De Hoeve is een klein en jong streekdorp bij een driesprong van wegen. Op de grietenijkaart van Weststellingwerf in de atlas van Schotanus uit 1716 staat het dorp nog niet vermeld. Wel zijn op de heide ten zuiden van de Linde twee kleine boerennederzettingen getekend: Westerhoeven en Oosterhoeven. Bij de laatste zijn twee plassen of vennen aangegeven met de naam ‘De Meer’.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland uit 1788 kreeg De Hoeve geen eigen vermelding, maar werd het even genoemd onder het dorp Vinkega: ‘Onder dit Dorp … behooren de buurtjes Wester-Hoeve en Ooster-Hoeve, niet verre van de Linde. Van dit Dorp Vinkega loopt een rydweg door de landen naar Oldeholtpade, door een Wad in de Linde; doch deeze weg wordt sedert lang niet meer gebruikt.’ Op de genoemde kaart staat het wad door de Linde aangegeven. Het pad dat er naartoe leidt, ten westen van de nog bestaande Noordwoldervaart, is in het landschap niet meer terug te vinden.

Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff is te zien dat een jaar eerder het Oosterhoevermeer is drooggelegd. De Hoeve ligt op een zandrug van bijna drie meter hoogte die naar het oosten doorloopt en hoger wordt, maar voorbij het vroegere Oosterhoeven, waar nu onder meer de boerderijen Stellingenhoeve en Welgelegen liggen, een inzinking kent, de droogmakerij van ruim anderhalve eeuw geleden.

Liep voorheen de verbinding met de omliggende dorpen totaal anders, nu meandert de verbindingsweg tussen de belangrijkste plaatsen van Weststellingwerf, Wolvega en Noordwolde, om De Hoeve heen. De huidige hoofdstraat van west naar oost, de Jokweg, is ook vrij jong, al staat hij op de Eekhoff-kaart al aangegeven. Aan deze weg staat de oudste bebouwing van het dorp. Die is niet ouder dan uit de eeuwwisselingsperiode rond 1900. Het voormalige café aan de driesprong en ernaast een dubbele arbeiderswoning zijn van omstreeks 1920. Even verder staat de hervormde kerk eveneens uit omstreeks 1920, een vriendelijk ogende, rechtgesloten zaalkerk met een opengewerkte geveltoren.

Haule is een oud streekdorp, dat mogelijk al in de late Middeleeuwen is ontstaan aan de van west naar oost lopende weg op een wat hogere rug in het land ten noorden van de Tsjonger tussen Hoornsterzwaag en Donkerbroek en Veenhuizen en verder naar Drenthe. Het was een oude nederzetting in een vrij leeg gebied.

In het midden van de 18de eeuw vond er in het noordelijke dorpsgebied een kentering plaats door de verveningen. De Drachtster Compagnie ging daar vanaf 1756 de Haulerwijkstervaart graven. Aan die vaart groeide een nieuwe, anders geaarde nederzetting die zich als dorp losmaakte van Haule. Later zou het westelijke gedeelte van Haulerwijk zich als dorp Waskemeer verzelfstandigen. Het eerste is dus een kind, het andere een kleinkind van Haule. Het had geen invloed op Haule zelf. Dat bleef een langgerekte agrarische nederzetting. In 1788 wordt gemeld: ‘De huizen liggen meest ten Westen der Kerk, en aan beide zyden van dien weg, in ’t geboomte op de bouwlanden. Voorts heeft dit Dorp, in ’t Noorden, eene zeer groote uitgestrektheid van heide velden en hoog veen.’ De bebouwing met boerderijen en landarbeidershuizen langs de Bovenweg, Zwetteweg en Dorpsstraat verdichtte pas vanaf het einde van de 19de eeuw. Op de grietenijkaart van Ooststellingwerf in de atlas van Eekhoff (1849) is aan weerszijden van de weg nog zeer dunne bebouwing en liggen ten noorden van de landbouwpercelen uitgestrekte heidevelden. Die zijn geleidelijk ontgonnen, maar er zijn op het Haulerveld ook uitgestrekte bospercelen, waaronder het Blauwe Bosch aangeplant waartussen heidevelden en enkele poelen zijn gehandhaafd.

In 1851 werd een school in Haule gesticht, die in 1921 werd vernieuwd tot een drieklassige en die na de oorlog weer door een nieuw gebouw is vervangen. Aan de oostelijke zijde van Haule is in 1854 een nieuwe kerk op de plaats van de oude gebouwd. H.J. Noorman maakte het ontwerp van de zaalkerk met een driezijdig gesloten koor met een open dakruiter op de voorgevel.

De Valom, een water- en wegbuurt, kreeg in 1974 de status van zelfstandig dorp. Daarvoor werd het noordelijke gedeelte bij Murmerwoude en het zuidelijke deel bij Zwaagwesteinde gerekend. Als nederzetting is het ouder. De Valom is ten zuiden van de dorpen van de Dokkumer Wouden ontstaan tijdens en na de verveningsactiviteiten, net als De Broek dat tot Broeksterwoude groeide. Valom is klein gebleven en ontwikkelde zich aanvankelijk keurig lineair aan de noordelijke oever van de Valomstervaart.

In de tweede helft van de 17de eeuw is de meeste veengrond nog niet afgegraven. De Tegenwoordige Staat van Friesland geeft aan het einde van de 18de eeuw een voor deze kleine nederzetting aandachtige beschrijving: ten zuiden van Dantumawoude ‘liggen deeze landen tot aan Kuikhorne; en in deeze ruime uitgestrektheid vindt men eene buurt, de Valom, alwaar meer dan twintig huizen aan eene vaart staan, die gemeenschap heeft met de wateren van Tietjerksteradeel, en daar door met de Ee en andere wateren. Weleer werd hier veel turf gegraaven; doch dezelve is reeds voor veele jaaren geheel verdweenen, en heeft plaats voor rogge en boekweit gemaakt.’ De bebouwing aan de vaart getuigt daar nog van met een aantal boerderijen. De akkers zijn intussen verdwenen en hebben plaats gemaakt voor weilanden, al worden de laatste tijd ook stukken grond aan de natuur teruggeschonken.

De kruisende weg van Veenwouden naar Damwoude is er niet altijd geweest. Aan het einde van de 17de eeuw liep deze vanuit het noorden tot de vaart, een paar decennia later werd de weg naar het zuiden doorgetrokken en er kwam een brug, een tolhuis en herberg. De weg is omstreeks 1850 rechtgetrokken en verhard. Sindsdien is ook bebouwing langs de weg gekomen. Het zijn voor het grootste deel nette burger- en arbeiderswoninkjes, in dubbel historisch contrast met de bebouwing aan de vaart. Daar mengen oude boerderijen en andere agrarische gebouwen zich met nieuwe vrijstaande woningen van mensen die voor deze waterstreek kiezen.

De Blesse is een streekdorp dat als buurt bij het watertje Blesse al op de grietenijkaart van Weststellingwerf in de atlas van Schotanus staat aangegeven. Het hoort dan nog tot het dorp Blesdijke. In het noorden, nabij de Linde, heeft stadhouder Willem Lodewijk aan het einde van de 16de eeuw een schans aangelegd. De sporen zijn nog lang in het landschap zichtbaar geweest, maar nu niet meer te onderscheiden.

Nadat in 1828 de landweg van Wolvega naar het zuiden – deels langs het watertje Blesse – onderdeel werd van de rijksstraatweg van Leeuwarden naar Zwolle, breidde de buurt zich uit en overvleugelde deze geleidelijk het oorspronkelijke dorp. Jaarlijks werden er twee koeien- en paardenmarkten gehouden, wat het oerdorp Blesdijke nooit had bereikt. Op de kaart in de atlas van Eekhoff uit 1850 lijkt het groeiproces nog maar net op gang te zijn gekomen. Achter de bebouwing langs de straatweg staat wel een korenmolen aangegeven. Het is molen De Mars die in 1834 is gebouwd. Op een bakstenen onderbouw met stelling rijst de met riet gedekte achtkante romp op. Het wiekenkruis is in 1927 verwijderd. De molen is gerestaureerd waarbij gebruik is gemaakt van onderdelen van een uit 1877 daterende molen van Zwarte Haan.

Er is geen kerk gekomen, maar omstreeks 1880 is aan de Steenwijkerweg wel een hervormde kapel gebouwd: een eenvoudig, helemaal bepleisterd zaaltje. De weerszijden van de Steenwijkerweg zijn vooral vanaf het einde van de 19de eeuw vrij dichtbebouwd geraakt met burger- en arbeiderswoningen en enkele bedrijfspanden, waaronder een café. Al vrij vroeg kwam aan de Steenwijkerweg in 1921 nabij de provinciegrens een reeks woningwetwoningen tot stand. Aan de oostzijde is na de Tweede Wereldoorlog achter de lintbebouwing een nieuwe wijk ontwikkeld, een wijk met vrij veel volkshuisvesting. De Blesse heeft de karakteristiek van langgerekt streekdorp overigens niet verloren. Het moederdorp Blesdijke heeft deze ontwikkeling niet gekend waardoor De Blesse het ging overvleugelen.

Burum is een terpdorp dat in de vroege Middeleeuwen is ontstaan op een kwelderwal. Als het dorp in 1408 voor het eerst in de bronnen wordt genoemd, blijken de Burumers hun kerk te hebben afgestaan aan het zuidelijker gelegen Gerkesklooster. Dit klooster had in het begin van de 14de eeuw het hele Burumerland ingedijkt en er aan het klooster onderhorige boerderijen laten bouwen. Het klooster was de baas in Burum en benoemde er zelfs de dorpsrechters. Met de Hervorming was het gebeurd met het machtige klooster.

Ten zuiden van het dorp lag het cisterciënzer vrouwenklooster Galilea. Daar staat aan de Friesestraatweg nu op nummer 1-3 een koprompboerderij uit omstreeks 1905 als een van een reeks monumentale boerderijen. Het dorp had met de Burumervaart een waterverbinding met de Lauwers. In de dorpskom hebben de ontwikkelingen rond de kerk plaats gevonden, aan de Uithof en langs de Herestraat die de doorgaande route van zuid naar noord ging vormen en het dorp buiten de kern een langgerekt karakter gaf.

De op de vrij hoge terp staande kerk is in 1784 gebouwd ter vervanging van de middeleeuwse voorgangster. Het is een eenvoudige zaalkerk met een geveltoren met ingesnoerde spits en een driezijdig gesloten koor. In tegenstelling tot het exterieur is het interieur rijk en voorzien van fraai meubilair van kansel, doophek en in de lengte liefst negen dubbele herenbanken uit de 17de en 18de eeuw.

Om de kerk staat aan de Uithof een variatie aan woningen waarvan de oude pastorie met een souterrain en een over een trapbordes bereikbare hoofdverdieping opvalt. De nieuwe pastorie is in 1878 gebouwd in een ruime tuin aan De Wendel, een grote blokvormige middengangwoning met een verdiepte portiek. Ook aan de Herestraat staat een aantal van dit type woningen, waarvan enkele met decoratieve elementen. Koren- en pelmolen Windlust verrijkt het silhouet van Burum. De molen wordt al in 1694 op deze plaats vermeld. De huidige molen dateert uit 1787 en is vaak hersteld en gerestaureerd.

Burgwerd is sterk verweven met de Bolswardertrekvaart en het ligt ten zuiden van de Tjaard van Aylvapolder. Aan een deel van de polderdijk, de Sjungadijk, heeft zich een vrij langgerekte buurt ontwikkeld. De buurschap Hemert ten westen van de provinciale Westergoawei wordt bij Burgwerd gerekend.

De dorpskern van Burgwerd is met kades en oevers met hun bebouwing op de trekvaart gericht. Aan de westelijke oever staat een reeks woningen aan een weg waar een fietspad op aansluit. Aan de oostelijke kade is de bebouwing afwisselender en meer open met woonhuizen en boerderijen. Er staan ook enkele bedrijfsgebouwen onmiddellijk aan het water, de weg maakt er een bocht omheen. Aan de zuidelijke marge van het dorp ligt naast de Kloosterweg het restant van de terp, waar al sinds de Middeleeuwen de forse dorpskerk op staat met ertegenover de grote pastorie. Burgwerd ontwikkelde zich niet rond de kerk; de vaart is de spil waar alles om is gaan draaien. Het dorp is aanvankelijk vooral aan de andere kant van de vaart gegroeid. De naoorlogse rooms-katholieke kapel, ontworpen door Arjen Witteveen in een traditionalistische stijl, is daar ook terechtgekomen.

