De Stefanuskerk staat op een verhoogd en door een gracht omgeven kerkhof. Het vrij korte schip is omstreeks 1250 in romano-gotische stijl gebouwd. Het is geleed door lisenen en vertoont in de bovenzone nissen met kepervormig metselmozaïek, een programma dat door latere veranderingen niet helemaal compleet meer is. Aan beide zijden is een dichtgemetselde spitsbogige en van een rondstaaf voorziene ingang te zien. Het schip is overwelfd geweest; de sporen van muraalbogen zijn nog vaag in de wanden van het interieur te bespeuren. In het midden van de 16de eeuw zijn de gewelven vervangen door een vlak plafond en is de kerk naar het oosten verlengd met een koor dat vierzijdige sluiting ontving. Waarschijnlijk kreeg de kerk toen ook de grote spitsboogvensters met gepleisterde, thans fraai okergekleurde dagkanten.

De toren met drie weinig verjongende geledingen en speklagen van zandsteen is volgens de stichtingssteen in 1648 gebouwd; Anna Maria Ulgers legde de eerste steen. De meldingen van de jaren 1735 en 1843 duiden op reparaties. De windvaan in de vorm van een adelaar of een griffioen is in 1865 op het tentdak geplaatst.

Onder het balkenplafond uit de 16de eeuw is in 1894 een gestukadoord plafond aangebracht met lijstwerk en enkele rozetten. Middenin het schip hangt een bronskleurige lichtkroon die rijk versierd is met leeuwenkopjes en draken. De kerkbanken met gedraaide knoppen dateren van omstreeks 1700, de grote banken zijn tot kerkenraadsbanken omgebouwde herenbanken. In de koorsluiting staat de ronde preekstoel met rond klankbord in neoclassicistische stijl, in 1840 vervaardigd door A.C. Cramwinkel. Op de als gegroefde zuilbasis uitgewerkte kuip hangt een aan linten en ringen gedrapeerde guirlande. Tegen de onderkant van het klankbord is een stralenster gesneden. Vier vensters zijn voorzien van gebrandschilderde ramen, in 1865 vervaardigd door Petrus van der Veen en geschonken door de kerkvoogden die hun familiewapens erin lieten verwerken. Een van de glazen toont een afbeelding van de kerk. Het orgel is in 1864 gebouwd door P. van Oeckelen.

De zaalkerk uit de 13de eeuw heeft veel sporen in het muurwerk die vertellen dat zij dikwijls aan veranderingen onderhevig is geweest en de 14de-eeuwse toren is evenmin ongewijzigd de eeuwen doorgekomen. Schip en koor zijn door vier lisenen in traveeën verdeeld, waarvan die van de zuidmuur niet meer compleet zijn. Er staan nu grote spitsboogvensters in; aan de zuidzijde is tussen de middelste vensters een dichtgezet, oorspronkelijk rondboogvenster van romano-gotisch formaat te zien. In de noordmuur zit een dichtgezette rondbogige ingang en boven de huidige korfbogige ingang staat een dichtgemetselde nis, mogelijk een oude beeldnis. Op dezelfde plaats aan de zuidzijde is de ingang met pleister dichtgemaakt, voorzien van een venstertje dat de voorkerk verlicht. Iets verder oostwaarts zit opnieuw een spoor van een rondbogige ingang en weer verder naar het oosten zijn de dichtgemetselde priesteringang en bij het koor het restant van een hagioscoop te zien. De warrige verstoring van het metselwerk aan de noordzijde kan een vroegere hagioscoop zijn. De rechte koorsluiting is duidelijk van eenvoudige, romano-gotische stijl: twee rondboogvensters met gepleisterde dagkanten en in de geveltop gepleisterde spaarnissen in geblokte vormen. De hoge, ongelede toren heeft een achtzijdige, ingesnoerde spits. Ongeveer in het midden zitten luiken en bovenin staan aan elke zijde spitsbogige galmgaten, aanwijzingen dat de toren in de 14de eeuw tot stand is gekomen. Hij lijkt jonger door een beklamping uit waarschijnlijk de 18de eeuw. In de toren hangt een klok uit 1774, gegoten door Claude Fremy.

In de door een vlak balkenplafond gedekte kerkruimte herinnert slechts één aspect aan voorreformatorische tijden. In de sluitwand van het koor zit een sacramentsnis in gotische vormen. De preekstoel met klankbord tegen de zuidwand is in 1718 vervaardigd en voorzien van losstaande, gewrongen hoekzuilen en het snijwerk op de panelen is van Jan de Rijk. Ertegenover en in de koorsluiting staan vijf herenbanken uit de 17de en 18de eeuw met gesneden kuifstukken op de rug-schotten. Het orgel is in 1898 vervaardigd door J. Doornbos en inmiddels uitgebreid.

De kerk gewijd aan Sint-Bartholomeus staat op de hier negen meter hoge Hondsrug en heeft een ommuurd kerkhof. Het oudste gedeelte is het rechtgesloten koor dat mogelijk al aan het einde van de 12de eeuw tot stand is gekomen. Het onderste gedeelte van de op zwerfkeien gefundeerde toren is aan het begin van de 13de eeuw gebouwd en het schip met gotische karaktertrekken volgde in de eerste helft van deze eeuw. In de 15de eeuw is de toren verhoogd en de zadeldakbekroning is mogelijk in de 16de eeuw toegevoegd. In de 15de eeuw kreeg het koor de fijne kruisribgewelven en de huidige spitsboogvensters zijn ook uit deze tijd. In de loop der eeuwen is nogal wat aan de kerk en toren veranderd, maar er is toch een harmonieuze eenheid ontstaan. Het schip wordt geschoord door veelvoudig versneden steunberen en is geopend met spitsboogvensters met witte dag-kanten. In zowel de noordelijke als de zuidelijke muur staan rondbogige, dichtgemetselde ingangen, waarvan de noordelijke fraai is omlijst. In de rechte sluitmuur van het koor zitten aan weerszijden van het grote venster sporen van kleine rondboogvensters – in de noordelijke koormuur zit nog zo’n venster – en hoger zien we de even vage sporen van een kapvorm, die vertellen dat het koor óf eens verhoogd werd, óf dat er nog een apsis aangekapt is geweest. De toren heeft drie geledingen waarvan de onderste twee versierd zijn met rondbogige spaarvelden in laat-romaanse vormen. De hoogste torengeleding is onversierd en bevat de galmgaten. Op de naald van het zadeldak staat de windvaan in de vorm van een paard op een opvallend sierlijke stander.

Het interieur van het schip wordt gedekt door een vlak balkenplafond; het koor heeft kruisribgewelven. Boven de spitsbogige triomfboog tussen schip en koor zit een 15de-eeuwse muurschildering met een voorstelling van heiligen in gotische nissen. De preekstoel met klankbord en getorste zuilen op de kuiphoeken dateert van 1675. Het orgel is in 1876 gebouwd door P. van Oeckelen.

De kerk van Noordwijk staat op een kruispunt van wegen op een aanzienlijk verhoogd en ruim kerkhof dat opvallend veel graven bevat. De kerk is moeilijk te dateren omdat het gebouw in 1868 geheel is gepleisterd waardoor de geschiedenis onder deze laag verscholen ligt. Het is bekend dat het gebouw van kloostermoppen is opgetrokken. Door de zowel uitwendig als inwendig diepe dagkanten van de vensters is zwaar muurwerk te zien dat niet jonger dan de 15de eeuw zal zijn. In 1868 is de kerk sterk verbouwd.

De huidige vier spitsboogvensters aan beide zijden en de twee rondboogvensters en het halfronde venster in de geveltop van de rechte koorsluiting dateren van die tijd. De pleisterlaag is toen aangebracht in een patroon van blokken om natuursteen te imiteren. De huidige ingang aan de noordzijde zit waarschijnlijk wel op de oorspronkelijke plaats, vanouds de plaats van de vrouweningang. De corresponderende mannendeur aan de zuidzijde zal onder het pleister wel sporen hebben nagelaten maar is nu niet te zien. De gevels kregen bij de jongste restauratie een bij het geblokte pleister passende kleur, een warm oker. De aardige dakruiter met elegant geschulpte spits is in 1710 op de verder gesloten westelijke gevel geplaatst. Er hangt een klok in die in 1712 in Amsterdam is gegoten, een geschenk van de collator van de kerk: Carel Ferdinand, graaf van In- en Kniphuisen. Ook de windvaan was een schenking van de collator en deze vertoont dan ook de leeuw uit diens wapen.

Het inwendige van de kerk wordt gedekt door een gestukadoord tooggewelf en bevat nog het complete bankenplan. Tegen de oostelijke sluitwand is binnen het doophek met ijzeren sierroosters de preekstoel met klankbord opgesteld, een renaissancemeubel met getordeerde hoekzuilen uit het eerste kwart van de 17de eeuw. Het orgel is in 1871 gebouwd door de firma Van Oeckelen. Achter op het kerkhof staat een aardig 19de-eeuws baarhuisje, het startpunt van het Leedaanzeggerspad. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De kerk staat op een omgracht kerkhof. Het schip is in het tweede kwart van de 13de eeuw in romano-gotische stijl gebouwd. In de onderzone van het muurwerk staan aan beide zijden sporen van meest rondbogige toegangen. De bovenzone is ingedeeld met vensters en nissen, waarbij het opvalt dat de indeling onderling sterk verschilt. Mogelijk is nog in de middeleeuwen in de noordmuur het schema van vensters en nissen omgedraaid; er staan smalle rondbogige vensters met gepleisterde dagkanten, onversierde nissen en een dichtgezet venster met kraal in de dagkant. In de van steunberen voorziene zuidmuur is het oorspronkelijke programma beter te zien: per travee twee nissen met kepervormig metselmozaïek aan weerszijden van twee vensters. In de 17de eeuw zijn in beide zijmuren brede spitsboogvensters met gepleisterde dagkanten gebroken. De in de 14de eeuw toegevoegde koortravee bezit in de rechte sluiting grote spitsboogvensters en in de geveltop fraaie klimmende spaarnissen met metselmozaïek in keper- en vlechtpatroon. De oorspronkelijk vrijstaande romaanse toren is in 1639 met een half travee aan het schip verbonden. Daarnaast is hij omklampt en verhoogd met twee geledingen die voorzien werden van openingen met natuurstenen traceringen, een balustrade en een elegante bekroning van een uivormige spits.

Onder het houten tongewelf – muraalbogen van de vroegere overwelving zijn nog zichtbaar – is de kerkruimte ingericht met excellent meubilair uit de 17de en 18de eeuw. De rijk gesneden kansel met klankbord in barokstijl is in 1743 vervaardigd, gelijk met het fraaie doophek. In de tweede helft van de 17de eeuw plaatste men de koorafsluiting en de op zuilen getilde herenbank, een loge die in Ostfriesland veel voorkomt en daar empore heet. Ook de andere herenbanken en kerkbanken kregen prachtig snijwerk. In 1718 zijn de koorvensters voorzien van zeer kleurige, gebrandschilderde ramen met teksten en familiewapens die verwijzen naar de bewoners van de borg Thedema, die verder ook veel voor de kerk hebben betekend. Het orgel is omstreeks 1650 waarschijnlijk gebouwd door A. de Marez en onderging later enkele wijzigingen.

De rechtgesloten zaalkerk is in de eerste helft van de 13de eeuw van warmrode baksteen gebouwd in de voor deze streek zeldzame romano-gotische stijl. De kerk is drie traveeën diep, aangegeven door lisenen in het muurwerk. De benedenzone van het muurwerk is vlak en onversierd. De ingangen aan noorden zuidzijde zijn dichtgemetseld, die aan de noordzijde liet het duidelijkste spoor achter. De bovenzone bezit een prachtige plastische geleding van nissen in verschillende formaten die gevuld zijn met metselmozaïek. Aan de noordzijde zit een dubbelboognis met een console onder de boogjes. Daartussen hebben kleine vensters gestaan maar deze zijn verdrongen door grote rondboogvensters die er vermoedelijk in de 18de eeuw zijn ingebroken. Aan beide zijden van de oostelijke travee zijn twee smalle nissen te zien waarin dichtgezette kleine vensters zijn verwerkt.

De oostelijke sluitmuur laat het romano-gotische karakter nog het gaafst zien. Er zit een fraaie compositie van nissen: aan de zijkanten brede dubbelboognissen met consoles en kepervormig metselmozaïek en daartussen drie slanke rondboognissen die kleine klimmende vensters hebben bevat, maar later zijn dichtgemetseld. De geveltop is versierd met vijf klimmende rondboognissen. In 1906 is de westgevel vernieuwd en is er een tochtportaal voor gebouwd in een weinig passende stijl. De dakruiter met spitsje dateert uit 1873.

