvan de tweede en derde oorspronkelijk door dikke, geprofileerde lisenen waren gekoppeld. Bij een van de restauraties zijn naar enige gevonden sporen, in de tweede geleding siernissen in korfboogvorm aangebracht. In de hoogste geleding eindigen de lisenen plotseling en daar lopen nissen door, waarin de galmgaten zijn aangebracht. Het zadeldak heeft decennialang op het muurwerk van de geveltoppen gelegen, in plaats van tussen de muren. Het interieur bezit onder meer een 17de-eeuwse preekstoel met doophek, enkele herenbanken en een fraaie Mechelse kroon uit de 16de eeuw. Schuin tegenover het raadhuis is omstreeks 1920 de grote gereformeerde kerk op een Tvormige plattegrond gebouwd.

In het zuiden, halfweg Wânswert, ligt de in de 11de eeuw opgeworpen en in 1913 grotendeels afgegraven terp van het voormalige benedictijner klooster Foswerd. Er staan thans twee monumentale kop-hals-rompboerderijen. Bij een is bij de bouw van de schuur moppenmateriaal van het klooster hergebruikt.

Veenwoudsterwal is een streekdorp met een opmerkelijk karakter. Het is vanuit Veenwouden ontstaan als veenkolonie, mogelijk van Gieterse doopsgezinden, aan het water dat de grens uitmaakte tussen de grietenijen Dantumadeel en Tytsjerksteradiel. In de beschrijving van Veenwouden uit het einde van de 18de eeuw staat: ‘In ’t Zuidwesten heeft men een lange streek huizen aan ’t diept, hier onder behoorende, en bekend by den naam van Diepswal.’ Op de Wâl stond tot 1865 dan ook een kleine vermaning, schuin tegenover de Priesterakker. Er is toen even verder een nieuwe gebouwd aan de Zuiderweg tussen Veenwoudsterwal en Veenwouden.

De gemeentegrens die meer naar het oosten als De Zwette tot Kuikhorne doorloopt, ligt nog steeds midden in de vaart, de kade ligt aan de Dantumadeelster zijde. Aan deze zijde staan vanouds de woudhuisjes of ‘spultsjes’ in een vrij gesloten gelid. Die huisjes hebben achter het voorhuis in de breedte doorschietende dakschilden waarmee een schuur werd gevormd voor wat vee of berging van akkerbouwproducten. Op de Wâl staan ook in de breedte gebouwde woningen en enkele boerderijen. Daardoor is er een grote afwisseling van bebouwing gekomen.

De bebouwing aan de Tytsjerksteradielster zijde is iets grootschaliger. Tussen de woudhuisjes zijn ook echte boerderijen te vinden: in het begin bijvoorbeeld een aparte in winkelhaakmodel en verderop een paar koprompen. De woningen en boerderijen moeten worden bereikt via afzonderlijke bruggen over de vaart. Ze verlenen de ongeveer een kilometer lange nederzetting een heel eigen ritme. De meeste bruggen zijn inmiddels flink verzwaard om automobielen en landbouwmaterieel te kunnen torsen. De boerderijen en woudhuisjes zijn vrijwel allemaal verbouwd en vaak uitgebreid om te voldoen aan wensen van modern woongenot in deze zeer gewilde streek. Als niet teveel gelet wordt op details is de sfeer uit de late 19de eeuw wel redelijk bewaard gebleven. Helemaal in de laatste bocht in het westen, waar de Veenwoudsterwalvaart uit het noorden van de Looden Hel komt, staat het café ‘’t Dûke-Lûk’, oorspronkelijk vermoedelijk een dubbele arbeiderswoning.

Veenwouden is een streekdorp dat zich aan de zuidelijke rand van een uitgestrekt veengebied op een hogere zandrug heeft ontwikkeld. In de 14de eeuw waren er twee nederzettingen die beide een kerk hadden: Sint-Johanneswâld en het anderhalve kilometer zuidwestelijker gelegen Eslawâld.

Al voor 1436 wist het cisterciënzer klooster Klaarkamp de 14de-eeuwse torenstins als uithof, of liever als steunpunt, voor de turfwinning in de omgeving te verwerven. De Veenwoudstervaart, Schiersloot en Galgesloot zorgden voor een bijna tien kilometer lange, rechtstreekse verkeersverbinding tussen het klooster en de Schierstins. De stins stond tussen de twee kleine nederzettingen in. Eslawâld werd omstreeks 1500 vanwege wateroverlast als gevolg van de turfwinning opgeheven en met Sint-Johanneswâld verenigd tot Veenwouden. Het meervoud van de nieuwe naam laat dat zien. De huidige kerk staat op de plaats waar de voorganger van Sint-Johanneswâld stond. De andere kerk werd afgebroken en hoewel het kerkhof nog lang werd gerespecteerd – tot in het midden van de 19de eeuw lag het er nog – schoof de bewoning van Eslawâld in oostelijke richting langs de ontginningsweg op. Zo groeide Veenwouden vooral ten oosten van de Schierstins uit tot een kenmerkend streekdorp met aanvankelijk nog dunne en verspreide bebouwing.

In 1866 kwam de spoorlijn van Leeuwarden naar Groningen tot stand die bij Veenwouden vrij dicht ten zuiden van de dorpskom kwam te liggen. Er kwam een station en een koffiehuis, die beide al weer zijn verdwenen. In 1880 volgde haaks daarop een tramverbinding met Dokkum. Al sinds het begin van de 19de eeuw was nabij het kruispunt van de weg en de Veenwoudstervaart naar het noorden een begin van komvorming opgetreden. Aan het eind van die eeuw werd Veenwouden een aantrekkelijke woonplaats voor renteniers en later forensen. Ze vestigden zich aanvankelijk aan de Stinsweg, waar achter diepe tuinen een aantal notabele woningen is verrezen.

De Schierstins is vele malen verbouwd maar laat het wezen van de verdedigbare stins nog goed zien. De toren staat op een omgracht terrein en oorspronkelijk ook op een kleine heuvel. De bovenbouw rust op door bogen verbonden hoekpijlers. De bogen zijn in de Middeleeuwen al gedicht en de overwelfde ruimte is tot een kelder uitgegraven. Het vertrek daarboven, de hoofdverdieping, en de volgende verdieping hebben houten plafonds. In beide verdiepingen zitten schietsleuven en er zijn ook sporen van een bekroning met kantelen. De Schierstins is met zijn aanbouwen uit later tijd in gebruik als bezoekerscentrum en museum.

De hoogst eenvoudige dorpskerk met een in de westelijke partij van het schip opgenomen zadeldaktoren is in het midden van de 17de eeuw (1648) gebouwd ter vervanging van een oude voorgangster. Zij is sindsdien verschillende malen hersteld. Voor het kerkhof staat de in 1778 gestichte, voormalige schoolwoning aan de Hoofdstraat. De school is enkele jaren geleden gesloopt. Ernaast getuigt een boerderij met een dwarsgeplaatst herenhuis uit 1902 van het agrarische verleden.

Schuin tegenover de Schierstins rijst een grote villa met aanbouwen op, tegenwoordig Huize Patrimonium genoemd. Deze werd in 1898 naar ontwerp van Hendrik Kramer gebouwd voor Pieter de Clercq, een Amsterdams aristocraat, bankier en mecenas. De Clercq verwierf in Friesland uitgebreid grondbezit. De villa kreeg een omvang en een rijke neorenaissance uitdossing met veel bouwbeeldhouwwerk die welstand en eruditie van de opdrachtgever uitdrukten. Het front en het vleugeltje met de eigenzinnige erkerachtige toegangspartij zijn fraai versierd.

Ten zuiden van de spoorbaan is aan het einde van de 19de eeuw een particuliere zuivelfabriek gesticht die in het begin van de 20ste eeuw vernieuwd en uitgebreid is in vernieuwingsstijl. Een deel van de fabriek is van de sloop gered en in het Openluchtmuseum in Arnhem weer opgebouwd. In 2003 zijn de arbeiderswoningen die de woningvereniging in 1919 en 1921 aan de andere zijde van het spoor bouwde eveneens gesloopt. De directeurswoning El Dorado (1874) in gepleisterde mengstijl staat nog wel aan de Zuiderweg en even verder staat de doopsgezinde kerk (1865) met pastorie.

Ezumazijl is een buurschap die eigenlijk bij het dorp Anjum hoort. Bij de sluis en het veel later gebouwde gemaal is een buurschap met een zelfstandig karakter gegroeid. Vooral aan de noordelijke zijde van de brede monding van de Zuider Ee staan, tamelijk ruim op grote kavels grond de eenvoudige huizen verspreid. Aan de noordwestzijde van de watermonding staat nog een boerderij.

De uitwaterings- en keersluis is hier in 1671/’72 gelegd om het water uit de Zuider Ee in de Lauwerszee te spuien. Er zal sinds de bedijking van deze kust in de 11de eeuw al een sluis in de mond van de belangrijke Zuider Ee, ooit een zeeslenk, hebben gelegen. De vroegste melding van Ezumazijl is in het begin van de 15de eeuw. De sluis is in 1745 hersteld en in 1931 vernieuwd. De polderopzichter W.D. Booijenga van het Waterschap Oost- en Westdongeradeel had bij de laatste werkzaamheden de leiding. Alles werd toen vernieuwd, ook het hoog staande contributiehuisje. Om de waterlossing te verbeteren is toen bovendien het gemaal gebouwd. De ijzeren ophaalbrug is in 1901 geslagen. Dit alles ligt achter de hoge, voormalige zeedijk die secundair werd toen de Lauwerszee in 1969 werd afgesloten. Daarmee heeft de sluis nog niet afgedaan en de sluisdeuren zijn in 1992 dan ook vernieuwd. Laag ligt de sluiskolk met het binnenhoofd van de sluis.

Het elektrisch gemaal de ‘Dongerdielen’ is een ingetogen en met zorg vormgegeven gebouw. Het is rechthoekig, van gele baksteen opgetrokken, voorzien van een zadeldak en met lage aanbouwsels aan beide zijden. Aan de zuidzijde de naam in letters in art déco-stijl. Booijenga heeft aan het gebouw verder in een zakelijk expressionistische trant vormgegeven. Bij een ongewenst waterpeil zette de sluiswachter de pompen in werking. In 1979 werd de installatie geautomatiseerd. Hoogwaardige apparatuur zorgt er nu voor dat de pompen bij een bepaald waterpeil in werking worden gesteld.

Exmorra is een terpdorp dat oorspronkelijk grotendeels werd omringd door vaarten, plassen en meren. Onder andere door het onmiddellijk ten westen aan de dorpskom grenzende kleine Kerkmeer en de verder westelijk van het dorp gelegen grote Koude of Makkumermeer. De binnenvisserij schijnt er dan ook te hebben gebloeid. De meren en plassen zijn drooggemalen en van de vaarten bestaat alleen nog het Exmorra vaartje dat van het noorden van het dorp naar de Makkumervaart loopt.