De hervormde kerk dateert oorspronkelijk uit de tweede helft van de 12de eeuw. Het is een gotische kerk die hernieuwd is in 1726 door Claes Bockes Balck, die vooral bekend is van waterstaatswerken. Waarschijnlijk ging het toen om een interne verbouwing, want in de zeventiende eeuw is de kerk al eerder grotendeels ommetseld. Aan de zuidzijde staan opvallend grote steunberen. De forse toren heeft men even weinig als de zuidmuur vertrouwd: het muurwerk is helemaal doorregen met muurankers. De kerk bezit fraai meubilair: een vakkundig gesneden preekstoel, een doophek en een doopbekkenhouder, een koperen houder voor de zandloper, een herenbank en ook een mooi gesneden orgelfront uit 1735. In het koor ligt een grote zerk van de familie Ockinga, in 1550 gehouwen door Vincent Lucas, een van de grootmeesters op dit gebied.

Broek is een vaartdorp aan de Noordbroekstervaart dat vooral vanaf het water goed is te beleven. Al zijn er aan beide zijden van de bebouwing veel later wegen gekomen voor de verbindingen over land. De vaart is via de Zijlroede en de vaart Noorderoudeweg verbonden met Joure en het waterwegennet van Friesland. Het vormde eeuwenlang, tot diep in de 19de eeuw, de enige ontsluiting.

Op de grietenijkaart van Doniawerstal in de atlas van Schotanus uit 1718 is geen enkele wegverbinding ingetekend. Op de kaart in de atlas van Eekhoff uit het midden van de 19de eeuw geeft een onregelmatige stippellijn bij de oostelijke bebouwing een pad aan dat naar Joure in Haskerland leidde.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788 niet veel over Broek: ‘een Dorp met eene Kerk en stompen toren, bestaande uit verscheiden plaatsen en huizen, gelegen ten Oosten van de Jouwster vaart en ten Zuiden van Goingaryp. … in ’t zelve zyn in ’t geheel maar zeventien boerehuisgezinnen.’

Aan de zuidoostzijde van het dorp nabij de hoek waar de vaart in de Zijlroede uitkomt staat de dorpskerk op een enigszins verhoogd kerkhof. Het is een zaalkerkje dat in 1913 in vrij zakelijke stijl is gebouwd. De gevelsteen uit 1694 is waarschijnlijk afkomstig uit een vorige kerk. Het gebouw heeft vensters met glas-inlood, een driezijdige sluiting, portaal en een achtzijdig geveltorentje met een koepeldak. Achter de kerk staat op het kleine en zeer verzorgde kerkhof aan de vaart een witgeschilderde klokkenstoel met een helmdak. De luidklok is in 1600 door Hendrik Wegewaert gegoten.

Aan de westzijde Noordbroekstervaart zijn meest ruim uit elkaar staande boerderijen te vinden. Aan de oostzijde, met directe wegverbinding met Joure bestaat een menging van woningen en (woon)boerderijen. Aan deze zijde is veel bebouwing vernieuwd en zijn nieuwe woningen gebouwd, waardoor een compacte buurt is gevormd. Ten zuiden van de Zijlroede loopt de agrarische bebouwing door langs de grotendeels gedempte Broekster Kerkvaart: Broek-Zuid.

Britswert is een terpdorp, dat anderhalve kilometer verwijderd is van Wiuwert waarmee het al sinds jaar en dag kerkelijk en cultureel verbonden is. Zo heeft Wiuwert een kaatsplein en Britswert een ijsbaan. Britswert lag lang tussen twee meertjes: ten zuiden het Swaanwerdermeer met het Rietmeer en ten noordwesten het Britswerdermeer, dat pas in 1885 is drooggemalen.

Op de terp staat tegenover de kerk een rij gebouwen, waarin niet alleen de brede pastoriewoning opvalt, maar vooral het gaaf bewaard gebleven rijzige schoolgebouw met zes grote lokaalvensters in front en grote schoorstenen. De Kleasterdyk voert het verkeer om Britswert. De Buorren ten westen van de kerkterp worden zo met rust gelaten. Het is een smal, sfeervol straatje tussen hagen die de voortuintjes van de dicht op elkaar staande woningen omvatten. Op de hoeken aan de terpzijde staan gebouwen die lijken te twijfelen tussen woning en pakhuis. Het hoge gebouw heeft een volledige verdieping met pakhuisluiken, het lage een kapverdieping met een reeks luikjes. Hier hebben handelaren in zuivelproducten gewoond. De bebouwing van de Buorren kent een grote verscheidenheid aan woningen, van arbeidershuisjes tot brede, notabele woningen.

Op het ruime kerkhof staat de Sint-Joriskerk uit het einde van de 12de eeuw, gebouwd van gemêleerd gele kloostermoppen. De toren is in 1889 vernieuwd in de toen kenmerkende decoratieve mengstijl. Hij heeft drie geledingen en een ingesnoerde spits. De zuidelijke ingang wordt bekroond door een wapensteen uit 1753 van Jonker Ernst van Aylva. De spitsboogvensters staan in smalle, rondbogige dagkanten. Bij het koor is een laag rondboogje te zien, een spoor van een hagioscoop. In deze laatromaanse kerk vinden ’s zomers wel projecten van beeldende kunst plaats.

Ten westen van Britswert ligt aan de Franekervaart, de buurschap Kromwal met aan beide zijden van de vaart bebouwing. Er was eeuwenlang een scheepswerf voor bedrijfsschepen en later jachten. Nu worden de gebouwen voor recreatie gebruikt. Op Kromwal heeft tot 1863 een doopsgezinde vermaning gestaan: toen is zij overgebracht naar het westelijker gelegen Itens.

Britsum is een terpdorp dat in de vroege Middeleeuwen is ontstaan op een kwelderwal ten oosten van de Boornestroom die zich tot Middelzee had verbreed. De terp heeft een radiale structuur, maar na afgravingen aan vooral de zuid- en de oostzijde omstreeks 1900, is die niet overal meer te herkennen. Oude dorpsbebouwing is vooral ten westen en noorden van de kerk te vinden, aan de Greate Buorren, de Lytsedyk en Efter de Wâl. Dankzij de Stienservaart ten noorden van het dorp bestond een goede ontsluiting richting Dokkumer Ee.

Bij het dorp hebben enkele versterkte huizen gestaan, zoals het kasteel Britsenburg waarover weinig bekend is, Jornsmastate en bij de Middelzeedijk Lettingastate waar in 1641 vestingbouwer en strateeg Menno van Coehoorn is geboren. Van deze glorie resteert niets, maar er staan in de omgeving van Britsum wel monumentale boerderijen.

De kerk met gepleisterde toren en een vijfzijdig gesloten koor heeft de uiterlijke schijn van overdadig decoratieve vormen uit 1875. In de kerk zijn de Middeleeuwen te beleven door het romanogotische interieur. De Sint-Johanneskerk heeft een schip dat omstreeks 1250 gebouwd is achter een westwerk uit het einde van de 12de eeuw. In de ingebouwde toren van Britsum hebben beneden en boven rondbogige doorgangen in verbinding gestaan met de zijruimten en het schip. Dit westwerk is op een zorgvuldige wijze gemetseld van grote kloostermoppen. Binnen wordt het schip overdekt door tufstenen koepelgewelven. In de koorsluiting komen de ribben samen in een knoop; de andere gewelven kennen een vergaring met een ring of een zespuntige ster. Tijdens een recente restauratie zijn muurschilderingen uit ongeveer 1270 gevonden: op het absisgewelf een Maria met Kind en op de muren het beeldverhaal van de passie met overeenkomende verbeeldingen uit het Oude Testament.

Na de oorlog is Britsum eerst uitgebreid langs de bestaande wegen, onder meer de Menno van Coehoornwei en daarna, toen er forensen uit Leeuwarden gingen wonen, met buurten aan de oost- en zuidzijde waar ook de gereformeerde kerk uit 1965 staat.

Deze Afsluitdijkdorpen zijn de jongste van de gemeente. Kornwerderzand kan met enige goede wil ruimtelijk en maatschappelijk nog een dorp worden genoemd. Breezanddijk niet, maar het kon deze status om administratieve redenen beter krijgen. De bewoners van Kornwerderzand en Breezanddijk zijn werkzaam aan de dijk en bij de sluizen. Beide dorpen zijn gesticht op werkeilanden van waaruit de Afsluitdijk is aangelegd.

Op Kornwerderzand is een dubbele schutsluis met binnen- en voorhavens en een reeks van tweemaal vijf spuisluizen met spuihavens. Dit complex van schut- en spuisluizen werd gebouwd tussen 1928 en 1932. De sluizen zijn genoemd naar prof. Hendrik Antoon Lorentz. De spuisluizen zijn ontworpen door Ir. Dirk Roosenburg, esthetisch adviseur van Bureau Zuiderzeewerken. Ze zijn een gaaf voorbeeld van het bouwen in gewapend beton. Ter verdediging van de dijk en de daarin liggende sluizen werden vanaf mei 1931 verschillende kazematten gebouwd: de zogenaamde stelling Kornwerderzand.

Tijdens de aanleg van de dijk vormde zich op het eiland van ongeveer 30 ha een dorp van een paar honderd inwoners. De meesten waren betrokken bij de Zuiderzeewerken, maar ook mensen die voor de verzorging nodig waren vestigden zich in de sluisbuurt. Het was een geïsoleerde gemeenschap, verstoken van allerlei comfort. Elektriciteit werd weliswaar door een oude dieselmotor opgewekt, maar telefoonverkeer was niet mogelijk. Er was een ziekenbarak met een dokter en verpleegster, een schooltje en een winkel (annex postkantoor en kapper) die dagelijks levensmiddelen kreeg aangevoerd. Een katholieke en een protestante kerk werden gebouwd, een benzinestation en een houten hotel. Omstreeks 1928 zijn huizen voor het sluispersoneel tot stand gekomen.

Tijdens de bezetting werd de stelling door de Duitsers uitgebreid met een aantal kazematten. Kornwerderzand kwam de oorlog niet ongeschonden door. Zo is het houten hotel in 1940 afgebrand en werden enkele huizen van het sluispersoneel opgeruimd omdat ze in het schootsveld stonden. De schade is hersteld. Breezanddijk is een werkeiland met een haven aan de IJsselmeerzijde; ’s zomers wordt het op een tjokvolle camping bevolkt met sportvissers.

Brantgum is een kenmerkende radiale terp die al enkele eeuwen voor onze jaartelling op een kwelderwal is ontstaan. Het zou het ideale terpdorp zijn geweest als niet de doorgaande route tussen Dokkum en Holwerd in 1853 over deze terp zou zijn getrokken waardoor de terpstructuur in tweeën werd gedeeld. Daarvoor ging de route langs de Heemstraweg ten noorden van het dorp.

De bebouwing, ook de naoorlogse, ligt vrijwel geheel gericht op de ringweg. Daarvoor had het dorp een vrij lange en ingewikkelde waterverbinding via Foudgum naar de Ee en het achterland. De agrarische bebouwing is voornamelijk ten zuidwesten van de inmiddels verbrede, doorgaande route te vinden. Aan die zijde is de terp aan het einde van de 19de eeuw het sterkst afgegraven. De woningen staan vooral in de noordoostelijke part van het dorp, waartussen enkele notabele woningen met een middengang. Aan de Roosterwei staat de in de jaren-1870 gebouwde dorpsschool met onderwijzerswoning. Langs de Ringwei heeft sinds het begin van de 20ste eeuw verdichting plaatsgevonden, tot in de naoorlogse periode met volkshuisvesting aan de Ringwei en in de jaren tachtig aan de daarachter liggende Stimhûsstrjitte.

De dorpskerk staat nagenoeg in het midden van de ronde terp; de weg scheert er nu aan de oostzijde langs. De romaanse dorpskerk is in de 12de eeuw gebouwd van tufsteen. De tufsteenmuren zijn in de westelijke traveeën zichtbaar, aan de noordzijde met een vrij compleet rondboogfries. Dat werd pas duidelijk toen bij een restauratie de in 1876/’77 aangebrachte pleisterlaag weer werd verwijderd. In de 15de eeuw is de kerk met een travee uitgebreid en de oostelijke koorpartij kwam vlak voor het midden van de 16de eeuw tot stand. Omstreeks die tijd zullen ook de spitsboogvensters en de steunberen zijn aangebracht. De in de westelijke partij opgenomen toren met ingesnoerde spits kwam gelijktijdig met de bepleistering in 1877 tot stand. Hij heeft in elke geleding verdiepte gevelvakken die bij de hoogste geleding met keperfriezen worden gedekt.

