De 412 dorpen van Friesland

De 412 dorpen van Friesland

Er zijn meer dan vierhonderd dorpen in Friesland te vinden, van groot tot klein.

Waar je je ook bevindt in de provincie, overal zie je aan de horizon in alle windrichtingen kerktorens en -torentjes staan. Allemaal vertegenwoordigen ze een van de Friese dorpen. Zonder uitzondering dorpen met een eigen verhaal, traditie en een lange historie. Somige zelfs met een eigen taal zoals de dorpen in Het Bildt of de Stellingwerven. Daar praat men Bildts en Stellingwerfs. In de omgeving van de dorpen vaak talloze kleine of grotere boerderijen van het type Stjelp of Kop-hals-romp. Per regio hebben deze boerderijen vaak een speciaal type uilenbord dat hoort bij het gebied.

Drachten en Heerenveen zijn zondermeer de grootste dorpen van Friesland. Leons wellicht het kleinste met haar kerk, woonhuis en boerderij (zie foto). Groot of klein, allemaal hebben ze hun eigen interessante verhaal en ontstaansgeschiedenis. Hieronder zetten we dit graag voor u op een rij.

Om een bepaald dorp te vinden klikt u op de bijbehorende beginletter. Binnenkort voegen we meer zoekmogelijkheden toe aan deze pagina.

Kies de beginletter


Teerns is een dorp dat van de geschiedenis ongelijk heeft gekregen. Oorspronkelijk hoorde het als buurt bij Goutum, maar toen het een eigen kerkgebouw kreeg, werd het een zelfstandig dorp. Nadat de kerk weer was afgebroken resteerde een kerkhof met een klokkenstoel. Maar die zijn er zelfs niet meer.

Ten oosten van het kleine Teerns is nabij het drukke vaarwater de Nauwe Greuns een buurt gevormd die nog steeds bestaat en de naam van het oude dorp nog draagt.

Dat Teerns is een buurt van een boerderij en een aantal huizen langs de Hempenserdyk en enkele huizen en een loods aan de Nauwe Greuns. En een brug. Richt in Hempens de kerktoren zich in alle eenvoud in hemelse richting, in Teerns ligt een ijzeren draaibrug heel aards de twee dorpen te verbinden. In een geschrift van 1463 wordt al een ‘ossenbrug’ genoemd. Bij een volgende vermelding in 1584 is sprake van een draaihout en nog later van een pontje en een schouw voor de overzet.

Het meeste transport ging toen ook over het water. De Nauwe Greuns vormde de verkeersverbinding van de dorpen Hempens en Teerns met Leeuwarden. Deze vaart was zelfs de belangrijkste verkeersverbinding van Leeuwarden met het zuiden.

Nu ligt er een in 1890/’91 geconstrueerde geklonken en gelaste ijzeren draaibrug met een symmetrische balans op een ronde pijler. De liggers zijn door middel van ijzeren jukconstructies met trekstangen en stelschroeven opgespannen. Aan de Teernser zijde ligt een vast bruggedeelte. De draaisteiger, een kwartrond plankier, ligt aan de andere kant van de brug. Over deze steiger is het mogelijk om met handkracht de brug open en dicht te doen. De Hempensermeer ten zuiden van Hempens en Teerns is in 1784/’85 drooggemalen. De geschiedenis heeft voor een merkwaardig contrast gezorgd. De polder is nooit weer onder water gezet, maar noordelijker is een nieuwe plas gegraven die juist naar het andere dorp is genoemd: Teernserwielen.

Ter Idzard is een lang streekdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan in de streek van Weststellingwerf waar de Tsjonger in het noorden en de Linde in het zuiden het dichtst bij elkaar komen. In de drie kilometer lange streek met losse bebouwing staat ongeveer in het midden een concentratie van gebouwen – vanouds De Bult geheten – waar ook het dorpshuis (met deze naam) en enkele bedrijfsgebouwen deel van uitmaken.

De grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 laat zien dat de doorgaande weg – nu de Idzerdaweg – lommerrijk is en dat ten zuiden enkele bospercelen liggen. Vooral in het oosten van het dorpsgebied liggen ze en helemaal in de oostelijke flank stond de Idzerdastins. Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 staat die aangegeven, maar op die van Eekhoff uit 1850 staat de stins als voormalig vermeld. In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 vermeld: ‘een zeer vermaaklyk Dorp … aan den rydweg van Olde Holtwolde naar Olde Berkoop, heeft eene Kerk zonder toren, hangende de Klok, als die van Nye Holtwolde, in een houten Klokhuis. … Dit Dorp heeft ongetwyffeld zynen naam gegeeven aan het geslagt van Idzerda, het welk hier, ten tyde der troebelen, een sterk stins heeft gehad, in het Noordoosten des Dorps. … Het oude Stins vervallen zynde, is daar voor, by onzen tyd, een ander huis, wel van minder omtrek, doch in eenen meer hedendaagschen smaak, opgebouwd door de Familie van Ter Wisga. … De Zuidelyke landen deezes Dorps zyn bouwlanden, … terwyl de Noordelyke, laag en veenlanden zyn, die tot aan de Kuinder … loopen.’

De kerk is gewijd aan Sint-Bonifatius en dateert van omstreeks 1500 en heeft ongetwijfeld een voorganger gehad. Lange tijd is zij torenloos gebleven maar in 1903 kwam er een nieuwe westgevel met geveltoren, waarin de klok kon worden gehangen. Het interieur bevat een drietal gepolychromeerde, zandstenen epitafen van de familie Idzerda uit 1531, 1603 en 1620, alle in varianten van de renaissancestijl.

Terband is een streekdorp dat deel uitmaakt van de dorpenreeks – van west naar oost – Terband, Luinjeberd, Tjalleberd en Gersloot, die De Streek van het oude Aengwirden vormen. Ze zijn met het noordoostelijke gedeelte van Heerenveen in 1936 bij Schoterland gevoegd om de gemeente Heerenveen te vormen.