Buiten de terp met de kerk heeft het dorp zich ontwikkeld langs de wegen en paden die het dorp met de omgeving verbinden. Naar het oosten met Bolsward, naar het zuidwesten met Allingawier en verder Makkum en naar het noorden met de Exmorrazijl, waar een klein buurtje is ontstaan, en verder naar Schraard. Van de streekjes langs de wegen is vooral die naar het noorden monumentaal. Daar staat aan de oostzijde een korte streek met de gereformeerde kerk en aan de andere zijde een lange reeks van eenvoudige, onderling verwante dorpshuizen van de kenmerkende Friese drielingen, gele steentjes, die een prachtig ritme opleveren.

De oude dorpskerk ligt zuidelijker en iets achter de streekbebouwing. De kerk met zadeldaktoren dateert uit de eerste helft van de 13de eeuw. Bij de restauratie in 1963/’66 kwamen achter de pleisterlaag sporen van romaanse vensters tevoorschijn. Ze zijn in de noordmuur hersteld. Het koor bezit smalle spitsboogvensters. De kerk heeft sierlijk metselwerk van rood en geel baksteenmateriaal. De westelijke muur en toren zijn na een ramp herbouwd. In 1836 is de toren namelijk door een windhoos vernield.

Het dorp maakt deel uit van de Aldfaers Erf route, waarvan hier het Fries Landbouwmuseum, het dorpsschooltje annex grutterswinkel en het Jan Aukeshûske met een tentoonstelling over nuttige handwerken en een dorpsschoenmakerij kunnen worden bezocht. Het dorp heeft in de naoorlogse periode een bescheiden uitbreiding van enkele straten en hoven gekregen. Die is aan de westzijde en tamelijk diep gelegen, waarschijnlijk op de plaats van het voormalige Kerkmeer.

Engwierum is een terpdorp dat in de vroege Middeleeuwen is ontstaan op een kwelderwal op een hoek land dat omringd was door de Lauwerszee en de monding van de diep in het land dringende slenk die als Dokkumer Grootdiep lang een open verbinding met zee voor Dokkum zou zijn. Ten zuiden van het niet al te hoge terpdorp zijn belangrijke, waarschijnlijk 12de-eeuwse restanten van de zeedijk in het landschap te herkennen. Ten zuiden van Engwierum is in dit Grootdiep in 1857 een grote meander rechtgetrokken.

Engwierum is ontwikkeld op een rechthoekige terp met eveneens rechthoekige verkaveling, waarop de kerk aan de westzijde is geplaatst. De bebouwing staat langs de later tot doorgaande rijweg van Dokkum naar de Dokkumernieuwezijlen verbeterde Dodingawei. Vooral aan de Tsjerkebuorren en de haaks daarop staande Buorren is heel duidelijk het profiel van de terp te merken. Tussen deze hoofdstraten liggen nog enkele dwarspaden met bebouwing. Na de oorlog is het dorp vanaf het Roster verder in zuidoostelijke richting uitgebreid. Ten oosten van het dorp is langs de doorgaande weg en onmiddellijk achter de oude zeedijk ook al vrij vroeg een losse lintbebouwing ontstaan.

Van het eenvoudige zaalkerkje is niet zeker of het in 1746 geheel vernieuwd is of met een nieuwe baksteenhuid beklampt. Het gebouw heeft een driezijdige sluiting. De naar verhouding stoere maar lage toren dateert uit de 13de eeuw, is in de 14de of 15de eeuw enigszins verhoogd en in 1746 voorzien van een zadeldak. De rondbogige ingang is door gebeeldhouwde natuursteenblokken omvat. De vensters bezitten lattenroosters, die nu zeldzaam zijn geworden. Wellicht hebben ze het zo lang volgehouden omdat ze twee gebrandschilderde vensters met de wapens van Oranje en van de provincie, geflankeerd door allegorische vrouwenfiguren, in 1746 vervaardigd door Jurjen Staak, moeten beschermen. Bovendien bezit de kerk een barokke preekstoel met gebogen kuip. Ten westen liggen de Dokkumernieuwezijlen, een sluizencomplex uit 1729 waarbij een schilderachtige buurt is gegroeid. Er is een gedenkobelisk opgericht.

Engwier is een agrarische nederzetting midden in de Polder de Weeren tussen Wons en Makkum. Het heeft de status van dorp eeuwenlang gehad, zonder dat ooit sprake is geweest van een kom of een streek. In het landschap ligt wel het spoor van de ‘wier’ of terp, waaraan het een deel van de naam heeft te danken. Zelfs nog een tweede terp, een huisterp waarop een van de boerderijen is gelegen. De nederzetting was met Wons verbonden door een pad met een tille over de Melkvaart.

In de Middeleeuwen had het toen ook al kleine dorp een eigen kerk en pastoor, die 39 pondematen land in gebruik had. Het plaatsje heette in de Middeleeuwen Abbingheweer, dat later ingekrompen is tot Engwier. Na de Reformatie bleef het een zelfstandig dorp en had het ook eigen kerkvoogden. Maar zelden werd er een dienst gehouden.

In de atlas van Eekhoff uit het midden van de 19de eeuw is het kaartbeeld van Engwier nauwelijks anders dan nu: tussen de boerderijen staat inderdaad de kerk ingetekend en ook de oude naam staat aangegeven: Abbingawier. In 1868 stortte de toren in en ook een deel van de westelijke muur. In 1882 is er een nieuwe kerk gebouwd. In heel Engwier woonde toen slechts één hervormde huishouding. Het hoofd van dit gezin was vanzelfsprekend kerkvoogd. Hij benoemde twee mannen van Wons tot mede-kerkvoogd en die drie besloten tot nieuwbouw. In 1902, 20 jaar later, is dit kerkje weer afgebroken.

In 1956 woonden in Engwier drie veeboeren en een kippenboer met hun gezinnen. Toen was het al geen dorp meer, want het is in 1949 door het gemeentebestuur bij Makkum gevoegd. Toch is Engwier net meer dan een kleine verzameling boerderijen, want op de plaats waar de kerk voor de weinige inwoners stond, ligt nog steeds de kleine, door bomen omzoomde terp met kerkhof. Zolang daar deze geschiedenis wordt gerespecteerd, verdient Engwier het respect als dorp te worden behandeld.

Elsloo is een streekdorp van hoge ouderdom dat zich heeft ontwikkeld langs de noord-zuid gerichte Binnenweg, thans Hoofdweg en Peperstraat geheten, en de Buitenweg die er ten westen langs loopt en waarlangs de trambaan werd gelegd.

De ruimte tussen de nagenoeg parallel lopende streken is lang onbebouwd gebleven. In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 vermeld: ‘De Kerk staat hier tusschen twee rydwegen, die ter wederzyden van dezelve doorloopen en met huizen bebouwd zyn. Onder dit Dorp liggen eenige buurtjes en plaatsen van naam; als vry verre in ’t Noorden Tronde, op eene hoogte in ’t geboomte en in de Bouwlanden gelegen, alwaar de Linde haaren oorsprong neemt …. In ’t Zuidwest ligt het buurtje Zuidhorn; ook vond men hier eertyds, de Stamhuizen van Frankena en Portinga.’ Tronde is nog steeds een echte buurschap van ongeveer acht boerderijen met de kern van een es die ten noorden van Elsloo ligt. Maar Zuidhorn dat ten zuiden van het dorp tegen de Drentse grens ligt, bestaat nu uit niet meer dan een paar gebouwen. Aan de Hoofdweg stond daar op de grens een zuivelfabriek (1886/’87). Frankena en Poortinga zullen niet meer dan flinke boerderijen zijn geweest: ze staan op de kaart van Ooststellingwerf in de atlas van Eekhoff uit 1849 aangegeven.

Waar de Binnenweg en Buitenweg elkaar in het zuiden ontmoeten staat de kerk. Zij is in 1913 in de plaats gekomen van de uit 1632 daterende oude kerk. De kerk bestaat uit een kerkzaal en een rechtgesloten koor in een vrij zakelijke stijl met elementen in vernieuwingsstijl. De consistoriekamer is uitgebouwd en op het niet georiënteerde front staat een dakruiter. Achter de kerk rijst op het ruime kerkhof een dubbele houten klokkenstoel met een schilddak op die een klok uit de 15de eeuw en één uit 1953 draagt. Na de oorlog is de nieuwbouw in de tot dan onbebouwde ruimte tussen de twee hoofdwegen aan enkele hoven ter weerszijden van de Eikenhorst totstandgekomen.

Elahuizen is een van de vier dorpen van de streek Noordwolde, waar de oorspronkelijke grietenijnaam ‘Hemelumer Olderphaert en Noordwolde’ op wees. Het is een laag gebied en nadat het zuidelijke deel in 1835 bedijkt was, kon in de Groote Noordwolder Veenpolder turf worden gewonnen. De hele streek is in 1984 bij Gaasterlân-Sleat gevoegd.

Het streekdorp Elahuizen bestaat uit het voormalige zelfstandige dorp Nijega, dat aan de zuidwestelijke zijde het dichtst bebouwde gedeelte vormt en het voorheen dunbevolkte streekdorp Elahuizen, het meer open noordoostelijke gedeelte met verspreide bebouwing tegen de zuidelijke oever van De Fluessen. Beide dorpen hadden vroeger een kerk, maar die van het oude Elahuizen is reeds voor 1800 afgebroken, nadat zij al eens was verplaatst om te wijken voor het oprukkende water van de Fluessen. Helemaal in het noorden bij de bocht tussen De Hop en Trophorne, een buurt van enkele boerderijen, heet het nog steeds het Oud Kerkhof. Maar zelfs de klokkenstoel die er in de 19de eeuw heeft gestaan, is niet meer te vinden. De vloed van 1825 heeft veel oude bebouwing vernield. De zuivelfabriek werd tussen de twee dorpen in gesticht, een buurt waar nu rond een binnenhaven de voorzieningen voor de waterrecreanten zijn geconcentreerd. Tegenover boerderij ‘Marsicht’ is de havenkom omringd door vriendelijke houten recreatiewoningen. Verder noordoostwaarts zijn op de fraaie route langs de Fluessen weer monumentale boerderijen te vinden.

De dorpskerk (van het vroegere Nijega) staat helemaal in het westen op de hoek bij de Nijegaastervaart die de grens vormt van de Van der Weayenspolder en de Groote Noordwolder Veenpolder. Het is een vriendelijk zaalkerkje met een driezijdige sluiting uit 1865 en een neoclassicistische ingangspartij van pilasters en een fronton. Op de naar het zuiden gerichte voorgevel staat een elegant, houten torentje met een ingesnoerde naaldspits, waarin een klok hangt uit 1320. Ten noordoosten van de kerk sluit een vriendelijke dorpsstraat aan met voornamelijk burgerhuizen uit de periode van omstreeks 1900.

Eesterga is een streekdorp van middeleeuwse oorsprong, een boerenstreek van bijna drie kilometer lang, onmiddellijk ten noorden van Lemmer. De streek gaat in het noorden ongemerkt over in Follega. Het zijn dorpen, evenals de voortzetting van Doniaga in de buurgemeente Skarsterlân (vroeger grietenij Doniawerstal), met een vergelijkbaar karakter.

