De 412 dorpen van Friesland

De 412 dorpen van Friesland

Er zijn meer dan vierhonderd dorpen in Friesland te vinden, van groot tot klein.

Waar je je ook bevindt in de provincie, overal zie je aan de horizon in alle windrichtingen kerktorens en -torentjes staan. Allemaal vertegenwoordigen ze een van de Friese dorpen. Zonder uitzondering dorpen met een eigen verhaal, traditie en een lange historie. Somige zelfs met een eigen taal zoals de dorpen in Het Bildt of de Stellingwerven. Daar praat men Bildts en Stellingwerfs. In de omgeving van de dorpen vaak talloze kleine of grotere boerderijen van het type Stjelp of Kop-hals-romp. Per regio hebben deze boerderijen vaak een speciaal type uilenbord dat hoort bij het gebied.

Drachten en Heerenveen zijn zondermeer de grootste dorpen van Friesland. Leons wellicht het kleinste met haar kerk, woonhuis en boerderij (zie foto). Groot of klein, allemaal hebben ze hun eigen interessante verhaal en ontstaansgeschiedenis. Hieronder zetten we dit graag voor u op een rij.

Om een bepaald dorp te vinden klikt u op de bijbehorende beginletter. Binnenkort voegen we meer zoekmogelijkheden toe aan deze pagina.

Kies de beginletter


Gaast komt in een lijst van kerkdorpen van Wonseradeel uit omstreeks 1270 voor als Lutkegast, kleine gaast dus. Gaast betekent ‘zandige hoogte’. Het is een echt kustdorp, het leunt tegen de voormalige Zuiderzeedijk aan, is relatief hoog gelegen en de Dijkvaart loopt achter de kleine kern van het dorp langs. Zo dichtbij de zee heeft Gaast altijd de dreiging bij stormen gevoeld: in 1643 brak vlakbij de kerk de dijk door en in 1703 hield de dijk het maar net, maar toen vergingen 23, meest Hindelooper schepen bij Gaast.

Het dorp ligt nu temidden van de weidelanden waar vroeger, net als bij de buurdorpen, vrij veel kleinschalige akkerbouw op de zavelige grond werd bedreven. Achter de relatief hoog gelegen oude kern die tegen de voormalige zeedijk leunt, is een bebouwde ‘rondweg’ ontstaan. Buiten de bebouwde kom wonen al zeker sinds de 18de eeuw behoorlijk wat mensen aan weerszijden van de fraaie route van de Boerestreek en de daarnaast liggende Gaaster Nieuwe Vaart. Het is een fraaie route die in oostelijke richting naar en door het in 1876/’79 drooggelegde Parregastermeer voert.

Gaast werd vroeger bevolkt door jagers, schippers en matrozen, in het midden van de 18de eeuw waren dat een galjootschipper, twee kofschippers, twee smakschippers en een eigenaar van een ‘gering schip’. Nu verdienen de meeste inwoners de kost in het agrarische bedrijf.

De hervormde kerk dateert vermoedelijk uit de 14de eeuw maar is in 1906 helemaal ommetseld zodat zij een leeftijdsgenote lijkt van de hier ook aanwezige gereformeerde kerk, die een verbouwde school is. De hervormde kerk heeft een uit 1763 stammend houten torentje op de westgevel. Inwendig bezit het eenvoudig eiken meubilair uit de 18de eeuw. In het begin van de 17de eeuw stond in Gaast de ‘zeemansdominee’ Adam Westerman. In diens stichtelijke boek voor zeelieden waarschuwde hij hen voor vreemde vrouwen, drank en tabak. Een van zijn opvolgers, Petrus Vomelius, werd juist een halve eeuw later weggestuurd vanwege aanstotelijke zonden en drankzucht.

Gaastmeer is een tamelijk geïsoleerd gelegen waterdorp van middeleeuwse oorsprong, met nogal verspreide bebouwing gelegen tussen de Fluessen, met de inham het Piel, en het Groote Gaastmeer. Het dorp is naar alle kanten goed over het water ontsloten, maar op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 staat geen weg en zelfs geen pad aangegeven naar nabijgelegen dorpen. Op die kaart staat op de oever van de Fluessen de buurt Westerend, thans Vissersburen genoemd, en ten noorden Oosterend, thans Kleine Gaastmeer. Daar tussenin nog de Woudburen.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘een klein Dorp in ’t Westen van Heeg, aan het Piel, een inham der Fluyssen. Onder dit Dorp behooren de buurtjes Oosterend, de Woudbuuren en Westerend aan de Fluyssen, alwaar veele Visschers woonen, en de aaken liggen, met welke de opgekochte meervisch naar Holland wordt verzonden.’ In de 18de en 19de eeuw hadden de palingvissers en -handelaars van Gaastmeer en Heeg in Londen een eigen ligplaats.

In het centrum is over de vaart een middelhoge boogbrug geslagen. Daar wordt de ruimte gemarkeerd door vier gebouwen. Noord het café, een breed eenlaags pand, oost een opmerkelijke, met stucwerk gesierde stelpboerderij, in 1875 gebouwd naar ontwerp van A. Breunissen Troost en thans onderkomen van de havenmeester. In zuid de flinke kop-rompboerderij Attemastate uit 1772 met een onderkelderd voorhuis uit 1869 en west een boerderij met een dwarsgeplaatst voorhuis in neorenaissancestijl. De hervormde kerk staat wat achteraf aan een gevarieerd bebouwd straatje met onder meer een notabele woning. Zij is een ingetogen, driezijdig gesloten zaalkerk uit het begin van de 19de eeuw met een houten geveltoren.