Terband ligt het dichtst bij het grote Heerenveen, waarvan het noordoosten tot de herindeling met Crackstate en de rechtbank onder Terband viel. Dat is zelfs nog te merken aan vroege volkshuisvesting in het noorden van Heerenveen waar de huizen in de Pastoriestraat en omgeving, in 1918 en 1920 ontworpen door de gemeentearchitect van Aengwirden K.R. Post, een dorpse sfeer uitstralen. Ook hoorde de vrij goed bewoonde streek Spitsendijk ten noorden van Terband tot het dorp, evenals in het westen het gebied tussen Nieuwebrug in het noorden en Terbandsterschans in het zuiden, waar tijdens de Tachtigjarige Oorlog een verdedigingsschans heeft gelegen. Eerder stond in het dorpsgebied het klooster Mariënbosch. Het in het midden van de 19de eeuw verschenen Aardrijkskundig Woordenboek van Van der Aa meldde: ‘De oude kerk, welke vóór de reformatie, aan de H. Catharina was toegewijd, werd voor de fraaiste van de geheele grietenij gehouden. Deze, bouwvallig geworden zijnde, is echter, in het jaar 1845, door eene nieuwe vervangen, welke, naar het vernuftig ontwerp van den Heer T. Romein, Architect der stad Leeuwarden, gebouwd, den 21 Augustus van dat jaar is ingewijd.’ De oude kapel zou uit 1315 dateren en het nieuwe gebouw wordt door het zuivere en evenwichtige neoclassicisme hoog gewaardeerd. De kerk staat niet zonder effect op een fraai, ruim kerkhof.

Ook bij Terband is het land af- en uitgeveend, eerst ten zuiden van de Aengwirderweg de hoge venen en daarna op grootschalige wijze de lage venen ten noorden van de weg. Omstreeks 1850 was het gebeurd en hadden de verveningen een waterig onland achtergelaten waartussen De Streek als een rafelige kade resteerde. Ook hier zijn de landen ingepolderd en in cultuur gebracht.

Terherne is een oud waterdorp op een zandopduiking bij de oostelijke hoek van het Sneekermeer. Het ligt eigenlijk op een eiland tussen dit meer en het Terhornstermeer en de Terhornster- en Terkaplester Poelen. De nederzetting is gegroeid bij de oude Slachtedijk die ten zuiden van de Nieuwe Wetering lag. ‘De Buurt is geheel zonder order aangelegd, hoewel taamlijk groot’, werd aan het einde van de 18de eeuw geschreven en nog heeft het dorp een verrassende structuur.

In het noorden ligt, in een gebied waar zich de afgelopen decennia watersportbedrijven hebben gevestigd, een grote ophaalbrug over de nieuw gegraven Nieuwe Zandsloot. Dichter naar de dorpskern ligt de weer herstelde flapbrug naar oud model over de Zandsloot, waar aan De Stripe kleinschalige bebouwing ligt. Daarna meandert het Koailân en de Gravinneweg, de doorgaande weg richting Joure, door het dorp. De Syl leidt naar recreatiegebieden aan de oever van het Sneekermeer.

Nabij deze hoek rijst de vermaning van de doopsgezinden op, een in wezen eenvoudige zaalkerk met een bijzonder sierlijk front, in 1864 ontworpen door de Sneker architect A. Breunissen Troost. De voorgevel wordt verlevendigd door penanten, kolommen en pinakels in metselwerk en pleister en het voorterrein wordt omvat door een fraai smeedijzeren hek.

Aan de andere zijde maken de Buorren een lus door het dorp. Daar stond de middeleeuwse kerk met een toren met zadeldak, die was gewijd aan de Heilige Laurens. Het gebouw is in 1874 afgebroken om op dezelfde plaats ruimte te scheppen voor een nieuw kerkgebouw naar ontwerp van de Leeuwarder architect J.I. Douma. Het is een veel eenvoudiger kerkgebouw dan dat van de doopsgezinden, maar het is wel voorzien van een toren met een naaldspits. Aan de Buorren, maar ook elders, staan grote dorpswoningen van het notabele type, maar ook de kloeke herberg de Zevenwouden, een afgeblokt gepleisterd pand van twee bouwlagen. De eerste naoorlogse uitbreiding vond naar het zuiden plaats, de recente tussen de Zandsloot en de Nieuwe Zandsloot.

Terkaple is een vaartdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan. Het is een van de dorpen in de Lege Wâlden, de lage waterstreek ten zuidoosten van het Sneekermeer met zijn poelen. Het was tot in de 19de eeuw uitsluitend over water te bereiken. Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff (1849) staat een pad uit de richting Joure naar Terhorne gestippeld aangegeven, met een overzet op de plaats waar nu de Herenzijl ligt, maar dat was alleen voor licht lokaal verkeer te gebruiken.

Op zowel de kaarten van 1718 als die van 1849 blijkt het een kleine agrarische nederzetting met een kerk en de Oenemastins. In 1788 stond in de Tegenwoordige Staat van Friesland: ‘dit Dorp heeft eene Kerk, maar geen’ toren; by de Kerk staan eenige verstrooide huizen, en ten Noordwesten van dezelve stond weleer Oenema Stins, ’t welk in den aanvang deezer eeuw nog in zyne Hovingen en Cingels lag, … schoon van zyn voorig aanzien ganschelyk beroofd. … Dit Dorp … is voorts niet onaangenaam, wegens de zeer naby gelegen vischryke Kappelster Poelen.’

Het kerkje is in 1854 gebouwd ter vervanging van een ouder bedehuis dat van gewelfschilderingen was voorzien. De kerk heeft een driezijdig gesloten koor en een kleine geveltoren die bekroond wordt door een elegant, opengewerkt koepeltje. In de kerk liggen twee belangrijke Oenema/Roorda-zerken in renaissancestijl, een decoratieve door Pieter Dirxsz. (1570) en een portretzerk (1610) door Jacob Lous.