De boerderijen lagen aan een paardenpad dat al aan het einde van de 18de eeuw tot een rijweg was verbeterd, maar in 1843 als rijksstraatweg het steeds drukkere wegverkeer aan moest kunnen. Daarvóór was het verkeer over water veel belangrijker en daarvoor bezat het dorp de Molensloot naar de Lemsterrijn. Nu is het een slootje ten oosten van de autosnelweg A50, maar tot in het begin van de 20ste eeuw was het een belangwekkende verkeersader. De vaak monumentale boerderijen staan op onderling ruime afstand op flinke erven aan de voormalige rijksstraatweg. De ver uiteenliggende boerderijen staan, vanuit Lemmer gerekend, eerst alle aan de oost- en na anderhalve kilometer vrijwel allemaal aan de westzijde, een gevolg van de oriëntering van de erbij horende landerijen.

In het zuiden is dat de vrij smalle strook van de Akkers die tot bij de Rijn liepen en in het noorden de zich tot de Groote Brekken uitstrekkende Lemster Polders. Grote laat-19deeeuwse stelpen – zoals ’t Hofstee – zijn in de meerderheid, maar er staan ook kop-rompboerderijen en nog enkele jonge gebouwen, zoals de Cornelia Hoeve, een stelp uit de jaren dertig met een uitgebouwde middenpartij voor het comfortabele wonen.

In de slingerbocht bij ‘Het Hof fan Hollân’, een witgepleisterd in de breedte gebouwd huis in een groene zoom van oude bomen, ligt het kerkhof eveneens in flink geboomte verpakt. Een van doodssymboliek voorzien ijzeren hek verschaft toegang tot het vrij hooggelegen terrein. De klokkenstoel staat al vanaf het begin van de 18de eeuw op de plek waar, waarschijnlijk tot het midden van die eeuw, een kerkje heeft gestaan. Hij heeft een helmdak die een klok, in 1617 gegoten door Henricus Meurs, beschermt. De klokkenstoel is al een paar keer vernieuwd.

Ee is een terpdorp dat al enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling is ontstaan in een landschap van zeearmen en kreken op een kwelderwal. Ee kon door de dijk langs de tot 1729 open blijvende zeearm van het Dokkumer Grootdiep geen (korte) waterontsluiting naar het zuiden krijgen. De opvaart werd dan ook gemaakt naar de noordelijk gelegen Zuider Ee langs de terp Tibma.

Het radiale terpdorp raakte vrij dicht bebouwd, vanaf het centraal gelegen kerkhof met een rondgaand kerkpad tot aan de binnenzijden van de nog vrijwel complete ringweg. Een viertal smalle straatjes en paden ontsloot in dit kerngebied de vrij geconcentreerde buurtjes met kleinschalige bebouwing die vooral aan de noordwestelijke en zuidelijke zijde tamelijk dicht was en aan de oostelijke zijde iets losser. De bebouwing is vrijwel geheel op de radiale wegen en paden gericht, niet op de ringweg. Dat is vooral te merken bij de westelijke radiaalweg, die het breedste profiel heeft en waaraan enige burgerwoningen zijn gelegen. Aan de andere straatjes staat meest bescheiden bebouwing, die sinds de 18de en 19de eeuw nauwelijks meer vernieuwd is en schilderachtige beelden oplevert. Om het kerkhof is weinig ruimte en alleen tegenover de toren zijn een paar woningen op het kerkhof gericht. Gedurende de 18de eeuw kwam er geleidelijk ook enige bebouwing buiten de terp aan de oostelijke zijde tot stand. In de 19de eeuw werd het dorp verder in oostelijke richting uitgebreid tussen Uniastrjitte-Dodingawei en Achterwei- Stienfeksterwei.

De van kloostermoppen gebouwde dorpskerk dateert voor een belangrijk deel uit het derde kwart van de 13de eeuw: de oostelijke partij is in de 18de en de westelijke partij met toren in de 19de eeuw vernieuwd. In de noordgevel zitten vroeg gotische vensters die gedeeltelijk zijn dichtgezet. In de consoles onder de gootlijst zijn maskers van mensen en dieren gehakt. In de kerk zijn een marmeren epitaaf voor Snelliger Meckama en negen rouwborden uit de tweede helft van de 17de eeuw te zien.

De oorspronkelijke buurschap Echtenerbrug heeft het moederdorp Echten geheel overvleugeld en wordt thans beschouwd als zelfstandig dorp. Het streekdorp strekt zich uit langs de Hoofdweg, de belangrijke, oude verbindingsweg van Lemmer naar Heerenveen die vlak voor de brug in de Pier Christiaansloot een scherpe knik maakt.

Tot omstreeks 1900 was de bebouwing daar voornamelijk beperkt tot agrarische bedrijven en enkele kleine woningen, daarna is de lintbebouwing pas gevormd. Ook aan het Krompad naar het oosten stond enige verspreide bebouwing. Het pad leidde het veengebied in en is pas laat doorgetrokken tot een verbindingsweg met Weststellingwerf, met een brug over de Tsjonger.

De zuidelijke oever van de Pier Christiaansloot, de brede vaart die het Tjeukemeer met de Tsjonger verbindt, had als verbindingsroute over het water al in het midden van de 19de eeuw gemengde bebouwing. Daar zijn inmiddels kaden gevormd met woningen en bedrijven die zich richten op de dienstbaarheid voor de sinds de oorlog sterk gegroeide waterrecreatie. De bebouwing langs weg en vaart is nergens monumentaal, maar langs de vaart vormt het wel een spontaan, sfeervol geheel. Enkele karakteristieke, in de breedte gebouwde burgerhuizen uit de decennia rondom 1900 vormen de hoogtepunten tussen de verder ingetogen panden. Zoals de voormalige pastorie van de hervormde kerk die in 1916 is ontworpen door architect Hendrik Kramer uit Leeuwarden. De hervormde kerk staat overigens in het moederdorp Echten. Hier staat de gereformeerde kerk, een zaalkerk met een losstaande zadeldaktoren uit de jaren zestig.

Nadat de vroegste naoorlogse volkshuisvesting in de buurt van het Krompad – de Duimstraat en De Kempenaersweg – enkele fraaie rijtjes traditionalistische woningen had opgeleverd, heeft het dorp zich binnen de oksel van de knik in de Hoofdweg en de vaart, in het bijzonder met volkshuisvesting sterk uitgebreid. Recent is westelijker een nieuwe buurt tussen weg en vaart ontwikkeld.

Scharsterbrug is als kleine nederzetting in de 18de eeuw als uitbuurt van Ouwsterhaule en Ouwster-Nijega op de Scharren ontstaan op de kruising van een weg en een vaart. In de 18de eeuw werd voor de turfvaart de Scharster Rijn nieuw gegraven ter vervanging van een vaart die droog was gevallen. In de Scharren moest een (tol)brug komen voor de kruisende weg.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 bij Oldeouwer gemeld: ‘Johannes Assema, en die van Douma en Solkama deeden den reeds gemelden Nieuwen Rhyn graaven; en dewyl hier door eene nieuwe doorvaart wierd geopend, die veel bekwaamer was, dan de door droogte verlamde Oude Rhyn, tot het vervoeren van turf, die hier in groote menigte plag gegraaven te worden, hebben de Staaten van den Lande Oktrooi verleend aan de Eigenaars, doorgaans Rhynheeren genaamd, om een’ tol van twee Stuivers te mogen heffen van ieder Schip, dat vaaren zoude door de brug, welke door hen gelegd was over gemelde vaart, door den Ouwster rydweg, van de Joure naar Sloten loopende, en naar de Scharren, een buurtje van verscheiden boerehuizen, niet verre van daar gelegen, de Scharster brug genaamd; gelyk deeze tol daar nog heden betaald wordt, aan de Herberg, by deeze brug staande.’ De weg was aanvankelijk slechts een pad; in de 19de eeuw werd een kunstweg aangelegd die Haskerland en Doniawerstal ging verbinden.

Aan het einde van de 19de eeuw streek er een grote zuivelfabriek neer, de Maatschappij Hollandia die lang, onder andere vlag, heeft gedraaid. De fabriek is herhaald vernieuwd en uitgebreid: de oude fabriekspijp staat nog steeds naar vroegere tijden te hunkeren. Aan de Hollandiaweg zijn de lange rijen arbeiderswoningen van grijs met roze kalkzandsteen beeldbepalend voor het dorp.

Aan de Sint-Nykster marge van het dorp staat nog een opvallend bouwwerk. De hervormde kerk is in 1914 ontworpen door de vooraanstaande Sneker architect Geert Stapensea in een beheerste Berlagiaanse stijl en met decoratieve keramische sier van kunstenaar Willem Brouwer uit Leiderdorp.

De terp Schettens bij de Marneslenk moet al heel vroeg bewoond zijn geweest. Vanouds bestond Schettens uit een paar huizen en boerderijen bij de kerk en verspreide bebouwing. Het dorp heeft nu een langgerekte structuur, als een streekdorp. De dubbele streek huizen die vanaf eind 19de eeuw is ontwikkeld, leidt met een flauwe bocht van de terp naar de ontsluitingsweg. Om de afgegraven kerkterp te beschermen is een flinke keermuur opgemetseld. Die terp is verder afgegraven, maar is nog goeddeels herkenbaar dankzij de fraai om de terp meanderende Witmarsumervaart.

De dubbele streek is sympathiek, maar nergens opvallend: wat in de breedte gebouwde burgerhuizen, enkele huizen van roze en grijze kalkzandsteen van kort na 1900. In de oostelijke bebouwingsstrook valt vooral de voormalige gereformeerde kerk uit 1907 op.

Op de terp heeft een middeleeuwse kerk met zadeldaktoren gestaan. De in 1865 vernieuwde kerk bevat mogelijk nog oud muurwerk. De oude toren is in 1816 of 1819 afgebroken en eerst vervangen door een houten exemplaar. In 1877 kwam een stenen toren voor de kerk naar ontwerp van architect Jan van Reenen. De kansel uit de oude kerk, met een handje als baretknop, is herplaatst. Sinds de 16de en 17de eeuw heeft de kerk een buitengewone vloer door een reeks excellent gehouwen grafzerken. Daarmee manifesteert de machtige familie Osinga zich ten eeuwigen dage. De mooiste uit de collectie is van Sybrand van Osinga en Atke van Aggema, een portretzerk waarop de overledenen levensgroot zijn afgebeeld. De maker beitelde in 1621 hierin trots zijn naam: Pieter Claes Antiek.

Ten zuidoosten van het dorp lag Osingastate, die in de 18de eeuw is gesloopt en vervangen door een boerderij. De statige stelpboerderij is in 1982 door brand verwoest. In de nieuwbouw zijn de kunstzinnige sporen van de Osinga’s aangebracht: naast de deur drie fel gekleurde reliëfstenen met een jager met geweer en slanke jachthonden. In het interieur is een reliëfsteen met een jachttafereel geplaatst.

Schraard is een terpdorp nabij de vroegere Marneslenk en komt in 1270 voor het eerst in de bronnen voor als Scadawerth. Het dorp had goede verbindingen over water. De van noord naar zuid lopende Schraardervaart meandert om het dorp. De terp heeft een regelmatige, radiale structuur, maar de bebouwing kent die regelmaat niet. In Schraard is de kerk niet op de kruin van de twee meter hoge terp gebouwd, maar aan de zuidwestelijke rand. Zij kwam zo met het koor naar de kern van het dorp te staan.