Het interieur wordt gedekt door een witgesausd tongewelf met – in 1857 aangebrachtetrekbalken. De oostelijke sluitwand vertoont twee nissen van dichtgezette romaanse vensters en daarnaast een spitsboognis van een iets beschadigde, fraaie piscina. In de wanden wijzen resten van muraalbogen op een vroegere stenen overwelving. De laat-18de-eeuwse preekstoel draagt op de kuippanelen gesneden symbolen voor de vier jaargetijden: bloesem, korenaren, druiven en schaatsen. De herenbank is eveneens 18de-eeuws. De avondmaaltafel, een fraai meubel in Lodewijk XVI-stijl is een schenking van de familie Van Teijens, een vermogende familie uit Beetsterzwaag die ook de Coendersborg bezat. Van deze familie hangen twaalf ruitvormige rouwborden, afkomstig uit Beetsterzwaag, nu in Nuis. Het orgel is in 1953 uit verschillende oudere instrumenten samengesteld. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De bouw van de huidige kerk, fraai gelegen op het hoogste punt van het compacte wierdedorp, is begonnen in de 13de eeuw. Het korte schip vertoont aan de noordzijde lisenen, in de onderzone de dichtgezette rondbogige vrouweningang en in de bovenzone twee kleine romaanse vensters op onderling iets verschietende hoogte. Aan de zuidzijde zijn in het schip grote gotische spitsboog-vensters met gepleisterde dagkanten ingebroken. Onder het tweede venster zijn de resten van de manneningang zichtbaar; deze is dichtgemetseld met kepervormig siermetselwerk. In de 15de eeuw zorgde de uitbreiding met een driezijdig gesloten koor voor een verdubbeling van het bouwwerk. Dat gebeurde in een kenmerkende laat-gotische stijl met eenmaal versneden hoekberen en grote spitsboogvensters met gaffeltraceringen. Rondom is onder de dakvoet een zaag-tandlijst aangebracht. De toren met zadeldak is in de 14de eeuw gebouwd en heeft over de begane grond een ribloos koepelgewelf. Hij stond aanvankelijk los van de kerk, maar is er spoedig met een tussenstuk aan verbonden.

In dit verbindingsstuk staat een vrij recente ingang in een rechthoekig kozijn en aan die zijde bevat ook de toren een ingang, rondbogig met op het sluitsteentje: Anno 1790. De toren is ongeleed, kreeg in de westgevel een klein spitsbogig venstertje en heeft boven rondbogige galmgaten.

Het interieur wordt overdekt door een vlak balkenplafond. De wanden laten duidelijk via sporen van muraalbogen zien dat de ruimte op romano-gotische wijze overwelfd is geweest. Bovendien zijn in de wanden enkele nissen te zien. De preekstoel met klankbord is in 1780 vervaardigd in rococo-vormen en draagt de wapens van de schenkers, de families Van Nyeveen, Sichterman en Vinkers. De trap kreeg bijzonder elegante balusters. In het koor staat sinds 1971 een fraai kabinetorgel dat in 1775 door H.H. Hess werd gebouwd en waarvan het instrument grotendeels is vernieuwd. De avondmaaltafel met marmeren blad is in 1790 in een eenvoudige Lodewijk XVI-stijl gemaakt en draagt de naam van de schenkster in grote letters op de voorzijde. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De aan de zendeling Liudger gewijde kerk staat krap midden tussen de dorpsbebouwing. De kerk kwam in de 13de eeuw tot stand in een eenvoudige romano-gotische stijl, die aan de noordzijde goed is te zien. In de bovenzone van de door lisenen gescheiden traveeën staan steeds twee met kralen geprofileerde rondboogvensters, geflankeerd door nissen. In de tweede travee zitten sporen van een dichtgezette rondbogige ingang en een laag spitsboogvenster en in de koortravee twee sporen van kleine openingen, mogelijk van een hagioscoop en/of piscina. De zuidmuur laat alleen in de eerste travee twee nissen zien en vervolgens een aantal sporen van vensters of nissen. Hier zijn drie grote spitsboogvensters ingebroken. De rechte koorsluiting vertoont geen oude sporen en bezit twee grote spitsboogvensters. De kloeke zadeldaktoren uit de 15de eeuw rijst ongeleed omhoog. Boven de spitsbogige galmgaten is de oostelijke geveltop met drie sleutelgatvormige nissen versierd. De toren heeft beneden aan elke zijde een ingang (gehad). Aan de noordzijde zit een dichtgemetselde rondboogingang, aan de westzijde staat een ingang in een spitsbogige nis en een spitsboogvenstertje. Aan de westzijde is ook de tegenwoordig gebruikte ingang met een barok, zandstenen poortje uit 1664 met een rijke bekroning te vinden.

De torenruimte met het portaal en cachotruimte bezit een koepelgewelf en wan den met een spitsbooggeleding. De kerkruimte heeft een 17de-eeuws houten tongewelf op een koof met sleutelstukken. In de noordwand zijn sporen van de muraalbogen van de vroegere stenen gewelven te zien. Nabij de orgelgalerij zit een renaissance-aedicula met uurwerkplaat met een enkele wijzer uit 1650. De preekstoel, hoewel gewijzigd, dateert evenals de drie herenbanken tegen de sluitmuur en de collatorenbank ten oosten van de preekstoel uit de 17de eeuw. Aan het doophek is een fraaie koperen offerbus op een console in de vorm van een handje bevestigd. Onder het koor zitten twee grafkelders, waarvan een van de familie Ripperda met de gebeeldhouwde, zandstenen sarcofaag voor Margareta gravin van Coblenz, die in 1730 overleed. Het orgel is in 1903 door de gebroeders Van Oeckelen gebouwd.

De kerk staat op een omgrachte, tamelijk hoge wierde. Het aan Sint-Nicolaas gewijde gebouw is in de eerste helft van de 13de eeuw totstandgekomen en wordt algemeen beschouwd als een excellent voorbeeld van middeleeuwse siermetselkunst. Het schip is vrij ingetogen; de apsis is van grote rijkdom. De westgevel bezit een dakruiter die een losstaande klokkentoren, afgebroken in 1829, vervangt. De westelijke, jongste helft van het schip bezit in de bovenzone dubbel geprofileerde rondboogvensters en onder de dakvoet een tandlijstje. Onderin staan dichtgemetselde ingangen, noord een licht spitsbogige met een rondstaaf waarboven een spoor van een aankapping zit; zuid een gotische in een spitsbogige nis en ook hier een moet van een aankapping van een portaal of andere aanbouw. Meer naar het westen zit een rechthoekig spoor met een plaat voor een citaat uit Jesaja 2:3. Het iets smallere oostelijke gedeelte is aan beide zijden geleed door lisenen en in de bovenzone vinden we vensters met kralen voorzien van kapiteeltjes in de dagkanten en aan de oostzijde staan laaggeplaatste hagioscopen: driepasvensters in ronde nissen. Aan de zuidzijde zit hiernaast ook nog een spoor van een spitsbogige hagioscoop.

De halfronde apsis is zowel uitwendig als inwendig sierlijk afgewerkt. Aan de buitenkant is de gebogen gevel in twee zones verdeeld. De benedenzone heeft spaarvelden tussen lisenen met elk een rondbogentriplet en daarboven een corresponderende zone met rondbogige spaarnissen tussen colonnetten met kapitelen, met om en om een rondboogvenster. Aan de bovenzijde wordt het geheel bekroond door een rondboogfries. De consoles van de rondboogjes zijn deels bewerkt tot kopjes, dieren of andere voorstellingen.

Het interieur van het schip is gedekt door een vlak balkenplafond en na een triomfboog heeft de oostelijke travee een meloenvormig koepelgewelf met vier ribben op een fraai draagsysteem. De apsis heeft een kwartbol gewelf op vijf ronde nissen met rondstaven die op dubbele colonnetten met kapitelen van bladornament rusten. De rococopreekstoel is van 1768; de herenbank met baroksnijwerk en op het rugschot de wapens Alberda en Clant is van eerder.

De Nicolaaskerk is in laatgotische stijl omstreeks 1500 gebouwd. Toen is het kerkgebouw tegen de tot dan toe mogelijk losstaande, anderhalve eeuw oudere toren geplaatst. De forse toren – de ongelede romp is 21½ (opletten)meter hoog en met de licht ingesnoerde spits reikt de toren tot ruim 41 meter – trekt de aandacht met zijn bakstenen spits. Hij is een der hoofdpersonen in de legende van drie rijke juffers die tijdens een pestepidemie elk een kloeke toren met stenen spits lieten bouwen: in Onstwedde, Schildwolde en Holwierde. De laatste stortte in 1836 in en is afgebroken. Zij kregen de naam juffertorens. Het gewicht van de spits vereiste een stevige, zware romp en goede vaklieden om de spits regelmatig en netjes te metselen. De muren van de torenromp van Onstwedde zijn 1,50 tot 1,70 meter dik. De toren had aanvankelijk alleen aan de oostzijde een ingang; later is er één aan de noordzijde bijgemaakt.

Het gotische schip bestaat uit vier traveeën met eenmaal licht versneden steunberen en smalle hoge spitsboogvensters. Het koor is in dezelfde vormen vijfzijdig gesloten. Rondom is ter hoogte van de onderdorpel van de vensters een waterlijst aangebracht. Het muurwerk vertoont nauwelijks verstoringen of reparaties. In de eerste travee aan de zuidzijde is een korfbogige ingang dichtgemetseld. Aan de noordzijde is in 1713 een portaal voor de ingang gebouwd. Deze is tijdens de ingrijpende restauratie van 1928-’30 helemaal vernieuwd en toen zijn aan de zuidzijde een lage uitbouw voor de verwarming en bij het koor een consistoriekamer in Delftse Schooltrant tegen de kerk gebouwd.

Het interieur heeft netgewelven op schalken en in de sluiting een stergewelf. Bij de restauratie is het oude meubilair opgeruimd en is in een nieuwe opstelling nieuw, traditionalistisch meubilair geplaatst. Met een breed preekgestoelte vrijstaand in de koorsluiting, aan weerszijden overhuifde kerkenraadsbanken en verder bankenblokken. De door onwaardig gebruik beschadigde gotische doopvont uit 1324 is teruggekeerd in de kerk. Het orgel is in 1984 gebouwd door S.F. Blank in een kas met een 18de-eeuwse vormentaal.

De Nicolaaskerk staat op een verhoogd, omgracht kerkhof. Zij is in het midden van de 13de eeuw totstandgekomen en is door de eeuwen heen vaak gewijzigd. De meeste oorspronkelijke sporen zitten aan de noordzijde. Het rondboogvenster in het midden lijkt naar onderen toe vergroot de zijn. Ten westen daarvan zijn bouwnaden van een verdwenen ingang te zien en aan de oostzijde zitten twee sporen van kleine rondboogvensters; de onderste is waarschijnlijk een hagioscoop. In de vijfzijdige, door lisenen gelede koorsluiting hebben rondboogvensters gezeten; één is dichtgemetseld; twee zijn naar onderen toe verlengd en twee zijn flink vergroot. De zuidmuur, waartegen een reeks grafzerken is geplaatst, is vaker en ingrijpender gerepareerd en biedt minder gegevens in het sporenonderzoek. Aan de koorzijde zit laag een spoor van een hagioscoop. Verder staan in deze muur twee grote en een klein rondboogvenster uit de 18de of 19de eeuw.

De westgevel is in 1843 geheel vernieuwd en van zware hoeksteunberen voorzien. In de rondbogige ingang vertelt de sluitsteen: ‘Gerepareerd Anno 1843’. Twintig jaar eerder is de klokkentoren gesloopt en is op de westgevel een dakruiter geplaatst, die bij de laatste restauratie is vernieuwd.

Het interieur wordt gedekt door vier meloenvormige koepelgewelven, steeds met acht ribben die in ringrozetten zijn verzameld. Elk gewelf wordt met twee trekbalken geholpen op zijn plaats te blijven. De gordelbogen verlopen in het muurwerk en zijn niet zoals in Den Andel later afgekapt. Voor het vrij smalle schip is van tevoren rekening gehouden met het ruimtelijke effect. De gewelfstructuur is vrolijk gekleurd met schilderingen uit de 13de en 15de eeuw. De gordelbogen in oker blokken, de ribben in rode baksteen-imitatie die naar de rozetten toe verlevendigd worden met oker en blauwe kleuren in vlechtwerk, spiralen, kepers en chevron patronen, die ook de dagkanten van de vensters in biezen accentueren. In de wanden zitten verschillende nissen: twee hagioscopen, een sacramentsnis en een priesterzetel. De preekstoel dateert van 1773 en het kabinetorgel is gebouwd door Albertus van Gruisen in 1805. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De Mariakerk behoort tot de oudste bakstenen kerken van Groningen en kan al vóór 1200 zijn ontstaan. De eenvoudige zaalkerk heeft een versmalde, halfronde koorsluiting waarbij de muren licht taps toelopen. In de 17de eeuw kwam een dakruiter op de westgevel met een windwijzer met het wapen van de Ripperda’s, heren van Oosterwijtwerd. De noordmuur laat een spaarveld over de volle breedte zien met aan de west- en oostzijde een romaans rondboogvenster waarvan de westelijke is dichtgemetseld. In de apsis staan lager drie romaanse vensters, waarvan één is gedicht. Later zijn grotere vensters in het muurwerk gebroken, aan de noordzijde één en aan de zuidzijde drie rondboogvensters. De bogen van de vensters raken de dakvoet, waarschijnlijk zijn de kerkmuren eens verlaagd. In de noordmuur staat een omlijste, dichtgemetselde, rondbogige ingang en aan de oostzijde zit het spoor van een hagioscoop. Aan de zuidoostzijde zouden bouwnaden op een priesteringang kunnen wijzen en aan de westzijde is een fraaie rest van een geprofileerde gotische ingang in een spitsboognis te zien. In de westgevel staat de huidige ingang met het wapensteentje Ripperda erboven en een spoor van een groot venster.