Bornwird is een bijna leeg terpdorp met enige verspreide bebouwing in het land. In de bronnen komt het als Brunnenuurt voor het eerst voor in een lijst van parochies uit 945. De kerk staat op een, altijd dun bewoonde, sterk afgegraven en tamelijk hoge terp waarbij het oplopende kerkpad een indruk geeft van het profiel van de oorspronkelijke terp. Er loopt een niet geheel complete ringweg omheen waaraan enkele huizen en boerderijen liggen. De ring is ruim en Bornwird heeft dan ook een uitgestrekte terp gekend, vergelijkbaar met die van Aalsum en groter dan die van Foudgum en Brantgum. De boerderij aan de noordzijde staat op een verhoging, een restant van de zool van de terp. Aan de oostzijde stond Minnoltsmastate.

De bescheiden dorpsgroei heeft zich vanaf het einde van de 19de eeuw geheel afgespeeld aan de weg van Dokkum naar Ferwerd, ten zuiden van de terp. Daar is in 1916 bij het kruispunt de gereformeerde kerk van Bornwird en Raard naar ontwerp van Ane Nauta tot stand gekomen. Bornwird heeft bovendien een oude agrarische buurschap: Bornwirderhuizen die meer dan anderhalve kilometer oostelijk ligt, aan de Oude Paesens. Enkele huisterpen wijzen erop dat deze nederzetting nog van voor de dijkenbouw (ca. 1100) dateert. Tussen de terp en de buurt heeft het Bornwirdermeer, een in 1853 drooggemalen rietpoel gelegen.

De in de Middeleeuwen aan Maria toegewijde dorpskerk heeft in zijn dichte boomzoom op het hoge terprestant een indrukwekkende ligging. De kerk uit de 13de eeuw zelf is door verlies van toren èn koorsluiting de tijd niet ongeschonden doorgekomen. In de zuidmuur hebben rondboogvensters gestaan, nu zijn er kleine spitsboogvensters. Het kerkje kreeg een houten torentje op de westgevel. Zij had ooit een overwelving, de aanzetten daartoe zijn bij de triomfboog nog zichtbaar. Tegen de noordgevel is een toegangspoort, afkomstig van de voormalige pastorie te Hiaure en geplaatst met een bekroning uit 1751 met wapens en vroom opschrift.

Langweer (nabij Boornzwaag) is als agrarische streeknederzetting waarschijnlijk omstreeks 1100 ontstaan op een zandrug in een streek van veenmoerassen. In het derde kwart van de 13de eeuw komt het voor het eerst in de bronnen voor als Languerre. De Buorren vormde de ontginningsas. Het dorp lag gunstig aan de Langweerderwielen en daarmee voor allerlei waterverbindingen. Het ontwikkelde zich omstreeks 1600 tot markt- en havenplaats: er was vóór 1600 al een waag. De scheepvaart vormde een belangrijke bron van inkomsten.

Het werd het belangrijkste dorp van de grietenij. De grietman ging in Langweer wonen en ook belangrijke families zoals Osinga en Douma vestigden er hun staten. Het geslacht Douma had hier tot de verwoesting in 1517 een stins. Er trad bij de handels- en havennederzetting aan de Buorren en de zijstraten en slootjes concentratie van bebouwing op. Meer westelijk had de buurt rond de kerk een open karakter. De grietenijkaart van Schotanus uit 1718 laat de langgerekte nederzetting zien die in het westen eindigt bij de kerkbuurt. De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788 dat Langweer: ‘door oudheid vermaard, is het voornaamste Dorp der Grieteny. … Ten Oosten en Westen heeft men hier schoone weidlanden, benevens heerlyke plantagien, die geheel tot aan den algemeenen rydweg loopen, en schoon brandhout geeven. … Hier woonen derhalve veele Schippers, die met dit hout naar Holland en elders vaaren, en in dit Dorp een bekwaame haven hebben, om, geduurende den winter, hunne schepen op te leggen. Langweer bestaat uit eene schoone buurt huizen, versierd met twee ryen Lindeboomen.’

De vroegste kerk dateerde waarschijnlijk uit de 13de eeuw; op dezelfde plaats is in 1777 een nieuwe, ruime kerk met toren verrezen. De drie torengeledingen zijn versierd met dorische, ionische en korintische pilasters. Het 17de-eeuwse meubilair is gehandhaafd. Ertegenover staat Osingastate. Het is omstreeks 1940 gebouwd in vormen van de 18deeeuwse state. Het op dezelfde ontginningsas ontwikkelde Boornzwaag wordt tegenwoordig ook bij Langweer gerekend. Het schilderachtige Langweer is een geliefd watersportdorp.

Boornbergum is een streekdorp dat in elk geval al aan het einde van de 17de eeuw bestond. Het was toen nog een bescheiden nederzetting van een kerk en enige verspreide boerderijen en huisjes aan de Boornbergumer Hooiweg – thans Westerbuorren en Easterbuorren – en een pad ten zuiden daarvan op de plaats waar nu het Suderom loopt. Ten noorden lag de buurt Middelgaast en ten oosten Zandburen. Het hele laagveengebied ten zuiden van de Zandingen en de Wijde Ee tot en met Goëngahuizen werd bij Boornbergum gerekend.

Aan het einde van de 18de eeuw werd het een belangrijk dorp in de grietenij genoemd. De Tegenwoordige Staat van Friesland noemt het: ‘een der grootste dorpen van deeze Grieteny … en is voorzien met eene kerk en stompen toren. … De Bornbergumer landeryen bestaan, ten deele, uit bouw- en weidlanden, omtrent de boere plaatsen; doch ’t meerendeel is hooiland, en daarin zit veel klyn, die tot baggelaar turf vergraaven wordt, konnende ’t zelve daarna wederom tot goed hooiland worden gebruikt, mits het door polderdyken en molen werde boven water gehouden.’

Het dorp lag op een hoogte tussen de lage venen in het westen en de hoge venen in het oosten. De Boornbergumer Petten zijn een herinnering aan de verveningen.

De dorpskerk is in 1871 gebouwd ter vervanging van een kerk die in 1734 was gebouwd en die ook al weer een oudere verving. De eiken preekstoel dateert uit de tweede helft van de 17de eeuw. De huidige kerk heeft een driezijdig gesloten koor en een houten geveltoren. Aan de Easterbuorren staat de gereformeerde kerk uit 1911, een zaalkerk met een geveltoren. Aan de Galhoeke is in 1893 een zuivelfabriek gesticht die in 1904 een coöperatieve onderneming werd. Het gebouw is toen vervangen door een nieuw fabriekscomplex in zakelijke stijl. Na sluiting in 1966 is het verbouwd tot bedrijfsruimten met woningen. Dorpsuitbreidingen kwamen na de oorlog aan weerszijden van de Nijewei, vooral aan de oostelijke zijde.

Bontebok is een streekdorp bij een voormalige sluis in de Schoterlandse Compagnonsvaart dat in 1980 pas de status van een dorp kreeg. Daarvoor hoorde het voor het grootste deel bij Nieuwehorne en een kleiner westelijk gedeelte werd bij Bovenknipe gerekend. Het heeft zijn naam die al op kaarten vanaf het begin van de 18de eeuw voorkomt, te danken aan een sinds lang verdwenen herberg. Het graven van de Compagnonsvaart was in 1640 namelijk gevorderd tot de Bonte Bock. Deze herberg was er dus al vóór er in 1665 een verlaat (of vallaat, een kleine schutsluis) aangelegd werd. Deze werd in 1931 vernieuwd. Er staat nog een sluiswachterwoning die weliswaar niet uit 1665 stamt, maar het pand aan de Eerste Compagnonsweg 16 is volgens de gevelankers toch al uit 1725.

De streek is vanaf het midden van de 17de eeuw aan weerszijden van de vaart als gevolg van de veenwinning ontstaan. Het graven van de vaart en de dwars daarop staande wijken, het winnen en vervoeren van het veen en het daarna weer in cultuur brengen van de afgegraven gebieden gaven mensen een karig bestaan. Reden voor wat ambachtslieden en later ook nijverheid om naar dit gebied te trekken.

In Bontebok kwam in 1898 een coöperatieve melkfabriek, waar in 1903 ook een kaasmakerij bij kwam. Andere, soms grotere dorpen uit de omgeving was zo’n fabriek vaak niet gegeven. De fabriek heeft het tot 1966 uitgehouden, is nog een tijdlang confijtfabriek geweest en staat er nu wat desolaat bij. Vanaf 1923 heeft Bontebok een lagere school.

Tegenover de sluiswachterwoning staat aan de Eerste Compagnonsweg 1 een boerderij met een voorhuis in mengstijl, gebouwd in 1876. Op nummer 5 is een woonhuis nauwelijks meer te herkennen als het voormalige café. In 1909 is er de eerste steen voorgelegd, maar in 1983 had het café het definitief afgelegd. Even verder op nummer 11 de kop-hals-rompboerderij Oud-Hogeveen die na een brand in 1931 een voor toen modern voorhuis kreeg.

Boijl is een streekdorp van vermoedelijk laatmiddeleeuwse oorsprong. Het is gelegen in de uiterste oostelijke punt van Weststellingwerf. Het bezit tussen de dorpen Oldeberkoop en Nijeberkoop in het noorden en Drenthe in het zuiden een vrij uitgestrekt dorpsgebied, waarin de buurschappen Boekelte en Rijsberkampen liggen. Ook buiten de vrij dichtbebouwde kern staat aan weerszijden van de Boijlerweg vrij veel bebouwing van boerderijen en woningen. Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 staat deze weg naar het oosten nog niet aangegeven. Daar is het nog heide. De buurschappen ‘Rijseberkamp’ en ‘Boekholt’ bestaan dan al. In de laatste staat zowel een ‘Koorn molen’ als een ‘Vul molen’ aangegeven.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘Boyl of Beuil, in ’t Zuidoosten der Grieteny naast aan Ooststellingwerf gelegen, strekt zich Noordwaards uit tot aan de landen van Olde- en Nye Berkoop, en Oostwaards tot aan die van Elslo; dit Dorp heeft een Kerkje zonder toren aan den rydweg naar Dieveren; zynde de huizen ter wederzyden in ’t geboomte verspreid. In ’t Noorden en Noordoosten behooren hier onder de buurtjes Boekholt en Rysberkamp, in welke laatste een Korenmolen plag te staan.’

De kerk staat niet aan de weg naar Diever maar wel bij de driesprong aan de noordzijde van de Boijlerweg. Het godshuis is volgens de gevelankers gebouwd in 1617, bronnen geven 1641 aan, maar het kerkgebouw vervangt een ouder exemplaar dat aan Maria was gewijd. De torenloze zaalkerk met een driezijdige koorsluiting en overhoeks geplaatste steunberen staat op een verhoogd en door hagen omringd kerkhof. Vrij dicht tegen de kerk is een klokkenstoel opgericht. Deze heeft een zadeldak en draagt een klok uit 1399. De klokkenstoel staat hier in elk geval vanaf 1696 en is later enkele malen vernieuwd.

Tot in de jaren dertig zijn er aan weerszijden van de Boijlerweg woningen bijgekomen. Na de Tweede Wereldoorlog ontstonden bij de kerk wijkjes aan weerszijden van de hoofdstraat.

Het terpdorp Boer ligt anderhalve kilometer oostelijk van Dongjum en met dit dorp en het oostelijk gelegen dorp Ried op dezelfde kwelderwal. Een paar boerderijen en enkele huizen, waaronder een oude pastorie vormen het hele dorp.

