Het dorpje Kloosterhaar ontleent haar naam aan het voormalige klooster van het naburige Sibculo. De toevoeging ‘haar’ betekent ‘zandige heuvelrug’. Het plaatsje ligt op de grens tussen het Vechtdal en Twente. Het hoogveengebied rondom Kloosterhaar is in de afgelopen eeuwen grotendeels afgegraven. Vanaf de vijftiende eeuw werkten de bewoners in het veen voor de productie van turf. Met dit werk werd door de monniken van het klooster van Sibculo begonnen. Vanaf de zeventiende eeuw werd er pas op grote schaal begonnen met de turfwinning. De grond die na het afgraven overbleef, bleek geschikt voor de landbouw. Het land rondom Kloosterhaar werd vooral gebruikt voor de aardappelteelt. Van het oorspronkelijke veengebied is alleen een terrein van vijftien hectare met een ongeveer zeven meter dik veenpakket overgebleven. Dit gebied ligt ten zuiden van Kloosterhaar en heet de Engbertsdijksvenen. Tegenwoordig probeert Staatsbosbeheer de oorspronkelijke natuur in dit gebied weer enigszins te herstellen. Dit laatste is een lastige klus, want hoogveen groeit maar met ongeveer een halve millimeter per jaar. Voordat er een veenlaag is die weer dik genoeg is om turf te steken, zijn er al enkele eeuwen voorbijgegaan. Het veengebied dat in de twintigste eeuw was overgebleven bleek niet genoeg om de oorspronkelijke natuurlijke waarde weer volledig te herstellen. Daarom heeft Staatsbosbeheer de Engbertsdijksvenen uitgebreid tot duizend hectare. Tijdens de Tweede Wereldoorlog bevond zich nabij Kloosterhaar een werkkamp met een capaciteit van 96 bedden. Vanaf 1942 was dit kamp vooral bestemd voor joodse mannen uit Groningen. In Overijssel bevonden zich in totaal tien joodse werkkampen. Vele kampen waren al in de jaren dertig opgericht om de grote hoeveelheid werklozen tijdens de economische crisis op te vangen. Vanaf oktober 1942 werden de bewoners van de kampen vervoerd naar kamp Westerbork en van daaruit naar de vernietigingskampen in Midden-en Oost-Europa. Tegenwwordig telt Kloosterhaar ongeveer elfhonderd inwoners.