Inwendig wordt het schip gedekt door een vlak plafond van planken en de koorruimte is boven een in 1855 geplaatst balusterhek in 1925 dichtgezet met een houten pui. De beperkte ruimte van het schip is ook nog volgebouwd met meubilair en heeft zo een buitengewoon intieme sfeer gekregen. De preekstoel met klankbord uit 1666 heeft op de kuip gesneden toogpanelen en getordeerde hoekzuilen. De overhuifde herenbank uit dezelfde tijd heeft ook getordeerde zuilen en een opengewerkt kuifstuk met het alliantiewapen Ripperda-Ripperda. Naast het doophek staan twee ouderlingenbanken en er is een eenvoudige 17de-eeuwse avondmaaltafel. Het orgel is van origine een huisorgel van Christian Müller (1744) dat in 1895 werd aangeschaft en door J. Doornbos is verbouwd. Het koor is een wat sleets mausoleum van de Ripperda’s met een rijk gehouwen zandstenen epitaaf en drie rouwkassen. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De kerk staat schilderachtig op de tussen 1905 en 1913 scherp afgegraven wierde van het nauwelijks bebouwde dorp. De in het midden van de 13de eeuw gebouwde eenbeukige zaalkerk heeft oorspronkelijk drie traveeën gehad, maar in de 14de eeuw is de westelijke travee vervangen door een halve travee en een toren die in de breedte voor het schip is gebouwd. Deze toren kreeg waarschijnlijk in de 16de eeuw een dwars geplaatst zadeldak. Aan de korte zijden zitten rondbogige galmgaten. Er hangt een klok, in 1466 gegoten door Henrik Kokenbacker voor de kerk van het noordelijker gelegen dorp Feerwerd.

Het kerkdak is deels nog gedekt met onder- en bovenpannen, zogenoemde non nen en monniken. De muren van de oorspronkelijke, met lisenen aangegeven traveeën van het schip hebben een schema van rondbogige vensters geflankeerd door spaarnissen gekend, dat aan de noordzijde het best bewaard is gebleven; aan de zuidzijde zijn de nissen met metselmozaïek van horizontaal en verticaal gerichte keperpatronen bewaard. In de halve westelijke travee staat aan de noordzijde een dichtgezette, segmentvormig gesloten ingang; aan de zuidzijde staat een ingang in een spitsboognis die nog steeds wordt gebruikt. In deze zuidzijde is in de oostelijke travee het spoor van de rondbogige priesteringang zichtbaar, terwijl aan de andere zijde bouwnaden van een kleine opening, mogelijk een hagioscoop zijn te zien.

Op de begane grond van de brede toren heeft oorspronkelijk een naar het schip geopende kapel gezeten, een ruimte die gedekt is door een flauw koepelgewelf. Het schip wordt gedekt door een vlakke balkenzoldering; de sporen van de in de 16de eeuw al verwijderde stenen koepelgewelven zijn in de wanden te zien. Op de noordmuur is een aanzienlijk vak met decoratieve muurschilderingen van ruitpatronen, ingevuld met Franse lelies, bewaard gebleven. De preekstoel met doop hek en klankbord in eenvoudige late renaissancevormen dateert van 1663. De herenbank uit de eerste helft van de 18de eeuw is barok en op het rugschot voorzien van het wapen Lewe van Aduard.

De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

Aan de oostelijke rand van Appingedam staat de kerk op de wierde van het bijna opgeslokte dorpje Opwierde. De kerk telde oorspronkelijk drie traveeën. De westelijke travee is waarschijnlijk in 1838 voor de helft ingekort en tegen de nieuwe westelijke gevel is bij de restauratie in 1964-’68 een luifel op houten stijlen als ingangspartij gebouwd. Tijdens de ingrijpende verbouwing van 1838 zijn de stenen gewelven en de oostelijke topgevel verwijderd. In 1910 is midden op het dak een dakruiter geplaatst; in 1888 was de houten klokkenstoel al afgebroken. Hoewel veel aan de kerk is gewijzigd, ademt het gebouw een sierlijke, romano-gotische sfeer. Het bouwwerk wordt bekroond door geprofileerd lijstwerk met een tandlijstje. De zijmuren zijn in traveeën geleed door lisenen en verdeeld in een beneden- en bovenzone. Beneden bepalen grote bogen het plastische beeld, aan de noord- en zuidzijde twee rondbogen per travee en in de oostelijke sluitgevel vier spitsbogen. Hierboven strekt zich de sierzone uit. In elke travee zijn twee met een kraal geprofileerde smalle vensters, geflankeerd door spaarnissen met metselmozaïek in keper- en vlechtpatronen. De oostelijke sluitgevel biedt meer breedte en daar zijn tussen de nissen drie klimmende rondboogvensters gekomen.

De halve travee aan de westzijde bevat aan beide zijden een ingang van bijzondere vorm: deze staan in omkraalde sleutelgatnissen binnen grote rondbogen. De noordelijke is dichtgemetseld en erboven zit een moet van een aankapping van mogelijk een portaal. In de oostelijke travee zitten aan de noordzijde een hagioscoop en een knielnis en aan de zuidzijde twee hagioscopen of piscina’s. Aan deze zijde is in het midden de dichtgemetselde priesteringang te zien. Inwendig zijn in de wanden de vroegere overwelvingen te herkennen, in de noordoostzijde een zandstenen sacramentsnis. De kerk heeft een preekstoel in Lodewijk XVI-vormen (1828) met een halfronde kuip voorzien van festoenen. Veel van het andere meubilair is afkomstig uit de gesloopte kerk van Farmsum. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken en is in gebruik als galerie en voor andere culturele gebeurtenissen.

De gotische Petruskerk is in de eerste helft van de 15de eeuw gebouwd en bestond toen uit een schip en een hoogkoor, een in de noordelijke kuststreek weinig gebruikelijke vorm. De kerk kreeg een nog levendiger silhouet. Er kwam aan het begin van de 17de eeuw ten behoeve van de protestantse eredienst tegen het schip een noordelijke dwarsbeuk en in 1805 verrees de westtoren met lantaarn ter vervanging van een losstaande klokkentoren.

Schip en koor kregen grote spitsboogvensters en ook de noordelijke dwarsarm kreeg deze aanpak. De steunberen die de traveeën van het schip en de drie zijden van de koorsluiting markeren, zijn later verzwaard tot wigvormige elementen. De toren, in opdracht van jonker Goosen Geurt Alberda, heer van Dijksterhuis, gebouwd naar ontwerp van de Groninger architect Matthijs Walles, heeft aan beide zijden een aanbouw die als cachot is ingericht. De toren is nauwelijks geleed, maar wel voorzien van vensters en hij kreeg een eenmaal verjongde achtzijdige lantaarn.

De Alberda’s en andere bewoners van de in 1904 gesloopte borg Dijksterhuis of Huis ten Dijke hebben ook op het interieur van de kerk hun stempel gedrukt. Waarschijnlijk is het al met de kerkbouw begonnen. Het koor werd hun mausoleum, bevat de grafkelder en was voor de borgbewoners toegankelijk door een eigen deur met trapstoep. In het koor staat hun gestoelte met de wapens verpakt in rijk snijwerk, een meubel in 1707-’16 vervaardigd door Allert Meijer met snijwerk van Jan de Rijk. De rouwkassen zijn er ook opgehangen en buitengewoon oorspronkelijk: zij lieten onder de triomfboog een grote, opengewerkte vulling snijden door Anthonie Walles met verbeeldingen van Christus en de Samaritaanse vrouw en het offer van Abraham. De preekstoel met de wapens Al berda is in de late 18de eeuw vervaardigd met rijk snijwerk. De firma Leichel bouwde het orgel in 1901 in een kas die een kopie is van het orgel uit 1698 van Arp Schnittger. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De kerk staat schilderachtig op het hoogste punt, midden op de ruime en slechts deels afgegraven wierde die vooral ten westen van de kerk is bebouwd. Tussen de kerk en de bebouwingsrand van de Heralmastraat ligt een ruime kamp land waar de Heralmaborg heeft gestaan. De zadeldaktoren uit het midden van de 16de eeuw is deels beklampt. Daarbij is het karakter grotendeels gerespecteerd. Boven de begane grond zit in het muurwerk van de ongelede toren een zandstenen waterlijst en de hoeken zijn geaccentueerd door zandstenen blokken. In de westzijde staat de ingang in een diepe spitsbogige nis met een groot bovenlicht en met zandstenen neggen. Aan alle zijden zitten rondbogige galmgaten. Aan de noordzijde wordt de toren begeleid door een veelzijdige traptoren met een stenen spits. Inwendig heeft de begane grond van de toren een kruisribgewelf en op de verdieping een dichtgezette opening naar de vroegere kerk.

De kerk is in 1850 vervangen door het huidige, door D.H. Bos ontworpen kerkgebouw. Het gebouw staat op een vrij hoge, gepleisterde plint. Het aan de oostzijde driezijdig gesloten schip is met lisenen in traveeen geleed. Het schip is slechts drie traveeën diep, maar door architectonische middelen lijkt het toch niet klein. Het fries zorgt voor een horizontale bekroning en het muurwerk kreeg tussen de lisenen ondiepe, rechthoekige, gepleisterde vakken. De effectiefste vormen zijn de grote, ondiepe, gepleisterde rondboognissen die de van ijzeren roeden voorziene rondbogige vensters robuuste omlijstingen geven. Het is een moderne interpretatie van gepleisterde dagkanten van middeleeuwse kerkgebouwen. In de sluitgevel aan de oostzijde is vanwege de plaatsing van de preekstoel geen venster aanwezig, maar de vormen zijn er wel, zonder pleistervakken, doorgezet.

Inwendig wordt het schip gedekt door een gedrukt houten tongewelf. Tegen de oostelijke wand staat de 17de-eeuwse preekstoel met toogpanelen en een klankbord. Het uit 1889 daterende orgel is afkomstig uit Dordrecht en is hier in 1933 geplaatst. Op het goed onderhouden kerkhof staat het graf van de dichter C.O. Jellema, overleden op 19 maart 2003.

De kerk staat op een door een gracht omgeven kerkhof dat over een brug kan worden betreden. Er staat een vroeg 19de-eeuws hek met boog, leliebekroning en penanten met vazen. De recht gesloten zaalkerk dateert uit de 13de eeuw met 93 centimeter dik, van kloostermoppen gemetseld muurwerk. De diepe dagkanten van de vensters, wijzen ook op de middeleeuwse oorsprong. Door de pleisterlaag zijn de geleding en de sporen van oorspronkelijke vensters, nissen en ingangen aan het oog onttrokken. De kerk wordt verlicht door vier spitsboogvensters aan beide zijden, de oostelijke gevel is gesloten. Tegen de zuidzijde staan twee forse steunberen. De geblokte pleisterlaag werd aangebracht tijdens de ingrijpende vernieuwing in de jaren 1846-’51.

Aanvankelijk stond aan de noordwestzijde een losstaande klokkentoren. Toen deze bouwvallig was geworden, is in 1848 een toren tegen de kerk gezet. De torenromp is geleed door hoekpenanten die onder en boven samenkomen en zo verticale spaarvelden vormen. In de westelijke gevel staat de neoclassicistische ingangspoort met halfrond bovenlicht. Hiervoor ligt als stoep een plaat roze Bremer zandsteen, mogelijk een altaarsteen. De torenverdieping heeft cirkelvormige vensters en bovenin staan dubbele, rondbogige galmgaten. De bekroning met spits wordt omgeven door een goed gedetailleerde, ver uitkragende balustrade.