Ten noordwesten van de dorpskern werd in 1962 aan de oever van het Groote Gaastmeer een flinke waterrecreatienederzetting gepland. Pas tien jaar later werd deze eerste nederzetting in zijn soort in Friesland uitgevoerd naar een stedenbouwkundig plan van Buro Bügel/Van de Dijk. Architect Hans Swanborn uit Kedichem ontwierp 56 recreatiewoningen: hoogst eenvoudige, grote houten tenten.

Garyp is een langgerekt streekdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan op een zandrug tussen veengebieden in het noorden en heidevelden in het zuiden. Geleidelijk zijn de buurten Greate Buorren en Lytse Buorren een geheel gaan vormen en raakten ze in de 20ste eeuw zo vervlochten en verdicht dat het een komdorp lijkt te zijn geworden. Easterein en Westerein hebben nog helemaal het karakter van agrarische streken.

Aan het einde van de 18de eeuw meldde de Tegenwoordige Staat van Friesland: ‘dit dorp heeft een spitsen toren, en wel beplanten rydweg naar Zumeer: rondsom hetzelve liggen veele bouwlanden, uitgezonderd aan den Noordkant, daar men voorheen veele laage veenen had, voorzien met goede zwaare klyn, die, tot turf gemaakt, door de vaart des dorps, gemakkelyk naar de wyde Ee vervoerd kon worden. De Zuidelykste landeryen, uit heidveld, klyn, of zandgronden bestaande, loopen tot aan Smallingerland, terwyl de laage hooilanden, in ’t Westen en Zuidwesten, geheel aan Wartena grenzen. Weleer lag hier ’t Klooster Sigerswolde.’ De beschrijving maakte bovendien gewag van de bewering dat hier veertien versterkte sloten, stinsen genaamd, stonden. Dat is overdreven, maar er heeft in elk geval één, van een tekening uit 1721 bekende, oude torenstins gestaan waar de Stinswei in het Westerein nog aan herinnert. De Garijpervaart bood voor de turfwinning een goede vervoersroute en werd aan het einde van de 19de eeuw de ontsluiting van de in 1893 gestichte zuivelfabriek.

Omstreeks 1100 moet hier al een eerste kerk hebben gestaan. Het huidige kerkgebouw is van 1838. Uitwendig is de zaalkerk met driezijdig gesloten koor hoogst eenvoudig. Zij kreeg een flinke geveltoren met een ingesnoerde spits. Inwendig bevat het oudere elementen: twee herenbanken, waarvan één uit 1672, de preekstoel uit 1782. Het oudste spoor is een 14de-eeuwse zandstenen priesterzerk.

Zowel aan de Greate als Lytse Buorren zijn burgerhuizen met een middengang en een sierlijke middenpartij te vinden. Aan de Greate Buorren ligt bovendien een neorenaissance café met daarnaast een woonhuis in de vernieuwingsstijl.

Het terpdorp Gauw behoort tot de ‘Sneeker- Vijfga’ omdat het met Offingawier, Scharnegoutum, Goënga en Loënga de groep Wymbritseradielster dorpen vormt die ten noorden van Sneek lagen. Gauw hoort als enige Wymbritseradielster dorp ook bij de dorpenreeks van de Legaen. De andere liggen in het noordelijk gelegen, voormalige Rauwerderhem. Gauw heeft net als de andere Legaendorpen het karakter van een combinatie van een terpen een streekdorp. In het verleden was het tamelijk geïsoleerd gelegen, slechts ontsloten door een opvaart naar de Sneeker Oudvaart en naar het zuiden toe met de Rollumervaart en de Kipsloot richting het Sneekermeer. Daar in het zuiden strekken de landerijen van Gauw zich tot aan dat meer uit.

De meeste woningen staan aan de doorgaande dorpsstraat, de Boeijengastrjitte. Er staat gevarieerde bebouwing van pastorie (een eclectisch bouwwerk van omstreeks 1900) tot bejaardenwoningen. In het zuiden is tegenover het buurtje de Eker naar de Gauwstervaart de gereformeerde kerk gebouwd. Ten zuiden van de vaart is een buurt ontstaan die in de jaren tachtig met de Kamp en de Skalter nader gestalte heeft gekregen. Recent is noordelijker een uitbreidingsbuurt tot stand gekomen. De zestien kavels voor woningen in het nieuwe ‘It Tsjemlân’ gingen snel van de hand. De daar gebouwde woningen staan kaal in het landschap.

Van de middeleeuwse dorpskerk, toegewijd aan de in deze streek kennelijk zeer populaire heilige Nicolaas, resteert niets. Die is in 1685 helemaal vernieuwd. De vernieuwde kerk is evenmin de tijd doorgekomen, want zij is in de 19de eeuw weer vervangen door het huidige eenvoudige zaalkerkje in min of meer neogotische vormen. De voor deze streek opmerkelijk zware toren, uit waarschijnlijk de 13de eeuw, is in dezelfde eeuw ommanteld. Aan het einde van de 20ste eeuw is de intussen bouwvallig geworden mantel weggenomen en de zadeldaktoren gerestaureerd. In de toren hangt een klok die in 1698 is gegoten door Petrus Overney uit Leeuwarden. De kerk bezit een preekstoel van voor het midden van de 17de eeuw.

Gerkesklooster is oorspronkelijk een komdorp dat ooit de naam Wigerathorp droeg en de huidige naam heeft geërfd van het premonstratenzer klooster. Dit werd gesticht omstreeks 1240 door een zekere Gerke Harkema uit Augustinusga. De nederzetting lag net ten oosten van de kloosterterp aan de Oude Vaart of het Oude Kolonelsdiep. Met een buurt rond de Voorstreek en even verder nog de Poorthoek aan de westelijke en de Flaphoek aan de oostelijke kant. De Oude Vaart meandert naar het noorden en oosten om daar in de Lauwers uit te monden. Tegen het midden van de 19de eeuw wordt het aldus gekarakteriseerd: dit stille en afgelegene dorpje ligt een kwartier gaans van de vrolijke en welvarende buurt Stroobos.