Op de plaats van de Oenemastins staat een boerderij met een wapensteen van de Oenema’s en in de keukenkamer een grote renaissance schouw. In de omgeving van de kerk, met pastorie, staat een reeks boerderijen. Zuidelijker ligt een ophaalbrug over de vrij brede Heremavaart en daarna staat opnieuw een in de 19de eeuw gegroeide streek van burger- en arbeiderswoningen aan deze sloot. De beide zijden van de weg richting Akmarijp zijn vervolgens ook bebouwd geraakt en daar kwam een tweeklassig schooltje tot stand. Terkaple is een dorp met twee kernen.

Ternaard is een komdorp waarvan de oorsprong nog niet bevredigend is verklaard. Er zijn in de Middeleeuwen terpen geweest, maar dat waren mogelijk slechts huisterpen. Het kerkhof lijkt zich nauwelijks boven het maaiveld te verheffen. Wel lag Ternaard op een strategische samenkomst van vaarten en wegen. Naar het zuiden toe de Ternaardervaart die voorbij Hantum voortgezet wordt als Hantumervaart naar Dokkum. Naar het oosten met een vaart richting Wierum en Nes.

In de door kaarten en beschrijvingen gedocumenteerde tijd is Ternaard al een flink dorp en de geschiedenis van de nederzetting zal stellig verder teruggaan dan de late Middeleeuwen, wat wel is beweerd. Aan de randen en in de omgeving van Ternaard hebben belangrijke adellijke huizen gestaan. Aan de oostkant het eenvoudige Aylvastate en in het zuiden het grote Herweystate. Ze zijn beide gesloopt. Op het terrein van de laatste is in 1901 het station van de lokaalspoorweg gebouwd.

De grote gotische dorpskerk dateert uit het tweede kwart van de 16de eeuw. De toren met ingesnoerde spits is in 1871 gebouwd in de voor die tijd decoratieve eclectische stijl. De kerk is eenbeukig en heeft een vijfzijdige koorsluiting en is geleed door steunberen aan weerszijden van gevelvakken met grote, licht spitsbogige vensters. De kerk bezit een gaaf midden 17de-eeuws interieur met een lambrisering, een preekstoel met doophek voorzien van een fraaie koperen doopboog, een drievoudige herenbank van de familie Aylva en een avondmaalstafel met bijbehorende banken. De eenvoudige doopsgezinde kerk uit 1850 bezit een klein geveltorentje. De gereformeerde kerk is uit 1921 en een kenmerkend bouwwerk van de in deze streken actieve architect Ane Nauta.

Schuin tegenover de kerk is in 1865/’66 het raadhuis van Westdongeradeel gebouwd. Een gebouw van eenvoudige deftigheid met een voor het souterrain gebouwde bordestrap naar de omlijste ingang van de beletage. Ten westen van de kerk zit in een huis een grote gevelsteen met de plattegrond en het profiel van een vestingstad, mogelijk Rijssel (Lille).

Teroele is een waterdorp aan de oostelijke oever van het Koevorder Meer waar de boerderijen met opvaarten naar waren ontsloten. Het is altijd het kleinste dorp van de grietenij geweest. Het oudste kaartbeeld, de grietenijkaart van Doniawerstal uit 1718, laat een niet al te grote reeks van boerderijen zien die in hun midden een kerk hebben. In de zuidelijke hoek van het gebied, bij het Grote Idskenhuizermeer, is de bebouwing iets dichter dan die van de waterstreek naar het noorden.

In 1788 meldde de Tegenwoordige Staat van Friesland: ‘dit Dorp ligt in ’t laagland … en strekt zich, Westwaards, over de Koevorde, uit tot aan Woudsend. In ’t begin deezer eeuw zag men hier nog eene Kerk, die naderhand is afgebroken. Weleer was hier zeer vermaard het aanzienlyk geslagt van Hettinga, en eene State van dien naam.’ De boerenstreek aan de andere zijde van het meer is met het gedeelte dat bij Idskenhuizen hoorde het dorp Koufurderrige gaan vormen. Na de gemeentelijke herindeling van 1984 bij Wymbritseradeel is gekomen. Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit het midden van de 19de eeuw zijn de boerderijen nog steeds alleen over water ontsloten, al loopt er langs de boerderijen een pad. Er ligt een zet over de Nieuwe Vaart die de Teroelster Zypen – nog steeds een plasgebied ten oosten van de streek – met het Koevorder Meer verbindt.

De zuidelijke hoek bij het Grote Idskenhuistermeer hoort officieel bij Idskenhuizen, maar ruimtelijk bij Teroele. Daar staat een aantal boerderijen aan inhammen en opvaarten bij elkaar en zijn een paar recreatiewoningen op de oevers gebouwd. Noordelijk ligt aan de oostkant van de weg met de naam Dijken het oude, omgrachte kerkhof, waar tot aan het begin van de 18de eeuw een kerk stond. Er zijn aanwijzingen dat hier al omstreeks 1600 een klokkenstoel stond. De luidklok die de huidige stoel draagt is in 1621 gegoten door Jan Burgerhuys. De constructie is enkele malen vernieuwd, onder meer in 1723 en laatstelijk in 1974.

Tersoal is een van de dorpen van de Lege Geaen, verkort de Legean, ten zuidoosten van de voormalige Middelzee, even noordoostelijker dan Sibrandabuorren. De schilderachtige kern wordt gevormd door de kerk en omgeving. Zij ligt ten zuiden van de doorgaande weg, in een setting van oud geboomte en op een betrekkelijk ruim kerkhof met haag. Met de bebouwing om het kruispunt met de Wietsterwei en de omliggende buurtjes aan de zuidzijde en zuidoostzijde is het wel herkenbaar als een terpdorp. Maar ook hier is het dorp, net als Sibrandabuorren, uitgerekt tot streekdorp. Dat is vooral aan de zuidwestzijde gebeurd, de Suderbuorren die vroeger een aparte buurschap vormden met daar ook een kerk van de afgescheidenen.

