De 412 dorpen van Friesland

De 412 dorpen van Friesland

Er zijn meer dan vierhonderd dorpen in Friesland te vinden, van groot tot klein.

Waar je je ook bevindt in de provincie, overal zie je aan de horizon in alle windrichtingen kerktorens en -torentjes staan. Allemaal vertegenwoordigen ze een van de Friese dorpen. Zonder uitzondering dorpen met een eigen verhaal, traditie en een lange historie. Somige zelfs met een eigen taal zoals de dorpen in Het Bildt of de Stellingwerven. Daar praat men Bildts en Stellingwerfs. In de omgeving van de dorpen vaak talloze kleine of grotere boerderijen van het type Stjelp of Kop-hals-romp. Per regio hebben deze boerderijen vaak een speciaal type uilenbord dat hoort bij het gebied.

Drachten en Heerenveen zijn zondermeer de grootste dorpen van Friesland. Leons wellicht het kleinste met haar kerk, woonhuis en boerderij (zie foto). Groot of klein, allemaal hebben ze hun eigen interessante verhaal en ontstaansgeschiedenis. Hieronder zetten we dit graag voor u op een rij.

Om een bepaald dorp te vinden klikt u op de bijbehorende beginletter. Binnenkort voegen we meer zoekmogelijkheden toe aan deze pagina.

Kies de beginletter


Eastermar is een uitgestrekt streekdorp dat uit twee kernen bestaat: It Heechsân dat op een hoge zandrug ten oosten van het Bergumermeer ligt en De Wal bij de Lits ten zuidoosten van dit meer. It Heechsân is als agrarische nederzetting al in de Middeleeuwen ontstaan en had een vrij losse, verspreide bebouwing. Waarschijnlijk is vanaf het einde van de 16de eeuw het zwaartepunt van het dorp naar het zuiden verschoven, waar bij de waterverkeersverbinding goede kansen lagen en verveningen op gang kwamen. Van de grietenijkaart in de Schotanus-atlas uit 1716 blijkt de waterbuurt De Wal met iets noordelijker Snakkerburen al ontwikkeld tot een buurt rond een insteekhaven.

De turfwinning zou tot het midden van de 18de eeuw voortduren en de buurt ontwikkelde zich dankzij de turfhandel en –schipperij. Ook de Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1786 de uitgestrektheid van het dorp en: ‘De kerkbuurt ligt hoog, vooral het kerkhof, van ’t welk men een zeer vermaakelyk gezigt heeft over de laager landen en het Bergumer Meer; doch ’t meerendeel der huizen maakt eene dubbele buurt, tusschen 3 en 400 roeden van daar ten Zuid-Zuidwesten.’ Bovendien werd gemeld dat ‘onder dit dorp ook de herberg Schuilenburg aan ’t Collonels diept behoort, welke tot een bekwaame pleisterplaats aan den mond van het Bergumer Meer verstrekt.’

De kerk is in de oude kern gebleven. Zij werd in 1869 gesloopt nadat even zuidelijker een nieuwe kerk in decoratieve, eclectische stijl was gebouwd. Een paar jaar later, in 1875, werd tegenover de kerk een fraaie pastorie gebouwd en ernaast in 1924 een ‘Gebouw voor christelijke belangen’ met een expressief torentje. Bij de oude, eenzame toren bleef de gemeenschap zijn doden begraven. De oude ongelede zadeldaktoren is sinds mensenheugenis begroeid. De klimop is al op te merken op een tekening uit 1721.

De buurt bij de Lits heeft een volstrekt ander karakter met dichtbebouwde straten met hier en daar 18de- en 19de-eeuwse panden. Bij de driesprong is een pleinvormige ruimte ontstaan.

Het komdorp Easterwierrum ligt op niet al te grote afstand van de belangrijke waterverkeersader de Zwette. Er staat een eenzame toren buiten de dorpskom. Easterwierrum was een terpdorp zonder echte kerkbuurt, maar met wat losse agrarische bebouwing.

Deze Tsjerkebuorren liggen 600 meter ten noorden van het huidige dorp. De terp is afgegraven tot een rond eiland in de groene vlakte en is tegen afkalving beschermd door een keermuur van gele steen. Het kerkhof heeft een dichte boomzoom. De kerk is in 1905 afgebroken en de toren van omstreeks 1200, bleef als waker over de doden achter. De toren is opgetrokken van vooral gele kloostermoppen. Er zitten enige kleine rondboogvensters in en gepaarde rondbogige galmgaten. Hij heeft een met leien gedekte ingesnoerde achtzijdige spits. De kern van Easterwierrum verschoof gedurende de 18de en 19de eeuw in zuidelijke richting naar de Oosterwierumer Oudvaart, de zogenoemde Brêgebuorren die met een opvaart een ontsluiting richting de Zwette heeft. De buurt werd naar een oude state of zathe aanvankelijk ook wel Vogelzang genoemd. Aan het begin van de 18de eeuw was daar al wat bebouwing aanwezig, onder meer op de hoek een herberg en in het noorden ook een roomskatholiek kerkje. De groei kwam pas in de eerste helft van de 19de eeuw. De kern heeft een kruisvormige plattegrond met de Slachtedyk en de vaart als structuurbepalers. In het noordwestelijke kwart ligt een open ruimte. Daar is recent een soort dorpshaven met recreatieve kade geschapen. Nabij het kruispunt is de oudste, meest 19de-eeuwse, gevarieerde bebouwing te vinden.

Aan de noordwestelijke rand staan een decoratief aangepakte pastorie uit 1876 met een aangebouwd catechisatielokaal. Iets teruggelegen ligt de kleine hervormde kerk uit 1911, ontworpen door H. Gros en zoon, bouwkundigen te Leeuwarden. Het eenvoudige kerkje heeft een toren met ingesnoerd naaldspitsje. De roomskatholieke kerk staat aan de andere kant van het dorp. De Sint-Wirokerk is in 1926 gebouwd naar ontwerp van Wolter te Riele in een vriendelijke, neogotische stijl.

Echten is een streekdorp met een middeleeuws verleden. Het ligt langs de oude weg Lemmer- Heerenveen en vertoont verdichtingen van de bebouwing op de kruising met de Middenweg – met een reeks vroege naoorlogse woningen – en even verder met de Middenvaart. Aan de vaart vormen de eenvoudige woningen een aardige waterbuurt. Even verder naar het oosten ligt het stroomkanaal naar het aan de oever van het Tjeukemeer staande voormalige stoomgemaal dat het water in de Veenpolder van Echten op peil moest houden.

Vanaf het begin van de 19de eeuw heeft in het zuidelijk gelegen, uitgestrekte Echtenerveld namelijk vervening plaatsgevonden, waarna de grond in cultuur is gebracht. Het gemaal is in 1913 naar plannen van de polderopzichter L. Lourens gebouwd in een vriendelijke vernieuwingsstijl met half gepleisterde gevels. De schoorsteenpijp is afgebroken. Echten heeft nogal wat veren moeten laten. Van het omvangrijke veengebied ten zuiden van het Tjeukemeer hoorde het Echtenerveld en dat was bijna de helft, bij Echten. Daar ontwikkelde zich de nederzetting Bantega die de status van zelfstandig dorp heeft gekregen. Aan de oostzijde heeft de buurschap Echtenerbrug het ook al tot zelfstandig dorp gebracht en is het moederdorp zelfs boven het hoofd gegroeid.

Bij de kruising van Hoofdweg en stroomkanaal staat de dorpskerk. De aan de H. Lautentius gewijde kerk wordt al in 1245 in de bronnen vermeld. Het gebouw dateert uit de 13de eeuw, maar is in de tweede helft van de 17de eeuw ommetseld en voorzien van een geleding in pilasters. Zo verloor de kerk haar middeleeuwse karakter. De zaalkerk heeft een driezijdige sluiting. De slanke toren heeft enkele opmerkelijke kenmerken. In de westgevel van de toren kwam een flink roosvenster en daarboven zijn decoratief omlijste galmgaten geplaatst. Op de romp volgt een met leien beklede, achtzijdige bekroning met uurwerken en waarop de spits is geplaatst. De westelijke gevel en de toren zijn in 1879 tot stand gekomen. In de toren hangt een klok die in 1597 door Cornelis Ameroy is gegoten.

De oorspronkelijke buurschap Echtenerbrug heeft het moederdorp Echten geheel overvleugeld en wordt thans beschouwd als zelfstandig dorp. Het streekdorp strekt zich uit langs de Hoofdweg, de belangrijke, oude verbindingsweg van Lemmer naar Heerenveen die vlak voor de brug in de Pier Christiaansloot een scherpe knik maakt.

Tot omstreeks 1900 was de bebouwing daar voornamelijk beperkt tot agrarische bedrijven en enkele kleine woningen, daarna is de lintbebouwing pas gevormd. Ook aan het Krompad naar het oosten stond enige verspreide bebouwing. Het pad leidde het veengebied in en is pas laat doorgetrokken tot een verbindingsweg met Weststellingwerf, met een brug over de Tsjonger.

De zuidelijke oever van de Pier Christiaansloot, de brede vaart die het Tjeukemeer met de Tsjonger verbindt, had als verbindingsroute over het water al in het midden van de 19de eeuw gemengde bebouwing. Daar zijn inmiddels kaden gevormd met woningen en bedrijven die zich richten op de dienstbaarheid voor de sinds de oorlog sterk gegroeide waterrecreatie. De bebouwing langs weg en vaart is nergens monumentaal, maar langs de vaart vormt het wel een spontaan, sfeervol geheel. Enkele karakteristieke, in de breedte gebouwde burgerhuizen uit de decennia rondom 1900 vormen de hoogtepunten tussen de verder ingetogen panden. Zoals de voormalige pastorie van de hervormde kerk die in 1916 is ontworpen door architect Hendrik Kramer uit Leeuwarden. De hervormde kerk staat overigens in het moederdorp Echten. Hier staat de gereformeerde kerk, een zaalkerk met een losstaande zadeldaktoren uit de jaren zestig.