De oudere bebouwing ligt vooral aan de oostelijke zijde van de terp, zowel aan de terpkant als aan de overzijde van de Schraardervaart. Over de terp loopt het pad van Wons naar Bolsward. Deze is tot een doorgaande weg, de Smidstraat, rechtgetrokken naar de Oosterlaan richting Longerhouw. De zuidelijke en oostelijke terprand zijn het dichtst bebouwd gebleven, vooral het noordoosten, waar in 1889 een eenvoudige gereformeerde kerk kwam. De bebouwing is op de vaart gericht met de Kerkstraat als achtersteeg. Ruimtelijk biedt een afwisseling van geconcentreerde buurtjes en open kampjes land spannende beelden en opmerkelijke doorzichten. In 1988 werd Schraard beschermd dorpsgezicht. De westelijke terphelft bleef lang onbebouwd. In de jaren rond 1900 kwam aan de Schoolstraat wat bebouwing. Aan de westelijke marge liggen enkele markante boerderijen die de overgang naar het weidelandschap vormen. Het onvergraven kerkhof is afgegrensd met een stenen muur, waar aan de zuidzijde de terpvoet meteen aan grenst.

In de Middeleeuwen reisden bedevaartgangers naar Schraard om er het hostiewonder te gedenken. Er is nu geen spoor meer van de bloedende hostie te vinden. De kerk dateert goeddeels uit de laat-romaanse periode en is van gele kloostermoppen gebouwd, evenals de toren. Binnen staat meubilair uit de 17de eeuw. De renaissance kansel, doophek, lezenaar, geldtafeltje en avondmaalbanken vormen een harmonieus geheel. Echte juweeltjes van houtsnijwerk zijn de zijwangen van tien kerkbanken van omstreeks 1565 met engelen, duivels en monsters.

Sibrandahûs is een klein dorp, een relatief jonge nederzetting die in het bedijkte Friesland niet meer op een terp gebouwd hoefde te worden. Het dorp heeft geen kern, maar bestaat uit een kerkje in een boomzoom en verder weidse landen, oorspronkelijk ook aan de overzijde van de Ee, met hier en daar agrarische bebouwing.

De kloeke stelpboerderij Starkenborgh ten noordoosten van de kerk staat wel op een huisterp en daar is het allemaal begonnen. In de Middeleeuwen stond hier een sterk huis Sterkenburg dat in bezit was van de Tjaarda’s van het nabijgelegen Rinsumageest. Later is daar door een Gronings huwelijk de belangrijke tak Tjarda van Starkenborgh uit voortgekomen. Nu staat er de in 1868 gebouwde grote stelpboerderij met een vooruitgebouwd, onderkelderd en van een zolderverdieping voorzien voorhuis. Waarschijnlijk stichtten de Tjaarda’s bij hun versterkte huis het kerkje als een soort kapel, want het lijkt onwaarschijnlijk dat het een uithof van de ruim een kilometer westelijker gelegen cisterciënzer abdij was.

De kerk moet gebouwd zijn omstreeks 1300; in romano-gotische stijl, de kraallijsten rond de raamnissen wijzen daarop. Het venster bij het koor bezit zelfs nog de oude decoratieve indeling, de tracering. Die is bij restauraties heel behoedzaam behandeld. Bovendien staat in het midden nog een gedichte ingang met een prachtig geprofileerd, rond venster. De omlijsting van dit venster vertoont een afwisseling van gewone profielsteen en stenen die zijn geglazuurd. Er zijn resten bij de kerk in de grond gevonden van een rondboogfries van de gootlijst die ook in deze periode passen. De kerk was oorspronkelijk aan de westkant iets langer en bezat stenen gewelven; de aanzetten zijn binnen aan muursporen te herkennen. Vermoedelijk heeft het kerkje nooit een toren gehad.

Er rest niets van het vóór 1163 gestichte grote klooster Klaarkamp dat ten westen van Sibrandahûs lag; het is spoedig na de Hervorming (1580) gesloopt. Evenmin is er veel over van het Klaarkampstermeer: het is grotendeels ingepolderd. De Klaarkampstermolen staat ten zuiden van het voormalige meer.

Siegerswoude is een oud, dunbevolkt streekdorp in het uiterste noordoosten van Opsterland, dat met de buurschap Voorwerk grenst aan Groningen. In de Middeleeuwen stond er een uithof van het klooster van Smalle Ee. Er liepen twee wegen van west naar oost. Aan de Tolweg naar het noorden is aan het einde van de 16de eeuw bij de grens een schans aangelegd. Aan de noordelijke Binnenweg stond verspreid enige bebouwing; aan de zuidelijke Buitenweg stond bijna niets, maar lag wel de kerk. Aan weerszijden van de streek lagen uitgestrekte venen.

Kort na het midden van de 17de eeuw werd vanaf Drachten naar het oosten de Bakkeveensevaart gegraven die na Siegerswoude in zuidoostelijke richting verder liep. De Tegenwoordige Staat van Friesland vermeldde in 1788: ‘Behalven de bouwlanden, behooren onder dit Dorp zeer uitgestrekte Veenen, vooral Noordwaards, daar ook eenige oude Huissteden gevonden worden. Onder anderen behoort hier toe de buurt Bakkaveen, geheel op de Heide, in ’t Zuidoosten des Dorps, en door dezelve loopt eene vaart met verscheiden Verlaaten en Zydwyken naar de Zuidelyke Veenen, in welke de turfgravery van tyd tot tyd toeneemt.’

De turfwinning door de Drachtse Compagnie betekende een nieuwe impuls voor de streek. In het noorden ontwikkelde de buurschap bij de schans zich als zelfstandig dorp: Frieschepalen. In het zuiden werd Bakkeveen een zelfstandig dorp. Siegerswoude bestaat tegenwoordig als vanouds uit een streek van voornamelijk boerderijen. Op de kruising met de Bakkeveense Vaart is de Voorwerksbrug vervangen door een dam maar staat nog wel steeds een café.

De kerk is aan het einde van de 19de eeuw verhuisd naar de Binnenweg. Het is een kleine, eenvoudige, torenloze zaalkerk met rondboogvensters. Nabij de Buitenweg ligt de door een dichte boomzoom omvatte begraafplaats waarvan het baarhuisje is opgetrokken van baksteen in groot formaat: rooswinkels. Indien die van de oude kerk afkomstig zijn dan zou die aan het einde van de 15de of het begin van de 16de eeuw gebouwd kunnen zijn.

Sintjohannesga is een streekdorp van middeleeuwse oorsprong op een ontginningsas die van noordoost naar zuidwest loopt en waar Rotstergaast en Rohel eveneens deel van uitmaken. Op de vroegste kaart die Sintjohannesga in beeld brengt, de kaart in de Schotanusatlas van 1718, is het dorp een nogal dichtbebouwde streek van huizen en boerderijen ten noorden van de weg met enig bouwland en verder veenlanden. De kerk stond toen ten noorden en vrij ver van de streek.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 over het dorp gemeld: ‘dit Dorp is ten opzigte der stemmen, .. het grootste der geheele Grieteny; ’t zelve ligt zeer vermaaklyk in ’t geboomte, … aan den rydweg van Rottum, die in ’t Zuiden hier langs loopt naar Rotster-Haule, Rohel en Doniawerstal. Ten Noorden van ’t zelve liggen laage veenlanden en ten Zuiden Miedlanden.’ In de tweede helft van de 18de eeuw gingen de Gietersen bij Sintjohannesga en Rotsterhaule laagveen uitbaggeren om die tot turf te bewerken. Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff is zichtbaar dat de grootschalige verveningen van de landerijen niet veel heeft overgelaten en dat de streek als een rafelige kade tussen de veenplassen ligt. Tegelijk was de bebouwing langs de Streek verdicht.

Na de inpoldering en het in cultuur brengen van het land is de Streek verdicht en uitgebreid tot een lintbebouwing die aan de noordzijde nog steeds dichter is dan aan de zuidzijde van de Streek. Vanaf de oude Streek is nog duidelijker dan in het buurdorp Rotsterhaule te ervaren hoe laag het land ligt. De recente uitbreidingswijk ligt ook in de diepte van de polder. Grote bakkers van roggebrood en koek hebben hun sporen nagelaten. Aan de Hoge Dijk/ Molenstelle staat een molen uit 1857 en het gemaaltje De Grie in nieuw zakelijke stijl uit 1931, die beide op hun tijd de polder vrijwaarden van wateroverlast. De dorpskerk uit 1864 is door brand verwoest en in 1963 is een moderne kerk gebouwd.

Schingen is een terpdorp dat omstreeks het begin van de jaartelling is ontstaan. Misschien zelfs eerder, omdat er in de buurt vondsten uit de Romeinse tijd zijn gedaan, die aantonen dat het gebied toen al bewoond was. Voorheen hebben hier de staten Wobbema en Blaauwhuis gestaan. De state Stehouders lag flink zuidelijk van het dorp.

Schingen is klein gebleven en een karakteristiek agrarisch dorp. Het bestaat eigenlijk alleen uit de Buorren die in westelijke richting wordt voortgezet als Anemawei en in oostelijke richting als Slappeterpsterdyk. Er staat een vrij open en zeer gevarieerde bebouwing.

Voorheen lag het dorp tamelijk geïsoleerd, al bood de Schingervaart en na een scherpe bocht de Oude Meer, een vrij korte waterverbinding met de Harlingertrekvaart.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1786: ‘Van dit dorp loopt eene binnenvaart naar de trekvaart; doch met rydtuigen kan men van Sweins, Peins, Dronryp en Menaldum in dit dorp alleen komen door de landen en menigvuldige hekken.’ Ruim een halve eeuw later was er veel verbeterd. In 1842 kwam de rijksstraatweg van Leeuwarden naar Harlingen tot stand en Schingen kreeg in 1850 zijn eigen rijweg naar deze belangrijke verkeersader.

Er zijn berichten dat Schingen een kerk had die wel uit de 12de eeuw kon stammen en beeldmateriaal uit de 18de eeuw kan dat wel bevestigen. Maar in 1877 besteedde de kerkvoogdij het afbreken van de oude en het bouwen van een nieuwe kerk met toren aan die ontworpen was door architect F. Brouwer uit Cornjum. De bouw werd voor bijna 10.000 gulden gegund aan aannemer Keuning uit Sint-Annaparochie. Het werd een zaalkerk met een driezijdig gesloten koor met een half ingebouwde toren. Deze toren in drie geledingen en met een ingesnoerde naaldspits kreeg overhoekse steunberen. Het schip wordt verlicht door spitsboogvensters en de kerk vertoont meer neogotische vormen. Op het kerkhof staat een grafsteen van de beoefenaar van het Fries damspel Izaäk Hogerhuis met een afbeelding van dit spel.