Boer ligt even ten noorden van de Dongjumerweg die de dorpen verbindt. Het dorp heeft een eigen in- en uitrit. Achter het dorp loopt de Ried, vroeger de Riedstroom geheten, een overblijfsel van een slenk uit de tijd dat Friesland nog niet was bedijkt. Het dorp ligt temidden van akkers en weilanden. De kern is bescheiden, maar daar hoort wel de voormalige pastorie bij, ten westen van de kerk en op de terp. Een bakstenen gebouw van omstreeks 1500 met een zijgevel met duivengaten in de top. Inwendig heeft de nu als woonhuis gebruikte pastorie oude balken met sleutelstukken met peerkraalprofiel en overwelfde kelders. Natuurlijk staat de kerk nog in het midden van de losse bebouwing. De romaanse kerk, ooit toegewijd aan de Heilige Maagd, ziet er in haar gepleisterde gedaante helemaal niet zo oud uit, maar door de ruïneuze staat en het herhaald oplappen, schemeren de oude moppen zo nu en dan door de pleistermantel heen. Bovendien is het zadeldak van de westtoren later door een spits vervangen. Het gebouw heeft een iets inspringend, rondgesloten koor, later aangebrachte steunberen en uitkragingen onder de goot. De kerk bevat een preekstoel met gewrongen hoekzuiltjes en decoratief gesneden kwabornament van omstreeks 1665. Op een cartouche staat I.v.Kingma, vermoedelijk de schenker van het meubel en mogelijk dezelfde Ignatius van Kingma die in Zweins sporen achterliet. Uit dezelfde tijd (1664) dateert het fraaie toegangspoortje. Het heeft niet altijd in de kerk gezeten, maar is afkomstig van Elgersmastate, oostelijk van de kerk waar nu een flinke boerderij is te vinden. Pilasters met guirlandes van bloemen, vruchten en schelpen staan aan weerszijden van de ingang en dragen met consoles de kroonlijst met fronton en een pijnappel in top; op de schouders staan wapendragende leeuwen.

Blije is een terpdorp dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling op een kwelderwal nabij de kust is ontstaan. De vroegste vermelding van ‘Blytha’ komt voor in een levensbeschrijving van abt Fredericus van Hallum uit de 13de eeuw. Net als de meeste andere dorpen in noordelijk Ferwerderadiel en noordwestelijk Westdongeradeel is Blije naar het zuiden toe over water ontsloten door de lange Blijaërvaart richting Dokkumer Ee die een later gedempte haven nabij de kern bezat. Deze verliep winkelhaakvormig en dat is aan het brede profiel van de bijna pleinachtige Hoofdstraat – met de herberg – en het begin van de Stationsstraat te ervaren. Bovendien ligt Blije in een opvallend spinnenweb van paden en wegen. Bij de dorpshaven en aan de Voorstraat kwamen concentraties van bebouwing tot stand. Veel meer naar het zuiden ligt nog steeds de aanzienlijke buurschap Vaardeburen aan de Blijaërvaart.

De terp is aan het einde van de 19de eeuw grotendeels afgegraven. Kerk met kerkhof tot en met het ringvormige pad zijn deze ontmanteling bespaard. Op deze niet zeer hoge terprest torent de kerk nu op een spannende positie boven de lage bebouwing van de Voorstraat uit, slechts bereikbaar door enkele smalle doorgangen. Uit de huidige structuur is nauwelijks op te maken hoe de middeleeuwse terpsituatie was.

De forse dorpskerk was toegewijd aan Sint- Nicolaas. De ongelede toren met zadeldak en een overwelfde benedenruimte is in de 13de eeuw opgetrokken en de bekroning is waarschijnlijk in 1741 aangebracht of vervangen. De laat-gotische kerk is eenbeukig en is omstreeks 1540 ter vervanging van een oudere kerk gebouwd. Het schip is voorzien van steunberen en het koor heeft een vijfzijdige sluiting. De kerk bezit meubilair uit de vroege 18de eeuw en enkele bijzondere grafzerken uit de renaissance, waaronder een portretzerk door Vincent Lucas.

Blije kwam aan de lokaalspoorweg te liggen en aan de zuidzijde staat aan de rand van de dorpsbebouwing het nog vrij gave station uit 1901.

Blesdijke is een streekdorp dat in de late Middeleeuwen is ontstaan op een zandrug aan weerszijden van de weg van Oldemarkt naar Noordwolde. Op de grietenijkaart van Weststellingwerf van Schotanus uit 1716 is te zien dat ten oosten van de kerk de woningen en boerderijen ten noorden en in het westen de gebouwen juist ten zuiden van de weg in het land langs een voetpad staan.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788 dat het grote dorp aan de westzijde aan Overijssel grensde met een waterscheidende dijk en aan de oostzijde van het dorp Peperga was gescheiden door het watertje Blesse waar zich ook een buurt vormde: ‘Verder Westwaards, vindt men de boereplaatsen deezes Dorps, als ook de Kerk met een dikken en stompen kloktoren, aan den reeds gemelden Buitenweg; alleen met dit onderscheid dat de huizen, behalven de gemelde buurt, ten Oosten der Kerk aan den Zuidkant, en ten Westen aan den Noordkant van dien weg, alle zeer aangenaam in ’t geboomte gelegen zyn.’ Ten zuiden lag de Blesserheide en in het noorden strekten de dorpslanderijen zich tot de Linde uit, waar ze ‘voor overstroomingen van dien vloed beveiligd worden door den Lindedyk’. Een aflaatbrief uit 1446 getuigt ervan dat een klooster van zusters tertiarissen heeft bestaan. Nadat in 1828 de rijksstraatweg van Leeuwarden naar Zwolle was gelegd, groeide die buurt tot een dorp uit.

De oude kerk is gewijd aan Sint-Nicolaas en is met de ‘stompe toren’ ongetwijfeld een zadeldaktoren geweest. Na de door de bisschop van Utrecht opgedragen brandstichting is zij in 1413 herbouwd. Het gebouw is in 1836 van ouderdom ingestort. In 1843 is de huidige kerk met een driezijdig gesloten koor en een houten geveltoren gebouwd. Er liggen drie 17de-eeuwse zerken van het geslacht Lycklama à Nijeholt.

Aan de oostzijde staat aan de Markeweg een in 1931 naar ontwerp van J. van Ommen ontworpen stelpboerderij met een woning in zeer verzorgde expressionistische vormen. Aan dezelfde weg verrijst een burcht naar (romantisch) middeleeuws model.

Blauwhuis is een jong streekdorp aan de Hemdijk dat pas in 1950 de status van dorp kreeg. Toen was het al veel uitgestrekter dan veel oude dorpen in de omgeving. De oorsprong van de nederzetting is het met blauwe pannen gedekte polderhuis van het in 1632 drooggemalen Sensmeer. In dit polderhuis vestigde zich in 1651 een priester. Hij trok mensen aan die het oude geloof trouw waren gebleven, waardoor vrij spoedig een rooms-katholieke gemeenschap rond het blauwe huis groeide.

Van de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 blijkt dat zich toen aan de westelijke marge van Wymbritseradiel reeds een aanzienlijke buurt had gevormd. De drooggemalen Sensmeer en Atzebuurstermeer ten zuiden van de Hemdijk staan ook aangegeven. Blauwhuis werd een rooms-katholieke enclave, maar in nabijgelegen dorpen Greonterp, Dedgum en Hieslum waren de rooms-katholieken ook goed vertegenwoordigd.

Het was aan het einde van de 18de eeuw al een behoorlijke nederzetting. Het noordelijke gedeelte van de nederzetting behoorde tot Wolsum in Wymbritseradiel en het zuidelijke deel tot Greonterp in Wûnseradiel. Toch werd het in de Tegenwoordige Staat van Friesland noch zelfstandig, noch bij deze dorpen vermeld. Bij de beschrijving van de Hemdijk wordt de buurschap alleen genoemd. Op de kaart van Eekhoff uit 1851 blijkt dat de buurt was gegroeid en dat Blauwhuis een kerk bezat.

De groei kwam er pas echt in gedurende het einde van de 19de eeuw. Toen richtten de Blauwhuisters een triomfalistische kerk op. Het werd een kloeke kruisbasiliek met een hoge toren die het dorp een karakteristiek silhouet verschaft. Het werd in 1868/71 de eerste neogotische kerk die de beroemde bouwmeester Petrus Cuypers in Friesland bouwde. De kerk heeft onder de kruisribgewelven op een alternerend stelsel van kolommen en pijlers een kleurige, oorspronkelijke inrichting. Op het kerkhof zijn, naast een calvariegroep, vele interessante grafmonumenten te vinden. Na de kerkbouw ontwikkelde Blauwhuis zich tot een volwaardige nederzetting met onder meer een school en een bejaardenhuis.

Beetgumermolen is een streekdorp, dat uit een buurschap bij Beetgum langs de oude Middelzeedijk is ontstaan. In de 17de eeuw lagen twee buurten ten oosten van Beetgum: ‘Bij de Molen’ en even verder ‘Dijksterhuizen’. Beetgum en zijn buurschappen waren ontsloten door een systeem van vaarten die ook Engelum en Marssum richting Harlingertrekvaart aandeden. De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1786 dat oostelijk van Beetgum te vinden zijn: ‘voorts eenige huizen, die de Hameren heeten: nog wat Oostelyker vindt men de molenbuurt en koornmolen, die weleer ten zuiden van den Dyk stond, doch thans aan den Noordkant op Bildtgrond is verplaatst; de Oostelyke huizen heeten de Dyksterhuizen …. Alle deeze buurtjes vindt men aan den meergemelden Ouden Zeedyk, die tot aan de Kerk toe, ter wederzyden, zeer vermaakelyk met geboomte is geboord.’ Gedurende de 19de eeuw groeien de buurten tot een streekdorp dat overigens in 1963 deze zelfstandige status pas kreeg.

Aan de J.H. van Aismawei zijn enkele notabele woningen met middengang te vinden. Ze zijn in het laatste kwart van de 19de eeuw in een decoratieve mengstijl gebouwd. Herberg Groot Terhorne – de naam is ontleend aan de in 1876 gesloopte kasteelachtige state tussen Beetgum en Beetgumermolen – is in de eerste helft van de 19de eeuw in neoclassicistische stijl gebouwd, met als meest opvallend aspect de met toskaanse halfzuilen gelede begane grond.

Aan de noordzijde van de weg ligt, even achteruit gerooid, de in 1925 naar ontwerp van Ane Nauta gebouwde gereformeerde kerk. Ook de pastorie kwam toen tot stand. Aan de kruiskerk is in een vrij expressieve stijl vormgegeven en aan de zuidoostzijde is een flinke toren gebouwd met geveltoppen en een naaldspits.

In Dijksterhuizen staat op nummer 32 een monumentale kop-hals-rompboerderij van omstreeks 1870. Het voorhuis heeft een omlijste ingang met ionische pilasters. Na de oorlog is de streek aan de zuidzijde, De Hammeringen en omgeving, en in het noorden, eerst de Lytsedyk en daarna Het String en omgeving, uitgebreid.

Beetgum is een terpdorp, dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling is ontstaan op een kwelderwal, onmiddellijk ten westen van de Boarn of Bordine die zich in de Middeleeuwen had verbreed tot Middelzee. Het was een grote en tamelijk hoge terp waarop de bebouwing zich tot het midden van de 19de eeuw concentreerde, al kwam er ook aan de westelijke zoom en aan de dijk aan de oostzijde wel enige bebouwing. Nog verder zuidoostelijk groeide de buurt bij de molen uit tot het streekdorp Beetgumermolen.

Tussen het dorp en deze buurt heeft tot 1879 het omgrachte Groot Terhorne of Martenastate in een uitgestrekt tuinencomplex gestaan, één van de grootste staten van Friesland. Na de Martena’s woonde daar het adellijke geslacht Thoe Schwartzenberg en Hohelansberg. In de kerk herinnert een fraaie, zandstenen epitaaf aan de grondlegger van de Friese tak: Johan Onuphrius Schwartzenberg (overleden in 1584) en zijn vrouw Maria von Grombach (overleden in 1564). Het is een maniëristisch monument waaraan Dirck Lieuwes begon en dat voltooid is rond 1615 door Jelle Claesz. Op de plaats van state en tuinen zijn nu de sportvelden te vinden.

Het dorp zelf is ook tamelijk deftig wat aan de reeks notabele woningen uit de tweede helft van de 19de eeuw, meestal met middengang, aan de Buorren is te zien. De pastorie op nummer 28 is de fraaiste: een zuiver neoclassicistisch pand van omstreeks 1850, met een deuromlijsting geflankeerd door composiete pilasters en een dakkapel met een drieledig serlianavenster.

Op en aan de rand van de terp zijn in 1915 overigens ook al arbeiderswoningen gebouwd. Aan de Jonkersleane zes en aan de Frânskeleane zestien zeer verzorgde twee-onder-eenkapwoningen. Na de oorlog werd dat voortgezet met reeksen traditionalistische woningen aan de Hillige Kamp en de Hemmemastrjitte (1948).