Nadat de vroegste naoorlogse volkshuisvesting in de buurt van het Krompad – de Duimstraat en De Kempenaersweg – enkele fraaie rijtjes traditionalistische woningen had opgeleverd, heeft het dorp zich binnen de oksel van de knik in de Hoofdweg en de vaart, in het bijzonder met volkshuisvesting sterk uitgebreid. Recent is westelijker een nieuwe buurt tussen weg en vaart ontwikkeld.

Ee is een terpdorp dat al enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling is ontstaan in een landschap van zeearmen en kreken op een kwelderwal. Ee kon door de dijk langs de tot 1729 open blijvende zeearm van het Dokkumer Grootdiep geen (korte) waterontsluiting naar het zuiden krijgen. De opvaart werd dan ook gemaakt naar de noordelijk gelegen Zuider Ee langs de terp Tibma.

Het radiale terpdorp raakte vrij dicht bebouwd, vanaf het centraal gelegen kerkhof met een rondgaand kerkpad tot aan de binnenzijden van de nog vrijwel complete ringweg. Een viertal smalle straatjes en paden ontsloot in dit kerngebied de vrij geconcentreerde buurtjes met kleinschalige bebouwing die vooral aan de noordwestelijke en zuidelijke zijde tamelijk dicht was en aan de oostelijke zijde iets losser. De bebouwing is vrijwel geheel op de radiale wegen en paden gericht, niet op de ringweg. Dat is vooral te merken bij de westelijke radiaalweg, die het breedste profiel heeft en waaraan enige burgerwoningen zijn gelegen. Aan de andere straatjes staat meest bescheiden bebouwing, die sinds de 18de en 19de eeuw nauwelijks meer vernieuwd is en schilderachtige beelden oplevert. Om het kerkhof is weinig ruimte en alleen tegenover de toren zijn een paar woningen op het kerkhof gericht. Gedurende de 18de eeuw kwam er geleidelijk ook enige bebouwing buiten de terp aan de oostelijke zijde tot stand. In de 19de eeuw werd het dorp verder in oostelijke richting uitgebreid tussen Uniastrjitte-Dodingawei en Achterwei- Stienfeksterwei.

De van kloostermoppen gebouwde dorpskerk dateert voor een belangrijk deel uit het derde kwart van de 13de eeuw: de oostelijke partij is in de 18de en de westelijke partij met toren in de 19de eeuw vernieuwd. In de noordgevel zitten vroeg gotische vensters die gedeeltelijk zijn dichtgezet. In de consoles onder de gootlijst zijn maskers van mensen en dieren gehakt. In de kerk zijn een marmeren epitaaf voor Snelliger Meckama en negen rouwborden uit de tweede helft van de 17de eeuw te zien.

Eesterga is een streekdorp van middeleeuwse oorsprong, een boerenstreek van bijna drie kilometer lang, onmiddellijk ten noorden van Lemmer. De streek gaat in het noorden ongemerkt over in Follega. Het zijn dorpen, evenals de voortzetting van Doniaga in de buurgemeente Skarsterlân (vroeger grietenij Doniawerstal), met een vergelijkbaar karakter.

De boerderijen lagen aan een paardenpad dat al aan het einde van de 18de eeuw tot een rijweg was verbeterd, maar in 1843 als rijksstraatweg het steeds drukkere wegverkeer aan moest kunnen. Daarvóór was het verkeer over water veel belangrijker en daarvoor bezat het dorp de Molensloot naar de Lemsterrijn. Nu is het een slootje ten oosten van de autosnelweg A50, maar tot in het begin van de 20ste eeuw was het een belangwekkende verkeersader. De vaak monumentale boerderijen staan op onderling ruime afstand op flinke erven aan de voormalige rijksstraatweg. De ver uiteenliggende boerderijen staan, vanuit Lemmer gerekend, eerst alle aan de oost- en na anderhalve kilometer vrijwel allemaal aan de westzijde, een gevolg van de oriëntering van de erbij horende landerijen.

In het zuiden is dat de vrij smalle strook van de Akkers die tot bij de Rijn liepen en in het noorden de zich tot de Groote Brekken uitstrekkende Lemster Polders. Grote laat-19deeeuwse stelpen – zoals ’t Hofstee – zijn in de meerderheid, maar er staan ook kop-rompboerderijen en nog enkele jonge gebouwen, zoals de Cornelia Hoeve, een stelp uit de jaren dertig met een uitgebouwde middenpartij voor het comfortabele wonen.

In de slingerbocht bij ‘Het Hof fan Hollân’, een witgepleisterd in de breedte gebouwd huis in een groene zoom van oude bomen, ligt het kerkhof eveneens in flink geboomte verpakt. Een van doodssymboliek voorzien ijzeren hek verschaft toegang tot het vrij hooggelegen terrein. De klokkenstoel staat al vanaf het begin van de 18de eeuw op de plek waar, waarschijnlijk tot het midden van die eeuw, een kerkje heeft gestaan. Hij heeft een helmdak die een klok, in 1617 gegoten door Henricus Meurs, beschermt. De klokkenstoel is al een paar keer vernieuwd.

Elahuizen is een van de vier dorpen van de streek Noordwolde, waar de oorspronkelijke grietenijnaam ‘Hemelumer Olderphaert en Noordwolde’ op wees. Het is een laag gebied en nadat het zuidelijke deel in 1835 bedijkt was, kon in de Groote Noordwolder Veenpolder turf worden gewonnen. De hele streek is in 1984 bij Gaasterlân-Sleat gevoegd.

Het streekdorp Elahuizen bestaat uit het voormalige zelfstandige dorp Nijega, dat aan de zuidwestelijke zijde het dichtst bebouwde gedeelte vormt en het voorheen dunbevolkte streekdorp Elahuizen, het meer open noordoostelijke gedeelte met verspreide bebouwing tegen de zuidelijke oever van De Fluessen. Beide dorpen hadden vroeger een kerk, maar die van het oude Elahuizen is reeds voor 1800 afgebroken, nadat zij al eens was verplaatst om te wijken voor het oprukkende water van de Fluessen. Helemaal in het noorden bij de bocht tussen De Hop en Trophorne, een buurt van enkele boerderijen, heet het nog steeds het Oud Kerkhof. Maar zelfs de klokkenstoel die er in de 19de eeuw heeft gestaan, is niet meer te vinden. De vloed van 1825 heeft veel oude bebouwing vernield. De zuivelfabriek werd tussen de twee dorpen in gesticht, een buurt waar nu rond een binnenhaven de voorzieningen voor de waterrecreanten zijn geconcentreerd. Tegenover boerderij ‘Marsicht’ is de havenkom omringd door vriendelijke houten recreatiewoningen. Verder noordoostwaarts zijn op de fraaie route langs de Fluessen weer monumentale boerderijen te vinden.

De dorpskerk (van het vroegere Nijega) staat helemaal in het westen op de hoek bij de Nijegaastervaart die de grens vormt van de Van der Weayenspolder en de Groote Noordwolder Veenpolder. Het is een vriendelijk zaalkerkje met een driezijdige sluiting uit 1865 en een neoclassicistische ingangspartij van pilasters en een fronton. Op de naar het zuiden gerichte voorgevel staat een elegant, houten torentje met een ingesnoerde naaldspits, waarin een klok hangt uit 1320. Ten noordoosten van de kerk sluit een vriendelijke dorpsstraat aan met voornamelijk burgerhuizen uit de periode van omstreeks 1900.

Elsloo is een streekdorp van hoge ouderdom dat zich heeft ontwikkeld langs de noord-zuid gerichte Binnenweg, thans Hoofdweg en Peperstraat geheten, en de Buitenweg die er ten westen langs loopt en waarlangs de trambaan werd gelegd.

De ruimte tussen de nagenoeg parallel lopende streken is lang onbebouwd gebleven. In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 vermeld: ‘De Kerk staat hier tusschen twee rydwegen, die ter wederzyden van dezelve doorloopen en met huizen bebouwd zyn. Onder dit Dorp liggen eenige buurtjes en plaatsen van naam; als vry verre in ’t Noorden Tronde, op eene hoogte in ’t geboomte en in de Bouwlanden gelegen, alwaar de Linde haaren oorsprong neemt …. In ’t Zuidwest ligt het buurtje Zuidhorn; ook vond men hier eertyds, de Stamhuizen van Frankena en Portinga.’ Tronde is nog steeds een echte buurschap van ongeveer acht boerderijen met de kern van een es die ten noorden van Elsloo ligt. Maar Zuidhorn dat ten zuiden van het dorp tegen de Drentse grens ligt, bestaat nu uit niet meer dan een paar gebouwen. Aan de Hoofdweg stond daar op de grens een zuivelfabriek (1886/’87). Frankena en Poortinga zullen niet meer dan flinke boerderijen zijn geweest: ze staan op de kaart van Ooststellingwerf in de atlas van Eekhoff uit 1849 aangegeven.

Waar de Binnenweg en Buitenweg elkaar in het zuiden ontmoeten staat de kerk. Zij is in 1913 in de plaats gekomen van de uit 1632 daterende oude kerk. De kerk bestaat uit een kerkzaal en een rechtgesloten koor in een vrij zakelijke stijl met elementen in vernieuwingsstijl. De consistoriekamer is uitgebouwd en op het niet georiënteerde front staat een dakruiter. Achter de kerk rijst op het ruime kerkhof een dubbele houten klokkenstoel met een schilddak op die een klok uit de 15de eeuw en één uit 1953 draagt. Na de oorlog is de nieuwbouw in de tot dan onbebouwde ruimte tussen de twee hoofdwegen aan enkele hoven ter weerszijden van de Eikenhorst totstandgekomen.