De vlakke balkenzoldering is tijdens de vernieuwing in het midden van de 19de eeuw vervangen door een gestukadoord tongewelf, mede om het toen geplaatste orgel de ruimte te bieden. Het instrument is in 1851 gebouwd door P. van Oeckelen. De inrichting met meubilair is een generatie eerder te danken aan jonker Goosen Geurt Alberda van Dijksterhuis uit Pieterburen die hier collator was. De preekstoel, het doophek en de banken zijn in 1829 vervaardigd door S.S. Kamminga uit Eenrum. Het snijwerk aan de herenbanken is van de hand van Anthonie Walles die ook werkte voor Pieterburen en Eenrum. De bank voor de collator draagt diens wapen en een voorstelling van het Laatste Avondmaal, dat na ontvreemding recent is nagesneden.

De muurschilderingen zijn als examenproject van de kunstacademie in 2003 aangebracht door Wouter Bosma. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De hoofdkerk van Sappemeer behoort tot de vrij beperkte groep kerken die in de periode na de hervorming special voor de protestantse eredienst werd gebouwd en die een centraal, op de dienst van het Woord gerichte inrichting en architectuur kregen. De meeste kregen een achtzijdige vorm, zoals de latere kerken van Sint-Annaparochie (1682) en Wons (1728) en met gebogen wanden ook die van Berlikum (1777) en Smilde (1780-’88), of ze zijn gebouwd op een plattegrond in de vorm van een Grieks kruis, zoals de Neue Kirche in Emden (1648), de Nieuwe of Noorderkerk in de stad Groningen (1660-’65), de kerk van Heerenveen (1637, na ernstige verminkingen in 1967 gesloopt) en die van Harlingen (1772-’75) in Friesland. De kerk van Sappemeer, in 1655-’57 gebouwd in opdracht van het stadsbestuur van Groningen is een achtzijdige kerk die is ontworpen door Coenraet Roelofsz. Het muurwerk van het kerkgebouw is ongeleed en vlak verwerkt; slechts één zandstenen waterlijst ter hoogte van de onderdorpels van de vensters is om het bouwwerk getrokken. In elke zijde staat een eenvoudig geprofileerd, groot rondboogvenster. Het gebouw wordt gedekt door een met koper bekleed in- en uitzwenkend koepeldak met vier kleine dakkapellen en wordt bekroond door een kleine lantaarn met balustrade. De zandstenen ingangspoort bestaat uit ionische pilasters die een segmentvormig, door het stadswapen van Groningen doorbroken timpaan met vruchtfestoenen dragen.

De kerkruimte wordt gedekt door een houten koepelgewelf. De preekstoel met een opvallend groot klankbord dateert uit de bouwtijd. De kuip heeft gegroefde halfzuiltjes op de hoeken en rijk gesneden toogpanelen. Van de vier uit de tweede helft van de 17de eeuw daterende herenbanken is die tegenover de preekstoel en onder het orgel voorzien van het stadswapen van Groningen. Twee overhuifde banken hebben bekroningen met frontons, de ene met de wapens van Star-Lichtenvoort, de andere met het pelikaansymbool. De vierde, dubbelbrede bank is voorzien van gesneden draperieën. Het grote orgel is in 1875 door P. van Oeckelen gebouwd.

De eenbeukige zaalkerk is in 1515 gebouwd en bevatte aanvankelijk kruisribgewelven die er in 1626 zijn uitgesloopt. De steunberen zijn eveneens weggenomen. Aan de noordzijde staat een rechthoekige traptoren met spleetvensters tegen de muur. De grote spitsboogvensters zijn verlaagd, de sporen zijn waar te nemen. Aan de noordzijde is de spitsbogige vrouweningang dichtgezet en voorzien van een venstertje. Aan deze zijde zijn bij het koor twee dichtgemetselde sporen van openingen zichtbaar, mogelijk één van een hagioscoop. Aan de zuidzijde is ook te zien dat de vier spitsboogvensters aan de bovenzijde zijn verlaagd. In de eerste travee duidt een pleistervak op de weggewerkte manneningang. De ondiepe, driezijdige koorsluiting bezit in alle zijden een spitsboogvenster en aan de zuidoostzijde een toegangspoort met Toscaanse pilasters. In de westelijke gevel is, waarschijnlijk in 1626, een Toscaans omlijste ingangspartij gekomen en daarboven staat een spitsboogvenster dat een gepleisterde, rijk geprofileerde omlijsting kreeg. Op de dorpel is een aedicula geplaatst met een bijbellezende vrouwenfiguur.

Staat de kerk op de ene hoek van de belangrijkste driesprong in het dorp, de losstaande toren staat markant aan de overzijde van de doorgaande weg. De toren uit de 16de eeuw is in de 19de eeuw gewijzigd. Hij bezit een zadeldak tussen trapgevels, met een dakruiter, en aan de voorzijde een klein geveltopje met een uurwerkplaat. Beneden heeft de ingang allure gekregen door een ionisch poortje uit de 18de eeuw.

Het interieur wordt gedekt door een houten tongewelf uit 1792, het jaar waarin het interieur sterk werd gewijzigd. Ook de preekstoel uit 1634 met hoekzuiltjes aan de kuip en rolwerk op het klankbord ontkwam daar niet aan. Ertegenover staat een overhuifde herenbank uit 1892. In dit jaar is op een oudere koorafscheiding een galerij geplaatst op gecanneleerde zuilen. Bij het orgel, in 1874 gebouwd door R. Meijer, zijn restanten van de oude orgelgalerij van 1792 te vinden en zelfs resten van de gotische galerij uit 1503.

Het laatgotische orgel met beschilderde luiken is in 1874 verkocht aan het Rijksmuseum.

De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De kerk staat op een hoog kerkhof en de forse, losstaande toren staat als baken op een hoek van wegen. De kerk is in oorsprong 13de-eeuws, maar is in 1686 op initiatief van predikant Copius Meyer danig vernieuwd. Toch is aan de zuidzijde nog een dichtgemetselde, korfbogige priesteringang te zien die stellig middeleeuws is. De ‘nieuwbouw’ is in het oude kloostermoppenmateriaal uitgevoerd. Omdat het muurwerk in 1882, op de plint na, een geblokte pleisterlaag kreeg, is de bouwgeschiedenis niet meer af te lezen. De noord- en zuidmuur hebben beide drie grote spitsboogvensters en in twee van de drie sluitingsmuren staan ook dergelijke vensters aan weerszijden van een rond venster met rozetindeling en gekleurd glas. Tegen de noordmuur is een gietijzeren urinoir geplaatst. De westgevel bevat de ingang in een spitsboognis met de datering 1686 en ook hier is een rond venster te vinden.

De kerkruimte wordt gedekt door een vlak houten plafond uit 1867. De preekstoel met klankbord was in 1666 een schenking van dominee Meyer. Het meubel heeft getordeerde hoekzuilen en gesneden panelen. Het doophek met balusters heeft op de posten het zogeheten geteld geld motief. De herenbanken zijn van patricische families uit Slochteren. Die met overhuiving heeft een uitbundig gesneden kuifstuk waarbij het alliantiewapen wordt omvat door wulpse putti. Bij de andere bank met gesneden kuif op het rugschot wordt het wapen door leeuwen gehouden. De herenbank in de koorsluiting heeft een gesneden draperie.

De losstaande toren is net als die van Onstwedde (en de ingestorte van Holwierde) een zogenoemde Juffertoren. Deze heeft vijf geledingen en reikt met zijn puntgevels en achtzijdige stenen spits tot 46½ meter. Helemaal beneden zitten een paar lagen tufsteen, maar verder is hij in baksteen opgetrokken. De ingang staat in een sleutelgatnis. De eerste drie geledingen zijn onversierd, de vierde wordt bekroond door een rondboogfries tussen tandlijstjes en de klokkenverdieping heeft aan weerszijden van de galmgaten spaarnissen met metselmozaïek. De geveltoppen zijn met klimmende nissen versierd.

De kerk van het esdorp staat op een opmerkelijke hoogte op een ruim kerkhof dat door oude bomen is omzoomd. De vroeg-gotische zaalkerk is met het driezijdig gesloten koor omstreeks 1300 opgetrokken van grote kloostermoppen. Archeologisch onderzoek tijdens de restauratie in 1972-’73 maakte duidelijk dat er voorgangsters zijn geweest. De parochie komt in het midden van de 12de eeuw al in kerkelijke administraties voor. Bij het onderzoek bleek dat tegen de noordzijde van een kerk een sacristie aangebouwd heeft gezeten. Op de gevonden fundamenten is een nieuw gebouw opgetrokken in quasi-historische vormen.

Het schip wordt aan beide zijden verlicht door grote rondboogvensters die later in het oude muurwerk zijn gebroken en gepleisterde en witgeschilderde dagkanten kregen. In de noordmuur zijn aan weerszijden van het oostelijke venster een duidelijk spoor en een fragment van oorspronkelijke smalle spitsboogvensters te zien. Ongeveer in het midden staat nog de oude vrouweningang. De deur zit in een modern rechthoekig kozijn in een spitsboognis, waarvan de boogtrommel decoratief is geschilderd. Deze ingang wordt beschermd door een luifel met zadeldak. Een moet in het metselwerk vertelt dat er al eerder een aankapping heeft gezeten. Tussen de twee vensters in de zuidmuur staat beneden een dichtgemetselde korfbogige manneningang en daarboven een achter de dagkanten dichtgezet oorspronkelijk spitsboogvenstertje. Nabij het koor staat dan nog een spoor van een wat groter rondboogvenster dat een grotere rondboog doorbreekt. Ook de drie, door eenmaal versneden beren geschoorde koorsluitingsmuren bezitten rondboogvensters van dit model.

Op de dakschilden van de sluiting liggen onder- en bovenpannen die spottend nonnen en monniken worden genoemd. De westelijke gevel laat beneden een dichtgemetselde smalle ingang zien en even onder de geveltop twee rondboogvensters met geprofileerde dagkanten. Op de westgevel is in 1858, na sloop van de vrijstaande houten klokkenstoel, een dakruiter geplaatst met een vierkante, geblokte onderbouw, een achtzijdige lantaarn en een elegant gebogen koepeltje.

Inwendig wordt het schip gedekt met een vlak balkenplafond uit waarschijnlijk al de 17de eeuw. Het schip heeft geen stenen overwelving gehad. Het koor kreeg vermoedelijk in de 15de eeuw een stenen stergewelf. De geprofileerde ribben rusten op natuurstenen kraagstenen waarop vijf steenhouwersmerken staan. Toen zal de scheidingswand met zware spitsboog, de triomfboog, zijn aangebracht. In de koorwanden zitten een paar nissen. De met een spitsboog bekroonde nis aan de noordzijde is een sacramentsnis, waarvan de in baksteenimitatie geschilderde rand van de restauratie dateert. De nis aan de zuidoostzijde heeft waarschijnlijk als piscina dienst gedaan.

In 1921 zijn laatgotische schilderingen op de triomfboog ontdekt en een jaar later bleken ook op het stergewelf van het koor schilderingen te zitten. Ze zijn in 1922 en ’23 door kunstenaar E. Bokhorst gerestaureerd en enigszins aangevuld. In de zwikken van de triomfboog staat aan de noordzijde Sint-Christoffel met boomstaf die met het Christuskind door het water waadt en aan de zuidzijde Sint-Margareta met kruis die zich moeizaam van een dier ontdoet. Dat dier moet een draak zijn, want het verhaal gaat dat ze, opgeslokt door zo’n monster, een kruisteken maakte, waarop het dier werd opengereten en zij kon ontkomen. Boven de heiligen zweven banderollen met hun namen en tussen hen in is een flinke toef sierranken geschilderd. Deze ranken en bloemen zijn rijk gestrooid over het koorgewelf; ze ontspruiten aan de kruisingen van de ribben. Alle koorvensters worden eveneens bekroond met bloemen. Op het midden van het gewelf zijn bovendien de symbolen van de vier evangelisten te zien. Opmerkelijk is dat de schilders het werk signeerden: ‘broeder Jan van Aken’ en ‘Johannes …’.

De fraai gevormde, maar niet gedecoreerde grote zandstenen doopvont zal in de 15de eeuw zijn gemaakt. De preekstoel tegen de oostwand van de koorsluiting heeft maniëristische vormen, zal in het midden van de 17de eeuw zijn vervaardigd, is afkomstig uit Scharner en voor Sellingen aangekocht in 1825. Op de westelijke, op standvinken rustende galerij uit 1915 staat een modern orgel, in 1952 gebouwd door de firma Gebr. van Vulpen uit Utrecht.

De kerk staat midden in het op een oude zandrug ontstane dorp. Omstreeks 1200 zijn de twee westelijke, romaanse traveeën en de toren opgetrokken op een fundament van zwerfkeien. Voor de helft van de 13de eeuw is het bestaande fundament verhoogd en het schip verlengd en voorzien van een smallere, halfronde apsis. Het geheel kreeg een stenen overwelving en de toren kreeg er een geleding bij. Deze bouwgeschiedenis is fraai aan het bouwwerk af te lezen, maar is tientallen jaren lang door een pleisterlaag aan het oog onttrokken geweest. De pleisterlaag is bij de restauratie in 1948-’55 weer verwijderd.