Slappeterp is een terpdorp dat mogelijk aan het begin van de jaartelling is ontstaan op een lange kwelderwal. Het behoort tot de reeks terpen die van Arkens bij Franeker over Schalsum, Peins, Tamterp, Slappeterp tot de Hoge Wier tussen Menaldum en Berlikum loopt. In de 13de eeuw komt het voor als ‘Slepelterp’ en in 1469 als ‘Slepperdorp’. Het is een agrarische nederzetting van door de eeuwen heen een stuk of zes/zeven boerderijen en wat arbeiderswoningen. In de 19de eeuw kwamen er enige gardeniers bij. Maar stinsen of staten stonden niet in de buurt. Het dorp stond met de Slappeterpervaart via de Schingervaart in verbinding met de Harlingertrekvaart.

Nu lijkt Slappeterp een buurtje aan de over de vroegere kwelderwal lopende weg van Franeker naar Menaldum en een iets afzijdig op een hoge terp staande kerk. De middeleeuwse kerk met zadeldaktoren verkeerde aan het begin van de 19de eeuw in vervallen staat. De reizende dominee H. Potter noemde het in 1805 in een verslag de ‘ruinen’ van Slappeterp. In 1826 werd er een nieuwe kerk met een toren met spits gebouwd. Precies een eeuw later herhaalde de geschiedenis zich en het is dan ook niet zeker dat de kerk in 1826 helemaal nieuw is gebouwd of vernieuwd.

In 1926 is er wel een nieuwe kerk gebouwd en zelfs één die zijn weerga in Friesland nauwelijks heeft. De vooraanstaande Leeuwarder architect Hendrik Kramer maakte het ontwerp. Het is een gebouw in traditionele hoofdvormen met expressionistische detailleringen. De toren verwijst naar de traditie van de zadeldaktorens, maar is in zijn slanke en rechthoekige – in plaats van vierkante – gedaante een nieuwe interpretatie. De zaalkerk met een rechte koorsluiting heeft twee topgevels die een dwarsbeuk suggereren. De smalle rondboogvensters bevatten glas-in-lood in art déco-stijl. Binnen rusten de gewelfribben op consoles die de vier evangelisten verbeelden. Die zijn net als de wijzerplaten van het torenuurwerk vrij zeker vervaardigd door de keramiekkunstenaar W.C. Brouwer uit Leiderdorp, net als in Scharsterbrug.

Slijkenburg is een komdorp dat in 1585 op het dorpsgebied van Spanga is gesticht als verdedigingsschans voor Friesland aan de Linde. De schans zou in 1702 zijn geslecht om de vrijkomende aarde te benutten voor de aanleg van de nieuwe Statendijk tussen Schoterzijl en Slijkenburg. Dit om de hoek van de samenkomst van de Tsjonger (of Kuinder) en de Linde beter tegen overstromingen te beschermen. Eén van de oude, nu niet meer bestaande huizen van Slijkenburg droeg het jaartal 1587. Het bewijs dat in de schans spoedig huizen zijn gebouwd. Van de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 is het schanskarakter dan ook niet meer af te lezen. Er had zich toen al geconcentreerde bebouwing ontwikkeld.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 gemeld: ‘Ook behoort hier onder, … de Schans en buurt Slykenburg, alwaar weleer de Sluis lag, om, ten tyde van storm, het Zeewater uit de Kuinder te keeren; doch na den storm van ’t jaar 1701, is hier eene nieuwe Dyk binnen door gelegd, die van Schooterland Zuidoostwaards loopende, by Slykenburg aan den Lindedyk sluit, en de Schutsluis, thans de Nieuwe Schooterzyl genaamd, hooge op gelegd. … Ook is het getal huizen van de buurt Slykenburg, sedert het begin deezer eeuw, merkelyk verminderd.’

Door de verlanding van de kuststrook boerde Slijkenburg net als De Kuinre achteruit.

Slijkenburg heeft nooit een kerk gehad, maar wel een school die door de jeugd uit de wijde omgeving werd bezocht. Het is nu een klein dorp waar de vroegere krijgshaftige functie niet meer van kan worden afgelezen. Het heeft een compacte kern met gevarieerde bebouwing. Het ligt buitendijks de Zeedijk op de noordwestelijke oever van de Linde. De dijken zijn sinds de droogmaking van de Noordoostpolder slaperdijken en bezitten hun oude beloop en hoogte nog. Het dorp ligt nog net in Friesland. Van afstand biedt het een karakteristiek gezicht voor een kustnederzetting met oranje pannendaken die boven de kruin van de dijk uitsteken.

Smalle Ee is een klein streekdorp, dat niet zijn roemruchte verleden verraadt. De oorsprong heeft het te danken aan een benedictijner kloosterstichting die al vóór 1250 heeft plaatsgevonden. Het ‘Onser Lyewe Vrouwen Smelgeraconvent’ was een dubbelklooster, er woonden en werkten mannen en vrouwen. Na 1400 is het nog steeds van de benedictijner orde maar dan is het uitsluitend een vrouwenklooster.

In de 15de eeuw sluit het zich aan bij een hervormingsbeweging. De kloosterlingen zullen zich met de zielzorg van de dunbevolkte omgeving hebben beziggehouden. De plek was gekozen omdat er een tamelijk hoge, nog steeds te ervaren, zandrug lag tussen de venen. Met laagveen in het westen, hoogveen in het oosten, en bovendien gelegen nabij waterlopen. Het klooster heeft geleidelijk zijn grondbezit aan de oeverwallen uitgebreid en de kloosterlingen hebben zich mogelijk met de verveningen beziggehouden. Het klooster trok allerlei activiteiten aan. De groeiende nederzetting werd zelfs de hoofdplaats van Smallingerland. Smalle Ee werd een belangrijke marktplaats voor de wijde omgeving. De belangrijke jaarmarkt was in een overeenkomst (1453), dat een veilig reizen van kooplieden garandeerde, vastgelegd op de donderdag na midvasten, twee à drie weken voor Pasen.

In de 14de en 15de eeuw woonden de grietmannen in dit dorp. Nadat het klooster in 1580 moest sluiten, bleek er bijna 1200 ha aan grondbezit bij te horen. Het klooster is na de opheffing afgebroken, maar archeologisch onderzoek in het hoge kloosterkamp heeft duidelijk gemaakt dat de kloosterkerk een tufstenen, eenbeukig gebouw is geweest met een iets inspringend, rondgesloten koor. Van dit gewijde verleden is niets meer te merken. Er staat zelfs geen kerk.

Na de glorietijd van de late Middeleeuwen is het dorp gekrompen tot een streeknederzetting van boerderijen en arbeiderswoningen. Met bij een haventje aan de Smalle Eesterzanding enige verdichting. Vanaf de jaren zeventig is het dorp net als het nabijgelegen De Wilgen door forensen ontdekt als rustige woonplaats bij het drukke Drachten. Achter het kloosterkamp is aan de Zanding een recreatieoever ingericht.

Smallebrugge is een klein agrarisch streekdorp dat waarschijnlijk in de late Middeleeuwen met Woudsend en Ypecolsga ontstaan is in de uiterste zuidelijke hoek van Wymbritseradiel. Het grensde aan de oostzijde onmiddellijk aan Doniawerstal. Bij de gemeentelijke herindeling kwam in 1984 een flink gebied ten westen van het Koevordermeer bij Wymbritseradiel. Hierdoor heeft Smallebrugge, over een smalle weg naar de in 1848 aangelegde rijksweg Sneek-Lemmer ontsloten, nu aan de boerenstreek Koufurderrige een buurdorp in eigen gemeente gekregen.

Uit de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 is op te maken dat Smallebrugge toen nog een kerk bezat en de vijf gebouwen, vermoedelijk drie huizen en twee boerderijen, er vrij geconcentreerd omheen stonden. In de polder de Gouden Bodem liggen twee boerderijen, maar het is niet helemaal duidelijk of deze polder tussen het Heegermeer en de Nieuwe Wymerts bij het dorpsgebied van Smallebrugge hoorde.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 gemeld: ‘Smallebrugge, een klein Dorpje, digt aan de grenzen van Doniawerstal, en niet verre van Woudsend, ongeveer honderd roeden ten Oosten van de Wymerts. Onder dit Dorp behooren tien stemmende plaatsen, onder welke men in 1459 telde Hepkehuis, een sterk Stins, welk, in dat jaar door Haring Donia werd veroverd, om, daar uit Epe Kie, en zyn’ Zoon Jarich, te beschadigen.’ Van de stins is in de bronnen verder geen spoor te vinden.

Op de kaart in de atlas van Eekhoff is de kerk verdwenen; er rest nog een kerkhof met klokhuis. Ook de huizen staan niet meer ingetekend en het dorp bestaat nog slechts uit enkele verspreid staande boerderijen. Dit beeld is niet meer gewijzigd. Over het erf van de centraal gelegen boerderij kan het kerkhof worden bereikt. Er staan enkele 18de-eeuwse grafpalen. In het midden van de 19de eeuw lag hier nog een uit 1569 daterende zerk van de familie Bruynsma. Een wijdbenige klokkenstoel met een zadeldak verving in 1963 een ouder exemplaar. De constructie herbergt een klok die in 1617 gegoten is door Henricus Meurs.

Snakkerburen is een vaartdorp van oude oorsprong maar jonge leeftijd. De buurt langs de Dokkumer Ee is waarschijnlijk al in de 15de eeuw ontstaan, maar kreeg in de jaren zeventig pas de status van dorp. Daarvoor was het officieel een buurschap bij Lekkum.

Snakkerburen ontwikkelde zich met zijn middenstand vanaf de 17de eeuw als verzorgingscentrum voor Lekkum en Miedum. Het perspectief is gekanteld. Leeuwarden is in noordelijke richting zo sterk opgerukt dat het dorp aan de stad lijkt te zijn vastgegroeid. De Ee had aanvankelijk twee armen die voor de noodzakelijke waterlossing bij Tergracht op elkaar zijn aangesloten. De Dokkumer Ee groeide bovendien uit tot een belangrijke verkeersader in de sterk verbeterde waterstructuur in het noordoosten van Friesland. Het verkeer en handel over het water bevorderde, dat aan de noordwestzijde van de Ee in 1647 een jaagpad voor de trekvaart werd aangelegd.

Snakkerburen heeft nog steeds de structuur van een langgerekte frontbuurt aan het water, ‘Oan ’e Ie’, en een achterbuurt aan de weg, ‘Oan ’e Dyk’. Op de zuidelijke hoek waar de buurten bij elkaar komen is in 1775 herberg ‘De Sevenster’ gebouwd, die voor de schippers dienstig was en vermoedelijk ook wel een voorganger had. Het eenvoudige blokvormige gebouw met een volledige verdieping en een schildkap wordt nu bewoond.

Oorspronkelijk is Snakkerburen een nijvere nederzetting met bedrijven die met de scheepvaart hadden te maken. Er waren ook bedrijven die de belastingen en regelgeving van Leeuwarden waren ontvlucht. Onder meer een steenbakkerij, een kalkbranderij, een oliefabriek, een stroopfabriek en een grote zeepziederij hadden zich in Snakkerburen gevestigd. In de ruimte tussen de Ee en de Dyk waren tuinderijen.

De lintbebouwing op de oever heeft een in leeftijd en uitdossing grote verscheidenheid aan woningen, voormalige pakhuizen, andere bedrijfspanden en enkele boerderijen. Er loopt een niet openbaar pad voor de gevels langs, waar bezoekers gewoonlijk worden gedoogd. En de dynamiek in variatie wordt voortgezet: aan de Ee en in het tussengebied waar de tuinen zijn verdwenen.