Ten zuidwesten van de kloosterterp mondt de Stroobosser Trekvaart in het Kolonelsdiep uit. De stad Dokkum heeft de vaart in 1654/’56 laten aanleggen. Daar vestigden zich bedrijven aan het kanaal: een kalkbranderij, een steenfabriek en in 1900 de zuivelfabriek Welgelegen. Deze zuivelfabriek heeft de concentratie in het zuivelbedrijf overleefd.

Het dorp is in de 20ste eeuw geleidelijk naar het zuiden, richting Kanaal gaan uitbreiden. Tegelijkertijd groeide het buurdorp Stroobos in westelijke richting waardoor de twee dorpen als het ware versmolten.

Er bestaat een opvallend contrast tussen de middeleeuwse rust en de moderne bedrijvigheid. Aan het kanaal zijn enkele grootschalige, industriële bedrijven gevestigd. In het midden ligt de kleine kern van het dorp. Aan de noordwestelijke zijde ligt buiten de bebouwing het gebied, nu een ruim en hoog kerkhof, van het vroegere klooster. De kerk is daar nog een interessant spoor van. Het klooster ging spoedig na de stichting over naar de cisterciënzers en is in 1580 opgeheven. De gebouwen zijn gesloopt met uitzondering van het 16de-eeuwse brouwhuis. Dat werd in 1629 deels tot kerk omgebouwd. In de oostelijke partij kwam een woning. Wijzigingen hebben van het muurwerk een bont tapijt gemaakt. In de 19de eeuw is de toren opgericht.

Gersloot is een streekdorp dat deel uitmaakt van de dorpenreeks Terband, Luinjeberd, Tjalleberd en Gersloot, die De Streek van het oude Aengwirden vormen. Ze zijn met het noordoostelijke gedeelte van Heerenveen in 1936 bij Schoterland gevoegd om de gemeente Heerenveen te vormen.

Gersloot vormt het meest oostelijke gedeelte van de aan de Aengwirderweg vrijwel ononderbroken doorlopende bebouwing van de vier dorpen. Aan het Gersloter einde is de bebouwing dunner. Mede omdat er na de oorlog weinig meer is gebouwd, kan hier de sfeer geproefd worden van een woongemeenschap temidden van het uitgeveende land dat weer in cultuur is gebracht.

Ook de streken ten noordoosten bij de Oudewegstervaart en die aan de Hegedyk welke naar het zuiden, richting Luxwoude loopt, horen bij Gersloot.

Het dorp was gedurende de 18de en 19de eeuw een centrum van de vervening. Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit het midden van de 19de eeuw blijkt bijna de hele omgeving vergraven te zijn en onder water te liggen. Alleen de onder Gersloot vallende Oudewegsterpolder is in 1776 drooggemalen en weer in cultuur gebracht. Hetzelfde was toen net (in 1851/’52) gebeurd met de wat grotere polder ten zuiden daarvan.

Op het oude kerkhof werd de laatgotische kerk in 1736 vernieuwd maar in 1832 al weer gesloopt. Er staat een klokkenstoel die in 1939 is vervangen door een exemplaar van gewapend beton, net als in onder meer Luinjeberd, Oudehorne en Rottum. Deze biedt ruimte aan een 15de-eeuwse luidklok en een die in 1618 is gegoten door Hans Falck.

Aan het noordelijk uiteinde van het Stroomkanaal dat van de Oudewegstervaart naar De Deelen loopt staat het Tripgemaal. Het thans als galerie en woonhuis gebruikte gebouw is in 1876 naar ontwerp van W.C. en K. de Wit gesticht als vijzelgemaal. In 1905 is het verbouwd en toen is waarschijnlijk ook de in vernieuwingsstijl uitgevoerde machinistenwoning tot stand gekomen. Tot 1976 is het gemaal in bedrijf gebleven.

Ginnum is een terpdorp dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling is ontstaan. Het is een van de zogenoemde Vlieterpen. Ginnum was een radiale terp, waarvan de sporen ondanks de sterke afgraving van omstreeks 1900 nog net zijn te ervaren. Alleen het terpgedeelte van kerk met kerkhof werd gespaard en ten oosten en noorden van de kerk is nog een deel van de ringweg aanwezig.

Ginnum was met de Genumer Opvaart over water ontsloten in zuidwestelijke richting naar de Ferwerdervaart en Oude Vaart van dit dorp naar de Ee. De verkeersroute over land van Dokkum naar Ferwert liep aanvankelijk om de noordoostelijke terpflank, maar in 1856 is de weg van Ferwert richting Jislum verhard, over de terp van Ginnum en daar vlak langs de kerktoren getrokken. Elf jaar later is dat gebeurd met de weg van Dokkum over Reitsum. Daardoor ontstond een nieuwe driesprong ruim ten zuiden van de kerk en bleef het noordoostelijke kwart van de ringweg in authentieke vorm bestaan. In de parcellering is de radiale structuur verder niet meer te herkennen.

Ginnum is altijd dun bebouwd geweest. Nu bestaat het dorp uit enkele buurtjes die als bij toeval ruim om de kerk zijn gegroepeerd. De eenbeukige dorpskerk dateert oorspronkelijk uit de 12de eeuw. Dat is vooral te zien aan de noordmuur waar de spaarvelden met rondboogfriezen uitgevoerd in tufsteen nog aanwezig zijn. De kerk is in de 13de eeuw aan de westzijde vergroot en de driezijdige koorsluiting is in de 15de eeuw aangebracht. De zadeldaktoren verrees in de eerste helft van de 15de eeuw. Deze bezit op de begane grond een koepelgewelf, waarschijnlijk een restant van de overwelving die de kerk in de 13de eeuw kreeg, maar in de 17de eeuw weer is weggehaald. Van deze gewelven zijn in het inwendige nog sporen in het muurwerk te zien. Het grote, rijk bewerkte doopvont uit de 16de eeuw is in 1878 door een particulier aan het Fries Museum in Leeuwarden geschonken.