Dit dorp was net als de andere dorpen van de Legean naar alle kanten met vaarten ontsloten, vooral naar de Oudvaart. Halverwege het volgende dorp Poppenwier loopt de Bangavaart, die helemaal bij de noordwestelijke punt van het Sneekermeer met de Soalstersyl verbinding met het grootscheepsvaarwater biedt.

De beperkte omvang en het geringe aantal inwoners van Tersoal in het verleden zijn af te lezen aan de fraai gelegen kleine kerk die in 1838 de oude, aan Sint Vitus gewijde kerk, verving. Die vernieuwing zou onder leiding van de Sneker bouwmeester Pieter Rollema gebeurd zijn. De verhouding van kerk en toren is daardoor merkwaardig geworden. Hoewel de kerk bij die bouwactiviteiten iets ingekort schijnt te zijn en de toren niet buitengewoon robuust is, oogt het kerkje erachter als een kapel. In vergelijking met de oude kerk is het nieuwe gebouw acht meter korter. Dit kerkje heeft in de 19de eeuw een uiterst eenvoudige uitdossing gekregen: een ongeleed schip met twee grote spitsboogvensters en een driezijdige koorsluiting met twee vensters in genoemde vorm. De oorspronkelijke toren uit vermoedelijk de 14de eeuw is zonder enige sier, maar wel met kleine, rondbogige galmgaten aan alle zijden, opgetrokken van rode kloostermoppen. In de toren is de toegang tot de kerk opgenomen.

Terwispel is een streekdorp dat voor de verveningen in de 19de eeuw een dorp in een zeer vruchtbare streek werd genoemd. Met in het noorden tot het Oud- of Koningsdiep – de bovenloop van de Boarn – goede weilanden en ten zuiden hoog, vruchtbaar bouwland. Tussen de rijweg en de noordelijker lopende Oude Dijk was het land al vroeg vergraven en daar stond juist de kerk. In het zuidoosten hoorden de buurt Trimbeets – nu horend bij Gorredijk – en ten zuidwesten de buurt Klieze (of Klidse, Klisse) waar ook al vroeg land was vergraven, bij Terwispel. Verder in het westen hoorde ook de streek waar Tijnje zich zou ontwikkelen bij dit dorp.

In 1848 werd ten oosten van de buurt de Nieuwe Vaart gegraven die voor een goede verbinding met Gorredijk zorgde en die ten noordwesten van Terwispel bovendien de vervallen middenloop van de Boarn verving. De lage verveningen brachten een sterke groei teweeg. Woonden aan het begin van de 19de eeuw ongeveer 500 mensen in het dorpsgebied van Terwispel, in 1895 waren het er 2400. De groei vond vooral plaats in de omgeving van de intussen al vernieuwde ophaalbrug over de Nieuwe Vaart. Terwispel kreeg met de waterbuurten Kolderveen en Spaltenbrêge de vorm van een kruisdorp met bebouwing aan de oude Streek en aan de vaart. Op de hoek bij de brug werd een coöperatieve zuivelfabriek gesticht. De buurschap Tijnje ging na een sterke groei een toekomst als zelfstandig dorp tegemoet.

De hervormde kerk is in 1864 gebouwd op de plaats van de oude kerk. Het is een zaalkerk met een driezijdig gesloten koor en door lisenen gelede muren waarin vrij grote rondboogvensters staan. De toren is ingebouwd en wordt in de westelijke gevel met drie grote rondboogvensters eveneens door lisenen gemarkeerd. In de toren hangt een klok, in 1694 gegoten door Petrus Overney. De toren wordt bekroond door een ingesnoerde spits. Dorpsuitbreidingen hebben aan de noordwestelijke zijde (Smidte) en de zuidoostelijke zijde (Mounesleat/Visserwei) plaatsgevonden.

Tijnje heeft zich als streekdorp pas in de tweede helft van de 19de eeuw gevormd op het grondgebied van het dorp Terwispel en heeft de zelfstandige status als dorp pas omstreeks 1915 gekregen. Op de kaart Schotanus van de grietenij Opsterland uit het begin van de 18de eeuw is op de plaats waar Tijnje zou ontstaan nog niets aangegeven. Op de kaart uit de atlas van Eekhoff uit 1848 bestond het dorp uit weinig bebouwing aan weerszijden van een weg die tussen de uitgeveende plassen liep: de Hooiweg die vanuit het zuiden van Luxwoude kwam.

Bij het latere dorp staat ‘Luxter Tinie’ aangegeven. Er viel toen weinig te hooien, buiten de wegen was het allemaal water. Die wegen waren de Rolbrêgedyk naar het noorden, richting Beets en de Riperwei richting Ulesprong. Het droogmalen en het in cultuur brengen van de landerijen is een moeizaam proces geweest dat in de 20ste eeuw pas echt tot resultaten leidde. Toch werd al in 1890 een hervormde kerk in de buurschap gebouwd. Het was een uiterst eenvoudige zaalkerk met een rechte sluiting en een grauw gepleisterde voorgevel. De kerk is buiten gebruik.

Ten oosten van de Breewei is in 1894 een algemene begraafplaats aangelegd. Het gebied heeft een vijver bij de ingang, fraaie beplantingen en een klokkenstoel met een helmdak waarin een klok uit 1952 hangt. De gereformeerde kerk aan de Rolbrêgedyk is in 1921 tot stand gekomen, een merkwaardig en zeldzaam bouwwerk dat geheel van gewapend beton is opgetrokken. Er is in 1915 aan de Warrewei een Coöperatieve zuivelfabriek gesticht die met directeurswoning een late vernieuwingsstijl vertoont.

De oude veenkanalen Tynjerak en Skiterak alsmede de Wijde Wispel zijn in 1956/’57 gedempt. Hierdoor is het karakter van het veendorp, doorsneden van vaarten en wijken, verloren gegaan en er zijn royale ruimten in de dorpskom gevormd. Na de oorlog heeft het dorp aanzienlijke uitbreidingen gekregen aan vooral de zuidwestzijde, waar de autoweg tussen Gorredijk en Akkrum als een winkelhaak omheen loopt.