Engwier is een agrarische nederzetting midden in de Polder de Weeren tussen Wons en Makkum. Het heeft de status van dorp eeuwenlang gehad, zonder dat ooit sprake is geweest van een kom of een streek. In het landschap ligt wel het spoor van de ‘wier’ of terp, waaraan het een deel van de naam heeft te danken. Zelfs nog een tweede terp, een huisterp waarop een van de boerderijen is gelegen. De nederzetting was met Wons verbonden door een pad met een tille over de Melkvaart.

In de Middeleeuwen had het toen ook al kleine dorp een eigen kerk en pastoor, die 39 pondematen land in gebruik had. Het plaatsje heette in de Middeleeuwen Abbingheweer, dat later ingekrompen is tot Engwier. Na de Reformatie bleef het een zelfstandig dorp en had het ook eigen kerkvoogden. Maar zelden werd er een dienst gehouden.

In de atlas van Eekhoff uit het midden van de 19de eeuw is het kaartbeeld van Engwier nauwelijks anders dan nu: tussen de boerderijen staat inderdaad de kerk ingetekend en ook de oude naam staat aangegeven: Abbingawier. In 1868 stortte de toren in en ook een deel van de westelijke muur. In 1882 is er een nieuwe kerk gebouwd. In heel Engwier woonde toen slechts één hervormde huishouding. Het hoofd van dit gezin was vanzelfsprekend kerkvoogd. Hij benoemde twee mannen van Wons tot mede-kerkvoogd en die drie besloten tot nieuwbouw. In 1902, 20 jaar later, is dit kerkje weer afgebroken.

In 1956 woonden in Engwier drie veeboeren en een kippenboer met hun gezinnen. Toen was het al geen dorp meer, want het is in 1949 door het gemeentebestuur bij Makkum gevoegd. Toch is Engwier net meer dan een kleine verzameling boerderijen, want op de plaats waar de kerk voor de weinige inwoners stond, ligt nog steeds de kleine, door bomen omzoomde terp met kerkhof. Zolang daar deze geschiedenis wordt gerespecteerd, verdient Engwier het respect als dorp te worden behandeld.

Engwierum is een terpdorp dat in de vroege Middeleeuwen is ontstaan op een kwelderwal op een hoek land dat omringd was door de Lauwerszee en de monding van de diep in het land dringende slenk die als Dokkumer Grootdiep lang een open verbinding met zee voor Dokkum zou zijn. Ten zuiden van het niet al te hoge terpdorp zijn belangrijke, waarschijnlijk 12de-eeuwse restanten van de zeedijk in het landschap te herkennen. Ten zuiden van Engwierum is in dit Grootdiep in 1857 een grote meander rechtgetrokken.

Engwierum is ontwikkeld op een rechthoekige terp met eveneens rechthoekige verkaveling, waarop de kerk aan de westzijde is geplaatst. De bebouwing staat langs de later tot doorgaande rijweg van Dokkum naar de Dokkumernieuwezijlen verbeterde Dodingawei. Vooral aan de Tsjerkebuorren en de haaks daarop staande Buorren is heel duidelijk het profiel van de terp te merken. Tussen deze hoofdstraten liggen nog enkele dwarspaden met bebouwing. Na de oorlog is het dorp vanaf het Roster verder in zuidoostelijke richting uitgebreid. Ten oosten van het dorp is langs de doorgaande weg en onmiddellijk achter de oude zeedijk ook al vrij vroeg een losse lintbebouwing ontstaan.

Van het eenvoudige zaalkerkje is niet zeker of het in 1746 geheel vernieuwd is of met een nieuwe baksteenhuid beklampt. Het gebouw heeft een driezijdige sluiting. De naar verhouding stoere maar lage toren dateert uit de 13de eeuw, is in de 14de of 15de eeuw enigszins verhoogd en in 1746 voorzien van een zadeldak. De rondbogige ingang is door gebeeldhouwde natuursteenblokken omvat. De vensters bezitten lattenroosters, die nu zeldzaam zijn geworden. Wellicht hebben ze het zo lang volgehouden omdat ze twee gebrandschilderde vensters met de wapens van Oranje en van de provincie, geflankeerd door allegorische vrouwenfiguren, in 1746 vervaardigd door Jurjen Staak, moeten beschermen. Bovendien bezit de kerk een barokke preekstoel met gebogen kuip. Ten westen liggen de Dokkumernieuwezijlen, een sluizencomplex uit 1729 waarbij een schilderachtige buurt is gegroeid. Er is een gedenkobelisk opgericht.

Exmorra is een terpdorp dat oorspronkelijk grotendeels werd omringd door vaarten, plassen en meren. Onder andere door het onmiddellijk ten westen aan de dorpskom grenzende kleine Kerkmeer en de verder westelijk van het dorp gelegen grote Koude of Makkumermeer. De binnenvisserij schijnt er dan ook te hebben gebloeid. De meren en plassen zijn drooggemalen en van de vaarten bestaat alleen nog het Exmorra vaartje dat van het noorden van het dorp naar de Makkumervaart loopt.

Buiten de terp met de kerk heeft het dorp zich ontwikkeld langs de wegen en paden die het dorp met de omgeving verbinden. Naar het oosten met Bolsward, naar het zuidwesten met Allingawier en verder Makkum en naar het noorden met de Exmorrazijl, waar een klein buurtje is ontstaan, en verder naar Schraard. Van de streekjes langs de wegen is vooral die naar het noorden monumentaal. Daar staat aan de oostzijde een korte streek met de gereformeerde kerk en aan de andere zijde een lange reeks van eenvoudige, onderling verwante dorpshuizen van de kenmerkende Friese drielingen, gele steentjes, die een prachtig ritme opleveren.

De oude dorpskerk ligt zuidelijker en iets achter de streekbebouwing. De kerk met zadeldaktoren dateert uit de eerste helft van de 13de eeuw. Bij de restauratie in 1963/’66 kwamen achter de pleisterlaag sporen van romaanse vensters tevoorschijn. Ze zijn in de noordmuur hersteld. Het koor bezit smalle spitsboogvensters. De kerk heeft sierlijk metselwerk van rood en geel baksteenmateriaal. De westelijke muur en toren zijn na een ramp herbouwd. In 1836 is de toren namelijk door een windhoos vernield.

Het dorp maakt deel uit van de Aldfaers Erf route, waarvan hier het Fries Landbouwmuseum, het dorpsschooltje annex grutterswinkel en het Jan Aukeshûske met een tentoonstelling over nuttige handwerken en een dorpsschoenmakerij kunnen worden bezocht. Het dorp heeft in de naoorlogse periode een bescheiden uitbreiding van enkele straten en hoven gekregen. Die is aan de westzijde en tamelijk diep gelegen, waarschijnlijk op de plaats van het voormalige Kerkmeer.

Ezumazijl is een buurschap die eigenlijk bij het dorp Anjum hoort. Bij de sluis en het veel later gebouwde gemaal is een buurschap met een zelfstandig karakter gegroeid. Vooral aan de noordelijke zijde van de brede monding van de Zuider Ee staan, tamelijk ruim op grote kavels grond de eenvoudige huizen verspreid. Aan de noordwestzijde van de watermonding staat nog een boerderij.

De uitwaterings- en keersluis is hier in 1671/’72 gelegd om het water uit de Zuider Ee in de Lauwerszee te spuien. Er zal sinds de bedijking van deze kust in de 11de eeuw al een sluis in de mond van de belangrijke Zuider Ee, ooit een zeeslenk, hebben gelegen. De vroegste melding van Ezumazijl is in het begin van de 15de eeuw. De sluis is in 1745 hersteld en in 1931 vernieuwd. De polderopzichter W.D. Booijenga van het Waterschap Oost- en Westdongeradeel had bij de laatste werkzaamheden de leiding. Alles werd toen vernieuwd, ook het hoog staande contributiehuisje. Om de waterlossing te verbeteren is toen bovendien het gemaal gebouwd. De ijzeren ophaalbrug is in 1901 geslagen. Dit alles ligt achter de hoge, voormalige zeedijk die secundair werd toen de Lauwerszee in 1969 werd afgesloten. Daarmee heeft de sluis nog niet afgedaan en de sluisdeuren zijn in 1992 dan ook vernieuwd. Laag ligt de sluiskolk met het binnenhoofd van de sluis.

Het elektrisch gemaal de ‘Dongerdielen’ is een ingetogen en met zorg vormgegeven gebouw. Het is rechthoekig, van gele baksteen opgetrokken, voorzien van een zadeldak en met lage aanbouwsels aan beide zijden. Aan de zuidzijde de naam in letters in art déco-stijl. Booijenga heeft aan het gebouw verder in een zakelijk expressionistische trant vormgegeven. Bij een ongewenst waterpeil zette de sluiswachter de pompen in werking. In 1979 werd de installatie geautomatiseerd. Hoogwaardige apparatuur zorgt er nu voor dat de pompen bij een bepaald waterpeil in werking worden gesteld.

Veenwouden is een streekdorp dat zich aan de zuidelijke rand van een uitgestrekt veengebied op een hogere zandrug heeft ontwikkeld. In de 14de eeuw waren er twee nederzettingen die beide een kerk hadden: Sint-Johanneswâld en het anderhalve kilometer zuidwestelijker gelegen Eslawâld.