Goënga is een terpdorp in een laag gebied ten oosten van de voormalige Middelzee. De dorpsstraat, de Hegewier en Aldfeartsdyk, loopt vrij recht van zuidwest naar noordoost en maakt om de kerkterp een flauwe knik. De doorgaande weg, ogenschijnlijk een dijk, maakt ten zuiden van het dorp bij de stelpboerderij de Hege Wier een haakse bocht naar het westen en ten noorden bij de boerderij de Sinnehof een haakse bocht naar het oosten.

Aan weerszijden van de dorpsstraat staan nu eens losstaande woningen of (herinneringen aan) boerderijtjes, dan weer rijtjes woningen. De bebouwing uit de 19de en vroege 20ste eeuw is vriendelijk, zonder noemenswaardige monumentale elementen. Achter de bebouwing van de Hegewier bevinden zich vrij oude, kleinschalige buurtjes, als hofjes. In het midden ligt de vrij hoge kerkterp met het bijna rechthoekige en door een hek omgeven kerkhof. Aan de straatzijde van het kerkhof knikt het perspectief van het dorp. Het is een van de mooiste plekken.

De eenvoudige zaalkerk met rondboogvensters is in 1758 op de plaats van de middeleeuwse kerk gebouwd. Het kleine houten torentje met spits dateert uit 1787. Tegenover de kerk strekt aan de noordwestzijde de voormalige pastorie zich in de breedte uit en daaromheen bevindt zich geconcentreerde bebouwing. Een stelpboerderij staat er wat ingeklemd. Oostelijk van de kerkterp ligt het kaatsveld.

Ten zuiden en noorden van de kerkterp zijn dergelijke geconcentreerde buurten juist aan de zuidoostzijde van de straat te vinden. Het zuidoostelijke buurtje heeft qua bebouwing nog een agrarisch karakter. Het noordoostelijke buurtje bij de Kerksloot naar de Sneker Oudvaart, bestaat uit kleine en middelgrote woningen en er zijn in de bebouwing wat herinneringen aan vroegere ambachtelijke bedrijven. Aan de kerkzijde ligt het pad Pôllehout met een groep woningen en (herinneringen aan) bedrijven. De brug over de Kerksloot vormt met de omliggende waterbuurtjes een andere boeiende plek in het dorp. Aan de noordwestelijke zijde van de Sickengawei ligt een kleine buurt waarachter een loonbedrijf is ontwikkeld.

Goëngahuizen is een tamelijk geïsoleerde boerenstreek van uitsluitend verspreid liggende boerenbedrijven, helemaal in de westelijke punt van Smallingerland. De streek staat al op de grietenijkaart uit 1718 in de atlas van Schotanus aangegeven en bestond toen uit minder dan tien boerenhoeven. Ten zuidoosten van de boerderijen staat een turfgraverij aangegeven. De Tegenwoordige Staat van Friesland waardeert het niet als dorp maar als een buurschap bij Boornbergum: ‘In ’t Westen, aan de wyde Ee, ligt Goingahuizen, en wat Oosterlyker ’t Vlierbosch, alwaar men weleer een Klooster had, waarvan ’t Kerkhof nog te zien is.’

Op de kaart van 1718 staan ten zuiden van de vier boerderijen van ’t Vlierbosch bij een verhoging in het land ‘Vernietigt Klooster’ en ‘Oude Kerkhof’ aangegeven, maar op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit 1848 is niets meer te bespeuren. In het Aardrijkskundig Woordenboek van Van der Aa dat in het midden van de 19de eeuw verscheen, hoort Goëngahuizen nog bij Boornbergum. ’t Vlierbosch bestond toen uit slechts twee boerderijen. Ten noorden van het Vlierbosch ligt nu een natuurgebied van opnieuw verwilderde petgaten.

Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit 1848 is Goëngahuizen een streek met weinig, losse en agrarische bebouwing. Goëngahuizen ligt aan en tussen meren en plassen. Enkele boerderijen en woningen op It Eilân tussen de Kromme Ee en de Goëngahuistersloot zijn alleen over het water bereikbaar. De meeste boerderijen in polder De Vlierbosch dateren van na de oorlog; het zijn wel traditionele stelpen, kop-rompen of kop-hals-rompboerderijen. Bij een inham van de Modderige Bol staat een fraaie kop-hals-romp uit 1883.

Goëngahuizen is een opmerkelijk oord van molens. Er staan drie houten spinnenkopmolens uit de 19de eeuw. Het zijn molens met piramidevormige en met pannen gedekte rompen en ze zijn voorzien van vijzels. Ze hebben alle drie een naam: Jansmolen, De Modderige Bol en het Heechhiem. Ze zijn in 1990, 1992/’93 en 1995 gerestaureerd en in eigendom van en beheerd door de Stichting De Fryske Mole.

Goingarijp is een middeleeuws vaartdorp ten zuidoosten van het Sneekermeer en de Goingarijpster Poelen. Het dorp is langs de Lijkvaart gegroeid en heeft aan de zuidzijde over water ontsluiting over de Scheensloot naar Joure en naar het Sneekermeer. Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus in 1718 staat het dorp met de zuidelijke buurt Ballingbuur als een langgerekte nederzetting in het land verbeeld.

Aan het einde van die eeuw werd in de Tegenwoordige Staat van Friesland gemeld: ‘dit Dorpje is gelegen in ’t Noordoosten der Grieteny, niet verre van den Slagtedyk, en voorzien met een klein kerkje zonder toren, nieuw opgebouwd in 1770. De landeryen zyn in een’ zeer goeden staat, doch verliezen jaarlyks meer of min, door het afschuurend vermogen der nabuurige groote wateren, van welken ’t Sneeker meer, byna geheel tot dit Dorp behoorende, het voornaamste is.’