Tirns is een klein terpdorp aan de Franekervaart. Over de vaart ligt een karakteristieke flapbrug. Het dorp ligt op een hoek in de zuidelijke hemdijk van de Middelzee. Bij het dorp behoort de buurschap Anneburen die ooit een hoge wier bezat en vrij dicht bij de Slachtedyk ligt. Van de terp is weinig meer te merken. Wel staat de kerk op een hof waar de doorgaande weg als een winkelhaak omheen buigt en dat kan een aanwijzing zijn van hoe het profiel van de terp verliep. Deze weg wordt net als de oevers van de vaart omzoomd door buurtjes met bescheiden bebouwing.

Het fraai gelegen kerkje is in het laatste jaar van de 17de eeuw gesticht ter vervanging van een ouder godshuis, dat gewijd was aan Lambertus. De twaalfjarige Duco Gerroldus Martena van Burmania legde de eerste steen, zoon uit het geslacht dat op Epemastate in het nabijgelegen Ysbrechtum resideerde. De stichtingssteen zingt de lof van het geslacht. In de westelijke gevel zijn kloostermoppen toegepast. Het is niet bekend of dat al in 1699 is gebeurd of in het midden van de 19de eeuw toen er op die gevel een charmante neoclassicistische dakruiter is geplaatst. Inwendig heeft de kerkruimte een houten tongewelf. De kansel uit het einde van de 17de eeuw draagt het wapen Burmania; het doophek met gewrongen balusters en een overhuifde herenbank dateren uit dezelfde tijd. Tirns was al vroeg oecumenisch: in de kerk liggen twee rooms-katholieke priesters uit het begin van de 19de eeuw begraven.

Een kilometer zuidelijker stond het klooster Thabor, nog herkenbaar aan de grote terp met een boerderij. Het was een priorij van augustijner koorheren, gesticht in 1406 door een Sneker hoofdeling die zelf in zijn klooster trad. Dit klooster is bekend gebleven omdat er enkele kroniekschrijvers werkten, van wie de abten Worp en Petrus de bekendsten zijn met zeer waardevolle gegevens over Fryslân in de vroege 16de eeuw. Het klooster is in 1572 verwoest door de Geuzen.

Tjalleberd is een streekdorp dat deel uitmaakt van de dorpenreeks – van west naar oost – Terband, Luinjeberd, Tjalleberd en Gersloot, die De Streek van het oude Aengwirden vormen. Ze zijn in 1936 bij Schoterland gevoegd om de gemeente Heerenveen te vormen.

Tjalleberd was de hoofdplaats van Aengwirden. De Tegenwoordige Staat van Friesland meldt hierover: ‘Tjalleberd is ’t grootste Dorp der Grieteny, ten Westen van Gersloot, ongemeen vermaakelyk in ’t geboomte en in de hooge bouwlanden gelegen. Hier vindt men eene kerk, doch ook zonder toren …. Ook is hier eene Herberg voor den reizenden man, en daar in eene Rechtkamer; hoewel het recht ’s Dingsdags wordt gehouden op ’t Heerenveen.’

De oude dorpen en hun landerijen langs de Aengwirderweg gaan gedurende de 18de en 19de eeuw helemaal over de kop. Eerst werd turf uit de hoge venen ten zuiden van de weg gewonnen en later zijn de lage venen ten noorden van de weg aangepakt. In het midden van de 19de eeuw is de turfwinning voltooid. Het had veel werk gebracht en weinig welvaart. De verveningen lieten een waterig onland achter waartussen De Streek als een rafelige kade resteerde. Het in cultuur brengen van onland, het bouwen van gemalen en de aanleg van wegen brachten opnieuw werk en structuur in De Streek.

De dorpskerk wordt al in 1315 vermeld. In 1626 kwam er een nieuwe kerk op de plaats van de oude. In 1742 is in opdracht van grietman Martinus Bouricius opnieuw sprake van herbouw en in 1825/’26 is de kerk aan de noordzijde uitgebreid met een dwarspand dat net als de koorpartij driezijdig gesloten werd. In de houten geveltoren hangt een in 1670 door Petrus Overney gegoten klok.

Door naoorlogse nieuwbouw heeft zich rond de kerk bijna een dorpskom ontwikkeld. Ten westen van de kerk staat een oude stenen loods voor de brandweer. Recent is een nieuwe brandweerkazerne gebouwd. In Tjalleberd staat ook een doopsgezinde kerk, een eenvoudige zaalkerk uit 1871.

Tjerkgaast is een streekdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan op een glaciale stuwwal, een uitloper van die in Gaasterland. Rondom het dorp liggen lage landen en door het dorp loopt de oude weg die van Stavoren door Gaasterland naar Doniawerstal voert. Op de grietenijkaart van Schotanus staat het als een redelijk bebouwde streek aangegeven met in het westen Kleine Gaast en in het oosten Wollegaast, buurten op dezelfde stuwwal.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 gemeld: ‘Tjerkgaast, als of men zeide Kerkheuvel, is een goed Dorp. … De kerk, met een klein spits torentje voorzien, staat op het midden van den zandigen heuvel, op welken dit Dorp gebouwd is, aan den rydweg naar Sloten. Tusschen beiden ligt het buurtje kleine Gaast, alwaar een Wier het overblyfzel van een State is. In ’t Noordoosten vindt men nog een buurtje, de Wollegaast genoemd, beide insgelyks op heuveltjes gelegen. … Oudtyds lag hier Solkama State, die reeds van overlang verdweenen is. Rondom de kerk, op de hoogte, heeft men goed korenland; doch de overige landen zyn laag: men vindt ’er achttien kleine Polders, binnen welke goed weiland is; doch de jaarlyks onderloopende Buitenlanden zyn zeer dor en moerassig.’ De kerk met een driezijdig koor en een houten geveltoren is in 1703 gebouwd ter vervanging van een voorgangster. Rond de kerk is enige komvorming opgetreden met gevarieerde bebouwing veelal uit de late 19de of vroege 20ste eeuw.