De aan Sint-Martinus gewijde kerk is in gotische stijl in 1669 herbouwd en heeft fraai 17de-eeuws meubilair. De toren is in de 16de eeuw in gele en rode baksteen opgetrokken en voorzien van rondboognissen.

Berlikum is een terpdorp met een kleinstedelijk karakter, dat aan het begin van de jaartelling is ontstaan op een oeverwal bij de monding van de Ried in de Middelzee. De nederzetting is een combinatie van twee dichtbij elkaar liggende dorpen, Tutgum en Berlikum, waarvan de laatste zich tot een langgerekte handelsnederzetting langs de Ried ontwikkelde en daarmee een structuur liet zien die verschillende steden ook vertoonden. Berlikum heeft een begin van stadsrecht gekend.

Berlikum is allang een centrum van tuinbouw en fruitteelt van kleinschalige gardeniersbedrijven. Al in de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1786 als karakteristiek vermeld dat er geen boerderijen in het dorp zijn en: ‘’t Meerendeel der huizen maakt eene dubbele streek, Oost en Westwaards loopende; doch daarenboven zyn ‘er eenige kleine bystraatjes, die, gelyk de Hoofdstraat, ten grooten deele wel gevloerd zyn. Aan den Noordkant, achter de buurt, loopt de Ried of vaart van Franeker naar Berlikum te niete, tegen den ouden Zeedyk, en wordt daar nog heden de Haven genoemd, te gedachtenisse van de oude uitvaart in de Middelzee.’

De lange en in hoogte wisselende streek, de Buorren, heeft een zeer gevarieerde, gesloten bebouwing. Hier en daar wordt het onderbroken door openingen naar zijgebieden, zoals het boeiende hoekje bij It Dok, een gedempt haventje met loswal. Parallel aan de Buorren is in 1857 een kunstweg aangelegd van Berlikum naar Franekeradeel die in het dorp zelf de Hofsleane heet. Daar is sindsdien geleidelijk bebouwing aan gegroeid. Aan deze Hofsleane – en aan de dwarsstraat Nijebuorren – is in 1917 en 1920 ook de vroegste volkshuisvesting tot stand gekomen. Vlak na de oorlog werd het buurtje van de Molestrjitte ontwikkeld. Ten zuiden van de Hofsleane is na de oorlog een flinke dorpsuitbreiding gekomen. In het noorden werd op de vroegere Middelzeedijk, toen de Hoogedijk genoemd, in 1853 een grindweg naar Beetgum aangelegd.

In de tweede helft van de 19de en gedurende de eerste tientallen jaren van de 20ste eeuw is er aan weerszijden van deze dijk, de huidige Bitgumerdyk, lintbebouwing tot stand gekomen wat in een vriendelijke binnenkomst van het dorp van die zijde resulteerde. Op de kruising van deze dijk en de weg naar Sint-Annaparochie werd in 1889 de zuivelfabriek gebouwd. Ten noorden daarvan stond tot 1747 Hemmemastate van de adellijke familie die niet alleen grietmannen voor Het Bildt leverde, maar ook belangrijke gezagsposities in Berlikum uitoefende.

Aan het westelijke einde van de Buorren staat de hervormde kerk op een hoog kerkhof. Het is een achtzijdige centraalbouw met vier rechte en vier bol gebogen wanden, een koepeldak en een houten klokkenkoepel. De kerk is in 1777/’79 gebouwd in Lodewijk XVI-stijl onder leiding van Willem Douwes, stadsbouwmeester van Harlingen. Binnen wordt de grote koepel gedragen door een vierkant van slanke zuilen. De kerk wordt geflankeerd door de uit 1863 daterende pastorie, een neoclassicistische middengangwoning, en de in 1908 in een merkwaardige mengstijl van neorenaissance en vernieuwingsstijl gebouwde consistorie.

De doopsgezinde kerk aan de andere kant van het dorp is een neoclassicistische zaalkerk uit 1841. In de onmiddellijke omgeving van het dorp is de tuinbouw onmiskenbaar aanwezig. Die werd in 1786 al vermeld: ‘Thans is Berlikum een der vermaakelykste kleidorpen, wegens de groote menigte van hovingen, beplant met alleleye vruchtboomen, die de buurt van alle kanten omringen …: de menigvuldige appelen, peeren, bezijen en andere boom- en aardvruchten, die hier, by gunstige jaaren, in groote menigte wassen …, verschaffen aan de inwooners van dit dorp een voornaam deel van hun bestaan; gelyk ook de aardappelteelt, die hier … voor dertig of veertig jaaren begonnen is, en nog steeds aanwint.’ Naast het kweken van fruit werden op veel gardeniersbedrijven winterwortelen, uien en koolrapen en later ook tomaten, fijne groenten, vroege aardappelen en poters verbouwd. In 1899 werd de veiling opgericht en kwam er een veilinggebouw aan de Berlikumervaart. De veiling is gesaneerd, maar de tuinbouw is nog steeds belangrijk, de glastuinbouw is zelfs een groeisector.

Bantega is een jong streekdorp, dat omstreeks 1900 in de uitgestrekte verveende en in cultuur gebrachte gebieden ten zuiden van Oosterzee en Echten is ontstaan. Na de oorlog kreeg het de dorpsstatus. Het kreeg de naam van een omstreeks 1700 verdwenen dorp dat veel zuidwestelijker was gelegen.

Het belangrijkste gedeelte van dit jonge streekdorp is winkelhaakvormig. Daar zijn de kerken en scholen gekomen, en na de oorlog ook nogal wat arbeiderswoningen. Ten oosten strekt zich de buurt Bandsloot uit tot aan de Schoteruiterdijken, een lage polderstrook die ooit bij de gemeente Schoterland (het latere Heerenveen) hoorde. Ten noorden van de kern liggen een paar buurten langs dwarswegen van de hoofdroute: de Landmansweg en de Commissiepolle, een buurt bij het vaartje bij de Uitgangen en vooral de Otterweg die beschouwd kan worden als een aparte buurschap.

Ten zuiden van het dorp liggen uitgeveende en tot grasland gecultiveerde landerijen waarin de restanten van ‘Het Huis te Velde’ zijn te vinden. Een uitgestrekt rechthoekig landgoed waar de Middenweg doorheen loopt. Daar staan weer in het midden twee boerderijen recht tegenover elkaar, waarvan de oostelijke ‘De Koaipleats’ enige monumentaliteit heeft.

Opmerkelijk is dat het gebied min of meer in kwarten wordt gedeeld door flinke lanen van struiken en bomen. Ze lopen elk niet over de volle lengte door, waardoor het grootschalige, parkachtige coulissenlandschap allure bezit. Op de grietenijkaarten in de Schotanus-atlas (1718) is het buiten aangegeven. Het karakter van eeuwen her is nog goed te herkennen. De Schoterzijl, genoemd naar de grietenij die het beheer over de oude uitwateringssluis had, was tot 1580 een belangrijke sluis in de Tjonger. Toen werd op de grens van Weststellingwerf de nieuwe Slijkenburgerzijl gebouwd. Maar nadat dijkdoorbraken in 1702 tot de aanleg van de Statendijk noodzaakten, moest de Nieuwe Schoterzijl, ook een schutsluis, worden gemaakt. De sluis is in 1902 vernieuwd. Er is enige bebouwing met onder meer een café bij gegroeid en een krappe camping gekomen die vooral liefhebbers van de vissport trekt.

Bakkeveen is een streekdorp dat in de late Middeleeuwen als dorp met een brinkachtige ruimte is ontstaan bij de kloosteruithof Mariënhof. Deze uithof is er in de 13de eeuw vanuit het grote klooster Mariëngaarde gevestigd. Het klooster had brandstof nodig dat hier uit de venen kon worden gewonnen. Oudere sporen bewijzen dat Bakkeveen al in de steentijd op een belangrijke route lag.

In de tweede helft van de 17de eeuw werd de Bakkeveensevaart gegraven en begon een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis van de streek: de veengraverijen van de Drachtster Compagnie. In de jaren rondom 1660 werd Bakkeveen bereikt en in 1685 was de vaart voltooid en kwam er op de kruising van de weg en de vaart een verlaat. Aan weerszijden vestigden zich op de venen en de heide arbeiders en wat neringdoenden, maar van een echte nederzetting was nog geen sprake. Tjaerd van Aylva liet in 1732 voor Bakkeveen een achtzijdige centraalbouwkerk ontwerpen. Er schijnt zelfs een model van te zijn geweest, maar het kwam niet tot de bouw. Wel kreeg deze grietman en eigenaar van veel venen het voor elkaar dat de verspreide bebouwing na 1732 naar de vaart werd verplaatst.

Nadat de gronden waren afgeveend, werden de landerijen in stroken van ongeveer 400 meter diepte aan weerszijden van de Bakkeveensevaart in cultuur gebracht. De gebieden die verder van de vaart verwijderd lagen veranderden weer in heide. Langs de vaart staan nog enkele 18de-eeuwse ontginningsboerderijen met een voorhuis, dat van een krimp overgaat in een schuur met doorschietende dakschilden, zoals Weverswal 13 uit 1753 en Foarwurk Wei 5 uit 1784. Verder het omstreeks 1900 verbouwde Boszicht, Weverswal 32, dat waarschijnlijk ook een 18de-eeuwse kern heeft.

In 1788 meldde de Tegenwoordige Staat van Friesland bij het dorp Siegerswoude: ‘Behalven de bouwlanden, behooren onder dit Dorp zeer uitgestrekte Veenen …. Onder anderen behoort hier toe de buurt Bakkaveen, geheel op de Heide, in ’t Zuidoosten des Dorps, en door dezelve loopt eene vaart met verscheiden Verlaaten en Zydwyken naar de Zuidelyke Veenen, in welke de turfgravery van tyd tot tyd toeneemt. … In later tyd hebben deeze Veenen, eerst aan de familie van Aylva, en daarna aan die van Burmania toebehoord; doch voor enige jaaren zyn zy, door koop, in eigendom gekomen aan eenige Friesche en Groninger Heeren, die dezelve in Maatschappy bezitten, en hier omstreeks jaarlyks eene groote menigte turf doen graaven.’

Tjaerd van Aylva heeft Bakkeveen gestalte willen geven en is aan het begin van de 18de eeuw waarschijnlijk ook de bouwheer van het Blauwhuis dat tot 1837 aan de Foarwurker Wei heeft gestaan. Van daaruit is het gebied eerst door de Aylva’s en vanaf het midden van de eeuw door de Burmania’s geëxploiteerd en bestuurd. Zij begonnen met de aanplant van bossen en de Burmania’s hebben er ook een ‘speelschans’ gelegd om de krijgskunst te oefenen. Sporen ervan bij de Beakendyk gaven onlangs aanleiding tot reconstructie.

Achter het Blauwhuis stond de Slotpleats, waarvan in 1818 de eerste steen werd gelegd en die tot de verbouwing in 1922 als zodanig in gebruik bleef. Toen werd de boerderij voor het echtpaar Van der Goes-Van Harinxma thoe Slooten verbouwd tot landhuis, dat sinds 1986 een horecafunctie heeft en thans met de omliggende gebieden bij Natuurmonumenten in eigendom is. Het koetshuis huisvest de VVV en het archeologische steunpunt.

In 1856 kreeg Bakkeveen op de Tsjerkewâl een eigen hervormde kerk, een eenvoudige zaalkerk met een houten dakruiter met spits op de voorgevel. Even verder staat de uit de 19de eeuw daterende houten schaapskooi, de enige in Friesland.

Bakkeveen kreeg omstreeks 1910 pas de status van zelfstandig dorp. Het stond toen aan de vooravond van een nieuwe ontwikkeling. De gevarieerde bos- en heidegebieden in de omgeving werden ontdekt voor recreatie en toerisme. Toch is daarna in het centrum het karakteristieke verlaat met brug nog vervangen door een dam. Na de oorlog is het dorp aan de noordoostelijke zijde sterk uitgebreid.

Het terpdorp Baard is het voormalige bestuurscentrum van de grietenij Baarderadeel en heeft de naam gegeven. Het is eeuwenlang beheerst door het adellijke geslacht Dekema dat hier zijn stins bezat. Nu herinnert de Dekemawei nog aan de familie. Het dorp was goed ontsloten door de belangrijke Bolswardertrekvaart en kreeg in 1830 een ontsluiting over de weg van Franeker naar het achterland van Jorwert en omgeving.