De genoemde afslag van land is op het kaartbeeld in de atlas van Eekhoff goed te zien, want er is een flinke strook land verdwenen en Goingarijp lijkt bijna een oeverdorp te zijn geworden. Het verleden als vaartdorp is te ervaren aan de oriëntering van de bebouwing.

Op het iets verhoogde en schilderachtige kerkhof staat de torenloze kerk die volgens de stichtingssteen uit 1770 dateert. Het is een zaalkerkje met een driezijdige koorsluiting. De in 1527 door Geert van Wou gegoten luidklok hangt in de vlak voor de kerk geplaatste klokkenstoel met helmdak. De klokkenstoel komt in 1543 al in de bronnen voor, maar het huidige exemplaar dateert uit de bouwtijd van de kerk. Toen zijn ook gebrandschilderde ramen naar ontwerp van Ype Staak in de zes vensters geplaatst. Ze vertonen de wapens van prins Willem V, grietman Vegilin van Claerbergen en de Friese regeringscolleges.

Het dorp leek aanvankelijk alleen maar in omvang af te nemen, maar in de laatste tientallen jaren van de 20ste eeuw werd het ontdekt door waterliefhebbers en kwam er onder meer een wijkje rond een nieuwe havenkom.

Gorredijk is een vlekke, vanaf 1630 als kruisnederzetting aan weerszijden van weg en vaart gegroeid. Gorredijk ontstond op het grondgebied van het zuidelijker gelegen Kortezwaag. Vanuit Kortezwaag werd de vaart doorgetrokken. Daar werd turf gewonnen en de vaart was nodig om het veen te ontwateren en de turf per schip af te voeren. Bij wat toen de Trimbeets werd genoemd, werden op de plaats waar de vaart de Hereweg – nu Hegedyk en Hoofdstraat – kruiste, een brug en een sluis gelegd.

De Compagnie van Kortezwaag, die later de Opsterlandse Compagnie heette, ging voort met de winning van turf uit het hoogveen. Bij brug en sluis vestigden zich ambachtslieden, neringdoenden en kooplieden. In het midden van de 17de eeuw werd het daar al de Gorre Dijck genoemd.

In 1672/’73 waren het strategische belang op de weg van Assen naar Heerenveen en ook de economische betekenis van Gorredijk al zo groot dat er een schans werd opgeworpen. Die lag ruim om de toenmalige, kruisvormige bebouwing heen. Het was eerder een vesting dan een schans met naar alle vier zijden twee halve bastions die zo een soort hoornwerken vormden. In 1683 lieten de heren compagnons er een eerste kerk bouwen nadat de gelovigen het een jaar of twintig met een schuur hadden moeten doen.

Gedurende de 18de eeuw groeide Gorredijk uit tot een verzorgingscentrum voor de verveningen in de wijde omgeving en bovendien tot een handelscentrum in hout en granen, vooral van boekweit. Bovendien woonden er nogal wat schippers en niet alleen voor het vervoer van turf maar ook grootschippers die de zeeën bevoeren.

Aan het einde van de 18de eeuw staat in de Tegenwoordige Staat van Friesland: ‘De meeste huizen van dit Vlek zyn gebouwd in de gedaante eener dubbele Kruisbuurt, welke eene streek, ter wederzyden der vaart geplaatst, in ’t midden recht hoekig gesneeden wordt door een tweede, die aan den rydweg gebouwd is, en met eene brug over de gemelde vaart loopt.’ En er is: ‘eens ter week eene weekmarkt, te weeten des Woensdags, wanneer hier veel handel in Rogge, Boekweit enz. gedreeven wordt; hebbende deeze handel hier niet weinig toe genomen, na dat, in ’t jaar 1758, een nieuwe brug over de Kompagnons vaart, en daar over een rydweg van ’t Heerenveen herwaards was aangelegd. Waar op niet alleen de handel met die van Schooterland en Stellingwerf Oosteinde, maar ook met de Inwooners van Drenthe zeer in bloei heeft toegenomen.’ Aan de Brouwerswal, de Kerkewal en in de Hoofdstraat zijn nog verschillende panden te vinden uit de 18de en vroege 19de eeuw met onder andere ingezwenkte halsgevels.

Omstreeks 1800 draaide in Gorredijk een drietal industriemolens. In 1758 werd de brug vernieuwd en die is bekend van vroege topografische gezichten, een monumentale ophaalbrug met een homei. In 1862 is de brug nogmaals vervangen. Daarna is de brug in 1945 verwoest.

In 1821 werd de sluis voor de eerste keer vernieuwd (in 1891 en 1949 volgden veranderingen) en in 1850 is de weg naar Heerenveen verhard. Bij de brug op en nabij de hoek van de Kerkwal en de Hoofdstraat zijn in 1876 zowel het voormalige postkantoor als de voormalige boterwaag gebouwd naar ontwerp van A.J. van Beek en uitgevoerd door de Gorredijkster aannemer Egbert Roels Kuipers. Even later, in 1888 kwam een rijzig schoolgebouw naar ontwerp van gemeentearchitect H.P.N. Halbertsma tot stand, dat sinds 1961 het onderkomen is van het streekmuseum.

Gedurende de eerste helft van de 20ste eeuw breidde Gorredijk vooral uit aan en nabij het vaart- en wegenkruis, aan de wallen en onder meer de Stationsweg en de Marktstraat. Na de oorlog is de vlekke sterk gegroeid, mede doordat de woningbouwvereniging er veel activiteiten ontplooide, eerst in en bij de Schoolstraat en andere plekken. Vervolgens luidde de Compagnonsstraat een nieuwe bebouwingsas met zij- en parallelstraten het nieuwe Gorredijk in, dat vooral aan de noord- en oostzijde in enkele tientallen jaren sterk groeide. Hierbij werd veel ruimte gereserveerd voor parkachtige groenstroken.