De buurschap Wollegaast is in 1848 doorsneden door de rijksweg van Sneek naar Lemmer. Bij de kruising Spannenburg is spoedig de herberg ‘Het Wapen van Friesland’ verrezen. Een gebouw dat een neoclassicistische, op dorische zuilen rustende middenopbouw kreeg met toscaanse pilasters en een fronton. Deze is samengesteld uit onderdelen van de in 1945 in Langweer afgebroken Doumastate. Later is Spannenburg ook nog doorgraven door het Prinses Margrietkanaal. In 1970 verrees er de ruim 80 meter hoge straalverbindingstoren en al eerder werd een installatie van het waterleidingbedrijf gebouwd die vaak is verbouwd en uitgebreid.

Tjerkwerd is een dorp met een dubbel karakter. Het is een terpdorp met een compacte bebouwing in een wirwar van smalle straatjes met 19de-eeuwse woningen en de kerk. Maar het heeft ook een langgerekte waterbuurt langs de Workumer Trekvaart met bebouwing waarin nette woonhuizen van omstreeks 1900 domineren en waar de gereformeerde kerk met een hoogst decoratieve voorgevel plaats kon krijgen.

Het Van Panhuyskanaal komt als vrij jonge waterverbinding van Makkum naar het achterland bij Tjerkwerd op de Trekvaart uit. Ten noorden liggen de bij Tjerkwerd horende buurschappen Eemswoude en Baburen en ten zuiden, aan weerszijden van de Hemdijk, Jonkershuizen en Arkum. Aan de vaart staat de pastorie uit 1748 die verschillende malen is verbouwd.

Het muurwerk van de oude kerk dateert deels mogelijk nog uit de 12de eeuw, maar in 1888 is het kerkgebouw vernieuwd of ommetseld. Tjerkwerd kreeg toen ook een echte kerktoren met spits; de oude had niet veel voorgesteld. Binnen bezit de kerk fraai meubilair, waarvan de herenbank en vooral de preekstoel met verfijnd gesneden bijbelse taferelen de hoogtepunten vormen.

Omdat de Cammingha’s naast het eiland Ameland en flinke bezittingen in Leeuwarden ook in Wûnseradiel grote belangen hadden, woonden de laatste Cammingha’s als grietmannen van Wûnseradiel op Waltastate in Tjerkwerd. Die is omstreeks 1800 gesloopt en er staat nu een robuuste boerderij. In de kerk is onder de orgelgalerij een groot grafmonument te vinden, de restanten van een grote tombe met opbouw. Watse van Cammingha was bij zijn dood (1668) zeer vermogend. Rixt van Donia bleef als rijkste vrouw van Friesland achter. Zij kon zich dus een kostbaar grafmonument permitteren met zelfs portretbustes van zichzelf en haar man in marmer. Tijdens de revolutie die de Bataafse Republiek inluidde is het monument vernield, maar enkele tientallen jaren later is van de restanten weer een indrukwekkend geheel gemaakt. Het is het hoogtepunt van de fraai met zeventiendeeeuws meubilair ingerichte kerk, waarvan de kap huisvesting biedt aan een grote kolonie meervleermuizen.

Triemen is een streekdorp dat officieel een vrij jonge leeftijd bezit maar al van hoge ouderdom is. De streek komt in 1467 voor het eerst in de bronnen voor en wordt dan Trema genoemd. Deze moeten we aan het nu onbebouwde Lykpaed zoeken, van De Dôlle tot de Stroobossertrekweg. De streek loopt van west naar oost over de noordelijke rand van het zandplateau van de Wouden. Ten noorden hiervan ligt de laagte van De Hammen en De Warren, waarna de zandrug nog even opduikt.

Op dit ‘zandeiland’ is Westergeest ontstaan, het dorp waar Triemen als buurschap lang toe behoorde. Zelfs Kollumerzwaag, veel verder in het zuiden, hoorde bij Westergeest. Kollumerzwaag vormde in de Middeleeuwen een eigen parochie en dat heeft Triemen niet mogen beleven. Aan het einde van de 18de eeuw is het toch al belangrijk genoeg om bij Westergeest in de Tegenwoordige Staat van Friesland te worden genoemd: ‘In ’t Zuiden, over de Groninger Trekvaart, ligt het buurtje Triemen in ’t geboomte, aan de bouwlanden van Kollumerzwaag en Veenklooster.’

De genoemde vaart is de Stroobosser Trekvaart die Dokkum in 1654/’56 tussen de stad en het Kolonelsdiep aan liet leggen. Dat geboomte is er nog steeds: de woningen en kleine (woon)boerderijen zijn flink in het groen verstopt.

Hoewel Triemen geen kerk bezit, heeft het in 1884 wel een christelijke nationale school, de eerste in de wijde omgeving. De kinderen kwamen van Kollumerzwaag in het zuiden tot en met Oudwoude in het noorden. Later werden in die dorpen ook christelijke lagere scholen gesticht.

Triemen nummer 11 is nu een opgeknapt woudboerderijtje. Het staat op de plaats waar het huis Bommelatijer, een zomerhuis van de grietmansfamilie Van Aylva stond. In 1725 is het huis gekocht door de uit het Nassaugebied afkomstige officier Everhard van Hanecrooth. De Hanecroothsingel herinnert er nog aan. Tussen de oude bebouwing in het westen kwam recent aan de Migchelbrinkwei een tiental nieuwe woningen tot stand.

Twijzel is een langgerekt, oud streekdorp aan de oude drukke straatweg tussen Leeuwarden en Groningen. Het is van oorsprong een boerendorp en dat karakter heeft het goeddeels behouden. In de ongeveer drie kilometer lange streek zijn een flink aantal monumentale boerderijen op fraaie erven te vinden, in Wedzeburen een hele groep gave koprompboerderijen.