Al voor 1436 wist het cisterciënzer klooster Klaarkamp de 14de-eeuwse torenstins als uithof, of liever als steunpunt, voor de turfwinning in de omgeving te verwerven. De Veenwoudstervaart, Schiersloot en Galgesloot zorgden voor een bijna tien kilometer lange, rechtstreekse verkeersverbinding tussen het klooster en de Schierstins. De stins stond tussen de twee kleine nederzettingen in. Eslawâld werd omstreeks 1500 vanwege wateroverlast als gevolg van de turfwinning opgeheven en met Sint-Johanneswâld verenigd tot Veenwouden. Het meervoud van de nieuwe naam laat dat zien. De huidige kerk staat op de plaats waar de voorganger van Sint-Johanneswâld stond. De andere kerk werd afgebroken en hoewel het kerkhof nog lang werd gerespecteerd – tot in het midden van de 19de eeuw lag het er nog – schoof de bewoning van Eslawâld in oostelijke richting langs de ontginningsweg op. Zo groeide Veenwouden vooral ten oosten van de Schierstins uit tot een kenmerkend streekdorp met aanvankelijk nog dunne en verspreide bebouwing.

In 1866 kwam de spoorlijn van Leeuwarden naar Groningen tot stand die bij Veenwouden vrij dicht ten zuiden van de dorpskom kwam te liggen. Er kwam een station en een koffiehuis, die beide al weer zijn verdwenen. In 1880 volgde haaks daarop een tramverbinding met Dokkum. Al sinds het begin van de 19de eeuw was nabij het kruispunt van de weg en de Veenwoudstervaart naar het noorden een begin van komvorming opgetreden. Aan het eind van die eeuw werd Veenwouden een aantrekkelijke woonplaats voor renteniers en later forensen. Ze vestigden zich aanvankelijk aan de Stinsweg, waar achter diepe tuinen een aantal notabele woningen is verrezen.

De Schierstins is vele malen verbouwd maar laat het wezen van de verdedigbare stins nog goed zien. De toren staat op een omgracht terrein en oorspronkelijk ook op een kleine heuvel. De bovenbouw rust op door bogen verbonden hoekpijlers. De bogen zijn in de Middeleeuwen al gedicht en de overwelfde ruimte is tot een kelder uitgegraven. Het vertrek daarboven, de hoofdverdieping, en de volgende verdieping hebben houten plafonds. In beide verdiepingen zitten schietsleuven en er zijn ook sporen van een bekroning met kantelen. De Schierstins is met zijn aanbouwen uit later tijd in gebruik als bezoekerscentrum en museum.

De hoogst eenvoudige dorpskerk met een in de westelijke partij van het schip opgenomen zadeldaktoren is in het midden van de 17de eeuw (1648) gebouwd ter vervanging van een oude voorgangster. Zij is sindsdien verschillende malen hersteld. Voor het kerkhof staat de in 1778 gestichte, voormalige schoolwoning aan de Hoofdstraat. De school is enkele jaren geleden gesloopt. Ernaast getuigt een boerderij met een dwarsgeplaatst herenhuis uit 1902 van het agrarische verleden.

Schuin tegenover de Schierstins rijst een grote villa met aanbouwen op, tegenwoordig Huize Patrimonium genoemd. Deze werd in 1898 naar ontwerp van Hendrik Kramer gebouwd voor Pieter de Clercq, een Amsterdams aristocraat, bankier en mecenas. De Clercq verwierf in Friesland uitgebreid grondbezit. De villa kreeg een omvang en een rijke neorenaissance uitdossing met veel bouwbeeldhouwwerk die welstand en eruditie van de opdrachtgever uitdrukten. Het front en het vleugeltje met de eigenzinnige erkerachtige toegangspartij zijn fraai versierd.

Ten zuiden van de spoorbaan is aan het einde van de 19de eeuw een particuliere zuivelfabriek gesticht die in het begin van de 20ste eeuw vernieuwd en uitgebreid is in vernieuwingsstijl. Een deel van de fabriek is van de sloop gered en in het Openluchtmuseum in Arnhem weer opgebouwd. In 2003 zijn de arbeiderswoningen die de woningvereniging in 1919 en 1921 aan de andere zijde van het spoor bouwde eveneens gesloopt. De directeurswoning El Dorado (1874) in gepleisterde mengstijl staat nog wel aan de Zuiderweg en even verder staat de doopsgezinde kerk (1865) met pastorie.

Veenwoudsterwal is een streekdorp met een opmerkelijk karakter. Het is vanuit Veenwouden ontstaan als veenkolonie, mogelijk van Gieterse doopsgezinden, aan het water dat de grens uitmaakte tussen de grietenijen Dantumadeel en Tytsjerksteradiel. In de beschrijving van Veenwouden uit het einde van de 18de eeuw staat: ‘In ’t Zuidwesten heeft men een lange streek huizen aan ’t diept, hier onder behoorende, en bekend by den naam van Diepswal.’ Op de Wâl stond tot 1865 dan ook een kleine vermaning, schuin tegenover de Priesterakker. Er is toen even verder een nieuwe gebouwd aan de Zuiderweg tussen Veenwoudsterwal en Veenwouden.

De gemeentegrens die meer naar het oosten als De Zwette tot Kuikhorne doorloopt, ligt nog steeds midden in de vaart, de kade ligt aan de Dantumadeelster zijde. Aan deze zijde staan vanouds de woudhuisjes of ‘spultsjes’ in een vrij gesloten gelid. Die huisjes hebben achter het voorhuis in de breedte doorschietende dakschilden waarmee een schuur werd gevormd voor wat vee of berging van akkerbouwproducten. Op de Wâl staan ook in de breedte gebouwde woningen en enkele boerderijen. Daardoor is er een grote afwisseling van bebouwing gekomen.

De bebouwing aan de Tytsjerksteradielster zijde is iets grootschaliger. Tussen de woudhuisjes zijn ook echte boerderijen te vinden: in het begin bijvoorbeeld een aparte in winkelhaakmodel en verderop een paar koprompen. De woningen en boerderijen moeten worden bereikt via afzonderlijke bruggen over de vaart. Ze verlenen de ongeveer een kilometer lange nederzetting een heel eigen ritme. De meeste bruggen zijn inmiddels flink verzwaard om automobielen en landbouwmaterieel te kunnen torsen. De boerderijen en woudhuisjes zijn vrijwel allemaal verbouwd en vaak uitgebreid om te voldoen aan wensen van modern woongenot in deze zeer gewilde streek. Als niet teveel gelet wordt op details is de sfeer uit de late 19de eeuw wel redelijk bewaard gebleven. Helemaal in de laatste bocht in het westen, waar de Veenwoudsterwalvaart uit het noorden van de Looden Hel komt, staat het café ‘’t Dûke-Lûk’, oorspronkelijk vermoedelijk een dubbele arbeiderswoning.

Ferwert is een radiaal terpdorp dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling op een kwelderrug is ontstaan. In de 11de eeuw is de zeedijk die ten noorden van de Ferwerderadeelster dorpen werd opgeworpen op de terp aangesloten. De Ferwerder terp kwam daarbij grotendeels buitendijks te liggen. De bebouwing kwam aanvankelijk vooral op het zuidelijke en oostelijke gedeelte van de ruime terp tot stand.

Ferwert werd over het water ontsloten met de in de 17de eeuw gegraven Ferwerder Vaart die eerst richting Hegebeintum loopt en dan een zuidelijke wending neemt om in de Ee uit te komen. In het dorp was bij Nijbuorren een haven gevormd die in 1950 is gedempt waardoor een straat is gevormd van een opvallend breed profiel. In de buurt van de haven en verder aan de zuidoostelijke zijde hebben de dorpsuitbreidingen plaatsgevonden: ook de naoorlogse. De zeedijk was de beste ontsluiting over land.

Vanaf het einde van de negentiende eeuw toen de doorgaande weg al nauwelijks meer als oude waterkering was te herkennen zijn aan weerszijden geleidelijk vrijstaande woningen van burgers en gegoeden gebouwd. Ten zuiden van het dorp kwam de lokaalspoorweg te lopen. In 1900 is er een 2de klas station gebouwd. Aan de toen aangelegde Stationsstraat kwam vanaf 1913 volkshuisvesting tot stand, waarna de vroege sociale woningbouw daar en aan de Looxmastraat en Gasthuisstraat is voortgezet.

Ferwert had zich ontwikkeld tot hoofdplaats van de grietenij: er stonden ook een paar belangrijke staten van aanzienlijke families, zoals Juwsma in het zuiden, Meekma in het oosten en vooral Cammingha in het noorden waar een enorme tuin omheen lag. Op het zuidelijke gedeelte van de terp werd een onder het kerkelijke gezag vallend plein gevormd. Het nog steeds bestaande Vrijhof was ‘gevrijd’ van het burgerlijke gezag. In de hoek bij de poortdoorgang naar het kerkhof staat het uit de 15de eeuw daterende voormalige prebendarishuis, een dwarsgeplaatst huis met een souterrain en een hoofdverdieping dat van 1580 tot 1737 de functie van pastorie vervulde en daarna tot 1840 grietenijhuis werd. Toen werd de gevel wel naar de neoclassicistische mode gewijzigd en ook binnen veranderde het een en ander. In 1840 is naar ontwerp van R.W.F. Stoett een nieuw grietenijhuis gebouwd op de hoek van de Hogebeintumerweg. Het is een vijf brede venstervakken breed pand van een hoge hoofdverdieping op een souterrain. De ingangspartij, geflankeerd door brede ionische pilasters, kan over een bordestrap worden bereikt. Rondom 1980 is het complex uitgebreid en het doet nog steeds dienst als raadhuis.

De kloeke dorpskerk die aan Sint-Martinus was toegewijd staat achter het met gesloten bebouwing omvatte Vrijhof en is door een 17deeeuwse poort te bereiken. Zij is een buitengewoon langgerekte laat-gotische kerk met grote spitsboogvensters tussen steunberen en is gebouwd van rode en gele moppen. De noordmuur waarin tufsteen van de voorgangster is verwerkt, is helemaal gesloten. De kerk is achter de in het begin van de 16de eeuw opgetrokken zware toren gebouwd. Deze bestaat uit drie versneden geledingen gestapeld, waarvan de tweede en derde oorspronkelijk door dikke, geprofileerde lisenen waren gekoppeld. Bij een van de restauraties zijn naar enige gevonden sporen, in de tweede geleding siernissen in korfboogvorm aangebracht. In de hoogste geleding eindigen de lisenen plotseling en daar lopen nissen door, waarin de galmgaten zijn aangebracht. Het zadeldak heeft decennialang op het muurwerk van de geveltoppen gelegen, in plaats van tussen de muren. Het interieur bezit onder meer een 17de-eeuwse preekstoel met doophek, enkele herenbanken en een fraaie Mechelse kroon uit de 16de eeuw. Schuin tegenover het raadhuis is omstreeks 1920 de grote gereformeerde kerk op een Tvormige plattegrond gebouwd.