Op de hoek bij de brug, de enige beweegbare in de lange Bolswardervaart, is in 1877 een nieuwe herberg gebouwd naar ontwerp van T. Spoelstra uit Tzummarum. In de dorpsstraat volgen aan beide zijden compact gebouwde, eenvoudige, meest gestucte rentenierswoningen. Soms met neoclassicistische kenmerken. Ze staan niet echt in een rooilijn; aan de noordoostzijde van de kerk staan ze ook. Op de hoek van de weg naar Easterlittens staat een forse kop-hals-rompboerderij met sierlijk metselwerk uit omstreeks 1890. De boerderij kijkt uit op het open veld in de dorpskern waar een vrij nieuwe, passende basisschool staat.
Achter de kerk loopt een buurt met deels oude bebouwing – de kleine, niet meer als zodanig gebruikte vermaning hoort daarbij – en wat naoorlogse volkshuisvesting. Deze bebouwingsstrook vormt aan de noordzijde van het dorp een gesloten front aan de hier gelegen opvaart, de dorpshaven. Verder is aan weerszijden van de Fâldenserweg richting Jorwert, gemengde bebouwing ontstaan.

De in 1876 gebouwde kerk staat aan de dorpsstraat op een ruim, hoog en door een muurtje met ijzeren hek en jonge leilinden beschermd kerkhof. Het gebouw heeft ongeleed bruin muurwerk met rondboogvensters. Er is een driezijdig gesloten koor met pilasters. De goten worden gedragen door kleine consoles en op het dak liggen blauw geglazuurde Friese gegolfde pannen. In de toren zit boven de ingang een spitsbogig venster met een dubbelbolle omlijsting van pleister. De drie torengeledingen zijn met friezen versierd. Er zijn spitsbogige galmgaten, acanthusconsoles onder de kroonlijst en een ingesnoerde achtzijdige spits met leien. Inwendig bezit de kerk een aardig orgeltje en een decoratieve kraak met opengewerkt hek.

Augustinusga is van oorsprong een agrarisch wegdorp dat in de Middeleeuwen is gevormd nabij de splitsing van wegen van Buitenpost naar Surhuizum en Drachten. Bij de brug en een sluis over en in het Kolonelsdiep ontstond de buurt Blauwverlaat. Aanvankelijk bestond de buurt uit een sluis- en brugwachterswoning, een paar huizen en boerderijen, een café en een bakkerij. Na de oorlog is er ten zuiden van het kanaal enige bedrijvigheid ontwikkeld. Het westelijker aan weerszijden van het Kolonelsdiep gelegen Roohel hoorde ook bij Augustinusga, een in de 18de eeuw ontstane buurt met twee scheepshellingen. Nu is alleen nog een groep huizen aan de noordelijke oever te vinden. Augustinusga had met een opvaart verbinding met het Kolonelsdiep. In Augustinusga zelf lagen de huizen en boerderijen aanvankelijk langs de met puin verharde weg uitgelijnd. Bovendien stonden ten westen van het dorp enkele voorname staten. Aan het einde van de 18de eeuw wordt gemeld: ‘De ligging van dit dorp is zeer vermaakelyk in het geboomte, en deszelfs uitgestrektheid groot; ook heeft men hier eene fraaie kerkbuurt.’

In het midden van de 19de eeuw was er ook bebouwing verrezen aan de zijpaden met een zekere concentratie rond de kerk. De kerk, gewijd aan Sint Augustinus, is een gotische zaalkerk met een rechtgesloten koor uit waarschijnlijk de 15de eeuw. De toren is ouder, 13de-eeuws; hij verloor zijn zadeldak in 1895. Het interieur heeft kruisribgewelven en meubilair uit de 17de en 18de eeuw.

In 1897 werd bij Augustinusga een zuivelfabriek gebouwd, die via de Fabrieksvaart met het Kolonelsdiep werd verbonden. Op de oever bij de vaart kwam een rij arbeiderswoningen. De fabriek sloot in 1968.

In de jaren twintig is achter de kerk een nieuwe verbindingsweg, de Skoalikkers, met Surhuizum gelegd. Aan weerszijden werd een vriendelijke reeks vrijstaande burgerhuizen gebouwd, sommige in aardige expressionistische stijl. Tevens kwam aan die zijde buiten het dorp in 1917 de gereformeerde kerk tot stand. Na de oorlog is het dorp vooral aan de zuidzijde aanzienlijk uitgebreid.

Augsbuurt, ook wel Lutjewoude genoemd, is een klein komdorp van middeleeuwse oorsprong dat vanaf 1654/’56 aan de toen gegraven Stroobosser Trekvaart kwam te liggen.

De kerk is in 1782 opgetrokken ter vervanging van een middeleeuwse kerk. De geveltoren met ingesnoerde naaldspits kreeg pas in 1917 gestalte. De zaalkerk heeft een driezijdige koorsluiting en muurwerk dat door lisenen is geleed en van brede rondboogvensters is voorzien. De kerk is in 1976 gerestaureerd, waarbij de bankenblokken zijn verwijderd. De kerk bezit een hoogst zeldzame vierkante kansel uit het einde van de 17de eeuw. Deze heeft op de hoeken gladde toscaanse zuiltjes en op het voorpaneel staan Mozes en Aäron met de wetstafelen afgebeeld. Er hangen twee forse rouwborden van de familie Van Scheltinga uit 1708 en 1712. Tussen de zerken valt een 12de-eeuws zandstenen exemplaar op. Aan de trekvaartzijde staat de omstreeks 1905 gebouwde pastorie. Het is een sierlijk gebouw op een L-vormige plattegrond en twee geveltoppen. De dakschilden zijn gedekt met grote, dikke en in ruitvorm gelegde kunstleien. Het muurwerk is versierd met allerlei uitgemetselde friesjes en de vensters zijn decoratief omkaderd met negblokken en sierlijke boogtrommels.

In tegenstelling tot deze sier, zijn het voormalige schoolhuis en onderwijzerswoning ten oosten van de kerk de eenvoud zelve. Ze zijn in 1833 en 1839 iets versprongen tegen elkaar aan gebouwd maar hebben elk hun eigen schildkap. Het schoolhuis van bruinrode steen heeft een middengang en bezit aan de ene zijde twee staande vensters en aan de andere zijde een dubbel venster. De kleinere onderwijzerswoning van rode steen is drie venstervakken breed en heeft de toegang aan de korte zijde. Bij de pensionering van een van de onderwijzers is de school door gebrek aan leerlingen in 1880 gesloten en verkocht.

De toegang tot Augsbuurt wordt verschaft door een balkbrug, een kenmerkend en inmiddels zeldzaam exemplaar van de vanaf 1880 vervangen bruggen over de Stroobosser Trekvaart. Deze dateert van 1907 en heeft brugleuningen van profielijzer en gekruiste stangen.

Arum is een flink terpdorp waar de doorgaande Sytzemaweg en de dwars daarop staande Arumervaart de structuur hebben gevormd. Nabij het water zijn er aan beide zijden van de weg aardige waterbuurtjes met westelijk de Schoolsingel met sporen van een armhuis uit 1662: een fraaie gevelsteen, en een zeldzaam oud schoolgebouwtje (1832) met spitsboogvensters. Hier staat het volgende moralistische vers op een gedenksteen:

‘Hier vind ge o Jeugd een onderwijs
Gerigt naar u verstand
Gebruik met vlijt dit gunstbewijs
Zoo komt gij ras tot stand’.

Oostelijk is tussen de bebouwing een kaatsplein uitgespaard. De bebouwing langs het water van de Zilverstreek is hier en daar vernieuwd. Nabij de kerk staan enkele karakteristieke notabele woningen uit het laatste kwart van de 19de eeuw, waarbij een grote pastorie.

Vlak daarbij staat herberg De Gekroonde Leeuw die in diezelfde periode tot stand is gekomen. Deze heeft lange tijd gediend als halteplaats van de tram van Bolsward naar Harlingen. Het is een statig bouwwerk met op de verdieping een opvallende glazen erkeruitbouw. Het dorp is zich in de vroege 20ste eeuw zowel aan de noord- als zuidzijde merkwaardig lang gaan uitstrekken langs de doorgaande weg. Aan de Camminghaweg staan rijtjes filantropische woningen uit 1900. De naoorlogse dorpsuitbreidingen hebben eerst aan de noord- en later aan de zuidzijde plaats gekregen.

De kerk van Arum staat op een ruim, kaal kerkhof. Het gebouw is tot twee keer toe door de bliksem getroffen en in brand gevlogen, de laatste keer in 1836. De huidige kerk is in 1837 ontworpen door bouwmeester Thomas Romein. Die had een neoclassicistisch plan ingediend, maar een soberder plan is uitgevoerd: een traditionele zaalkerk met spitsboogvensters en een strakke, vierkante toren met een allercharmantste bekroning in neoclassicistische vormen. In de kerk met eenvoudig interieur staat een herenbank van de familie Cammingha.

In de onmiddellijke en iets ruimere omgeving van Arum staan statige boerderijen, waarvan de kop-hals-rompboerderij Camminghastate aan de zuidelijke dorpsgrens het hoogtepunt is.

Allingawier is een klein terpdorp dat omstreeks 1270 in de bronnen voorkomt als Alingwere maar veel ouder is. Het ligt in het lage, zuidelijke deel van Wûnseradiel. Dat was vroeger veel tastbaarder omdat het dorp op een landtong tussen grote meren en een paar plassen en poelen lag. Vanzelfsprekend wijdde de bevolking zich aan de visvangst, het werd een ‘vischrijke plaets’ genoemd.

Ten zuiden van het dorp ligt de Jakle-set, ooit een overzet met een bootje tussen de twee grote meren die in het midden van de 15de eeuw zijn naam kreeg van Jackle Feddes die als Vetkoperse strijder de strategische plaats beheerste. De Makkumer- en Parregastermeer zijn in 1876/’79 drooggemalen. Er moest vanaf de Grote Zijlroede (Makkumervaart) en de Workumervaart bij Tjerkwerd een scheepvaartkanaal worden gegraven: het Van Panhuyskanaal. Over de opvaart daar naartoe ligt een heechhout in de dorpskern. De voormalige stoomsmederij verkocht ook scheepsbenodigdheden.

Door de droogmakerijen kwam Allingawier midden in de lage weilanden te liggen. De dorpskern bestaat uit kriskras gebouwde burgerhuisjes, een paar boerderijen en goed verzorgde loodsen en schuren. Op een ruim kerkhof is in 1634 een nieuw bedehuis gebouwd op de plaats van de oude kerk. Deze is in 1783 iets ingekort tot een driezijdig gesloten koor. Het interieur bezit eenvoudig eiken meubilair. De gelijktijdig met de kerk gebouwde toren heeft een zadeldak en bevat de luidklok van 1599.

Bij de Doleantie in 1888 ging een flink deel van de bevolking over. De gereformeerden huurden aanvankelijk de oude kerk maar bouwden 1893 een eigen, piepklein kerkje aan de zuidelijke rand van het dorp. Dit gebouw is thans het ontvangstcentrum voor de bezoekers van de Aldfaers Erf Route. Het scheppingsverhaal wordt er verbeeld. Voorts hoort de museumboerderij De Izeren Kou uit het begin van de 18de eeuw, een drabbelkoekbakkerij met koffiehuis, een smederij, een schilderswerkplaats en een daglonerswoning tot de te bezoeken objecten. Ten zuiden van het dorp ligt Allingastate achter een brede oprijlaan: een naar 17de- eeuws model nagemaakte state.

Aldtsjerk is een streekdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan op de noordelijke uitloper van de zandrug waar ook de andere dorpen van de Trynwâlden op liggen. Het dorp kreeg gestalte ten zuiden van de kruising van de weg van Leeuwarden naar Dokkum en de waterloop van de Murk, waarover nu een geklonken ijzeren ophaalbrug met vakwerk van omstreeks 1920 ligt.