Goutum is een terpdorp dat in de vroege Middeleeuwen is ontstaan op een zuid-noord lopende kwelderwal waarop meer (huis)terpen zijn opgeworpen. Bijvoorbeeld de duidelijk ten zuiden van het dorp in het landschap herkenbare terp Techum, waarop een fraaie kop-halsrompboerderij uit 1904 staat. Op enkele terpen hebben staten gestaan. Op de terp van Goutum zelf, ten westen van de kerk, stond tot 1882 Wiardastate, een van de grootste staten van Friesland. De terp is aan het einde van de 19de eeuw deels afgegraven, wat aan de noordzijde aan het Fjildpaad goed is te ervaren.

De Middelzee ten westen van Goutum is in de 11de eeuw bedijkt, maar was in de loop van de 13de eeuw ter hoogte van Goutum ook al dichtgeslibd. Aan en nabij de dijk, nu de Overijsselsestraatweg, staan enkele opmerkelijke boerderijen in het Goutumer Nieuwland. De stelpboerderij op nummer 16 dateert uit ongeveer 1890 en een gelede boerderij, toen een experiment voor een nieuwe bedrijfsvoering, is in 1908 in vernieuwingsstijl ontworpen door W.C. de Groot. Aan de zuidelijke zoom van het dorp staat de grote stelpboerderij Heechhiem uit 1889 met een uitgebouwde melkkelder. Verderop aan de Wergeasterdyk staan een paar fraaie stelpen.

De Middelzeedijk is een verbindingsweg geworden die in 1827 tot rijksstraatweg naar Zwolle werd verbeterd. In de loop van de 19de eeuw groeide er lintbebouwing langs. Ook de verbindingsweg van de terpbuurt met deze wegbuurt kreeg in de 20ste eeuw lintbebouwing. Op de westelijke flank van de dorpsterp was Wiardastate de representatieve kasteelwoning met grote en hoge vleugels en een hoge toren op een omgracht terrein en een poortgebouw. Had de state aan de buitenkant door zijn robuuste voorkomen een zekere weerbarstigheid, van binnen was het een en al renaissancepracht. Aan de overzijde van de door bermsloten geflankeerde weg lagen omvangrijke tuinen die bij de state hoorden.

In 1880 werd schuin tegenover de toen nog bestaande Wiardastate een pastorie gebouwd, een twee bouwlagen hoog, blank gestukadoord herenhuis met koetshuis. De woning kwam tot stand meteen ten westen van de spoedig daarna gerooide overtuin van Wiardastate. Toen heette de door bomen omzoomde en door inmiddels gedempte sloten begrensde toegangsweg naar de dorpsterp, Singel. De weg werd later Buorren genoemd.

Op de terp is in de 11de of 12de eeuw de Agneskerk gebouwd, waarvan in het tufstenen muurwerk aan de noordzijde nog grote delen in allerlei patronen zijn te zien. In de 15de eeuw zijn het koor en de zuidelijke schipmuur vernieuwd en daarna dikwijls hersteld. De vensters zijn bijvoorbeeld in de 19de eeuw nog verkleind. De zadeldaktoren met drie geledingen en decoratieve nissengroepen dateert eveneens uit die eeuw en is ook een paar keer hersteld, zoals de jaarstenen uit 1631 en 1737 vertellen. De toren draagt een luidklok die in 1511 is gegoten door Geert van Wou en Johan Schonenborch. In het interieur van de kerk hangen twee wapenborden en acht loden platen van lijkkisten van de familie Cammingha. De preekstoel en het doophek dateren uit de 19de eeuw. Het orgel is in 1894 gebouwd door de firma L. van Dam & Zn. Ten zuiden van de kerk staat een drietal in leeftijd en uitdossing verschillende middengangwoningen hoog op de terp. Een ervan uit ongeveer 1870 heeft een front met een diepe tuin naar de Buorren en een tweede front naar het kerkpad. Een andere woning uit 1894 in neorenaissancevormen is de kosterswoning met vergaderruimte van de kerk. Aan het kerkpad is er omstreeks 1900 een paardenstal bijgebouwd. In de jaren zeventig is het dorp aan de zuidwest- en oostzijde sterk uitgebreid met woonhoven.

Aan het eind van de 20ste eeuw kreeg Goutum-Noord aan het Van Harinxmakanaal gestalte, waardoor het dorp in korte tijd met bijna 1000 inwoners groeide. Het is een brede strook, geklemd tussen een open hoogspanningstracé en het kanaal, verdeeld in een zevental nagenoeg rechthoekige gebieden. Een helder geheel, ontsloten door een rechte weg en langs het kanaal met een autonome fietsroute.

Greonterp is een terpdorp van vroeg-middeleeuwse oorsprong dat geïsoleerd in het lage land te midden van meren en poelen lag. Zelfs nadat het grote Sensmeer aan de noordzijde in 1633 is drooggemalen, bleef het dorp een afgelegen positie houden. Bij benadering over de enige weg is het alsof het dorp op een eiland in de groene zee ligt. Het had alleen verbindingen over het water. Later kwam er een smalle weg naar Blauwhuis, waar het qua voorzieningen helemaal op aangewezen is. Het zijn beide dorpen waarin de bevolking het oude geloof is trouw gebleven.