In de eerste twee traveeën van het schip, het oudste gedeelte van de kerk, is het tufsteen vlak verwerkt en bij de verhoging deels door baksteen vervangen. Er staan grote 18deeeuwse rondboogvensters in en een dichtgemetselde ingang. De volgende twee traveeën, waarin tuf- en baksteen prachtig decoratief zijn verwerkt, zijn in twee zones verdeeld met beneden vlak muurwerk met zuidelijk een rondbogige, met kraallijst geprofileerde ingang en noordelijk twee dichtgezette ingangen en een hagioscoop. De bovenzone heeft door rondboogfriezen bekroonde, brede spaarvelden. Hierin staan de gereconstrueerde romano-gotische vensters met kraal. De halfronde apsis, ook van tuf- en baksteen in lagen, vertoont in de benedenzone grote, rondbogige spaarvelden en daarboven rondboogvensters met kraal. De tufstenen onderbouw van de toren draagt drie bakstenen geledingen die jonger zijn. De tweede is versierd met spaarvelden met rondboogfriezen, de derde heeft kleine rondbogige galmgaten en de toren is bekroond door een tentdak.

Inwendig wordt de kerkruimte door koepelgewelven gedekt met muralen, gordelbogen en ribben die van muurdammen opgaan en boven in rozetten samenkomen. Het gewelf bij het orgel draagt ornamentaal schilderwerk. In de apsismuur zit aan de noordzijde een sacramentsnis en zuid een piscina. De preekstoel met inlegwerk in de kuip en een klankbord dateren van 1621 en het doophek met lezenaar is van 1693. Het orgel heeft een barokke kas uit 1745 met een instrument dat N.A. Lohman in 1821 bouwde.

Op een aanzienlijk verhoogd kerkhof staan een losstaande toren en een rest van een kruiskerk. Het romano-gotische gebouw is het transept van een in de tweede helft van de 13de eeuw gebouwde grote kruiskerk. De gedenksteen boven de noordelijke, achter een gemetselde trap staande ingang vermeldt dat Mr. Hendrick de Sandra Veltman als ‘unicus collator’ de kerk in 1783 heeft laten verbouwen en vernieuwen. Het schip en het koor zijn afgebroken en de gewelven uit het gehandhaafde transept gehaald. Dit resterende transept bestaat uit de viering en twee vrij korte dwarsarmen. Deze verminkte rest werd ook nog verlaagd, van zijn geveltoppen ontdaan en van een schilddak voorzien. Aan de zijde waar het koor stond, kwam een ongelede aanbouw. Daardoor is een heel ander kerkgebouw ontstaan, dat nog wel overal de sporen van de decoratieve romano-gotiek prijs geeft. De muren vertonen onderaan alle zijden bogen, segmentvormig of licht spits, die tot het funderingswerk behoren. De kerk moet uitwendig een buitengewoon plastische uitdossing hebben gehad, getuige de sterk verstoorde resten aan vooral de noord- en zuidzijde. Beneden zit een door colonnetten gescheiden licht spitsbogige spaarnissenreeks; daarboven zijn de onderzijden van een nissen- en vensterreeks te herkennen. Bij de ‘vernieuwing’ zijn in dit romano-gotische programma grote rondboogvensters geslagen, waardoor dit alles nog verder is verstoord.

De vrijstaande zadeldaktoren uit omstreeks 1300 heeft twee geledingen met een lichte versnijding. De zuidelijke geveltop is versierd met klimmende dubbelnissen met metsel mozaïek.

In de kerkruimte zijn verschillende reeksen spits- en rondbogige spaarvelden bewaard gebleven en zijn aanzetten van de stenen gewelven te zien. De zwart geschilderde, ronde, neoclassicistische kansel met klankbord en de lezenaar dateren uit de vroege 19de eeuw. Daartegenover hangen de rouwkassen van het echtpaar Anna Elisabeth Rengers en Henric Piccardt die de kerk van Harkstede lieten bouwen, waar deze rouwkassen ook vandaan komen. Tussen de overhuifde banken aan de zuidzijde is de grafzerk voor Zeino Henrick Rengers uit 1613 opgesteld. Het orgel is in 1895 geleverd door Petrus van Oeckelen & Zonen.

De Bartholomeuskerk van Stedum is het hoogtepunt van de romano-gotische bouwkunst en versieringslust in Groningen. De imposante kruiskerk met kloeke toren staat op een ruim, deels omgracht kerkhof. Het schip en het transept zijn in het derde kwart van de 13de eeuw gebouwd met rijk versierd muurwerk in twee zones. De benedenzone heeft van het maaiveld opgaande hoge spits-bogige spaarnissen en in de bovenzone zitten reeksen smalle spitsboogvensters, geflankeerd door blindnissen die soms gevuld zijn met metselmozaïek. Alle vensters en nissen zijn geprofileerd en omkraald. De gevel wordt aan de bovenzijde afgesloten door een rondboogfries op consoles. In de westelijke travee is een nis vervangen door een dichtgemetselde, met kraal geprofileerde korfbogige ingang. Dit schema wordt in de koortravee voortgezet, waarbij de spitsbogen door colonnetten met kapitelen worden gedragen. Dit is aan de noordzijde niet zichtbaar omdat hier de twee verdiepingen hoge sacristie is aangebouwd.

De transeptgevels laten met kleine variaties eenzelfde indeling van een reeks spaarnis-sen beneden en een register van omkraalde nissen boven met een enkel venster zien. De geveltoppen zijn versierd met slanke, klimmende spitsboognissen die alle zijn omkraald. De driezijdige koorsluiting is in de 15de eeuw totstandgekomen. Zij heeft tweemaal versneden steunberen, grote spitsboogvensters en een waterlijst. De in de 16de eeuw tegen de noordzijde van het koor gebouwde sacristie heeft ook gotische vormen met steunberen. Beneden zitten grote spitsboognissen die aan de korte zijde de ingang met dubbele bovenlichten en aan de lange zijde vensters in klimmende lancetvorm bevatten. De verdieping heeft rechthoekige vensters.

Van de forse zadeldaktoren is het onderste gedeelte al in de eerste helft van de 13de eeuw gebouwd. Een fraai aspect van de oorspronkelijke uitdossing is het spaarveld onder vier grote spitsbogen in de onderste geleding aan de westzijde, waarin een rond venster met een zevenvoudig geprofileerde dagkant zit. Ongeveer in het midden is elke zijde versierd met ondiepe rondbogige spaarvelden. Omstreeks 1300 is de toren via een smaller en lager tussenstuk met het schip verbonden. De hogere gedeelten van de toren zijn in de 14de eeuw opgetrokken. Aan elke zijde zitten in gevarieerde composities drie galmgaten.

Het interieur van schip, transept en koor is overwelfd met meloenvormige koepelgewelven met elk acht ribben die in een ring, een kruisring, een vierkant of een vierpas zijn verzameld. De gewelfschilderingen zijn meest in de late 15de eeuw aangebracht, al komt ook een datering van 1418 voor. Er zijn engelen met muziekinstrumenten als luit, harp en trombone. In een gewelfsluiting staan de evangelistensymbolen met bloempotten eromheen. Bij de Boom des Kennis met slang staan (een bebaarde) Adam en Eva. Een als Johannes de Doper geklede heilige ziet uit op twee met zwaarden vechtende mannen. Want er zijn naast geestelijke ook veel geestige, wereldse afbeeldingen van een bekkentrekker, varkensslager, draak, aap en meermin, hert en zwanen die een geknielde heilige met zwaard omringen. Verder een doedelzakspeler, zwijnenjager, draak- en leeuwbevechter en een jager met pijl en boog. En een gewelf laat allemaal dieren in merkwaardige houdingen zien, waartussen ook een bemijterde bisschop zit. Deze verbeeldingen zijn laatmiddeleeuwse drôlerieën. Het koorgewelf en het netgewelf van de koorsluiting zijn overwoekerd met rankwerk met bloemen die met de fraaiste kleuren als een vuurwerk uiteenspatten.

In de koorsluiting waar enkele nissen herinneren aan de vroegere eredienst, is het marmeren praalgraf voor Adriaan Clant van Stedum opgesteld, een tombe met de beeltenis van de overledene in lighouding, die in 1670-’72 werd opgericht naar ontwerp van Rombout Verhulst. Zoon Johan Clant was de opdrachtgever. Deze bewoner van de borg Nittersum liet in dezelfde tijd ook de preekstoel met klankbord maken. De kuip heeft gegroefde hoekzuilen en rijk gesneden panelen met symbolen van tijd en dood. De overhuifde bank van de familie Clant heeft getordeerde zuilen en een verguld kuifstuk met het familiewapen, gehouden door draken. De orgelgalerij is in 1680 gebouwd door Allert Meijer en van snijwerk voorzien door Jan de Rijk. Het orgel is omstreeks 1791 vernieuwd door Dirck en Gerhaerd Diederich Lohman.

In het kleine dorp dat al in de vroege middeleeuwen is gevormd, staat de zaalkerk met schilddak markant en hoog aan de rand van de aan de westzijde nogal scherp afgegraven wierde. De kerk is in de 19de eeuw geblokt gepleisterd en heeft een paar jaar geleden ook de daarbij horende oker kleur gekregen. Maar de stichting van het gebouw ligt veel vroeger: in de eerste helft van de 13de eeuw. Toen was de kerk nog overwelfd in drie traveeën. De kerk bezat ook een toren maar die was volgens de berichten in 1653 zo bouwvallig geworden dat hij moest worden afgebroken. Al eerder, in de 15de eeuw, zijn de gewelven weggenomen en de zuidelijke en waarschijnlijk ook de westelijke muur vernieuwd.

Toch bezit de kerk nog enkele sporen die naar de middeleeuwen verwijzen. Inwendig is in de westelijke travee de vrouweningang nog te zien en bij de restauratie zijn in de rechte sluiting van het koor, de oostelijke muur, aan weerszijden van het grote spitsboogvenster twee, fraai omlijste lancetvensters gevonden die toen als inwendige nissen in het zicht zijn gelaten. In de koortravee zit in de wand een fraaie nis, een nis met een uit- en inzwenkende bekroning, een zogeheten ojiefvorm, met daaronder weer een klein nisje of voormalige opening. Het zou een piscina geweest kunnen zijn. Ter vervanging van de gesloopte toren is op de westzijde van het dak in 1656 een dakruiter geplaatst met een vierkante houten onderbouw en een ingesnoerd spitsje. Hierin hangt een luidklok uit 1439. De kerk onderging in het midden van de 19de eeuw een ingrijpende verbouwing, waarbij de inrichting tegen de traditie in werd omgekeerd. Naar het dorp toe is een omlijste ingang in eclectische stijl gemaakt. De preekstoel kwam tegen de tussen westgevel en schip aangebrachte tussenmuur.

De preekstoel met klankbord dateert uit het tweede kwart van de 17de eeuw en bezit enig inlegwerk van ebbenhout. De banken zijn op het westen gericht. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De lange kerk is in het derde kwart van de 13de eeuw gebouwd als kerk bij het benedictinessenklooster. Zij is na de hervorming blijven bestaan en als kerk voor de reformatorische eredienst in gebruik gebleven. Het is een gaaf exemplaar van de romano-gotiek. Het muurwerk is in twee zones verdeeld. De onderste geleding is ongeleed, de hogere met lisenen in traveeën verdeeld. Deze traveeën zijn versierd met licht spitsbogige nissen en vensters, soms met omkraalde profielen, waarbij boven in de zwikken ronde nissen zijn aangebracht. De noordzijde, ongetwijfeld verbonden geweest met andere kloostergebouwen, bevat beneden een rijke verscheidenheid aan nissen en (dichtgezette) doorgangen. Bij de westelijke partij is dit het fraaist gebeurd met een omkraalde sleutelgatnis binnen een spitsboog, geflankeerd door diepe, lage rondboognissen binnen spitsbogen. Tussen de tweede en de derde travee is een meerzijdige traptoren verwerkt.

De oostelijke rechte koorsluiting is eveneens plastisch versierd. Drie lancetvensters tussen twee nissen in gelijke vorm worden elk aan de bovenzijde geaccentueerd door een ronde nis met metselmozaïek. In de geveltop met klimmende nissen met kralen is het sierwerk in baksteen eveneens te zien. De westelijke gevel, mogelijk vernieuwd in 1485, is verlevendigd door drie zones eenvoudige blindnissen. Op de gevel is in 1810 een achtzijdige toren geplaatst met een geblokte onderbouw en een open lantaarn met koepeldak.