In het zuiden, halfweg Wânswert, ligt de in de 11de eeuw opgeworpen en in 1913 grotendeels afgegraven terp van het voormalige benedictijner klooster Foswerd. Er staan thans twee monumentale kop-hals-rompboerderijen. Bij een is bij de bouw van de schuur moppenmateriaal van het klooster hergebruikt.

Ferwoude is in de uiterste zuidelijke hoek van Wûnseradiel een laaggelegen komdorp dat niet al te ver van de voormalige Zuiderzeedijk ligt. Het is via de Djippert met de Dijkvaart verbonden. Naar het oosten is het dorp met de Kleine Vaart verbonden met de Indijk en de in 1876/’79 drooggelegde Kolken aan de noordzijde van de Workumermeer. Al eerder werden het Aeltsjemeer en het Fallingabuurstermeer drooggemalen: er kwam in 1644 permissie voor.

Ferwoude werd in het verleden een groot dorp genoemd. Dat sloeg op het dorpsgebied met veel belangrijke boerderijen. Het mocht dan ook relatief zeer veel stemmen uitbrengen. In de omgeving zijn de lage gronden, tot 3 m onder N.A.P. vrijwel uitsluitend voor veeteelt in gebruik. Alleen bij de voormalige zeedijk, bij de buurschap Doniaburen zijn nog wat sporen van akkerbouw. De dorpskern ten zuiden van de kerk bestaat uit een open ruimte waar oude (zuid) en nieuwe bebouwing (noord) omheen zijn gegroepeerd. Van daaruit lopen nog een paar zijstraatjes.

De dorpskerk ziet er in haar kleurige, gepleisterde gedaante niet zo oud uit maar zij moet al dateren uit de tweede helft van de 13de eeuw. Maar er zijn ook berichten dat de kerk en toren in 1762 werden afgebroken om de tufsteen te verkopen aan de cementindustrie van Makkum. In 1767 was de nieuwe kerk met een spits torentje op de westelijke gevel gereed. De laatste ‘vernieuwing’ van de kerk heeft in 1877 plaatsgevonden. Het schip heeft een driezijdig gesloten koor en op de westelijke gevel staat een houten torentje. De toegangspoort is versierd met bak- en zandsteen en heeft een fronton met opschrift en het jaartal 1767. De familiebank van Van Velzen dateert uit de 18de eeuw en een eenvoudiger bank met gedraaide balusters is nog een eeuw ouder.

Ook Ferwoude heeft een verrassing op de Aldfaers Erf route, een timmerwinkel (sinds 1845) in een eigenaardig gebouw met een hoge tuitgevel. Ten zuiden van Ferwoude liggen de buurschappen Doniaburen bij de dijk en Scharneburen.

Finkum is een terpdorp dat omstreeks het begin van de jaartelling is ontstaan in het kweldergebied ten oosten van het stroomgebied van de Boarn. In de omgeving van Finkum waren meer terpen te vinden en daarvan ligt een huisterp nog heel duidelijk ten noorden van Finkum aan de Iestdyk in het landschap. Er staat nu een witgeschilderde boerderij op.

Naar het oosten toe had Finkum een waterverbinding door de bijna zes kilometer lange Finkumervaart naar de Dokkumer Ee waar het buurdorp Oude Leije met een verbindingsvaartje ook van profiteerde. Het dorp lag bovendien vrij dichtbij oude zeedijken: de Lage Hereweg, die nu de Bredyk heet, en de Hege Hearewei. Ze konden als wegen worden gebruikt. Vanaf de Bredyk leidt nu de Holdingawei vrij hoekig door het dorp dat geen kom heeft maar uit een viertal buurten bestaat. De meest oostelijke buurt heeft vooral bebouwing ten zuiden van de weg, maar ook een noordelijk dwarsbuurtje. Dan volgt de voormalige kruising met het in het landschap nog herkenbare tracé van de Noord Friesche Lokaal Spoorweg. Finkum kreeg in 1900 een halte 3de klasse waar nu geen spoor meer van te herkennen is. Daarna volgt de kerkbuurt waarvan de bebouwing ten zuiden van de weg staat. Onmiddellijk na een haakse hoek is de derde buurt aan de westzijde gelegen en na de tweede hoek volgt de vierde buurt met bebouwing aan vooral de noordzijde en een dwarsbuurtje.

De kerk is toegewijd aan Sint-Vitus, net als de kerken van Leeuwarden en Stiens. Het is een eenvoudige, bakstenen, romaanse kerk uit de eerste helft van de 13de eeuw. Ooit met een halfrond koor en een ongelede zadeldaktoren uit het einde van de 13de eeuw. De laat-gotische ingang in een rechthoekig kader en met nissen in dezelfde vorm dateert mogelijk uit het begin van de 16de eeuw. De koorsluiting is vermoedelijk in de 17de eeuw weggehaald en toen is de rechte sluiting aangebracht. De kerk is in 1962/’64 ingrijpend gerestaureerd.

Het terpdorp Firdgum ligt ten noordoosten van Tzummarum en is helemaal op het grote buurdorp georiënteerd. Firdgum ligt op een noordelijker kwelderwal dan die van het buurdorp: een korte wal met ooit een reeks aan kleine huisterpen. Het ligt slechts anderhalve kilometer van de Griene Dyk verwijderd en lag dus voor het inpolderen van het Bildt in de noordoostelijke uithoek van Westergo. In die hoek is de buurt Dijkshoek ontstaan met onder meer een goed bezochte herberg. In de omgeving zijn de hoge landen zeer geschikt voor akkerbouw, maar er wordt ook veeteelt bedreven.

De toren van de in 1794 gesloopte kerk staat op de deels afgegraven terp. De toren dateert waarschijnlijk uit de 13de eeuw en is van kloostermoppen opgetrokken. Tijdens de restauratie van 1921 kreeg hij, naar voorbeeld van een oude tekening, een nieuwe, sierlijke bekroning met een klimmend boogfries.

Het kleine Firdgum, nu bestaand uit twee kleine buurten van woningen en enkele grote boerderijen, kon vroeger bogen op drie staten: Camstra, Jelgersma en Klein Folta. Ze zijn verdwenen en er zijn boerderijen voor in de plaats gekomen. Van Camstrastate zijn nog belangrijke sporen te vinden in een groot boerenbedrijf, dat zowel een melkveehouderij als een akkerbouwbedrijf is. Oorspronkelijk stond hier de state, gesticht in de eerste helft van de 16de eeuw en grotendeels gesloopt in de 18de eeuw. Kelder en opkamer zijn nog deels bewaard in het voorhuis van de boerderij en daar staat een pronkje van een schouw. Op de haardstenen met portretten van keizer Karel V staat het jaartal 1561 en de schouw zelf kan niet van veel later zijn. Deze oudst gedocumenteerde renaissance schouw van Friesland is eenvoudig maar verfijnd: pilasters op basementen aan de zijkanten en een brede kroonlijst met wapenschilden. Die zijn lang onder veel verflagen verstopt geweest, maar bij restauratie kwamen onder kalk- en verflagen perfecte wapens tevoorschijn, links die van Schwartzenberg en Herbelstadt en rechts Walta en Roorda.

Fochteloo is een lang, zeer extensief bebouwd streekdorp tussen Oosterwolde en het Fochteloërveen, een van de grootste hoogveengebieden van het land. De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘’t Oostelykste Dorp der Grieteny, ligt aan de hooge Veenen, waar tegen een Dyk, de Leydyk genaamd, is gemaakt, om het afloopende water te keeren, dewyl hetzelve anders, vooral in den Winter, niet alleen de Bouwakkers, maar ook ’t geheele Dorp zou overstroomen.’ Op de grietenijkaart van Ooststellingwerf uit 1849 in de atlas van Eekhoff zijn nog gedeelten van deze leidijk ingetekend.

Hoe oud het vier kilometer lange dorp is valt niet te zeggen. In het zuiden zijn vlak voor de oorlog door amateur-archeoloog H.J. Popping aan de rand van het veen sporen ontdekt van een prehistorische nederzetting. Bij nader onderzoek door archeoloog Van Giffen werd vastgesteld dat de nederzetting uit ongeveer 400 moest dateren en dat het bestond uit een groep boerenhoeven met spiekers. De streek was door het oprukkende veen lange tijd onbewoonbaar en pas veel later hebben zich hier weer boeren gevestigd. In 1955 zijn er door de provincies Friesland en Drenthe plannen gemaakt om het hoogveen af te graven, maar in 1961 besloot de regering om deze ontginningen te staken. Het 1700 ha metende, deels nog levende Fochteloërveen, dat wil zeggen dat er nog steeds veen wordt gevormd, werd natuurgebied, beheerd door de Vereniging Natuurmonumenten. Het bestrijden van de verdroging is daarbij de grootste opgave.

In Fochteloo heeft aan het Zuideinde een torenloze kerk gestaan, maar die is in 1837 gesloopt. Het zeer verzorgde kerkhof en de dubbele klokkenstoel herinneren hieraan. Mogelijk dateren de twee klokken nog uit de 14de eeuw. In 1918 is even verder een hervormde kapel gebouwd.