De lange streek heeft drie verdichtingen in de bebouwing: van zuidwest naar noordoost Twijzelerburen, Wedzeburen en Kerkeburen. Ze groeiden sinds het midden van de 19de en vooral in de eerste helft van de 20ste eeuw steeds meer naar elkaar toe. Voor de naoorlogse woningbouw was er weinig plaats meer aan de streek en is er in Twijzelerburen ten noorden van de driesprong met de Mounewei een woonwijk ontwikkeld. De Twijzelerburen in het westen zijn sinds 1698 door de Twijzelervaart met het Kolonelsdiep verbonden en in de Kerkeburen in het oosten staat vanouds de kerk in een flauwe bocht op een hoog kerkhof. De kerk, in de Middeleeuwen gewijd aan Augustinus, is in 1692 vernieuwd tot het huidige eenvoudige bouwwerk. Het is vier traveeën diep met een driezijdige koorsluiting. Het muurwerk is geopend met spitsboogvensters. De vensternissen zijn diep, wat er op zou kunnen wijzen dat er nog oud muurwerk aanwezig is. De zadeldaktoren dateert uit de vroege 13de eeuw en hij is beneden verrijkt met een keperfries op kraagstenen die deels voorstellingen van maskers hebben en van tufsteen zijn. Bovenin zitten spaarvelden, bekroond door een rondboogfries. Tegenover de kerk staat de pastorie in een door grote bomen omzoomde tuin. Het is een uit de 18de eeuw daterend, vijf raamvakken breed pand met een deftige middenpartij met klokgevel en beeldhouwwerk voor een hoog dak.

In het noorden van Wedzeburen werd in 1898 de zuivelfabriek gebouwd die geen rechtstreekse waterverbinding had maar aan de zuidkant door de Twijzelervaart en de Zandsloot tot op zevenhonderd meter over het water kon worden benaderd. De fabriek sloot in 1976, waarna in de gebouwen een timmerfabriek werd gevestigd.

Twijzelerheide is een jong heidedorp dat in de 18de en 19de eeuw geleidelijk is ontstaan op de afgegraven hoge veengronden op de noordwestelijke gedeelten van de dorpen Koten en Twijzel die tot De Swadde reiken. Dichter bij deze oude agrarische dorpen was de afgeveende grond in cultuur gebracht met akkers tussen boomwallen; verder naar het oosten toe was het heide die op kleinschalige wijze in cultuur werd gebracht. Aan het einde van de 18de eeuw was nog nauwelijks sprake van bewoning. Daarna kwam er verspreide bebouwing aan zandpaden, die over de gemeentegrenzen van Kollumerland en Dantumadeel doorliep. Bebouwing is een groot woord, de onderkomens van de heidebewoners waren spitkeetjes van plaggen en riet.

Aan het oude Wildpad was vanouds al sprake van agrarische bebouwing. Westelijk daarvan vond geleidelijk enige concentratie plaats aan de nieuw aangelegde Bjirkewei, die zich ontwikkelde tot hoofdstraat. Daar werd nog voor de bouw van de eerste kerk, ten oosten van de bebouwing, in 1870 de begraafplaats aangelegd. In 1954 is er een klokkenstoel met zadeldak op geplaatst, de noordelijkste van Friesland. Het klokje wordt de ‘heidebingel’ genoemd.

De eerste gereformeerde kerk kwam in 1911 met pastorie aan de Bjirkewei. De vriendelijke zaalkerk staat iets teruggerooid met een op kolommen rustend portaal en op de voorgevel een houten dakruiter. Aan deze weg kwamen in 1910 de eerste volkswoningen van de woningstichting. De hervormde kerk is in 1878 aan een zijstraat, de Tsjerkebuorren tot stand gekomen.

Het dorp is uitgegroeid tot een flinke nederzetting van arbeiders- en kleine burgerwoningen. Na de oorlog zijn uitbreidingswijken in het noorden tot De Swadde en in het zuidoosten gekomen. Het heideverleden is nog wat te proeven aan de zuidwestkant. Daar staan aan Hillebrandsreed, Raepdraaiersreed, Fokke Zwaagmansbuorren en omgeving de vrijstaande arbeiderswoningen op ruime kampjes land die de woningstichting omstreeks 1920 en de jaren voor de oorlog liet bouwen ter vervanging van de keten. Ze worden nu als kleine villa’s met parktuinen bewoond.

Tytsjerk is een streekdorp dat is ontstaan in de late Middeleeuwen. Het dorp bezat net als de andere dorpen in de noordwestelijke hoek van Tytsjerksteradiel een losse bebouwing aan of nabij de weg die van Toutenburg aan het einde van de Zwarteweg naar Suwâld liep. Bij de driesprong van de Zomerweg – waar ook de kerk in de buurt stond – en zuidelijker, die van Spijkerboor, was meer concentratie in de bebouwing te vinden. Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 is ook te zien dat Tytsjerk aan de westzijde werd begrensd door een aantal plassen, zandingen.

De Tegenwoordige Staat van Friesland vermeldde over Tytsjerk: ‘Dit dorp ligt in ’t midden der wateren, die hier alle kanten samenvloeien. De Kerk, met een kloktoren voorzien, staat ten Zuiden van den rydweg, naar Groningen. Eertyds plag deeze weg met een groote bogt, tot omtrent halfweg Zuwoude, en van daar naar Hardegaryper Kerk te loopen, dat een grooten omweg maakte. … Aan ’t einde van de Zwarteweg liggen eenige aangenaame buitenplaatsen, als Haanenburg enz., die ook inzonderheid hier door vermaakelyk zyn, om dat men thans zo gemakkelyk tot dezelve van Leeuwarden kan komen, nu, de weleer zo gebrekkige, en by kwaad weder byna onbruikbaare Zwarteweg, zwaar is bepuind en steeds bruikbaar wordt gehouden. Het land is meest laag, en door hetzelve loopt in ’t Westen ’t Ouddeel: by de kerk staan weinige huizen.’

Van de kaart in de Eekhoff-atlas uit 1847 blijkt dat bij de kerk juist bebouwingsconcentratie is ontstaan. De kerk is in 1892 geheel vernieuwd tot een kruiskerk in neorenaissance vormen naar ontwerp van W.C. de Groot die in 1905 ook de toren verving. Tytsjerk is verder vooral in het noorden ontwikkeld, wat is begonnen dankzij de halte in de spoorlijn Leeuwarden- Groningen uit 1866.