Op de grietenijkaart van Wûnseradiel in de atlas van Schotanus uit 1716 is de waterrijke positie van het dorp in de uiterste zuidoosthoek van de grietenij te zien. De Tegenwoordige Staat van Friesland had in 1788 niet veel te melden: ‘een klein dorp … met eene kerk zonder toren, even ten Zuiden van den Sensmeerder Dyk, aangelegd in 1633. Voorts behooren hier onder Senshuizen en ’t buurtje Kie, wel in ’t Sensmeer en binnen den Dyk, doch op hoog land gelegen; zynde het overige land, hier onder behoorende, ten grooten deele laag.’

Er zijn tekeningen uit 1722 bewaard van staten in de buurt van Greonterp, maar op de genoemde kaart wordt Elingastate niet vermeld en is Hoytemastate onder Tjerkwerd aangegeven. Na de Hervorming is de kerk in gebruik genomen door de aanhangers van de nieuwe leer. De gehele dorpsbevolking bleef roomskatholiek; er werd nauwelijks gepreekt. De kerk raakte in verval en is in 1780 gesloopt.

Op het omgrachte kerkhof staat een klokhuis uit 1822. Het heeft een vierkante stenen onderbouw, een met leien gedekt piramidedak en bekroning door een achtkantige spits. De klok uit 1465 is gegoten door Steven Butendiic. Deze draagt het opschrift: Dum trahor audite, voce vos ad guadia vite (Hoor als ik geluid word, ik roep tot de vreugden van het leven). De bebouwing van een groep huizen en enkele boerderijen is opmerkelijk compact en zorgt voor een grote schilderachtigheid.

Grou is van oorsprong een vroeg middeleeuws terpdorp in het Lage Midden met een agrarisch karakter. Dankzij de centrale ligging tussen talrijke waterverbindingen kon het zich vanaf de 15de eeuw tot een nederzetting van handel en scheepvaart ontwikkelen. Aan het einde van de 18de eeuw wordt over het dorp geschreven: Grou ‘is een groot en vermogend dorp, liggende byna rondsom in het water; waarom men hier voorheen met geene rydtuigen af of aan kon komen. Doch voor niet veele jaaren heeft men van hier, midden door moerassige gronden, eenen rydweg aangelegd, die van eene genoegzaame hoogte is, en op den Irnzumer Rydweg uitkomt.’

Het wordt dan ook een vlekke genoemd. Het dorp ligt niet alleen aan en tussen het water, maar met allerlei vaartjes wordt het ook doorsneden door water. Het oudste gedeelte tussen Pikmeer en Rechte Grouw is dan ook wel een archipeldorp genoemd. De watertjes zijn inmiddels allemaal gedempt maar door de wirwar van straatjes is dat archipelkarakter nog te ervaren. Hoewel het dorp in de uiterste zuidwestelijke hoek van Idaarderadeel lag, werd het toch de hoofdplaats van de grietenij en later gemeente. Dat bleef het toen in 1984 de gemeenten Idaarderadeel, Utingeradeel en Rauwerderhem werden samengevoegd.

Toen het belang van de waterwegen afnam, kwam Grou niet aan maar wel nabij de Overijsselsestraatweg (1826/’27) en nog dichter bij de spoorweg Leeuwarden-Zwolle (1868) te liggen. Daarna ontwikkelde zich enige ambachtelijke en industriële nijverheid – scheepswerven, een grote industrie van houtbewerking, een zuivelfabriek en een fabriek van zuivelinstallaties – en Grou werd bovendien een gewilde woonplaats. De ligging aan het Pikmeer en waterwegen die naar Leeuwarden en het merengebied in het zuidwesten leiden, geven Grou in de 20ste eeuw alle kans om zich tot een gezellig watersportcentrum te ontwikkelen.

De dorpsuitbreiding vond aan het begin van de 20ste eeuw eerst onmiddellijk ten oosten van de oude kern plaats, voornamelijk met volkswoningen. Het is een gebied dat vrij gaaf is gebleven. Dat geldt eveneens voor de meteen na de oorlog gerealiseerde uitbreiding ten zuiden daarvan. Dat werd eveneens een karakteristieke arbeiderswijk. De andere bevolkingsgroepen bouwden hun vaak representatieve woningen in of nabij de dorpskern. Pas daarna is Grou naar het westen en het zuiden uitgebreid. Aan de autosnelweg A31 werd vanaf de jaren negentig een bedrijventerrein ontwikkeld.

In het noordelijke gedeelte van de oude kern van Grou rijst de middeleeuwse kerk op. Zij is gewijd aan Sint Pieter en grotendeels van tufsteen gebouwd in het begin van de 12de eeuw, maar de zuidelijke muur is veel later met baksteen vernieuwd. Het rondgesloten koor van de even inspringende absis is verrijkt met prachtige, slechts weinig verstoorde klimmende boogfriezen en spaarvelden. Het schip is op romaanse wijze versierd met brede spaarvelden met rondbogen, voorzien van flauw spitsbogige vensters en verhoogd in baksteen. In hetzelfde materiaal kreeg het een rondboogfries ter afsluiting. De noordgevel vormt zo een boeiend historisch tapijt. De zadeldaktoren is in de 15de eeuw opgetrokken. De koorpartij is na de Hervorming van de kerkruimte afgeschermd. Daar heeft een tijdlang het grietenijbestuur gezeteld. De kerk was toen het religieuze en maatschappelijk-politieke brandpunt van Idaarderadeel. Het interieur heeft eiken meubels waaronder twee 17de-eeuwse herenbanken met familiewapens en enkele banken met gesneden wangstukken uit de 18de eeuw. In de kerk hangen koperen kronen. Rond de kerk staat een levendige verscheidenheid aan historische bebouwing.