Veel noordelijker is in 1895 een kleine zuivelfabriek gesticht die in 1907 samen ging werken met Oosterwolde. In Fochteloo waren de kampen Oranje en Ybehaer voor Molukkers ingericht, waar nu alleen de terreinen nog van zijn te bespeuren.

Follega is een streekdorp van middeleeuwse oorsprong. De boerenstreek volgt op Eesterga. De overgang tussen de dorpen is niet te merken. Het zijn dorpen, evenals de voortzetting van Doniaga in de buurgemeente Skarsterlân, met een vergelijkbaar karakter. De boerderijen lagen aan een paardenpad dat aan het einde van de 18de eeuw tot een rijweg was verbeterd, maar in 1843 als rijksstraatweg van Sneek naar Lemmer het steeds drukkere wegverkeer aan moest kunnen. Daarvóór was het verkeer over water veel belangrijker en ook daarvoor bezat het dorp met de Follegasloot tussen de Groote Brekken en het Tjeukemeer een belangwekkende verkeersader.

De vaak monumentale boerderijen staan op onderling ruime afstand aan de voormalige rijksstraatweg. Ze staan allemaal aan de westzijde, een gevolg van de oriëntering van de erbij horende landerijen, de tot de Groote Brekken zich uitstrekkende Lemster Polders. Van de boerderijen heeft de helft ook monumentale waarde, onder meer ‘Foar de Mar oer’ en de tamelijk oude, van gele steen gebouwde kop-hals-romp ‘Zeldenrust’. De boerderijen bezitten allemaal aandachtige en gevarieerde erfbeplanting.

Ten noorden van de brede Follegasloot is enige komvorming. Daar heeft tot in de 18de eeuw een kerk gestaan waar nu, wat achteraf gelegen, het kerkhof met een klokkenstoel met helmdak is te vinden. De klok van Peter van den Ghein dateert van 1596. In de bocht bij de brug staat het hoge huis ‘De 3 Kogels’ (die inderdaad aan een uithangbord hangen). Bij deze vroegere herberg is geschiedenis geschreven. De Bataafse Republiek had het land in Franse invloedssfeer gebracht en dat wekte de gram van de Britten. De Engelsen waagden in 1799 enkele invallen. Op 2 oktober landden de Engelse troepen bij Lemmer. Ze werden bij Follega door een burgerwacht teruggedreven: vandaar de drie kogels. Het kerntje van Follega bestaat verder uit een paar boerderijen, enkele woningen en een dubbel streekje richting Doniaga. De brug over de Follegasloot waar vroeger tol werd geheven is nieuw.

Folsgare is een terpdorp dat is ontstaan in de Middeleeuwen. Het dorp heeft lang slechts een kleine kerkbuurt gehouden. Langs de Tsjaerddyk die naar Nijland leidde, stond al vroeg een flinke reeks boerenbedrijven. Ten zuiden van het dorp lag eveneens een groep boerderijen, maar die waren niet op het dorp gericht. De Folsgarer Opvaart bood een ontsluiting in zuidelijke richting om via de Oude Rijn verbinding te hebben met de Wymerts of Bolswardervaart aan de ene en met de Geeuw tussen Sneek en IJlst aan de andere kant. Met dit waterwegenstelsel waren de zuidelijke boerderijen, elk met een eigen opvaart, eveneens ontsloten. Op de kaart in de atlas van Schotanus uit 1716 is dat aangegeven.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788 niet veel: ‘een Dorp van middelbaaren omtrek en landeryen, doch gering van buurt: hetzelve bevat 20 stemdraagende plaatsen, en ligt in den hoek van gemelden Tjaarddyk, tusschen Nieuwland en Sneek. Weleer lag hier de State Walma. In 1498 werd hier de kerk met den toren afgebrand door de Soldaaten, die de Vetkooper Tjerk Walta had in ’t land gebragt; ook kwamen daarby twee huislieden om, die op den toren gevlugt waren.’

De middeleeuwse kerk is in 1875 door de huidige zaalkerk met driezijdige koorsluiting vervangen, maar de zadeldaktoren is mogelijk nog 13de-eeuws. De meeste oude dorpsbebouwing is te vinden aan de Tsjaerddyk. Het dorp is na de Tweede Wereldoorlog aanzienlijk uitgebreid, eerst met een oostelijk kwartier, later met een wijk aan de zuidzijde. In de landerijen rond Folsgare staan grote, soms monumentale boerderijen.

Ten noorden van Folsgare ligt Tjalhuizum (Fr.: Tsjalhuzum), een buurschap van enkele boerderijen en een toren op een terp. Het heeft een verleden als middeleeuws terpdorp. De kerk is in 1823 afgebroken, maar de toren werd in 1871 nog geheel vernieuwd, een toren van drie geledingen en een ingesnoerde spits. Tussen Folsgare en Tjalhuizum is in het midden van de jaren vijftig het verzetsmonument van Wymbritseradiel opgericht: een wakkere haan op een hoge piloon.

Formerum is een agrarisch streekdorp dat zich op een strandwal tussen Midsland en Hoorn in de 17de eeuw heeft ontwikkeld. Het bestaat uit verspreide bebouwing van boerderijen en woningen. Ten westen is aan de zijde van Midsland op eenzelfde wijze de buurschap Landerum ontstaan. In het dorp, zelf lang beschouwd als een buurschap, heeft nooit een kerk gestaan. Het dorpsgezicht wordt gedomineerd door een korenmolen. De molen was in 1838 op de Dellewal in West gebouwd maar is in 1876 naar Formerum overgebracht. De bedrijfswaardige molen heeft allang een horecabestemming. Het is een achtkante houten stellingmolen, gedekt met riet, en op een gepotdekselde houten onderbouw. Het wiekenkruis heeft een vlucht van twintig meter.

In Formerum en omgeving is een aantal boerderijen van het eilander type te vinden. De meeste zijn niet helemaal gaaf meer, maar de oorspronkelijke indeling is meestal nog wel af te leiden. Het heel eigen type van de Terschellinger boerderij is een variant op de langhuisboerderij. Met het woongedeelte en de schuur met stallen en hooivakken onder een doorlopende, ongedeelde kap. Het woongedeelte, het ‘foarein’, bestond oorspronkelijk uit een voorkamer en een binnenkamer met bedsteden. Daarachter volgde de schuur met stalruimte die aan de zijkant voor de dwarsreed is geopend met een houten uitbouw, een zogenoemd ‘schúntsje’ waar de hooiwagens door konden.

Een van de best bewaarde boerderijen van dit type is in Formerum Zuid het ‘Spylske Huus’ uit 1759, zo genoemd omdat de naald van het dak door verzakkingen wat bochten vertoont. Het voorhuis heeft een topgevel versierd met vlechtingen en siermetselwerk. De boerderij is allang niet meer als boerenbedrijf in gebruik en inwendig is voor de woonfunctie veel aangepast. De ligging, de sterke hoofdvorm en de fijne detaillering maken deze gerestaureerde boerderij tot een getuigenis van het agrarische verleden van de polders van het eiland. Aan het Zuid van Formerum en in Landerum staan meer vrij gave 19de-eeuwse boerderijen, waarvan enkele voor de recreatie zijn ingericht.

Foudgum is een terpdorp dat waarschijnlijk voor het begin van de jaartelling gevormd is op een kwelderwal en dat in het begin van de 19de eeuw nog een ideale, onverstoorde radiale vorm bezat. Om de toen vrijwel onbebouwde terp liep een nagenoeg perfecte, ronde ringweg waar op regelmatige afstanden vier paden naar toe voerden. Deze ideale vorm is verstoord door de aanleg van de weg Dokkum-Holwerd die in het midden van de 19de eeuw vlak langs en bij verbetering een eeuw later zelfs over de zuidwestelijke terpzool werd gelegd.

Omdat de terp dun bebouwd bleef, konden in de laatste jaren van de 19de eeuw grote gedeelten worden afgegraven. Opmerkelijk is dat hier een eeuw later weer hoeken terp zijn aangevuld, een soort terprestauratie. Op de bijna zes meter hoge terptop staat de oorspronkelijk aan Maria gewijde dorpskerk, die omstreeks 1200 is gebouwd, maar waarvan slechts weinig resteert. Het oostelijke gedeelte van de toren dat ooit mede een westwerk voor de kerk vormde, herinnert nog aan de middeleeuwse periode. Deze toren die velerlei historische sporen vertoont, is in de 15de eeuw grotendeels herbouwd en toen ook verhoogd, in 1753 hersteld en in 1977 gerestaureerd. Er hangen klokken uit 1395 en 1732 (van Jan Nicolaas Derck) en het torenuurwerk dateert van 1640. De kerk bezit een vroeg-17de-eeuwse preekstoel en een kabinetorgel uit het derde kwart van de 18de eeuw.

Ten noordoosten van de kerk staat de pastorie. Die dateert volgens de muurankers uit 1723 en is niet meer als zodanig in gebruik. Het is een breed pand dat grotendeels is opgetrokken van kloostermoppen. Het heeft vleugels en een flink naar voren springende middenpartij met een verdieping met geveltop. Hier heeft van 1859 tot 1863 François HaverSchmidt gewoond, die nauwelijks als predikant, maar wel als romantisch dichter Piet Paaltjens naam heeft gemaakt. De overige bebouwing, burger- en arbeiderswoningen, staat vooral aan de oostelijke en noordelijke zijde van de ringweg. Boerderijen zijn vooral aan de zuidwestelijke kant te vinden.

Friens is een klein terpdorp in een opmerkelijk landschap. Het bestaat uit de deels afgegraven, hoge terp met de kerk, enkele bescheiden streekjes langs de Beslingadyk en Van Sytzamawei en verspreid liggende boerderijen. Friens ligt ten westen van het drukke Grou in de weidse graslanden tussen twee fraai door het landschap meanderende uitlopers van de Boarn naar de voormalige Middelzee: tussen het Zwin en de Moezel. Het laatste watertje dat nu in Raerd eindigt, vormde tot 1984 de grens tussen Idaarderadeel en Rauwerderhem. Het Zwin loopt naar het noorden richting Reduzum. Helemaal in het zuiden stroomt het brede water van de Kromme Grou.