Vanaf de jaren zestig is ten noorden van de spoorlijn en achter het buiten Vijversburg en Stichting Op Toutenburg, die eigenlijk tot het dorp Ryptsjerk behoren, een omvangrijke forensenwijk ontstaan. Recent kwam ook weer woningbouw tot stand ten zuiden van het spoor.

Het terpdorp Tzum is van heinde en ver te herkennen aan de hoge kerktoren. De toren is in totaal 72 meter hoog en bezit een opmerkelijk hoge spits: de romp meet 31, de spits 41 meter. De spits is een wonder van timmermanskunst. Een opschrift vermeldde dat hij in 1548/’49 onder leiding van torenmeester Cornelis Claesz. is gebouwd. De romp heeft een hoge spitsbogige ingang met visblaastraceringen van zandsteen, even hoger bevatten alle zijden spitsboognissen en boven kwamen nissen in korfboogvorm met galmgaten. ‘De Kerkbuurt is vry groot, en bestaat uit eene ruime dubbele streek huizen, ter wederzyden van eene welgevloerde straat, en voorts uit drie of vier bystraatjes’ wordt aan het einde van de 18de eeuw geschreven.

Tzum is een flink dorp, het grootste van het vroegere Franekeradeel. Ruimtelijk wordt de kern bepaald door een T-kruising met aan de noordzijde de grote kerk met de immense toren die ook nog op een hoge terp staat. Daartegenover staan op de hoek van de Voorstraat de herberg en even verder, een beetje teruggerooid, het oude schooltje van gele steen waarvan de eerste steen in 1830 is gelegd. Naast de kerk staat de pastorie van vlak na 1900, thans in gebruik als verenigingsgebouw.

De hoofdstraat, de Voorstraat, komt vanuit het zuiden op de kerk uit. Bij de kruising is er compacte bebouwing, verder naar het zuiden toe verbreedt de straat zich. Daar hebben de huizen aan de oostzijde overtuinen. Vlak daarbij kruist de Oudemeer de straat, een schilderachtige vaart met waterbuurtjes. Zowel de uitvalsweg richting Wommels als die richting Franeker hebben een open lintbebouwing, waartussen enkele deftige dorpshuizen en monumentale boerderijen zijn te zien.

De kerk is oorspronkelijk romaans, maar de naar het dorp gerichte zuidzijde is later ommanteld met kleine gele steen. Aan vooral het westelijke gedeelte van de noordmuur is de tufsteen van romaanse herkomst te zien, compleet met spaarvelden en een rondboogfries. De kerk is in latere eeuwen vergroot.

Het terpdorp Tzummarum hoort bij de agrarische dorpen van de ‘Bouhoeke’ van het oude Barradeel. De Waddenzee bood vroeger ook vissers een (meestal schraal) inkomen: de buurschap Koehool aan de zeedijk is er een spoor van. De Tzummarumer Fiskersfeart ligt als verbinding tussen het dorp en Koehool. Tzummarum ligt op een hoge kwelderwal, een profiel dat op de brede Buorren duidelijk is te merken. Daar heeft het dorp een echt compact centrum met vrij eenvoudige, voornamelijk 19de-eeuwse bebouwing en op nummer 70 een huis van hoge ouderdom.

Aan de noordzijde van de Buorren staat op een ruim kerkhof de merkwaardige kerk. De bouwvallige kerk mocht in 1877 alleen vervangen worden als dit gebeurde in de stijl van de oude. Het resultaat is een vreemde namaak gotiek. Het curiosum valt op omdat de met fijne nissen en traceringen versierde forse toren uit de laat-gotische tijd er nog wel staat. Het ruime en hooggelegen kerkhof is van de Buorren afgegrensd door een ijzeren hek in neogotische vormen. Even verderop staat het uit de 19de eeuw stammende café Het Wapen van Barradeel in een merkwaardige mengstijl. Oostelijker staat een fraaie kleine villa in neorenaissance-stijl. Weer oostelijker staat een flinke boerderij met voorhuis in de vernieuwingsstijl. Nog oostelijker, een kilometer buiten het dorp, heeft het nonnenklooster Bethanië gestaan; het rusthuis Nij Bethanië is hiernaar vernoemd. Aan de westzijde van het dorp staan de betrekkelijk gaaf bewaard gebleven gebouwen van de gasfabriek.

Tussen de nieuwbouw van het dorp aan de noordoostelijke rand is een opmerkelijk monumentaal gebouw verdwaald geraakt. Daar staat aan de Stasjonswei in oorspronkelijke staat het voormalige station van de Noord Friesche Lokaal Spoorweg-Maatschappij met grotendeels nog de originele inrichting tot de loketten toe. Het bouwwerk is in vernieuwingsstijl gebouwd. Op het zadeldak liggen grijze, gesmoorde, Friese gegolfde pannen met een ruitmotief van rode pannen. Het station is nadat het zijn functie had verloren bewoond gebleven en de bewoners hebben zo sanering voorkomen.


Archivering van erfgoedinformatie met het ErfgoedCMSâ„¢

Bent u geïnteresseerd in erfgoedinformatie en hoe u dit op een professionele en duurzame manier kunt ontsluiten op het internet, dan is het volgende voor u van belang.

Sinds kort is er namelijk het ErfgoedCMSâ„¢ van DeeEnAa. Met dit op maat gemaakte ErfgoedCMSâ„¢ kan ieder dorp of iedere stad haar erfgoedinformatie registreren, rubriceren en ontsluiten. Daarnaast kan het ErfgoedCMSâ„¢ worden ingezet als webshop voor lokale producten en kan het de basis vormen voor dorps- of stadswandelingen compleet met QR-code bordjes.

Voor meer informatie over dit onderwerp verwijzen wij u graag naar de pagina over het ErfgoedCMSâ„¢ op de ErfgoedCMS-website via onderstaande knop.