Het interieur wordt gedekt door een vlak balkenplafond. Aan de koorzijde zijn de wanden prachtig plastisch geleed met beneden spaarnissen in rond- en spitsboogvorm, vervolgens een fraai register van nissen, omkaderd door lijsten met consoles en elegante bakstenen zuiltjes en daarboven omkraalde diepe nissen. In de oostelijke sluitwand zijn de drie lancetvensters omlijst door colonnetten met ringvormige versiering. In deze fraaie ruimte zullen de koorgestoelten hebben gestaan, waarvan 15de-eeuwse fragmenten zijn verwerkt in twee overhuifde herenbanken. De preekstoel met klankbord heeft een kuip met gegroefde hoekzuilen en getoogde panelen in late renaissancevormen van omstreeks 1660. Het orgel is in 1894 gebouwd door J. Doornbos, waarbij gebruik werd gemaakt van 18de-eeuws materiaal.

Na een schenking konden Kruisheren in 1464 bij Ter Apel een klooster stichten. Er werd begonnen met de bouw van de kerk en de slaapzaal, de dormter. In de loop van de 16de eeuw werd het klooster met vleugels en een kloostergang, als een carré om een hof, uitgebreid. De kerk was intussen verrijkt met allerlei de eredienst ondersteunende aspecten; zij had bijvoorbeeld zeven altaren. Na de reformatie werd het klooster eigendom van de stad Groningen die het niet liet slopen zoals meestal met kloosters gebeurde, maar het met rust liet. De door een oksaal van het koor afgescheiden lekenkerk kwam voor de protestantse eredienst in gebruik. In het midden van de 17de eeuw zijn er reparaties aan het klooster verricht en in 1755 zijn de westelijke vleugel en een groot deel van de tegen de kerk gelegen zuidelijke vleugel afgebroken. De verdiepingen van de andere twee vleugels werden na schade door een storm in 1834 weggehaald, spoedig gevolgd door de sloop van de gewelven uit de kerk. In 1931-’33 is het kloostercomplex gerestaureerd waarbij het naar de gewoonte der tijd werd gezuiverd van niet-middeleeuwse elementen en waarbij op een terughoudende wijze weer netgewelven in de kerk werden geslagen. Ook de venstertraceringen zijn van deze tijd.

De kloosterkerk is een driezijdig gesloten, hoge zaalkerk in laatgotische stijl met eenmaal versneden steunberen, die op de westgevel overhoeks zijn geplaatst, hoge spitsboogvensters en onder de onderdorpels een waterlijst. Deze lijst loopt op de westelijke travee haaks om een vak met verstoord metselwerk waar een ingang heeft gezeten. Nu zit de ingang in de westgevel onder een neogotische luifel en binnen een grote, rondgesloten spaarnis in een verder ongeleed muurwerk. De kerk heeft geen geveltop maar een dakschild aan de westzijde. Het koor is driezijdig gesloten en heeft met steunberen en spitsboogvensters dezelfde uitwerking als het schip gekregen. De noordmuur, waar een vleugel van het klooster tegenaan is gebouwd, bleef blind. Bij het koor is in deze muur de moet te zien van de vroegere, hogere aankapping.

Inwendig wordt de kerk gedekt door het eenvoudige netgewelf van 1933. Het priesterkoor is nog steeds van de lekenkerk afgezonderd. De ruimten worden door een bijzonder rijk versierd oksaal van Baumberger zandsteen gescheiden. De dichte borstwering is versierd met een nissenreeks met traceringen en hogels op frieslijstjes met veelpassen. In de zuidzijde van de koorsluiting zit een nissengroep met een piscina en een sacramentshuisje in een zandstenen omlijsting en met een bewerkte bekroning. In de zuidwand is een driedelige zetel van Baumberger zandsteen verwerkt, een zogehete sedilia, bestemd voor de prior en andere hoogwaardigheidsbekleders van het klooster. De wanden en overhuiving zijn op rijke gotische wijze opengewerkt en de timpanen kregen voorstellingen in reliëf van de Annunciatie, Maria, Jozef en het Kind en de Aanbidding der Koningen. Tegen beide zijwanden zijn reeksen koorbanken opgesteld die onder de opklapbare zittingen voorzien zijn van misericordes, gesneden mannenkoppen.

De lekenkerk, aan de overkant van het oksaal, heeft, zoals verwacht mag worden van een ruimte voor de reformatorische eredienst, een ingetogener inrichting. De preekstoel, in 1711 vervaardigd door Antoni Verburgh, draagt het stadswapen van Groningen. Het orgel is in 1908 gebouwd door Gebroeders Van Oeckelen. De kloostervleugels, verbonden door de met kruisribgewelven gedekte gangen, laten allerlei, al dan niet later gewijzigde middeleeuwse of voor de museumfunctie met zorg aangepaste aspecten zien. Onder de noordvleugel zit een overwelfde kelder en in de noordgevel zit een zandstenen erker in een mengstijl van gotiek en renaissance uit 1554.

Voor de museumfunctie (sinds 1990) zijn plannen gerezen voor de bouw van een nieuwe westvleugel en een verbinding met de zuidvleugel. De Deense architect Johannes Exner is daartoe uitgenodigd. Het is een eigentijds, breed element in twee lagen, waarbij op de begane grond voor tijdelijke tentoonstellingen een ruimte met segmentbogen op de kloostertuin is gericht en de hoge verdieping een rasterwerk van metselwerk ontving. Met grote behoedzaamheid is de nieuwbouw aan de bestaande kloostergebouwen, hoe rafelig de randen ook waren, verbonden.

De mogelijk aan Sint-Ursus gewijde voormalige kloosterkerk, een kruiskerk, moet een imposant bouwwerk zijn geweest. De nu ‘slechts’ resterende viering met koor maakt al indruk. De westtoren die er bij de restauratie in 1951 tegenaan is gezet, past niet bij de allure. In 1569 is het klooster door de Geuzen geplunderd en door brand vernield. De dwarsarmen van de kruiskerk zijn aan het einde van de 16de eeuw gesloopt en in de 17de eeuw volgde de afbraak van het schip. De viering werd aan drie zijden dichtgemetseld. Waarschijnlijk zijn de meloenvormige koepelgewelven in de 18de eeuw uit de kerk verwijderd, maar er zijn bij de restauratie in 1951 na aanzienlijke oorlogsschade opnieuw gewelven in de kerk geslagen.

Het koor bezit een romano-gotisch versieringsschema in volle pracht. Het staat op een basement van geprofileerde en bruin geglazuurde baksteen. De gevels worden in hoog oprijzende nissen geleed door colonnetten of lisenen begeleid door colonnetten die even boven het maaiveld beginnen. In de benedenzone zitten geprofileerde ronde openingen met invullingen van veelpassen. In de bovenzone staan licht spitsbogige vensters en nissen met metselmozaïek, alle voorzien van kralen in de dagkanten. De gevels worden bekroond door rondboogfriezen. De rechte sluitmuur van het koor heeft eenzelfde plastische uitdossing en de geveltop heeft klimmende blindnissen met kraalprofiel en onder de dakrand een klimmend rondboog-fries. Op de hoeken staan smalle, iets versneden steunberen. De veel later aangebrachte sluitmuren van de viering zijn voorzien van smalle vensters naar romano-gotisch model. Aan beide zijden zitten de rafelranden van de verdwenen transeptmuren en ook sommige aanzetten van gewelven zijn in uitsparingen te zien.

De plastiek van het exterieur is ook binnen op een bijzondere wijze te vinden. De benedenzone heeft onder de ronde openingen rechthoekige nissen, waarvan enkele met bijzondere vormen, en is met colonnetten in vakken verdeeld die worden bekroond door een rondboogfries. In de bovenzone vangen zuilen met fraai gevormde kapitelen de plastiek rond de vensters op. De kerk heeft een romaanse doopvont uit de 12de eeuw.

Het aan het einde van de 12de eeuw gestichte benedictijner dubbelklooster Germania domineerde het wierdedorp. Het complex is tijdens de hervorming in 1584 deels vernield. Restanten zijn aan het begin van de 17de eeuw geleidelijk afgebroken en in 1629 stond alleen de bouwvallige kloosterkerk nog overeind. Deze aan de heilige Felicitas gewijde kerk was in de tweede helft van de 13de eeuw in romano-gotische stijl gebouwd als een grote kruiskerk. De kerk moest er pas in 1786 aan geloven. Het bouwvallige schip en het transept werden afgebroken. Uit het gehandhaafde koor zijn de gewelven gesloopt, het restant werd verlaagd en het kreeg een nieuw plafond. Aan de westzijde kwam een kleine uitbreiding met een travee en het geheel ontving een schildkap met een dakruiter.

Aan het westelijk deel van de Felicitaskerk is weinig te beleven. In de westgevel zit een sluitsteentje boven de ingang met ‘1786’ en in de zuidgevel een rondboogvenster uit dit jaar. De koortravee laat aan beide zijden verschillende versieringsprogramma’s zien. Zuid van de grondopgaande hoge spitse spaarnissen met rondstaven en ringkapitelen. Daar boven door de verlaging afgekapte omkraalde nissen met metselmozaïek. Aan de noordzijde een omkraalde rondboogingang met ernaast sporen van gewelven van aanbouwen. In de tussenzone zitten kleine spitsboognissen en in de bovenzone weer afgekapte omkraalde nissen met metselmozaïek. De iets versmalde en halfronde koorsluiting is met lisenen geleed. Boven een onversierde benedenzone staan licht spitsbogige vens ters en daarboven tussen de lisenen als friesvakken ogende brede nissen met siermetselwerk.

Binnen is het plastische programma terug te vinden. De spitse nissen worden hier geaccentueerd door colonnetten met bewerkte kapitelen en in de koorsluiting is een fraaie reeks van gewelfde nissen aangebracht waarin de vensterzone is opgenomen. De renaissancepreekstoel met klankbord uit 1630 heeft een kuip met toogpanelen en gegroefde hoekzuiltjes. Er is een eenvoudige bank voor kerkvoogden en notabelen en een offerblok uit 1795. Het orgel is in 1825 gebouwd door R. Meijer. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De Onze Lieve Vrouwenkerk, in eenvoudige romano-gotische stijl gebouwd in de 13de eeuw, staat op het hoogste punt van de dorpswierde. De losstaande klokkentoren is in 1727 afgebroken; er kwam een dakruiter op de westzijde van het dak. In 1903 is het muurwerk gepleisterd, maar bij de restauratie van 1999-2004 is deze laag, op de westgevel na, weer weggenomen. De zuidmuur heeft de rijkste uitdossing met een indeling in drie traveeën met lisenen.

In de koortravee zit aan weerszijden van een jonger spitsboogvenster een romano-gotische rondboognis met metselmozaïek in keper- en vlechtpatroon. Er zijn bouwnaden van een ingang en een boogfragment van een opening te zien. De middelste travee heeft tussen de twee spitsboogvensters – met aan de onderzijde bouwnaden – een ronde, geprofileerde nis met vlechtwerk en een lage en kleine dichtgezette opening. De westelijke travee laat bij een jong, spits venster alleen de dichtgemetselde manneningang zien. Aan de gesloten noordzijde zijn in het muurwerk wel sporen aanwezig: in de bovenzone van rondboogvensters en in de koortravee van een kleine opening, denkelijk een hagioscoop. De oostelijke sluitgevel bezit tussen twee jonge spitsboogvensters een dubbele boognis.

Inwendig heeft de kerk een vlak balkenplafond. De wanden vertellen van een vroegere overwelving. Onder in de oostwand zitten zes vierkante nissen. De recent ontdekte wandschilderingen in het koorgedeelte zijn nog niet bestudeerd. Ze vertonen opvallend sjabloonwerk van waaierachtige plantmotieven in een roze, dat deels over voorstellingen heen is geschilderd: in de noordoosthoek de Gekruisigde en een heilige met een toren, die de Sint-Barbara moet zijn. In de zuidoosthoek een heilige met een kruis, waarschijnlijk Andreas, met een zeer fragmentarische tweede heilige en een jong manspersoon met een bol en een hand in zegenende houding die Christus zou kunnen zijn. De preekstoel met personificaties van deugden en zintuigen op de kuip is van 1660. Het koorhek met kuifstukken waartegen de banken van de kerkelijke functionarissen verwerkt zijn, dateert uit de 18de eeuw.