De schilderachtige hoofdstraat, de Van Sminiawei, vertoont met haakse bochten naar het zuiden en het oosten een bajonetvorm, waardoor de perspectieven verrassend zijn. Het effect wordt versterkt door onregelmatige rooilijnen. De bebouwing aan weerszijden dateert voornamelijk uit de tweede helft van de 19de eeuw en het begin van de 20ste eeuw, waarin burgerwoningen domineren. De dorpskerk staat op een verhoogd kerkhof. De kerk is gewijd aan Sint-Paulus en is in het midden van de 12de eeuw in baksteen gebouwd en kreeg toen een bekleding van tufsteen. De uit het begin van de 13de eeuw daterende bakstenen zadeldaktoren is met spaarvelden van tufsteen bekleed. Vooral de naar het kerkdak gekeerde topgevel is fraai gedetailleerd met klimmende rondboogfriezen en siermetselwerk. De westelijke geveltop is in de 18de of 19de eeuw vernieuwd. De driezijdige bepleisterde koorsluiting kwam in de 19de eeuw tot stand. De kerk bevat een gaaf interieur met 17de- en 18de-eeuws meubilair, waaronder een vroeg-17de-eeuwse preekstoel, vier herenbanken en rouwborden. In de kerk bevindt zich een grafkelder van de familie Sminia en op het kerkhof vallen de 19de-eeuwse grafkelder met fraai bewerkte deksteen op voor A.J. van Sminia en C. Coehoorn – Van Scheltinga en een grafperk met zerken van leden van de familie Sminia. De kloeke, in mengstijl gebouwde pastorie staat even verderop aan de Van Sminiawei.

Net als bij de buurdorpen was het dorp een gewilde vestigingsplaats voor adel en patriciaat. Er zijn in de 17de eeuw drie staten gebouwd, waarvan de diverse malen sterk verbouwde Klinze – oorspronkelijk Aysmastate – is overgebleven. Van de in 1916 gesloopte Sminiastate bestaat de boswachterswoning in chaletstijl nog wel.

Aldeboarn is in de vroege Middeleeuwen op de zuidelijke oeverwal van de rivier de Boarn als agrarisch terpdorp ontstaan. Dankzij de ligging aan de belangrijke waterverbinding en een groot achterland kon het dorp zich omstreeks 1200 al ontwikkelen tot een overslagplaats voor allerlei goederen. Op deze veelbelovende plaats vestigden zich ambachtslieden en neringdoenden. Aldeboarn, voor het eerst vermeld in 1230, bezat al vroeg een gedifferentieerde maatschappelijke structuur waardoor het tot handels- en bestuurscentrum uitgroeide. In de Middeleeuwen was het een kerkelijk centrum voor een groot gebied. Het was lange tijd hoofdplaats van de grietenij.

Aan de licht meanderende Boarn kwam aan weerszijden een dichte, op het water gerichte bebouwing van uiteindelijk bijna een kilometer lengte. Er staan nogal wat representatieve woningen uit vroeger eeuwen. Die staan eveneens, maar dan uit de 19de en vroege 20ste eeuw aan de Tsjerkebuorren en Wjitteringswei die naar Akkrum leidt. Deze weg werd in de eerste helft van de 19de eeuw verhard.

Aan het einde van die 19de eeuw was het gedaan met de handel. Wel kwam er in Aldeboarn een zuivelfabriek. In de 20ste eeuw kwamen uitbreidingen aan de zuid- maar vooral aan de noordzijde. Een herinnering aan de centrumfunctie is het Waaggebouw uit 1736, nu als plaatselijk museum in gebruik. Het is een ingetogen gebouw van twee lagen met aan de waterzijde een rondboogingang. Een laatste spoor van de functie als bestuurscentrum is de nog bestaande westvleugel van Andringastate, de grote woning van de grietmansfamilie. Op het terrein is in 1894 de pastorie gebouwd. De hervormde kerk is in 1753 gebouwd ter vervanging van de middeleeuwse, tufstenen kerk. De slanke door kolossale ionische pilasters begeleide en door een charmante drieledige lantaarn bekroonde toren werd in 1736/’37 opgetrokken. Boven de ingang bevindt zich een gebeeldhouwde stichtingscartouche in barokstijl. Het kerkschip wordt overkoepeld door een geschilderde hemel met sterren, planeten en engelen. De sluiting wordt gedomineerd door het grafmonument van twee leden van het grietmansgeslacht Andringa.

Akmarijp is een vaartdorp en een van de dorpen in de Lege Wâlden, de lage waterstreek ten zuidoosten van het Sneekermeer met zijn poelen. Het dorp is ontstaan in de 12de eeuw en de woningen en vooral boerderijen waren uitsluitend over het water te bereiken. Pas in de tweede helft van de 19de eeuw kwam daar een weg.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788 vooral over Agge Donia die vanuit zijn stins in Akmarijp omstreeks 1460 de wijde omgeving in zijn greep hield en hele dorpen brandschatte. Wel staat er genoteerd: ‘Akmaryp, gelegen in de Zuidwestelyksten hoek der Grieteny, was voor deezen vry aanzienlyk, doch nu van een’ kleinen omtrek.’ En: ‘Men ziet hier nog overig een oud Kerkhof van de Pastory van St.Jansga.’

Het oude kerkhof staat ook ingetekend op zowel de grietenijkaart in de atlas van Schotanus (1718) als die in de atlas van Eekhoff (1849), op de laatste net ten noorden van de boerenzathen Molla en Unia. Het huidige kerkhof ligt noordelijker. Op de Schotanuskaart staat daar nog een kerk ingetekend. In januari 1844 werd de afbraak van de ‘dorpstoren’ aanbesteed en er moesten gelijk een klokhuis en in het buurdorp Terkaple een nieuwe school met onderwijzerswoning worden gebouwd. Een kleine veertig jaar later (1881) werd het bouwen van een nieuwe school met onderwijzerswoning in Akmarijp aanbesteed.

Het met dichte boomzoom omkaderde kerkhof heeft een ijzeren toegangshek uit omstreeks 1880 met doodssymbolen. De klokkenstoel met helmdak is wit geschilderd en draagt een luidklok, in 1545 door Johan ter Steghe gegoten. Nabij de brug over de Agge Douwes- of Langesloot vormen groepjes huizen aan weerszijden van de weg een buurtje. Verder naar het zuiden staan de boerderijen, fraai uitgelijnd en vrijwel uitsluitend aan de westzijde. Aan die zijde kronkelt de vaart achter de bebouwing. De meeste boerderijen zijn forse en vaak monumentale, eind 19de-eeuwse stelpen. Meteen naast het kerkhof staat een koprompboerderij met melkkelder uit het midden van de 19de eeuw.

Teerns is een dorp dat van de geschiedenis ongelijk heeft gekregen. Oorspronkelijk hoorde het als buurt bij Goutum, maar toen het een eigen kerkgebouw kreeg, werd het een zelfstandig dorp. Nadat de kerk weer was afgebroken resteerde een kerkhof met een klokkenstoel. Maar die zijn er zelfs niet meer.

Ten oosten van het kleine Teerns is nabij het drukke vaarwater de Nauwe Greuns een buurt gevormd die nog steeds bestaat en de naam van het oude dorp nog draagt.

Dat Teerns is een buurt van een boerderij en een aantal huizen langs de Hempenserdyk en enkele huizen en een loods aan de Nauwe Greuns. En een brug. Richt in Hempens de kerktoren zich in alle eenvoud in hemelse richting, in Teerns ligt een ijzeren draaibrug heel aards de twee dorpen te verbinden. In een geschrift van 1463 wordt al een ‘ossenbrug’ genoemd. Bij een volgende vermelding in 1584 is sprake van een draaihout en nog later van een pontje en een schouw voor de overzet.

Het meeste transport ging toen ook over het water. De Nauwe Greuns vormde de verkeersverbinding van de dorpen Hempens en Teerns met Leeuwarden. Deze vaart was zelfs de belangrijkste verkeersverbinding van Leeuwarden met het zuiden.

Nu ligt er een in 1890/’91 geconstrueerde geklonken en gelaste ijzeren draaibrug met een symmetrische balans op een ronde pijler. De liggers zijn door middel van ijzeren jukconstructies met trekstangen en stelschroeven opgespannen. Aan de Teernser zijde ligt een vast bruggedeelte. De draaisteiger, een kwartrond plankier, ligt aan de andere kant van de brug. Over deze steiger is het mogelijk om met handkracht de brug open en dicht te doen. De Hempensermeer ten zuiden van Hempens en Teerns is in 1784/’85 drooggemalen. De geschiedenis heeft voor een merkwaardig contrast gezorgd. De polder is nooit weer onder water gezet, maar noordelijker is een nieuwe plas gegraven die juist naar het andere dorp is genoemd: Teernserwielen.

Ter Idzard is een lang streekdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan in de streek van Weststellingwerf waar de Tsjonger in het noorden en de Linde in het zuiden het dichtst bij elkaar komen. In de drie kilometer lange streek met losse bebouwing staat ongeveer in het midden een concentratie van gebouwen – vanouds De Bult geheten – waar ook het dorpshuis (met deze naam) en enkele bedrijfsgebouwen deel van uitmaken.

De grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 laat zien dat de doorgaande weg – nu de Idzerdaweg – lommerrijk is en dat ten zuiden enkele bospercelen liggen. Vooral in het oosten van het dorpsgebied liggen ze en helemaal in de oostelijke flank stond de Idzerdastins. Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 staat die aangegeven, maar op die van Eekhoff uit 1850 staat de stins als voormalig vermeld. In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 vermeld: ‘een zeer vermaaklyk Dorp … aan den rydweg van Olde Holtwolde naar Olde Berkoop, heeft eene Kerk zonder toren, hangende de Klok, als die van Nye Holtwolde, in een houten Klokhuis. … Dit Dorp heeft ongetwyffeld zynen naam gegeeven aan het geslagt van Idzerda, het welk hier, ten tyde der troebelen, een sterk stins heeft gehad, in het Noordoosten des Dorps. … Het oude Stins vervallen zynde, is daar voor, by onzen tyd, een ander huis, wel van minder omtrek, doch in eenen meer hedendaagschen smaak, opgebouwd door de Familie van Ter Wisga. … De Zuidelyke landen deezes Dorps zyn bouwlanden, … terwyl de Noordelyke, laag en veenlanden zyn, die tot aan de Kuinder … loopen.’

De kerk is gewijd aan Sint-Bonifatius en dateert van omstreeks 1500 en heeft ongetwijfeld een voorganger gehad. Lange tijd is zij torenloos gebleven maar in 1903 kwam er een nieuwe westgevel met geveltoren, waarin de klok kon worden gehangen. Het interieur bevat een drietal gepolychromeerde, zandstenen epitafen van de familie Idzerda uit 1531, 1603 en 1620, alle in varianten van de renaissancestijl.

Terband is een streekdorp dat deel uitmaakt van de dorpenreeks – van west naar oost – Terband, Luinjeberd, Tjalleberd en Gersloot, die De Streek van het oude Aengwirden vormen. Ze zijn met het noordoostelijke gedeelte van Heerenveen in 1936 bij Schoterland gevoegd om de gemeente Heerenveen te vormen.

Terband ligt het dichtst bij het grote Heerenveen, waarvan het noordoosten tot de herindeling met Crackstate en de rechtbank onder Terband viel. Dat is zelfs nog te merken aan vroege volkshuisvesting in het noorden van Heerenveen waar de huizen in de Pastoriestraat en omgeving, in 1918 en 1920 ontworpen door de gemeentearchitect van Aengwirden K.R. Post, een dorpse sfeer uitstralen. Ook hoorde de vrij goed bewoonde streek Spitsendijk ten noorden van Terband tot het dorp, evenals in het westen het gebied tussen Nieuwebrug in het noorden en Terbandsterschans in het zuiden, waar tijdens de Tachtigjarige Oorlog een verdedigingsschans heeft gelegen. Eerder stond in het dorpsgebied het klooster Mariënbosch. Het in het midden van de 19de eeuw verschenen Aardrijkskundig Woordenboek van Van der Aa meldde: ‘De oude kerk, welke vóór de reformatie, aan de H. Catharina was toegewijd, werd voor de fraaiste van de geheele grietenij gehouden. Deze, bouwvallig geworden zijnde, is echter, in het jaar 1845, door eene nieuwe vervangen, welke, naar het vernuftig ontwerp van den Heer T. Romein, Architect der stad Leeuwarden, gebouwd, den 21 Augustus van dat jaar is ingewijd.’ De oude kapel zou uit 1315 dateren en het nieuwe gebouw wordt door het zuivere en evenwichtige neoclassicisme hoog gewaardeerd. De kerk staat niet zonder effect op een fraai, ruim kerkhof.

Ook bij Terband is het land af- en uitgeveend, eerst ten zuiden van de Aengwirderweg de hoge venen en daarna op grootschalige wijze de lage venen ten noorden van de weg. Omstreeks 1850 was het gebeurd en hadden de verveningen een waterig onland achtergelaten waartussen De Streek als een rafelige kade resteerde. Ook hier zijn de landen ingepolderd en in cultuur gebracht.