Snikzwaag is een vaartdorp van middeleeuwse oorsprong. Het was het kleinste dorp van de grietenij Haskerland, maar werd wel gerekend tot de waaier van Hasker Vijfga: van west naar oost Snikzwaag, Westermeer, Haskerhorne, Oudehaske en Nijehaske. De grietenijkaart van Schotanus (1718) biedt het vroegste beeld van Snikzwaag. De Swaag Manne Vaart, later genoemd de Snikzwaagstervaart, liep ten zuidwesten langs een gering aantal boerderijen en bood zowel naar het noorden als naar het zuiden, naar Joure, ontsluitingen over het water. Achter de bebouwing liep een pad waaraan het kerkhof met kerk was gelegen. Het achterland was toen nog niet in cultuur gebracht en onbewoond.

Aan het einde van de 18de eeuw werd in de Tegenwoordige Staat van Friesland gemeld: ‘het kleinste Dorp der Grieteny, ten Noordwesten van de Joure, aan de Slagtedyk, die weleer eene waterkeering was, doch thans vervallen is: hier onder liggen Zwaagmanne vaart, zich strekkende naar de Joure, en Westwaards naar Utingeradeel en Doniawerstal; voorts door de laage landen Ripkema Sloot, een gedeelte der Dolte, en der uitgedroogde wateren de Oude en nieuwe Geeuw.’ Er zou een Solkamastate hebben gestaan. Volgens Schotanus moet die gezocht worden in de uiterste zuidhoek van het dorp, nabij de Zijlroede vlak tegen Joure.

Op de kaart in de atlas van Eekhoff uit 1849 lijkt Snikzwaag er iets op vooruit gegaan te zijn. In de streek staan meer boerderijen en de maadlanden achter het dorp zijn in cultuur gebracht. Het kerkhof staat aangegeven, maar de kerk bestaat niet meer. Op het omgrachte, goed onderhouden kerkhof staat een wit geschilderde, houten klokkenstoel met een helmdak. Het bouwsel is in 1971 gerestaureerd en draagt een klok die in 1787 is gegoten door L. Haverkamp.

De streek bestaat thans uit boerderijen, waarvan enkele monumentale uit de 19de eeuw, en woningen die naar de binnenweg of naar de verkeersweg, waar de vaart heeft gelegen, zijn gericht. Het vroegere zuidelijke dorpsgebied is grotendeels in gebruik als bedrijventerrein van Douwe Egberts.

Het streekdorp Sondel ligt op de zuidelijke zandrug van Gaasterlân en zal evenals de andere dorpen op deze rug omstreeks 1300 zijn ontstaan. Het dorp kent bij de kerk een komvormige verdichting. Bij de Sondelergaast ten noordwesten reikt die rug tot meer dan zeven meter. Ten noorden van Sondel ligt de buurschap Delburen, ten westen het onlangs opgeruimde Duitse bunkerkamp dat lang als bungalowpark in een recreatiegebied dienst heeft gedaan. Zuidelijk van Sondel ligt het natuurgebied de Sondeler Leijen.

De hervormde kerk is in 1870 op de fundamenten van een voorgangster gebouwd en staat op een hooggelegen kerkhof. Het is een zaalkerk met een driezijdige sluiting met op de westgevel een met zink bekleed geveltorentje met een ingesnoerde spits. Daarin hangt een 14de-eeuwse luidklok. De kerk bezit een 17deeeuwse kansel, een overhuifde herenbank en een orgel uit 1897 van Bakker en Timmenga.

Buiten enkele redelijk dicht bebouwde streken kent het dorp een aantal monumentale boerderijen, waarbij een kop-romp- en een kop-halsromp- boerderij uit de 18de eeuw. De uit het einde van de 19de eeuw daterende stelpboerderij Beuckenswijk valt het meest op vanwege de enorme gehouwen gedenkstenen die de flanken van de voorgevel sieren. Ze dateren uit 1780 en 1785 en zijn afkomstig uit het voormalige buiten Beuckenswijk. Dat werd bewoond door het patricische echtpaar Johannes Petrus van Hylckama en Titia Rinia van Nauta.

Ten zuidoosten van Sondel ligt aan de kust Tacozijl, de plaats waar de Ee, vroeger het belangrijkste vaarwater ter ontsluiting van zuidwest Fryslân, in de Zuiderzee uitmondde. Over Tacozijl gaan verhalen van smokkel en andere boeverij. Er lag een scheepvaart- en stroomsluis die in het midden van de 20ste eeuw is vervangen door een inlaatsluis die bij een watertekort in de Friese boezem open wordt gezet. Aan de Lemster zijde van de Ee en achter de voormalige zeedijk ligt een joods kerkhof, in 1802 gesticht, later nog eens uitgebreid en thans in beheer van de natuurbeschermingsorganisatie It Fryske Gea.

Spanga is een streekdorp dat mogelijk in de late Middeleeuwen aan de Padsloot is ontstaan. Een vroege vermelding dateert uit 1399, maar de nederzetting kan ouder zijn. Vanaf het zuiden, vanaf Spanga, liep de Padsloot in een boog door de westelijke hoek van Weststellingwerf om ook de dorpen Scherpenzeel, Munnekeburen en een deel van Oldelamer te ontsluiten. Naast de sloot liep een voetpad.

Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 staat de bebouwing en ook de kerk van het streekdorp bij deze sloot aangegeven. Ook staat al enige bebouwing aan de even westelijker gelegen Grindweg die nu de voornaamste verkeersverbinding vormt, en aan de weg naar Nijetrijne. Het dorpsgebied strekte zich in zuidelijke richting uit tot de rivier de Linde, waar de buurschap Blauwhof was te vinden. Aan de andere zijde van de Linde ligt Overijssel met de landerijen die de Friesche Broek werden genoemd.

De Tegenwoordige Staat van Friesland uit 1788 meldde: ‘dit Dorp, een Kerk met een spits torentje hebbende, bevat in zyne groote uitgestrektheid van landeryen 42 stemmen. ’t Zelve ligt geen 400 roeden van de Linde, daar de Spanger wateringe stuit; doch strekt zich Westwaards zeer verre uit tot aan de Kuinder.’ Verder vermeldde deze beschrijving dat de schans en buurt van Slijkenburg, die nu als een zelfstandig klein dorp wordt aangemerkt, tot het dorp Spanga behoort. De kerk is in 1820 afgebroken. Op het stille, schilderachtige kerkhof is daarna een klokkenstoel geplaatst waarin de klok gehangen is die in 1761 is gegoten door Steen en Borchardt te Enkhuizen. Deze bevat de namen, ongetwijfeld de schenkers, van Dirk Roelofs Oosten en Pieter Wubben.

De verveningen in het dorpsgebied van Spanga hebben vooral in de eerste helft van de 19de eeuw plaatsgevonden. Ten noorden van Spanga ligt de uitgeveende Rottige Meenthe, een uitgestrekt gebied van onland door de verveningen en nu een natuurreservaat. Op de hoek bij de Pieter Stuyvesantweg staat het fraaie café ‘De Veehandel’ dat zichzelf als ‘opera-café’ aanprijst, vanwege de zomerse opera’s.

Het terpdorp Spannum ligt in de groene greidestreek. Het lijkt vooral een wegdorp met een verdichting rond de kerk nabij de kruisende Spannumer Opvaart. Maar Spannum is een echt terpdorp met al een oude geschiedenis getuige de terpvondsten van onder meer een Merovingische bronzen armband.

In vroegere eeuwen was het alleen maar over de vaarten of door het land bereikbaar. Pas in de gevorderde 19de eeuw kwam er een verbindingsweg en daaraan kwam daarna de nieuwbouw tot stand en kreeg het dorp dat langgerekte karakter. Aan die weg staan betrekkelijk veel grote en kleine karakteristieke dorpswoningen. De erfgrenzen vertonen daar een gevarieerde collectie heggen en hekken.

Na 1332 was hier een uithof van het grote Klooster Lidlum bij Oosterbierum en van 1878 tot 1905 op initiatief van de predikant een meisjesschool met internaat, als een modern klooster. De school is daarna gesloopt, de woning tot burgemeesterswoning verbouwd.

De oude, smalle kerk is sterk vernieuwd; alleen de noordmuur laat nog oud baksteenmateriaal uit de gotische tijd zien. Aan die zijde staan twee forse driehoekige beren en is in 1910 een charmant paviljoentje voor de centrale verwarming tegen de kerk gebouwd. Het is de huisvesting van de centrale verwarming. De forse laat-gotische toren, even minder breed dan de kerk en drie geledingen hoog, is versierd met diepe nissen van gevarieerde vorm die het bouwwerk grote plasticiteit verlenen. Hij wordt bekroond door een zadeldak en geldt als een van de fraaiste zadeldaktorens van Friesland. Inwendig bezit de kerk aardig meubilair.

De Spannumer Opvaart is de enige behoorlijke ontsluiting van het dorp tot ver in de 19de eeuw en loopt bijna recht van noord naar zuid met het dorp in het midden. Aan de zuidzijde mondt de vaart uit in de Bolswardervaart en aan de noordzijde komt zij via een klein stukje Oudemeer uit in de Franekervaart. Er was dus verbinding met de drukste vaarwaters van noordwest Friesland.

Sint-Annaparochie is een streekdorp dat na de inpoldering van Het Bildt vanaf het begin van de 16de eeuw van streek tot dorp is uitgegroeid op de kruising van de Middelweg en de Noorder- en Zuidervaart. Toen de Kaaifaart is aangelegd is de Zuidervaart omstreeks 1860 gedempt.

Het is het centrale dorp en de hoofdplaats van Het Bildt. Aanvankelijk werd het Altoenae genoemd. De ontwikkeling kon beginnen nadat in 1505 de eerste zeedijk van Het Bildt was opgeworpen. Het land werd rationeel in rechthoekig kruisende wegen en vaarten opgedeeld, een renaissance landschap. Het Bildt kreeg van de Saksische Heer van Friesland de status van grietenij, de jongste van Friesland. De bebouwing ging zich langs de Noordervaart en vooral de Middelweg – die in het centrum tegenwoordig Statenweg en Van Harenstraat heten – uitstrekken. Aanvankelijk stond het rechthuis ten zuidoosten van de kruising, naast het huis van de grietman. Het nieuwe gemeentehuis is in 1927 naar ontwerp van Doeke Meintema verder oostelijk aan de Van Harenstraat gebouwd. Het is een vriendelijk, laag vleugelgebouw met opvallend hoge, gebroken kappen en een representatieve, hoger opgetrokken middenpartij met gemeentewapen. Even verderop staat de gereformeerde kerk. Een door Ane Nauta in 1927 ontworpen flinke expressionistische kruiskerk met een dakruiter op de kruising. De bebouwing aan de Van Harenstraat is zeer gevarieerd: aan de zuidelijke zijde gesloten met enkele fraaie panden uit de periode 1880-1920, waartussen nummer 24 uit het midden van de 19de eeuw ouder is.