De oude tufstenen kerk is in 1537 verwoest. De nieuwbouw vond in 1538 plaats op de oude fundamenten. Het laatgotische gebouw is een van de laatste middeleeuwse kerken van de provincie. De toen gebouwde toren is in 1748 ingestort. Daarna is aan een nieuwe toren begonnen die met de lantaarnbekroning pas in 1776 is voltooid. De kerk bestaat uit vijf traveeën en een driezijdige koorsluiting. Deze koorsluiting heeft stevige, tweemaal versneden steunberen. Mogelijk heeft het schip ze verloren toen in het begin van de 17de eeuw de stenen gewelven zijn verwijderd. In 1880 is de kerk van een geblokte pleisterlaag voorzien. Elke travee is aan de zuidzijde geopend met een flink spitsboog-venster. Aan de noordzijde staan drie vensters. De waterlijst, naar gotische gewoonte ter hoogte van de onderdorpels rond het gebouw aangebracht, zit er nog. Onder het eerste venster aan de zuidzijde zit de latei van een vroegere ingang. Deze vertelt op kleurige wijze met jaartal en wapens van de oprichting van het gebouw in 1538 op last van de collator Unico Ripperda.

De toren heeft een zeer grote stichtingssteen in rococovormen boven de ingang. Deze deels in het schip opgenomen toren is behoudens enkele waterlijsten ongeleed en wordt na de klokkenverdieping bekroond door een classicistische kroonlijst en een balustrade, waarna de lantaarnbekroning in twee verdiepingen volgt. Het inwendige wordt nu gedekt door een balkenplafond. In de wanden zitten in de benedenzone gekoppelde spaarnissen uit de gotiek. Het interieur ademt vooral de sfeer die het bij een verbouwing in 1864 kreeg.

Het koor is afgescheiden van het schip door een pui met openingen met daarin door gietijzer versierde deuren. Ook de preekstoel en het doophek danken hun sier aan het gietijzer. De herenbanken met de wapens Alberda-Ripperda dateren uit de 18de eeuw. Het orgel is in 1880 gebouwd door P. van Oeckelen. Op het kerkhof zijn interessante graven te vinden met aan de zuidzijde de grafkelder met neogotische ingang voor de bewoners van Ekestein.

De kerk staat op een verhoogd kerkhof en bestaat uit een rechtgesloten koor van kort na 1200 en een hoger en breder schip dat enkele tientallen jaren later tot stand is gekomen. Voor de kerk staat een forse toren, waarvan het onderste gedeelte in de bouwtijd van het schip is opgetrokken. Omstreeks 1600 is de toren verhoogd en van een zadeldak voorzien. Het koor laat aan de noordzijde een dichtgemetseld, oorspronkelijk, geprofileerd romaans venster zien en ook aan de andere zijde zit een spoor van zo’n venster. Aan beide zijden zitten sporen van dichtgezette rondbogige ingangen. Nu wordt de koorruimte verlicht door twee rondboogvensters aan de noord- en twee grote spitsboogvensters van verschillend formaat aan de zuidzijde. In de sluitgevel staan twee oorspronkelijke rondboogvensters die achter de gepleisterde dagkanten zijn dichtgemetseld. In de geveltop zitten drie rondbogige, gepleisterde nissen. Het schip, thans verlicht door twee grote vensters aan beide zijden, is nog eenvoudiger uitgevoerd. Zowel van de vroegere mannenals vrouweningang zijn sporen te zien en aan de koorzijde zitten sporen van vensters die zijaltaren licht en zicht hebben geboden.

Achter twee stoeptreden van roze Bremer zandsteen, vroegere altaarplaten, heeft de toren een rondbogige ingang. Rondom zijn funderingskeien zichtbaar. Door veel reparaties en muurankers heeft het forse, maar door zijn hoogte ook slanke bouwwerk een gelouterd karakter. Bovenin zitten de dubbele galmgaten in gepleisterde nissen.

Inwendig is het schip gedekt door een in decoratieve patronen getimmerd lattenplafond uit het begin van de 20ste eeuw. Het koor heeft een balkenplafond. Schip en koor zijn door een vrij smalle, spitsbogige triomfboog met elkaar verbonden, een opening die in de 19de eeuw met schotwerk is dichtgezet. In de schipwanden zijn muraalbogen verwerkt, sporen van een vroegere overwelving. De 17de-eeuwse preekstoel staat tegenwoordig tegen een nisachtige uitsparing bij de triomfboog. De eenvoudige herenbanken dateren uit de 17de of vroege 18de eeuw. Het orgel op de westelijke galerij is in 1867 gebouwd door Petrus van Oeckelen. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

Het schip van de Jacobuskerk is omstreeks 1250 gebouwd. In het muurwerk zitten sporen die daar op wijzen: aan de noordzijde geprofileerde, spitsbogige nissen en een korfbogige vrouweningang en aan de zuidzijde nissen, soms met metselmozaïek die de vermoedelijke vensterparen flankeerden. De vensters zijn vervangen door grote spitsboogvensters. Aan de zuidzijde zitten de dichtgemetselde mannen- en priesteringangen in spitsbogige nissen en zit bovendien een kleine hagio scoop.

De westelijke geveltop, zichtbaar dankzij het lage verbindingselement van schip en toren, is versierd met een trapvormige spaarnis. In het midden van de 15de eeuw zijn het koor toegevoegd, een travee en een driezijdige sluiting met grote spitsboogvensters en steunberen toegevoegd. Het schip kreeg toen grote vensters en steunberen die eind 18de eeuw verzwaard zijn tot de huidige wigvormige reeks. In het midden van de 16de eeuw is aan de noordzijde een kapel gebouwd met grote spitsboogvensters. In 1793-’94 kreeg de kerk nogmaals een uitbreiding met een korte noordbeuk, opnieuw in gotische vormen, die met de kapel onder één dak is gebracht.

Van de vier geledingen tellende en 33 meter hoge toren dateert het onderste tufstenen gedeelte uit de 12de eeuw. Hij is in verschillende fasen verhoogd in baksteen met tufstenen bekleding en hogerop helemaal in baksteen. Er kwam een tentdak met een elegante bekroning.

Het schip is gedekt met koepelgewelven; koor, kapel en noordbeuk met kruisribgewelven. Op de zuidwand van het koor is in de 13de eeuw Sint-Catharina van Alexandrië geschilderd. De gewelfschilderingen dateren uit de 15de eeuw en vertonen onder meer kerkpatroon Jacobus, Adam en Eva en het Laatste Oordeel. Preekstoel en doophek zijn in 1713 vervaardigd, vrij zeker door Allert Meijer met rijk snijwerk door Jan de Rijk met personificaties van de deugden op de kuiphoeken en op de panelen de evangelisten en een vanitas-voorstelling. Deze kunstenaars maakten ook het koorhek en de logevormige herenbank voor de bewoners van de Menkemaborg en de kas voor het in 1699-1700 door Arp Schnitger gebouwde orgel, dat in 1855 door P. van Oeckelen & Zn. werd gewijzigd.

De Mariakerk is in het midden van de 13de eeuw gebouwd als een eenbeukige kerk van drie traveeën met koepelgewelven. Er is in de 16de eeuw een koor met een vijfzijdige sluiting met versneden steunberen aan toegevoegd en in 1705 zijn in opdracht van Onno Tamminga van Alberda die op de borg Rensema woonde, dwarsarmen toegevoegd. Deze Onno was ook de opdrachtgever tot de torenbouw die tussen 1717 en 1726 plaatsvond naar plannen van Allert Meijer, de stadsbouwmeester van Groningen, die in zijn stad ook de toren van de Aa-kerk ontwierp.

De torens vertonen dan ook overeenkomsten. Deze 48,5 meter hoge ‘Meistertoren’ gaat, na een hoge vierkante, door zijruimten met ingezwenkte schouderstukken begeleide romp, over op een achtkante geleding die de basis vormt voor een hoge lantaarn die bestaat uit twee opengewerkte, achtkantige houten geledingen. De kerk is in de 19de eeuw geblokt gepleisterd en kreeg een neoclassicistisch uiterlijk.

Binnen zijn de middeleeuwen nog te beleven. Het interieur wordt gedekt door kruisribgewelven met uitzondering van de oostelijke schiptravee die het oorspronkelijke, meloenvormige koepelgewelf nog bezit. Tegen de zuidwand staat de graftombe uit 1574 voor Rudolf Huïnga, waarop de van hout gesneden overledene in wapenrusting is voorgesteld. Allert Meijer, de ontwerper van de toren, had al eerder werk verricht voor het interieur van de kerk. In 1706 vervaardigde hij de twee herenbanken met opengewerkte kuifstukken met wapens op de rugschotten die het effect hebben van een koorhek en twee jaar later maakte hij de buitengewoon rijk gesneden preekstoel. Voor beide voerde Jan de Rijk het snijwerk uit. De kanselkuip heeft als hoekdraagsters kariatiden die personificaties van de deugden zijn en op de panelen staan de vier evangelisten en de hoorn des overvloeds. Het doophek is in 1810 vervaardigd door M. Walles. A.A. Hinsz is in 1785 aan het orgel begonnen en nadat hij een jaar later overleed is het instrument voltooid door M. Hardorff. Het snijwerk is van Christiaan Reurschen.

Op een hoog en ruim kerkhof in het wierdedorp is in de 13de eeuw de kerk met een losstaande toren gebouwd. Toen de Franse troepen in 1814 de schans Delfzijl moesten opgeven, gingen zij nog plunderend en brandstichtend rond. De middeleeuwse kerk van Uitwierde raakte daarbij zwaar beschadigd; de toren bleef gespaard, al verloor hij zijn hoogste geleding. Pas in 1839 is op dezelfde plaats, maar dwars op de traditionele oriëntatie, een nieuwe kerk gebouwd. Naar de stijl van die tijd is het een neoclassicistisch gebouw geworden.

De naar het zuiden gerichte voorgevel bevat een omlijste toegangspoort, geflankeerd door twee rondboogvensters. Daaronder zijn tegen de muur twee 16de-eeuwse grafzerken van geharnaste manspersonen geplaatst: Aeylco en Anthony, telgen uit het geslacht Wincken. De zerk van hun vader en grootvader Haro Wincken, overleden in 1563, staat in de kerk. De hoeken van de voorgevel zijn geaccentueerd door pilasters die de daklijst dragen. De zijmuren zijn geleed door lisenen; in de uiterste vakken zitten rondbogige spaarvelden, in de andere vier vakken staan rondboogvensters. De zaalkerk heeft een schilddak.

De kloeke toren heeft drie geledingen en een piramidedak met op elk schild een kleine kapel. De toren is van baksteen gebouwd, maar hier en daar is een laag tufsteen verwerkt. In de onderste geleding zitten aan de zuid- en noordzijde van het maaiveld opgaande rondbogige spaarnissen met kleine romaanse vensters. De hoogste geleding heeft galmgaten. De kleine klok dateert mogelijk nog uit de 13de eeuw, de grote is in 1516 gegoten door Johannes van Bremen.

Het interieur van de kerk heeft een spitsbogig houten gewelf. Tegen de noord wand staat de preekstoel, die in 1814-’15 na de vernielingen van de kerk en de oude preekstoel, door de timmerman van collator T.A. Gerlacius, Jacob Meyer, is vervaardigd. Omstreeks 1900 werd hij tot een podiumvorm vertimmerd. Het in 1888 door L. van Dam & Zn. gebouwde orgel is afkomstig uit de kerk van Heveskes. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De kerk is in het tweede kwart van de 13de eeuw gebouwd op de westelijke van de twee wierden van het dorp en is een duidelijk exemplaar van de vroege romano-gotiek. Het is ook mogelijk dat het westelijke gedeelte van het schip al in de 12de eeuw is gebouwd en in genoemde tijd met drie traveeën in oostelijke richting is uitgebreid. Bij de torenbouw in de 15de eeuw is het oorspronkelijke schip sterk verbouwd, vooral inwendig. De zijmuren vertonen een geleding tussen eenmaal versneden lisenen met steeds één geprofileerd rondboogvenster per vak. De vensters zijn bij de restauratie in 1916 gereconstrueerd. In de westelijke travee met een dubbele lisene staan aan de zuidzijde een romano-gotisch venster, een siernis en een dichtgemetselde rondbogige ingang. De huidige ingang staat in een spitsboognis met bovenlicht in gotische vormen. Aan de noordzijde is een dichtgezette gotische ingang te zien en een romano-gotisch triplet van een venster geflankeerd door nissen met kepervormig siermetselwerk, alles rondbogig omkraald. De oostelijke sluitgevel bevat drie klimmende rondboogvensters en in de geveltop een klimmende nissenreeks tussen rondstaven. De forse ingebouwde toren van vier geledingen en een ingesnoerde spits verrees in de 15de eeuw.

Het interieur wordt gedekt door meloenvormige koepelgewelven met verschil lende ribbensystemen die in ringen en rozetten zijn vergaard; het westelijke gewelf is zelfs ribloos. Bij genoemde ingrijpende restauratie zijn gewelven en muren ontpleisterd. In de sluitmuur van het koor zit een piscinanis en in de zuidmuur een hagioscoop. De preekstoel is in 1745 naar ontwerp van Jan Bitter vervaardigd en voorzien van snijwerk door Casper Struiwig. De herenbank met op het rugschot een gesneden kuifstuk met het alliantiewapen van In- en Kniphuisen-Lewe dateert van omstreeks 1660. Het orgel, eveneens met wapens van deze familie, is het eerste instrument dat de uit Ostfriesland afkomstige N.A. Lohman in de provincie Groningen bouwde. Het is in 1867 door P. van Oeckelen verbouwd. In 1834 vond de Afscheiding vanuit deze kerk onder leiding van ds. H. de Cock plaats.