Tegen het midden van de 19de eeuw werd aan het centrale plein een raadhuis gebouwd. Het kreeg een rustige neoclassicistische voorgevel met een door gegroefde, ionische pilasters geflankeerde ingangspartij en een kroonlijst op klossen. Het dorpspark aan de Parkstraat is in 1893 in opdracht van de hervormde gemeente naar ontwerp van Gerrit Vlaskamp tot stand gekomen achter de in 1858 aangelegde begraafplaats. Bij de ingang staat een door J.H. Schröder ontworpen borstbeeld van Eeltsje Halbertsma. Even ten westen daarvan staat het in 1942 in Delftse Schoolstijl door J.H. Kropholler ontworpen nieuwe raadhuis dat ook al niet meer als zodanig in gebruik is.

Gytsjerk is een streekdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan op de zandrug waar ook de andere dorpen van de Trynwâlden – Oentsjerk en Aldtsjerk en waar Mûnein en Roodkerk wel eens bij worden gerekend – op liggen. Oorspronkelijk bestond het dorp uit verschillende buurten en verder verspreide bebouwing. Op de grietenijkaart van Tytsjerksteradiel in de Schotanus-atlas uit 1716 bestaat Gytsjerk zelfs nog uitsluitend uit verspreide agrarische bebouwing, waarbij helemaal in het westen, buiten de eigenlijke streek de kerk is gelegen.

Ten zuiden van het dorp ligt het onregelmatige plassengebied van de Rijd waardoor het dorp van Ryptsjerk is afgesneden. Ongeveer tien jaar later werd de verbinding met bruggen gelegd, waardoor door deze dorpen een verbinding over de weg van Leeuwarden en Dokkum tot stand was gekomen. Met de Giekerkervaart kwam er overigens ook een waterverbinding met de Murk en de rest van het Friese waterwegennet. Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit het midden van de 19de eeuw bestaat Gytsjerk nog steeds uit verspreide bebouwing en heeft zich bij de doorgaande weg nog geen buurt gevormd. Wel is met de Kanterlandseweg ook een verbinding tot stand gekomen naar het westen, naar Wyns en Lekkum.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd geschreven: ‘een dorp benoorden ’t watertje de Ryd, door het welke, omtrent het jaar 1727, op twee plaatsen een rydweg, met bruggen voorzien, gelegd is. Dit dorp is grooter dan de voorige Oenkerk…. De kerk heeft hier den toren niet ten Westen, maar, gelyk Wirdum, aan den Zuidkant. De landeryen komen nagenoeg overeen met die der voorige dorpen, en zyn van eene groote uitgestrektheid; ten Oosten liggen de bouwlanden … westwaards, heeft men weidlanden, en by de laatste ook eenige vogelkooien, aan het water de Wielen, in welke veel watergevogelte gevangen wordt. Hier ziet men ook de overblyfselen van verscheiden oude staten, en een korenmolen aan den rydweg, die van hier, over de Ryd, voorby Ryperkerk, loopt naar de Zwarteweg. … De Kerkvoogdy van dit dorp is zeer vermogend.’

Op het eerste gezicht lijkt de kerk niet uit een ruime beurs betaald, omdat het van alle kanten een historisch tapijt van aanpassingen en verbouwingen laat zien. Voor wie het wil zien juist een grote rijkdom. De kerk dateert uit het einde van de 12de eeuw en heeft een houten geveltoren uit de eerste helft van de 19de eeuw en een uitwendig vijfzijdig gesloten koor dat aan de binnenzijde halfrond is. In de noordgevel en het koor zijn grote gedeelten van de oorspronkelijk tufstenen kerk aanwezig. De geleding van het muurwerk van het koor is opmerkelijk. De bovenste zone bestaat uit vakken die door slanke rood zandstenen kolonnetten met geprofileerde bases en ringvormige kapitelen zijn geaccentueerd en bekroond door een rondboogfries. De grote vensters in de zuidgevel zijn in de 18de eeuw aangebracht en zorgen voor een goede lichtval op de interessante inventaris. Die bestaat uit een preekstoel met doophek, een herenbank uit het midden van de 18de eeuw en in het koor: grote rouwborden uit de 18de eeuw.

Er hebben bijna honderd zuivelfabrieken in Friesland gestaan die vrijwel allemaal zijn gesloten en nieuwe functies kregen. Gytsjerk heeft een van de gaafst bewaarde complexen, ten zuiden van het dorp. De fabriek is in 1896 gesticht en in 1921 verbouwd en uitgebreid. Bij de fabriek staan niet alleen een directeurswoning in neorenaissancestijl, maar ook een reeks arbeiderswoningen en een watertoren. De Rinia van Nautaweg is de weg die van de fabriek naar de dorpskern voert. Daaraan staan verspreid enkele boerderijen en een buiten uit omstreeks 1950 op de plek van het oude Poelzicht. Verder een flink aantal notabele woningen, dwarsgeplaatste woningen voor notabelen en renteniers met een versierde middenpartij. Ook zijn ze in de kern van het dorp en aan de Canterlandseweg te vinden.

Na de Tweede Wereldoorlog is het dorp ten zuiden van de Canterlandseweg sterk uitgebreid, vooral vanaf het einde van de jaren zestig toen Gytsjerk werd ontwikkeld als dorp voor forensen uit vooral Leeuwarden.


Nieuwe encyclopedie van Fryslân voor slechts € 29,90 incl. verzenden!

Bijna 8 kilogram aan kennis over Friesland! Wees er snel bij want op is op.

De Nieuwe Encyclopedie van Fryslân is een onmisbare aanvulling in de boekenkast voor iedereen die gek is van Fryslân en meer wil weten van deze provincie. Op 15 september 2016 verscheen de vierdelige encyclopedie die rond de 3000 pagina’s telt, 11.000 trefwoorden bevat en ruim 8 kilo weegt. De encyclopedie staat bomvol actuele kennis over Fryslân en is een echte pageturner geworden.

Voor al diegenen die dit standaardwerk over Fryslân altijd al hadden willen hebben! Nu voor een wel heel speciaal prijsje! Maar let op! Op = Op!