De dorpsbebouwing ligt aan een oude dijk die de herenweg vormde van Leeuwarden naar Zwolle; de rijksstraatweg werd in 1826/’27 ten westen van het dorp aangelegd. Nu loopt de oude dijk voorbij het dorp dood. Ten noorden van Friens ligt de agrarische buurt Wilaard met enkele boerderijen.

Tot 1849 werd het kleine dorp gedomineerd door de zuidelijk van de kerk gelegen Beslingastate, in 1620 als buiten herbouwd en eeuwenlang bewoond door de familie Van Sytzama. ‘Eene schoone gelegenheid met graften en cingels omringd’ wordt het eind 18de eeuw genoemd, maar ruim een halve eeuw later is de state afgebroken. Nu staat er op het erf een boerderij.

De hervormde kerk is in 1795 gebouwd en vervangt een middeleeuws bedehuis. Zij is in 1906 nog eens verbouwd. Het is een eenvoudig bouwwerk met een rondbogige ingang, omringd door gedenksteentjes en een geveltop met kleine vensters en bekroond door een torentje met galmgaten, uurwerken en een ingesnoerde spits. Binnen lijkt het wel het exclusieve mausoleum van de Sytzama’s. Aan de wanden en de orgelgalerij hangen dertien grote rouwborden uit de 18de en 19de eeuw en een stamlijst van de familie. Bovendien staan er in de koorsluiting zes grote gebeeldhouwde zerken van de familie opgesteld.

Frieschepalen is een jong streekdorp ontstaan nabij een kruising van een veenvaart en een oude postweg, de Tolweg, temidden van de venen nabij de Groningse grens. De palen in de dorpsnaam zijn de grenspalen en daar is aan het einde van de 16de eeuw een schans opgeworpen. In het begin van de Tachtigjarige Oorlog moest de rust in Friesland worden verdedigd door schansen op strategische plekken. Die aan de Tolweg – tegenwoordig Tolheksleane – lag net ten noorden van de huidige dorpskern. De schans is aan zijn lot overgelaten, in 1672 weer opgemaakt en daarna vervallen. Restanten liggen nog in het landschap.

In de 17de eeuw was nog geen sprake van dorpsvorming. In het verlengde van de Lange Wijk was door de Drachtster Compagnons vanaf ongeveer 1660 de Grote Veenvaart naar Bakkeveen gegraven om de venen in het noordoosten van Opsterland te kunnen exploiteren. Bij Frieschepalen maakte deze vaart met verlaat en ophaalbrug een buiging naar het zuidoosten. Er stonden enkele huizen en een herberg. De Schotanus-atlas toont de verveningen in volle gang. De grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit 1848 laat zien dat Ureterp aan de Vaart levendig bebouwd was: boeren brachten de afgeveende gronden op kleinschalige wijze in cultuur.

Bij de kruising van Frieschepalen stonden enkele bouwsels. De gronden in de omgeving werden woest en dor genoemd. De vaart is gedempt en nu is de Tolheksleane de hoofdader van het dorp, een laan met mooie eiken en fatsoenlijke bebouwing van vooral vrijstaande woningen, enige boerderijen en een verlegen tussen de bebouwing teruggetrokken kerkje met dakruiter uit 1928.

Ten oosten van de Tolheksleane zijn straatjes met nieuwbouw te vinden: Lytse Leane, Lytse Dobbe en ’t Paed. Later is ook het plan De Slûs gerealiseerd en recent is de opvallende seniorenhuisvesting De Jister tot stand gekomen. Frieschepalen is een compleet dorp, dat na de oorlog deze status kreeg: op het kruispunt staat nog een café (1913), nabij de plaats waar de sluis lag, die ook aan de demping ten offer is gevallen.

Gaast komt in een lijst van kerkdorpen van Wonseradeel uit omstreeks 1270 voor als Lutkegast, kleine gaast dus. Gaast betekent ‘zandige hoogte’. Het is een echt kustdorp, het leunt tegen de voormalige Zuiderzeedijk aan, is relatief hoog gelegen en de Dijkvaart loopt achter de kleine kern van het dorp langs. Zo dichtbij de zee heeft Gaast altijd de dreiging bij stormen gevoeld: in 1643 brak vlakbij de kerk de dijk door en in 1703 hield de dijk het maar net, maar toen vergingen 23, meest Hindelooper schepen bij Gaast.

Het dorp ligt nu temidden van de weidelanden waar vroeger, net als bij de buurdorpen, vrij veel kleinschalige akkerbouw op de zavelige grond werd bedreven. Achter de relatief hoog gelegen oude kern die tegen de voormalige zeedijk leunt, is een bebouwde ‘rondweg’ ontstaan. Buiten de bebouwde kom wonen al zeker sinds de 18de eeuw behoorlijk wat mensen aan weerszijden van de fraaie route van de Boerestreek en de daarnaast liggende Gaaster Nieuwe Vaart. Het is een fraaie route die in oostelijke richting naar en door het in 1876/’79 drooggelegde Parregastermeer voert.

Gaast werd vroeger bevolkt door jagers, schippers en matrozen, in het midden van de 18de eeuw waren dat een galjootschipper, twee kofschippers, twee smakschippers en een eigenaar van een ‘gering schip’. Nu verdienen de meeste inwoners de kost in het agrarische bedrijf.

De hervormde kerk dateert vermoedelijk uit de 14de eeuw maar is in 1906 helemaal ommetseld zodat zij een leeftijdsgenote lijkt van de hier ook aanwezige gereformeerde kerk, die een verbouwde school is. De hervormde kerk heeft een uit 1763 stammend houten torentje op de westgevel. Inwendig bezit het eenvoudig eiken meubilair uit de 18de eeuw. In het begin van de 17de eeuw stond in Gaast de ‘zeemansdominee’ Adam Westerman. In diens stichtelijke boek voor zeelieden waarschuwde hij hen voor vreemde vrouwen, drank en tabak. Een van zijn opvolgers, Petrus Vomelius, werd juist een halve eeuw later weggestuurd vanwege aanstotelijke zonden en drankzucht.

Gaastmeer is een tamelijk geïsoleerd gelegen waterdorp van middeleeuwse oorsprong, met nogal verspreide bebouwing gelegen tussen de Fluessen, met de inham het Piel, en het Groote Gaastmeer. Het dorp is naar alle kanten goed over het water ontsloten, maar op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 staat geen weg en zelfs geen pad aangegeven naar nabijgelegen dorpen. Op die kaart staat op de oever van de Fluessen de buurt Westerend, thans Vissersburen genoemd, en ten noorden Oosterend, thans Kleine Gaastmeer. Daar tussenin nog de Woudburen.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘een klein Dorp in ’t Westen van Heeg, aan het Piel, een inham der Fluyssen. Onder dit Dorp behooren de buurtjes Oosterend, de Woudbuuren en Westerend aan de Fluyssen, alwaar veele Visschers woonen, en de aaken liggen, met welke de opgekochte meervisch naar Holland wordt verzonden.’ In de 18de en 19de eeuw hadden de palingvissers en -handelaars van Gaastmeer en Heeg in Londen een eigen ligplaats.

In het centrum is over de vaart een middelhoge boogbrug geslagen. Daar wordt de ruimte gemarkeerd door vier gebouwen. Noord het café, een breed eenlaags pand, oost een opmerkelijke, met stucwerk gesierde stelpboerderij, in 1875 gebouwd naar ontwerp van A. Breunissen Troost en thans onderkomen van de havenmeester. In zuid de flinke kop-rompboerderij Attemastate uit 1772 met een onderkelderd voorhuis uit 1869 en west een boerderij met een dwarsgeplaatst voorhuis in neorenaissancestijl. De hervormde kerk staat wat achteraf aan een gevarieerd bebouwd straatje met onder meer een notabele woning. Zij is een ingetogen, driezijdig gesloten zaalkerk uit het begin van de 19de eeuw met een houten geveltoren.

Ten noordwesten van de dorpskern werd in 1962 aan de oever van het Groote Gaastmeer een flinke waterrecreatienederzetting gepland. Pas tien jaar later werd deze eerste nederzetting in zijn soort in Friesland uitgevoerd naar een stedenbouwkundig plan van Buro Bügel/Van de Dijk. Architect Hans Swanborn uit Kedichem ontwierp 56 recreatiewoningen: hoogst eenvoudige, grote houten tenten.

Garyp is een langgerekt streekdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan op een zandrug tussen veengebieden in het noorden en heidevelden in het zuiden. Geleidelijk zijn de buurten Greate Buorren en Lytse Buorren een geheel gaan vormen en raakten ze in de 20ste eeuw zo vervlochten en verdicht dat het een komdorp lijkt te zijn geworden. Easterein en Westerein hebben nog helemaal het karakter van agrarische streken.

Aan het einde van de 18de eeuw meldde de Tegenwoordige Staat van Friesland: ‘dit dorp heeft een spitsen toren, en wel beplanten rydweg naar Zumeer: rondsom hetzelve liggen veele bouwlanden, uitgezonderd aan den Noordkant, daar men voorheen veele laage veenen had, voorzien met goede zwaare klyn, die, tot turf gemaakt, door de vaart des dorps, gemakkelyk naar de wyde Ee vervoerd kon worden. De Zuidelykste landeryen, uit heidveld, klyn, of zandgronden bestaande, loopen tot aan Smallingerland, terwyl de laage hooilanden, in ’t Westen en Zuidwesten, geheel aan Wartena grenzen. Weleer lag hier ’t Klooster Sigerswolde.’ De beschrijving maakte bovendien gewag van de bewering dat hier veertien versterkte sloten, stinsen genaamd, stonden. Dat is overdreven, maar er heeft in elk geval één, van een tekening uit 1721 bekende, oude torenstins gestaan waar de Stinswei in het Westerein nog aan herinnert. De Garijpervaart bood voor de turfwinning een goede vervoersroute en werd aan het einde van de 19de eeuw de ontsluiting van de in 1893 gestichte zuivelfabriek.