Helemaal aan de Middelweg Oost staan opmerkelijke rijen arbeiderswoningen die tussen 1919 en 1931 zijn gebouwd. Ook aan het eerste gedeelte van de Warmoesstraat naar het zuiden staat een gevarieerde, gesloten bebouwing, met enkele historische panden. In de westelijke wand zijn ook moderne winkelpanden verrezen. Aan de Statenweg is de bebouwing losser; er zijn nogal wat burgerwoningen en representatieve woningen voor de dorpselite te vinden, zoals de voormalige dokterswoning in de chaletstijl uit 1874. De eenvoudige, neoclassicistische zaalkerk voor de doopsgezinden is er met pastorie in 1871 gebouwd. Het kerkje kreeg in de jaren vijftig een nieuwe voorgevel. Daar staat ook het voormalige rusthuis De Vlaswiek. Dit vleugelgebouw op een E-vormige plattegrond heeft uitspringende midden- en hoekpartijen en het geheel is in neorenaissancevormen versierd. Erachter is in de jaren negentig op een elegant stedenbouwkundig patroon een nieuwe buurt aangelegd.

Aan de Stadhoudersweg met een even gevarieerde, jongere bebouwing valt de reeks goed verzorgde arbeiderswoningen op die in 1921 aan de westelijke zijde van de Noordervaart is gebouwd. Opvallend is de mooie plek die elders meestal voor representatieve bebouwing werd gereserveerd. Verder naar het noorden, waar vroeger ook een hele reeks industriemolens stond, staan aan de Stadhoudersweg grote boerderijen, waarvan één uit 1757 met een 18de-eeuws voorhuis met klokgevel. Een andere boerderij met een schuur uit 1771 heeft onder een aankapping een veranda op zuilen.

Sint-Annaparochie is de kern van Het Bildt, en binnen het dorp vormt de hervormde kerk weer het centrum. Deze zogenoemde Van Harenskerk is in 1682 op initiatief en onder bescherming van de invloedrijke grietman Willem van Haren gebouwd. Het is een ruime, achtzijdige kerk, volgens een ideaaltype voor de protestante eredienst. Voor de Van Harenfamilie is spoedig (1686) een eveneens achtzijdige begraafkapel tegen de noordzijde van de kerk gebouwd. Hierdoor werd het geheel een soort mausoleum voor dit geslacht. De vrij zware klokkenkoepel wordt inwendig gedragen door vier zuilen. De versierde ingangen zijn later tot portalen uitgebouwd. Het interieur bezit prachtig meubilair uit de bouwtijd van banken met blakers. Verder een eind 17deeeuwse preekstoel met excellent figuraal en ornamentaal snijwerk en een groot orgel met tribune uit 1727, waarvan het instrument is ontmanteld. De bijzonder rijk gesneden familiebank van Van Haren staat als een troon tegenover de preekstoel. Daarnaast is de toegang tot de Van Harenkapel met een deur met zware koperen spijlen: een geschenk van de koning van Zweden aan de ambassadeur Van Haren.

Sint-Jacobiparochie is een streekdorp dat vanaf het begin van de 16de eeuw is ontwikkeld nadat in 1505 het Bildt was ingepolderd. Het lag in het westen van de nieuwe grietenij en heette aanvankelijk Wijngaarden. Het groeide langs de in 1830 bepuinde en door een vaart begeleide Middelweg, vooral nabij de kerk waar Westeinde, Oosteinde en de Zuiderweg bij elkaar kwamen.

Aan de Zuiderweg staat aan het begin café De Brouwerij. Een eind verder staat het in 1919 door Piet de Vries zeer vroeg in Amsterdamse School-vormen ontworpen café De Aardappelbeurs. Daartussen een pand met een topgevel uit 1765, een pakhuis uit de vroege 20ste eeuw met gele koppenlaagjes als versiering en een 19de-eeuws pakhuis van bruine steen en geteerde zijmuren. Op de hoek van het Oosteinde staat een fraaie boerderij uit 1849 en op nummer 38 de grote dokterswoning, in 1915 in traditionalistische stijl ontworpen door G.J. Veenstra.

Het centrum wordt gedomineerd door de hervormde kerk. Het godshuis is in 1843 naar ontwerp van Thomas Romein gebouwd, een van de fraaiste neoclassicistische gebouwen van Friesland. Het is een dwarsgebouwde, geheel gestukadoorde zaalkerk met een grote zuilenportiek in front en een elegante open en op zes zuiltjes rustende klokkenkoepel op het dak. De voor- en zijgevels bezitten decoratieve kroonlijsten met friezen van metopen, trigliefen en aardige vensteromlijstingen. Achter de kerk staat in een ruime tuin de voormalige pastorie van de hervormde gemeente bijna verscholen achter een monumentale taxus. Het gebouw is eenvoudig blokvormig en slechts één bouwlaag hoog met een flinke kap. Boven de ingangspartij met brede deur, zijlichten en gesneden bovenlicht is voor het dak een halsgevel uitgebouwd met fraai gebeeldhouwde klauwstukken en een segmentvormige bekroning met het jaartal 1760. In die geveltop zit een later aangebracht groot, in stijl redelijk passend venster.

Aan de zuidoostelijke zijde van het dorp is in 1957 de door jhr.ir. A.P. Wesselman van Helmond ontworpen watertoren gebouwd. De toren is ongeveer 37 meter hoog en voorzienvan een reservoir voor 515 kubieke meter water.

Stavoren behoort tot de oudste van de Friese elf steden. De nederzetting lag gunstig aan enkele waterwegen, maar water is Stavoren ook noodlottig geworden. Nadat de Zuiderzee was gevormd, was de plaats kwetsbaar: stormen sloegen stukken van de stad weg, slokten zelfs het belangrijke Odulphusklooster op.

Al vanaf de 9de eeuw nam Stavoren deel aan de handelsvaart langs de Noordzeekust en spoedig daarna werd het geplunderd door de Noormannen. Stavoren werd Hanzestad, kreeg in de 12de eeuw het tolprivilege van de keizer en kon zich spoedig stad noemen. Vooral aan de zeehandel had Stavoren haar bloei te danken.

Met vallen en opstaan zijn de havens het brandpunt van de bedrijvigheid gebleven. Het is een tijdlang stil geweest totdat Stavoren de kansen van de recreatievaart greep. Op de kade tussen de oude Buitenhaven, de haven voor de ‘bruine vloot’ met drukke charters, en de Spoorhaven, waar de veerdienst op Enkhuizen en de halteplaats van de spoorwegen te vinden zijn, staat het VVV-kantoor. Het havengebied is vernieuwd. Er is nog sfeer te proeven uit de tijd dat dit nog een heuse zeehaven was.

De witte sluisbrug geeft toegang tot de stad. De sluis dateert van 1576 en is eeuwenlang van belang voor de grote scheepvaart uit het achterland geweest. De sluis werd dan ook door de stad en omliggende plattelandsgemeenten onderhouden. Door de aanleg van de Johan Frisosluis (1966) aan de zuidzijde van de stad verloor de oude sluis haar functie. Het waterstaatkundig monument is in 1979 gerestaureerd. De wipbrug naar oud model draagt het stadswapen. Naast de sluis staat het havengebouw voor de buitenhaven. Vlakbij de brug staat het beeld van het Vrouwtje van Stavoren, de vrouw die de val van de hoogmoed verpersoonlijkt. Verder zeewaarts ligt de Visserijhaven met eigentijdse, kleurige nieuwbouw die in zijn vormen verwijst naar historische havenfronten.

Waar ooit de vloot van Staverse jollen lag, is het nu de thuishaven van viskotters. In de visafslag wordt nog geregeld vis geveild. Aan het einde van de Havenweg staat een leugenbank naast een taanketel waarin zeilen, trossen en netten ter conservering werden bewerkt. Op het havenhoofd staat het rode havenlicht (1884) en aan de andere zijde het andere, groene, licht.

Op het grote open grasveld naast de Havenweg stond ooit het blokhuis of het kasteel van Stavoren. Het blokhuis was kort na 1500 door Albrecht van Saksen gebouwd als een vesting van ongeveer 100 bij 100 m. In 1996 zijn de grondvesten archeologisch onderzocht.

De Smidsstraat is de winkelstraat van Stavoren en deze leidt naar de Voorstraat, de straat aan weerszijden van de Voordelft, de belangrijkste gracht van de stad. Nu een groen omzoomde en door geboomte overwelfde, rustige gracht, waar vroeger redershuizen en pakhuizen stonden. Het is voor het grootste deel lage, eenvoudige bebouwing uit de 19de eeuw. Op de hoek van de Burgemeester Albertsstraat staat het uiterst eenvoudige kerkje van de doopsgezinden. In het midden rijst aan de westzijde het voormalige stadhuis op. Het is een hoog, blokvormig en fraai gedetailleerd gebouw uit 1880. Voorheen verschafte de linkerzijde huisvesting aan de burgemeester en zijn gezin. De rechterzijde was voor secretarie, burgemeesterskamer en raadzaal, met beschilderde behangsels. Bij de gemeentelijke herindeling in 1984 kwamen de steden Stavoren, Hindeloopen en Workum in de nieuw gevormde gemeente Nijefurd te liggen en verloor dit stadhuis zijn functie. Tegenover het stadhuis ligt de hervormde kerk achter de bebouwing, een zaalkerk met fraaie neoclassicistische ingangspartij en een elegant torentje uit 1860.

Aan de oostzijde van de oude stad loopt de Schans, thans een kade langs de brede buitengracht, vroeger de vestingwal. Op nummer 23 is stadsherberg Aldgillis te vinden: een bruin café met wandschilderingen. Aan de overzijde van de Schans ligt de bescheiden stadsuitbreiding. Helemaal ten zuiden van de stad ligt de Johan Frisosluis. Even verderop zijn de karakteristieke contouren van het Ir. Hoogland gemaal te zien, in 1968 door architect Piet de Vries ontworpen als spannende waterdoorgang door een dijk.

Stroobos is een jong dorp dat aan het eind van de 18de eeuw die status nog niet bezit: ‘Onder Gerkesklooster behoort ook de buurt Strobosch, aan de Groninger grenzen gelegen, en meerendeels op ’t grondgebied van Friesland gesticht; hier zyn wegens den geduurigen doortocht, twee goede herbergen gebouwd.’ Het is een tijdlang wel beschouwd als een dorp, een dorp dat deels in Friesland en deels in Groningen lag. Op de kruising van Sarabos en Miedweg lag de grens. Door een recente grenswijziging ligt het inmiddels geheel in Friesland. Stroobos was intussen in westelijke richting vastgegroeid aan Gerkesklooster.

Stroobos heeft het ontstaan te danken aan een verkeerstechnisch uitgekiende plek, bij een sluis en brug in het belangrijke vaarwater van het Kolonelsdiep/Hoendiep, de trekvaart tussen Friesland en Groningen. De loop van de vaart is overigens een paar keer juist bij deze dorpen verlegd. Voor de eerste maal met het Kolonelsrak dat vanaf 1656 een flinke lus door Gerkesklooster afsneed en voor de laatste keer door de naoorlogse verbetering van het Prinses Margrietkanaal, de moderne opvolger van het Kolonelsdiep. Daardoor is een langgerekt schiereiland ontstaan, een gebied dat grotendeels wordt ingenomen door een scheepswerf die de maat en de schaal van het dorp verre te boven gaat. Het bedrijf vormt een opmerkelijk contrast, ook met het nabijgelegen Gerkesklooster.