Terherne is een oud waterdorp op een zandopduiking bij de oostelijke hoek van het Sneekermeer. Het ligt eigenlijk op een eiland tussen dit meer en het Terhornstermeer en de Terhornster- en Terkaplester Poelen. De nederzetting is gegroeid bij de oude Slachtedijk die ten zuiden van de Nieuwe Wetering lag. ‘De Buurt is geheel zonder order aangelegd, hoewel taamlijk groot’, werd aan het einde van de 18de eeuw geschreven en nog heeft het dorp een verrassende structuur.

In het noorden ligt, in een gebied waar zich de afgelopen decennia watersportbedrijven hebben gevestigd, een grote ophaalbrug over de nieuw gegraven Nieuwe Zandsloot. Dichter naar de dorpskern ligt de weer herstelde flapbrug naar oud model over de Zandsloot, waar aan De Stripe kleinschalige bebouwing ligt. Daarna meandert het Koailân en de Gravinneweg, de doorgaande weg richting Joure, door het dorp. De Syl leidt naar recreatiegebieden aan de oever van het Sneekermeer.

Nabij deze hoek rijst de vermaning van de doopsgezinden op, een in wezen eenvoudige zaalkerk met een bijzonder sierlijk front, in 1864 ontworpen door de Sneker architect A. Breunissen Troost. De voorgevel wordt verlevendigd door penanten, kolommen en pinakels in metselwerk en pleister en het voorterrein wordt omvat door een fraai smeedijzeren hek.

Aan de andere zijde maken de Buorren een lus door het dorp. Daar stond de middeleeuwse kerk met een toren met zadeldak, die was gewijd aan de Heilige Laurens. Het gebouw is in 1874 afgebroken om op dezelfde plaats ruimte te scheppen voor een nieuw kerkgebouw naar ontwerp van de Leeuwarder architect J.I. Douma. Het is een veel eenvoudiger kerkgebouw dan dat van de doopsgezinden, maar het is wel voorzien van een toren met een naaldspits. Aan de Buorren, maar ook elders, staan grote dorpswoningen van het notabele type, maar ook de kloeke herberg de Zevenwouden, een afgeblokt gepleisterd pand van twee bouwlagen. De eerste naoorlogse uitbreiding vond naar het zuiden plaats, de recente tussen de Zandsloot en de Nieuwe Zandsloot.

Terkaple is een vaartdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan. Het is een van de dorpen in de Lege Wâlden, de lage waterstreek ten zuidoosten van het Sneekermeer met zijn poelen. Het was tot in de 19de eeuw uitsluitend over water te bereiken. Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff (1849) staat een pad uit de richting Joure naar Terhorne gestippeld aangegeven, met een overzet op de plaats waar nu de Herenzijl ligt, maar dat was alleen voor licht lokaal verkeer te gebruiken.

Op zowel de kaarten van 1718 als die van 1849 blijkt het een kleine agrarische nederzetting met een kerk en de Oenemastins. In 1788 stond in de Tegenwoordige Staat van Friesland: ‘dit Dorp heeft eene Kerk, maar geen’ toren; by de Kerk staan eenige verstrooide huizen, en ten Noordwesten van dezelve stond weleer Oenema Stins, ’t welk in den aanvang deezer eeuw nog in zyne Hovingen en Cingels lag, … schoon van zyn voorig aanzien ganschelyk beroofd. … Dit Dorp … is voorts niet onaangenaam, wegens de zeer naby gelegen vischryke Kappelster Poelen.’

Het kerkje is in 1854 gebouwd ter vervanging van een ouder bedehuis dat van gewelfschilderingen was voorzien. De kerk heeft een driezijdig gesloten koor en een kleine geveltoren die bekroond wordt door een elegant, opengewerkt koepeltje. In de kerk liggen twee belangrijke Oenema/Roorda-zerken in renaissancestijl, een decoratieve door Pieter Dirxsz. (1570) en een portretzerk (1610) door Jacob Lous.

Op de plaats van de Oenemastins staat een boerderij met een wapensteen van de Oenema’s en in de keukenkamer een grote renaissance schouw. In de omgeving van de kerk, met pastorie, staat een reeks boerderijen. Zuidelijker ligt een ophaalbrug over de vrij brede Heremavaart en daarna staat opnieuw een in de 19de eeuw gegroeide streek van burger- en arbeiderswoningen aan deze sloot. De beide zijden van de weg richting Akmarijp zijn vervolgens ook bebouwd geraakt en daar kwam een tweeklassig schooltje tot stand. Terkaple is een dorp met twee kernen.

Teroele is een waterdorp aan de oostelijke oever van het Koevorder Meer waar de boerderijen met opvaarten naar waren ontsloten. Het is altijd het kleinste dorp van de grietenij geweest. Het oudste kaartbeeld, de grietenijkaart van Doniawerstal uit 1718, laat een niet al te grote reeks van boerderijen zien die in hun midden een kerk hebben. In de zuidelijke hoek van het gebied, bij het Grote Idskenhuizermeer, is de bebouwing iets dichter dan die van de waterstreek naar het noorden.

In 1788 meldde de Tegenwoordige Staat van Friesland: ‘dit Dorp ligt in ’t laagland … en strekt zich, Westwaards, over de Koevorde, uit tot aan Woudsend. In ’t begin deezer eeuw zag men hier nog eene Kerk, die naderhand is afgebroken. Weleer was hier zeer vermaard het aanzienlyk geslagt van Hettinga, en eene State van dien naam.’ De boerenstreek aan de andere zijde van het meer is met het gedeelte dat bij Idskenhuizen hoorde het dorp Koufurderrige gaan vormen. Na de gemeentelijke herindeling van 1984 bij Wymbritseradeel is gekomen. Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit het midden van de 19de eeuw zijn de boerderijen nog steeds alleen over water ontsloten, al loopt er langs de boerderijen een pad. Er ligt een zet over de Nieuwe Vaart die de Teroelster Zypen – nog steeds een plasgebied ten oosten van de streek – met het Koevorder Meer verbindt.

De zuidelijke hoek bij het Grote Idskenhuistermeer hoort officieel bij Idskenhuizen, maar ruimtelijk bij Teroele. Daar staat een aantal boerderijen aan inhammen en opvaarten bij elkaar en zijn een paar recreatiewoningen op de oevers gebouwd. Noordelijk ligt aan de oostkant van de weg met de naam Dijken het oude, omgrachte kerkhof, waar tot aan het begin van de 18de eeuw een kerk stond. Er zijn aanwijzingen dat hier al omstreeks 1600 een klokkenstoel stond. De luidklok die de huidige stoel draagt is in 1621 gegoten door Jan Burgerhuys. De constructie is enkele malen vernieuwd, onder meer in 1723 en laatstelijk in 1974.

Tersoal is een van de dorpen van de Lege Geaen, verkort de Legean, ten zuidoosten van de voormalige Middelzee, even noordoostelijker dan Sibrandabuorren. De schilderachtige kern wordt gevormd door de kerk en omgeving. Zij ligt ten zuiden van de doorgaande weg, in een setting van oud geboomte en op een betrekkelijk ruim kerkhof met haag. Met de bebouwing om het kruispunt met de Wietsterwei en de omliggende buurtjes aan de zuidzijde en zuidoostzijde is het wel herkenbaar als een terpdorp. Maar ook hier is het dorp, net als Sibrandabuorren, uitgerekt tot streekdorp. Dat is vooral aan de zuidwestzijde gebeurd, de Suderbuorren die vroeger een aparte buurschap vormden met daar ook een kerk van de afgescheidenen.

Dit dorp was net als de andere dorpen van de Legean naar alle kanten met vaarten ontsloten, vooral naar de Oudvaart. Halverwege het volgende dorp Poppenwier loopt de Bangavaart, die helemaal bij de noordwestelijke punt van het Sneekermeer met de Soalstersyl verbinding met het grootscheepsvaarwater biedt.

De beperkte omvang en het geringe aantal inwoners van Tersoal in het verleden zijn af te lezen aan de fraai gelegen kleine kerk die in 1838 de oude, aan Sint Vitus gewijde kerk, verving. Die vernieuwing zou onder leiding van de Sneker bouwmeester Pieter Rollema gebeurd zijn. De verhouding van kerk en toren is daardoor merkwaardig geworden. Hoewel de kerk bij die bouwactiviteiten iets ingekort schijnt te zijn en de toren niet buitengewoon robuust is, oogt het kerkje erachter als een kapel. In vergelijking met de oude kerk is het nieuwe gebouw acht meter korter. Dit kerkje heeft in de 19de eeuw een uiterst eenvoudige uitdossing gekregen: een ongeleed schip met twee grote spitsboogvensters en een driezijdige koorsluiting met twee vensters in genoemde vorm. De oorspronkelijke toren uit vermoedelijk de 14de eeuw is zonder enige sier, maar wel met kleine, rondbogige galmgaten aan alle zijden, opgetrokken van rode kloostermoppen. In de toren is de toegang tot de kerk opgenomen.


0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 | 31 | 32 | 33 | 34 | 35 | 36 | 37 | 38 | 39 | 40 | 41 | 42 | 43 | 44 | 45 | 46 | 47 | 48 | 49 | 50 | 51 | 52 | 53 | 54 | 55 | 56 | 57 | 58 | 59 | 60 | 61 | 62 | 63 | 64 | 65 | 66 | 67 | 68 | 69 | 70 | 71 | 72 | 73 | 74 | 75 | 76 | 77 | 78 | 79 | 80 | 81 | 82 | 83 | 84 | 85 | 86 | 87 | 88 | 89 | 90 | 91 | 92 | 93 | 94 | 95 | 96 | 97 | 98 | 99 | 100 | 101 | 102 | 103 | 104 | 105 | 106 | 107 | 108 | 109 | 110 | 111 | 112 | 113 | 114 | 115 | 116 | 117 | 118 | 119 | 120 | 121 | 122 | 123 | 124 | 125 | 126 | 127 | 128 | 129 | 130 | 131 | 132 | 133 | 134 | 135 | 136 | 137 | 138 | 139 | 140 | 141 | 142 | 143 | 144 | 145 | 146 | 147 | 148 | 149 | 150 | 151 | 152 | 153 | 154 | 155 | 156 | 157 | 158 | 159 | 160 | 161 | 162 | 163 | 164 | 165 | 166 | 167 | 168 | 169 | 170 | 171 | 172 | 173 | 174 | 175 | 176 | 177 | 178 | 179 | 180 | 181 | 182 | 183 | 184 | 185 | 186 | 187 | 188 | 189 | 190 | 191 | 192 | 193 | 194 | 195 | 196 | 197 | 198 | 199 | 200 | 201 | 202 | 203 | 204 | 205 | 206 | 207 | 208 | 209 | 210 | 211 | 212 | 213 | 214 | 215 | 216 | 217 | 218 | 219 | 220 | 221 | 222 | 223 | 224 | 225 | 226 | 227 | 228 | 229 | 230 | 231 | 232 | 233 | 234 | 235 | 236 | 237 | 238 | 239 | 240 | 241 | 242 | 243 | 244 | 245 | 246 | 247 | 248 | 249 | 250 | 251 | 252 | 253 | 254 | 255 | 256 | 257 | 258 | 259 | 260 | 261 | 262 | 263 | 264 | 265 | 266 | 267 | 268 | 269 | 270 | 271 | 272 | 273 | 274 | 275 | 276 | 277 | 278 | 279 | 280 | 281 | 282 | 283 | 284 | 285 | 286 | 287 | 288 | 289 | 290 | 291 | 292 | 293 | 294 | 295 | 296 |
Archivering van erfgoedinformatie met het ErfgoedCMS™

Bent u geïnteresseerd in erfgoedinformatie en hoe u dit op een professionele en duurzame manier kunt ontsluiten op het internet, dan is het volgende voor u van belang.

Sinds kort is er namelijk het ErfgoedCMS™ van DeeEnAa. Met dit op maat gemaakte ErfgoedCMS™ kan ieder dorp of iedere stad haar erfgoedinformatie registreren, rubriceren en ontsluiten. Daarnaast kan het ErfgoedCMS™ worden ingezet als webshop voor lokale producten en kan het de basis vormen voor dorps- of stadswandelingen compleet met QR-code bordjes.

Voor meer informatie over dit onderwerp verwijzen wij u graag naar de pagina over het ErfgoedCMS™ op de ErfgoedCMS-website via onderstaande knop.