Op een hoog kerkhof in het centrum van het dorp lijkt een 19de-eeuwse neogotische kerk op te rijzen. Bij nader inzien wordt duidelijk dat de kerk een oudere kern heeft. De pleistermantel kreeg de kerk in 1863 en in 1869 is aan de westzijde een hoge en kenmerkende neogotische toren verrezen. Onder het bij de restauratie van 1989-’90 oker gekleurde schip zit een grotendeels tufstenen gebouw dat uit de 12de eeuw dateert. Het stevige bouwwerk heeft in 1231 een grote brand doorstaan. Onderzoek heeft uitgewezen dat dit schip later in baksteen is verhoogd en verlengd en waarschijnlijk in de gotische tijd van een driezijdige koorsluiting is voorzien. Bij de uitwendige verbouwing naar plannen van J.F. Scheepers zijn de muren geblokt gestukadoord, maar de ver uit elkaar staande vensters van de vier schiptraveeën vertellen van de romaanse gewelfindeling, waarvan binnen de aanzetten nog te zien zijn. De koppen van de spitsboogvensters zijn op neogotische wijze omlijst en van hogelvormen voorzien. In de door lisenen gesteunde sluitmuren van het koor is een kooringang achter een hoge trap aangebracht.

De drie geledingen tellende, door overhoeks geplaatste, versneden steunberen begeleide en van een hoge spits voorziene toren is in 1869 naar plannen van P.K. Nienhuis gebouwd. De oude, vrijstaande toren is een jaar hiervoor afgebroken. De nieuwe toren kreeg aardige sier – met pleisterwerk geaccentueerde spaarnissen en friezen – die afsteekt tegen het bruine metselwerk. Opvallend is vooral het hoge, spitsbogige inwendige westportaal dat van een fraai smeedijzeren hek is voorzien.

Tegen de oostelijke sluitmuur is de preekstoel opgesteld, waarvoor het venster in deze wand is gedicht. Deze kansel is vervaardigd in 1755-’56 in de werkplaats van Jan Dieters Brugma. De oude muurschilderingen worden door de kansel deels aan het oog onttrokken. Ook de twee overhuifde herenbanken komen uit dit atelier. Preekstoel en banken bezitten snijwerk in barokke en rococovormen. Het orgel is in 1852 gebouwd door P. van Oeckelen. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

Het wierdedorp op de kwelderwal heeft zich dankzij bedijkingen van het land omstreeks 1300 nabij de Waddenzee en Lauwerszee kunnen handhaven. De kerk die op zijn laatst uit de 13de eeuw dateert, staat op een verhoogd kerkhof. Het muurwerk van de kerk moet deels nog van tufsteen zijn, maar dat is niet te zien. De geschiedenis van het gebouw is verstopt achter een geblokte pleisterlaag die in 1869 is aangebracht. De kerk is in 1640 verbouwd. De rechtgesloten kerk is drie traveeën diep. De noord- en zuidmuur hebben niet oorspronkelijke rondboogvensters en ook in de rechte sluitmuur staan twee van deze vensters. In 1843 is de oude, vrijstaande toren, die ook nog deels van tufsteen was, vervangen door de huidige in de westpartij ingebouwde toren. Daarin hangt een klok die in 1630 is gegoten door Nicolas Rovier en André Aubertin. Zij was geschonken door de jonkers en vrouwen Lewe die bij Vierhuizen op de borgen Panser en Bewsum leefden.

Het interieur wordt gedekt door een houten tongewelf met ijzeren trekstangen. Op de overgang van schip en koor zijn in de wanden de sporen te zien van een triomfboog.

De kerk is waarschijnlijk in steen overwelfd geweest. De granitovloer in het gangpad en de tegelvloer in het koor dateren van een opknapbeurt uit het begin van de 20ste eeuw. De bankenopstelling is nog compleet aanwezig, inclusief de banken voor de kerkbestuurders aan weerszijden van de preekstoel die tegen de oostelijke sluitwand is geplaatst. Deze kansel dateert uit de 17de eeuw, mogelijk van de vernieuwing in 1640. De kuip heeft op de hoeken gesneden kariatiden, personificaties van deugden met hun attributen: onder meer Geloof met het kruis, Hoop met het anker, Liefde met de kinderen en Gerechtigheid met zwaard en balans. Het orgel op de gewelfde westgalerij is in 1892 gebouwd door Petrus van Oeckelen. Op het kerkhof liggen verschillende graven waarvan enkele groepen met ijzeren hekken zijn omvat. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De kleine kerk, gewijd aan de heilige Catharina van Alexandrië, staat indrukwekkend op een hoog restant van de uitgestrekte dorpsterp waarvan de ringweg nog in wezen is.

Het schip is aan het einde van de 12de eeuw gebouwd. Het muurwerk van gemêleerd rode baksteen kreeg geen versieringen. Evenmin zijn er sporen te ontdekken van de oorspronkelijke vensters. Mogelijk zijn de uit 1829 daterende rondboogvensters precies op de plaats van de kleinere voorgangers in het muurwerk geplaatst. Ze zijn secundair en kregen gepleisterde randen. Aan de noordzijde is het westelijke venster in een dichtgemetselde, rondbogige ingang geplaatst. Aan de zuidzijde zit tussen het derde en vierde venster een spoor van een kleine opening. Het smallere, rijker versierde koor is in het midden van de 13de eeuw toegevoegd. Aan de westzijden zitten stukjes blokfriezen die snel overgaan in een rondgaand rondboogfries op kleine consoles. Boven de friezen loopt een geprofileerde daklijst. Aan de zuidzijde zit laag een fraai rondbogig spoor in het muurwerk: een dichtgezette hagioscoop of piscina. De opnieuw iets smallere, halfronde apsis bevatte oorspronkelijk vrij grote rondboogvensters.

Ze zijn dichtgemetseld of verplaatst. Aan twee zijden van de ronding staan slanke colonnetten. De westgevel is in 1843 vernieuwd en toen is ook de neoclassicistische houten geveltoren vervaardigd. Mogelijk is, gezien de overeenkomst met het torentje van Morra, ook hier Roelof Boorsma de ontwerper. Inwendig wordt de sfeervolle ruimte gedekt door een houten tongewelf in gedrukte vorm. Dat is er waarschijnlijk in 1822 gekomen ter vervanging van de stenen gewelven en trekbalken. Daarvan zijn de sporen nog aanwezig in de wanden. In beide koorwanden zijn hoge nissen te zien en in de apsis een reeks lagere.

In de zuidelijke koorwand is de nis van een hagioscoop of piscina ook inwendig te zien. In de noordelijke schipwand zit een nis op hoger niveau. Iets terzijde van de apsissluiting staat de eenvoudige preekstoel zonder klankbord. Het orgel op de westgalerij is in 1906 gebouwd door W. Vermeulen.

De Gangulfuskerk is van gotische oorsprong en getuige een stichtingssteen in de westgevel in 1427 gebouwd. Kort hierop is het schip in oostelijke richting verlengd. Mogelijk heeft de kerk een westelijke toren gehad, maar is die afgebroken. De halve travee aan de westzijde is daar een aanwijzing voor. Nu staat er aan de westzijde een in 1768 vernieuwde dakruiter op de daknaald, waarin een klok hangt die Hans Falck van Nueremberg in 1630 goot. Op de spits van dit geveltorentje staat een windwijzer uit 1693 in de vorm van een vis. Op de nok van het koor heeft de windwijzer de vorm van een schip. Het gotische muurwerk waarvan het westelijke gedeelte en het koor worden geschoord door versneden steunberen is verstopt achter een in 1885 aangebrachte pleistermantel; de muren hadden omstreeks 1700 al grote rondboogvensters gekregen en alleen een ingekort spitsboogvenster in de zuidmuur en een tot nis dichtgezette en nieuw ingedeelde spitsbogige nis in de noordmuur herinneren nog aan de bouwtijd.

Mag het vooral 19de-eeuwse uiterlijk niet opwindend zijn, het interieur is wel bijzonder, vooral dankzij het gave en deftige meubilair. De preekstoel met klankbord uit 1714 bezit fraai snijwerk van Jan de Rijk. De kuip heeft gewrongen zuilen op de hoeken en panelen met festoenen van bloemen en vruchten aan linten. Het preekmeubel staat binnen een doophek met balusters en temidden van een opstelling van herenbanken uit de 17de eeuw, vier tegen de noordwand en nog enkele banken tegen de zuidwand en de koorsluiting.

Ze hebben alle balusterhekjes en knoppen en min of meer gedetailleerde kuifstukken op de rugschotten. De gewone kerkbanken zijn eenvoudiger, dateren uit de 19de eeuw, passen goed in het geheel en zijn onder meer voorzien van gedraaide knoppen. In de zuidelijke koormuur zit een gedenksteen waarop de hoge roggeprijs in 1557 staat vermeld (vergelijk Lytsewierrum in Friesland). Petrus van Oeckelen bouwde het orgel met drie torens in 1869. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.


0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 | 31 | 32 | 33 | 34 | 35 | 36 | 37 | 38 | 39 | 40 | 41 | 42 | 43 | 44 | 45 | 46 | 47 | 48 | 49 | 50 | 51 | 52 | 53 | 54 | 55 | 56 | 57 | 58 | 59 | 60 | 61 | 62 | 63 | 64 | 65 | 66 | 67 | 68 | 69 | 70 | 71 | 72 | 73 | 74 | 75 | 76 | 77 | 78 | 79 | 80 | 81 | 82 | 83 | 84 | 85 | 86 | 87 | 88 | 89 | 90 | 91 | 92 | 93 | 94 | 95 | 96 | 97 | 98 | 99 | 100 | 101 | 102 | 103 | 104 | 105 | 106 | 107 | 108 | 109 | 110 | 111 | 112 | 113 | 114 | 115 | 116 | 117 | 118 | 119 | 120 | 121 | 122 | 123 | 124 | 125 | 126 | 127 | 128 | 129 | 130 | 131 | 132 | 133 | 134 | 135 | 136 | 137 | 138 | 139 | 140 | 141 | 142 | 143 | 144 | 145 | 146 | 147 | 148 | 149 | 150 | 151 | 152 | 153 | 154 | 155 | 156 | 157 | 158 | 159 | 160 | 161 | 162 | 163 | 164 | 165 | 166 | 167 | 168 | 169 | 170 | 171 | 172 | 173 | 174 | 175 | 176 | 177 | 178 | 179 | 180 | 181 | 182 | 183 | 184 | 185 | 186 | 187 | 188 | 189 | 190 | 191 | 192 | 193 | 194 | 195 | 196 | 197 | 198 | 199 | 200 | 201 | 202 | 203 | 204 | 205 | 206 | 207 | 208 | 209 | 210 | 211 | 212 | 213 | 214 | 215 | 216 | 217 | 218 | 219 | 220 | 221 | 222 | 223 | 224 | 225 | 226 | 227 | 228 | 229 | 230 | 231 | 232 | 233 | 234 | 235 | 236 | 237 | 238 | 239 | 240 | 241 | 242 | 243 | 244 | 245 | 246 | 247 | 248 | 249 | 250 | 251 | 252 | 253 | 254 | 255 | 256 | 257 | 258 | 259 | 260 | 261 | 262 | 263 | 264 | 265 | 266 | 267 | 268 | 269 | 270 | 271 | 272 | 273 | 274 | 275 | 276 | 277 | 278 | 279 | 280 | 281 | 282 | 283 | 284 | 285 | 286 | 287 | 288 | 289 | 290 | 291 | 292 | 293 | 294 | 295 | 296 |
Archivering van erfgoedinformatie met het ErfgoedCMS™

Bent u geïnteresseerd in erfgoedinformatie en hoe u dit op een professionele en duurzame manier kunt ontsluiten op het internet, dan is het volgende voor u van belang.

Sinds kort is er namelijk het ErfgoedCMS™ van DeeEnAa. Met dit op maat gemaakte ErfgoedCMS™ kan ieder dorp of iedere stad haar erfgoedinformatie registreren, rubriceren en ontsluiten. Daarnaast kan het ErfgoedCMS™ worden ingezet als webshop voor lokale producten en kan het de basis vormen voor dorps- of stadswandelingen compleet met QR-code bordjes.

Voor meer informatie over dit onderwerp verwijzen wij u graag naar de pagina over het ErfgoedCMS™ op de ErfgoedCMS-website via onderstaande knop.