Tot het midden van de 19de eeuw beperkte Stroobos zich nog tot een dubbele waterbuurt aan weerszijden van de vaart en aan beide zijden van de sluis en brug. De Groningerstreek lag toen nog ten zuiden van het begin van het Hoendiep en de Hellingstraat zuidelijk aan de Friese zijde. In de tweede helft van de 19de eeuw is Stroobos vooral in westelijke richting langs het Kolonelsdiep gaan groeien. Op Het Breed volgde de bebouwing langs de Friese Streek en ‘De Claercamp’. Daar groeide Stroobos aan Gerkesklooster. De tweelingdorpen zijn maatschappelijk één geworden maar ze bezitten nog steeds twee niet al te duidelijke kernen die historisch verklaard kunnen worden.

Sumar is een streekdorp van laat-middeleeuwse oorsprong ten zuidwesten van het Bergumermeer, ontstaan op de noordelijke rand van een groot zandplateau. Ten zuiden van het dorp lag een uitgestrekt heidegebied. Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 is de onbewoonde heide aangegeven. Het dorp bestond toen uit een kleine kerkbuurt, enkele met bomen omzoomde wegen met losse bebouwing en buurten.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1786: ‘Dit dorp verschilt weinig van Garyp, ten opzigte van de ligging der landeryen en plantagien, en sluit ook op eene gelyksoortige wyze tegen Smallingerland met een zandig heideveld. By de kerk is maar een kleine buurt; doch onder dit dorp behooren verscheiden andere buurtjes, als de Meershuizen, de Eest, de Landsbuuren, de Harste en de Heidhuizen, met nog eenige huizen, bekend by den naam van Molenbuurt.’ Op de kaart in de Eekhoffatlas uit 1847 blijkt de bebouwing in het dorp toegenomen. Op de heide staat verspreid ook wat bebouwing.

Omstreeks 1900 is de heide ontgonnen en in 1917 is er in het kader van de Woningwet een flinke reeks woningen met schuur tot stand gekomen: de Lytse Buorren. In de dorpskern vertoont de Greate Buorren een afwisselend beeld van grote en kleine woningen en boerderijen, waarbij de voormalige pastorie uit 1869 op nummer 24 opvalt. Op nummer 25 staat een schouderstelp, ook wel een boerderij van het Bergumermeer-type genoemd.

De dorpskerk is in 1769 gebouwd ter vervanging van het middeleeuwse godshuis. Het is een ingetogen zaalkerk met een driezijdige sluiting en een ingebouwde toren met ingesnoerde spits. Zes door Ype Staak in 1771 vervaardigde gebrandschilderde vensters zijn de trots.

Korenmolen De Hoop is in 1867 gebouwd en in 1881 na brand weer opgebouwd. Het is een achtkant met een gemetselde onderbouw en een stelling. De wieken hebben een vlucht van 21 meter. In de 20ste eeuw is ten noorden van het dorp en aan het Prinses Margrietkanaal, dat omstreeks 1950 tot grootscheepsvaarwater is verbeterd, een flink bedrijventerrein ontwikkeld.

Surhuizum is een agrarisch streekdorp met een middeleeuwse oorsprong. De boerderijen staan nog steeds aan weerszijden van It Noard, Doarpstrjitte en It Súd. Boerderijen, waarvan verschillende een monumentaal karakter hebben, leiden het dorp in en uit. In het midden, in de nabijheid van de dorpskerk, is de structuur wat dichter. Daar staat karakteristieke dorpsbebouwing van enige notabele woningen uit het einde van de 19de en burgerwoningen uit de eerste helft van de 20ste eeuw. Het langgerekte dorp heeft na de oorlog rugdekking aan de oostzijde gekregen, daar zijn vooral in de jaren zestig en zeventig een flink aantal woonstraten bijgekomen. Achter deze wijk ligt de drukke doorgaande route van Buitenpost naar Surhuisterveen en verder naar Drachten.

In de Middeleeuwen had Surhuizum het grootste dorpsgebied van de grietenij. Het hele gebied ten zuiden van Augustinusga, het oostelijke gedeelte van de punt van Achtkarspelen, behoorde tot Surhuizum. Aanvankelijk lag daar nog het zelfstandige dorp Kortwoude – één van de acht karspelen – maar dat was zo klein dat gezinnen de kerk niet konden blijven onderhouden. De paus gaf in 1441 de Kortwoudsters toestemming zich bij Surhuizum aan te sluiten. Even ten noorden van Surhuisterveen bestaat de buurschap nog steeds.

In de loop van de 17de eeuw heeft Surhuisterveen zich van het moederdorp losgemaakt: aan het einde van die eeuw woonden er al zo veel mensen dat ze een eigen kerk stichtten.

De dorpskerk van Surhuizum is in 1614 herbouwd met sloopmateriaal van de voorgangster en de koorpartij met een decoratieve poort is in 1734 nog eens uitgebreid. Toen zijn de vensters vergroot en een paar jaar later zijn er gebrandschilderde ramen van Ype Staak in geplaatst. De uit omstreeks 1300 daterende, losstaande en met een luchtbrug met de kerk verbonden toren is één van de merkwaardigste in de provincie. De forse torenromp wordt op de hoeken geschoord door vele malen versneden steunberen en met geveltopjes voorzien van boogfriezen aan alle zijden. Daarna rijst de gemetselde spits op.

Suwâld is een streekdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan op een langgerekte smalle zandrug. Weliswaar van geringe hoogte, maar die toch boven het laagveen aan weerszijden uitstak. Volgens de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 bestond het dorp uit een lange, kronkelige streek langs een deels door bomen omzoomde weg, die in noordelijke richting over Tytsjerk in verbinding stond met de Zwarteweg naar Leeuwarden. Ten zuiden van het dorp lagen de verkeersverbindingen over het water van de Wijde Ee en de Lange Meer.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1786: ‘Dit dorp is ook niet onvermaakelyk, en ligt op eene hoogte in laag land; ten Zuiden en Noorden heeft men bouwlanden, en de huizen staan in ’t geboomte, alwaar veel heiden bezemen gemaakt en naar elders verzonden worden. In ’t Westen loopt dit dorp zeer verre uit tot aan ’t Langdeel, en bevat daar het buurtje de Oude Mieden, alwaar veel vogelkooien gevonden worden. In de nabuurschap heeft men ook eenige meertjes, van welke het Louwsmeer wel het voornaamste is. … Uit de landen, aan de Oostkant en de wyde Ee gelegen, wordt veel turf gegraaven.’ Na de verveningen is het lage land in cultuur gebracht.

De kerk is toegewijd aan Sint-Gregorius en dateert oorspronkelijk uit de 12de eeuw. Dat is niet te zien, want het schip van tufsteen was aan het einde van de 16de en in 1631/’32 hersteld en hij is vermoedelijk in de 19de eeuw helemaal bepleisterd. De oude toren is in 1828 ingestort en in 1889 is aan de westzijde een houten geveltoren met een bekleding met leien geplaatst. Het interieur bevat 17de-eeuwse elementen.

Tegenover de kerk staat de in 1883 gebouwde, schilderachtige consistoriekamer in een decoratieve chaletstijl. Aan een bocht in de Kerkbuurt ligt de oude kern met een gevarieerde bebouwing tot eenvoudige arbeidershuisjes toe en staat de in 1864 gebouwde voormalige gereformeerde kerk. Aan het Zuiderend is een voormalig veerhuis dat door de gevelankers zijn datering prijsgeeft: 1727.


0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 | 31 | 32 | 33 | 34 | 35 | 36 | 37 | 38 | 39 | 40 | 41 | 42 | 43 | 44 | 45 | 46 | 47 | 48 | 49 | 50 | 51 | 52 | 53 | 54 | 55 | 56 | 57 | 58 | 59 | 60 | 61 | 62 | 63 | 64 | 65 | 66 | 67 | 68 | 69 | 70 | 71 | 72 | 73 | 74 | 75 | 76 | 77 | 78 | 79 | 80 | 81 | 82 | 83 | 84 | 85 | 86 | 87 | 88 | 89 | 90 | 91 | 92 | 93 | 94 | 95 | 96 | 97 | 98 | 99 | 100 | 101 | 102 | 103 | 104 | 105 | 106 | 107 | 108 | 109 | 110 | 111 | 112 | 113 | 114 | 115 | 116 | 117 | 118 | 119 | 120 | 121 | 122 | 123 | 124 | 125 | 126 | 127 | 128 | 129 | 130 | 131 | 132 | 133 | 134 | 135 | 136 | 137 | 138 | 139 | 140 | 141 | 142 | 143 | 144 | 145 | 146 | 147 | 148 | 149 | 150 | 151 | 152 | 153 | 154 | 155 | 156 | 157 | 158 | 159 | 160 | 161 | 162 | 163 | 164 | 165 | 166 | 167 | 168 | 169 | 170 | 171 | 172 | 173 | 174 | 175 | 176 | 177 | 178 | 179 | 180 | 181 | 182 | 183 | 184 | 185 | 186 | 187 | 188 | 189 | 190 | 191 | 192 | 193 | 194 | 195 | 196 | 197 | 198 | 199 | 200 | 201 | 202 | 203 | 204 | 205 | 206 | 207 | 208 | 209 | 210 | 211 | 212 | 213 | 214 | 215 | 216 | 217 | 218 | 219 | 220 | 221 | 222 | 223 | 224 | 225 | 226 | 227 | 228 | 229 | 230 | 231 | 232 | 233 | 234 | 235 | 236 | 237 | 238 | 239 | 240 | 241 | 242 | 243 | 244 | 245 | 246 | 247 | 248 | 249 | 250 | 251 | 252 | 253 | 254 | 255 | 256 | 257 | 258 | 259 | 260 | 261 | 262 | 263 | 264 | 265 | 266 | 267 | 268 | 269 | 270 | 271 | 272 | 273 | 274 | 275 | 276 | 277 | 278 | 279 | 280 | 281 | 282 | 283 | 284 | 285 | 286 | 287 | 288 | 289 | 290 | 291 | 292 | 293 | 294 | 295 | 296 |
Nieuwe encyclopedie van Fryslân voor slechts € 29,90 incl. verzenden!

Bijna 8 kilogram aan kennis over Friesland! Wees er snel bij want op is op.

De Nieuwe Encyclopedie van Fryslân is een onmisbare aanvulling in de boekenkast voor iedereen die gek is van Fryslân en meer wil weten van deze provincie. Op 15 september 2016 verscheen de vierdelige encyclopedie die rond de 3000 pagina’s telt, 11.000 trefwoorden bevat en ruim 8 kilo weegt. De encyclopedie staat bomvol actuele kennis over Fryslân en is een echte pageturner geworden.

Voor al diegenen die dit standaardwerk over Fryslân altijd al hadden willen hebben! Nu voor een wel heel speciaal prijsje! Maar let op! Op = Op!