Omstreeks 1100 moet hier al een eerste kerk hebben gestaan. Het huidige kerkgebouw is van 1838. Uitwendig is de zaalkerk met driezijdig gesloten koor hoogst eenvoudig. Zij kreeg een flinke geveltoren met een ingesnoerde spits. Inwendig bevat het oudere elementen: twee herenbanken, waarvan één uit 1672, de preekstoel uit 1782. Het oudste spoor is een 14de-eeuwse zandstenen priesterzerk.

Zowel aan de Greate als Lytse Buorren zijn burgerhuizen met een middengang en een sierlijke middenpartij te vinden. Aan de Greate Buorren ligt bovendien een neorenaissance café met daarnaast een woonhuis in de vernieuwingsstijl.

Het terpdorp Gauw behoort tot de ‘Sneeker- Vijfga’ omdat het met Offingawier, Scharnegoutum, Goënga en Loënga de groep Wymbritseradielster dorpen vormt die ten noorden van Sneek lagen. Gauw hoort als enige Wymbritseradielster dorp ook bij de dorpenreeks van de Legaen. De andere liggen in het noordelijk gelegen, voormalige Rauwerderhem. Gauw heeft net als de andere Legaendorpen het karakter van een combinatie van een terpen een streekdorp. In het verleden was het tamelijk geïsoleerd gelegen, slechts ontsloten door een opvaart naar de Sneeker Oudvaart en naar het zuiden toe met de Rollumervaart en de Kipsloot richting het Sneekermeer. Daar in het zuiden strekken de landerijen van Gauw zich tot aan dat meer uit.

De meeste woningen staan aan de doorgaande dorpsstraat, de Boeijengastrjitte. Er staat gevarieerde bebouwing van pastorie (een eclectisch bouwwerk van omstreeks 1900) tot bejaardenwoningen. In het zuiden is tegenover het buurtje de Eker naar de Gauwstervaart de gereformeerde kerk gebouwd. Ten zuiden van de vaart is een buurt ontstaan die in de jaren tachtig met de Kamp en de Skalter nader gestalte heeft gekregen. Recent is noordelijker een uitbreidingsbuurt tot stand gekomen. De zestien kavels voor woningen in het nieuwe ‘It Tsjemlân’ gingen snel van de hand. De daar gebouwde woningen staan kaal in het landschap.

Van de middeleeuwse dorpskerk, toegewijd aan de in deze streek kennelijk zeer populaire heilige Nicolaas, resteert niets. Die is in 1685 helemaal vernieuwd. De vernieuwde kerk is evenmin de tijd doorgekomen, want zij is in de 19de eeuw weer vervangen door het huidige eenvoudige zaalkerkje in min of meer neogotische vormen. De voor deze streek opmerkelijk zware toren, uit waarschijnlijk de 13de eeuw, is in dezelfde eeuw ommanteld. Aan het einde van de 20ste eeuw is de intussen bouwvallig geworden mantel weggenomen en de zadeldaktoren gerestaureerd. In de toren hangt een klok die in 1698 is gegoten door Petrus Overney uit Leeuwarden. De kerk bezit een preekstoel van voor het midden van de 17de eeuw.

Gerkesklooster is oorspronkelijk een komdorp dat ooit de naam Wigerathorp droeg en de huidige naam heeft geërfd van het premonstratenzer klooster. Dit werd gesticht omstreeks 1240 door een zekere Gerke Harkema uit Augustinusga. De nederzetting lag net ten oosten van de kloosterterp aan de Oude Vaart of het Oude Kolonelsdiep. Met een buurt rond de Voorstreek en even verder nog de Poorthoek aan de westelijke en de Flaphoek aan de oostelijke kant. De Oude Vaart meandert naar het noorden en oosten om daar in de Lauwers uit te monden. Tegen het midden van de 19de eeuw wordt het aldus gekarakteriseerd: dit stille en afgelegene dorpje ligt een kwartier gaans van de vrolijke en welvarende buurt Stroobos.

Ten zuidwesten van de kloosterterp mondt de Stroobosser Trekvaart in het Kolonelsdiep uit. De stad Dokkum heeft de vaart in 1654/’56 laten aanleggen. Daar vestigden zich bedrijven aan het kanaal: een kalkbranderij, een steenfabriek en in 1900 de zuivelfabriek Welgelegen. Deze zuivelfabriek heeft de concentratie in het zuivelbedrijf overleefd.

Het dorp is in de 20ste eeuw geleidelijk naar het zuiden, richting Kanaal gaan uitbreiden. Tegelijkertijd groeide het buurdorp Stroobos in westelijke richting waardoor de twee dorpen als het ware versmolten.

Er bestaat een opvallend contrast tussen de middeleeuwse rust en de moderne bedrijvigheid. Aan het kanaal zijn enkele grootschalige, industriële bedrijven gevestigd. In het midden ligt de kleine kern van het dorp. Aan de noordwestelijke zijde ligt buiten de bebouwing het gebied, nu een ruim en hoog kerkhof, van het vroegere klooster. De kerk is daar nog een interessant spoor van. Het klooster ging spoedig na de stichting over naar de cisterciënzers en is in 1580 opgeheven. De gebouwen zijn gesloopt met uitzondering van het 16de-eeuwse brouwhuis. Dat werd in 1629 deels tot kerk omgebouwd. In de oostelijke partij kwam een woning. Wijzigingen hebben van het muurwerk een bont tapijt gemaakt. In de 19de eeuw is de toren opgericht.

Gersloot is een streekdorp dat deel uitmaakt van de dorpenreeks Terband, Luinjeberd, Tjalleberd en Gersloot, die De Streek van het oude Aengwirden vormen. Ze zijn met het noordoostelijke gedeelte van Heerenveen in 1936 bij Schoterland gevoegd om de gemeente Heerenveen te vormen.

Gersloot vormt het meest oostelijke gedeelte van de aan de Aengwirderweg vrijwel ononderbroken doorlopende bebouwing van de vier dorpen. Aan het Gersloter einde is de bebouwing dunner. Mede omdat er na de oorlog weinig meer is gebouwd, kan hier de sfeer geproefd worden van een woongemeenschap temidden van het uitgeveende land dat weer in cultuur is gebracht.

Ook de streken ten noordoosten bij de Oudewegstervaart en die aan de Hegedyk welke naar het zuiden, richting Luxwoude loopt, horen bij Gersloot.

Het dorp was gedurende de 18de en 19de eeuw een centrum van de vervening. Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit het midden van de 19de eeuw blijkt bijna de hele omgeving vergraven te zijn en onder water te liggen. Alleen de onder Gersloot vallende Oudewegsterpolder is in 1776 drooggemalen en weer in cultuur gebracht. Hetzelfde was toen net (in 1851/’52) gebeurd met de wat grotere polder ten zuiden daarvan.

Op het oude kerkhof werd de laatgotische kerk in 1736 vernieuwd maar in 1832 al weer gesloopt. Er staat een klokkenstoel die in 1939 is vervangen door een exemplaar van gewapend beton, net als in onder meer Luinjeberd, Oudehorne en Rottum. Deze biedt ruimte aan een 15de-eeuwse luidklok en een die in 1618 is gegoten door Hans Falck.

Aan het noordelijk uiteinde van het Stroomkanaal dat van de Oudewegstervaart naar De Deelen loopt staat het Tripgemaal. Het thans als galerie en woonhuis gebruikte gebouw is in 1876 naar ontwerp van W.C. en K. de Wit gesticht als vijzelgemaal. In 1905 is het verbouwd en toen is waarschijnlijk ook de in vernieuwingsstijl uitgevoerde machinistenwoning tot stand gekomen. Tot 1976 is het gemaal in bedrijf gebleven.

Ginnum is een terpdorp dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling is ontstaan. Het is een van de zogenoemde Vlieterpen. Ginnum was een radiale terp, waarvan de sporen ondanks de sterke afgraving van omstreeks 1900 nog net zijn te ervaren. Alleen het terpgedeelte van kerk met kerkhof werd gespaard en ten oosten en noorden van de kerk is nog een deel van de ringweg aanwezig.

Ginnum was met de Genumer Opvaart over water ontsloten in zuidwestelijke richting naar de Ferwerdervaart en Oude Vaart van dit dorp naar de Ee. De verkeersroute over land van Dokkum naar Ferwert liep aanvankelijk om de noordoostelijke terpflank, maar in 1856 is de weg van Ferwert richting Jislum verhard, over de terp van Ginnum en daar vlak langs de kerktoren getrokken. Elf jaar later is dat gebeurd met de weg van Dokkum over Reitsum. Daardoor ontstond een nieuwe driesprong ruim ten zuiden van de kerk en bleef het noordoostelijke kwart van de ringweg in authentieke vorm bestaan. In de parcellering is de radiale structuur verder niet meer te herkennen.

Ginnum is altijd dun bebouwd geweest. Nu bestaat het dorp uit enkele buurtjes die als bij toeval ruim om de kerk zijn gegroepeerd. De eenbeukige dorpskerk dateert oorspronkelijk uit de 12de eeuw. Dat is vooral te zien aan de noordmuur waar de spaarvelden met rondboogfriezen uitgevoerd in tufsteen nog aanwezig zijn. De kerk is in de 13de eeuw aan de westzijde vergroot en de driezijdige koorsluiting is in de 15de eeuw aangebracht. De zadeldaktoren verrees in de eerste helft van de 15de eeuw. Deze bezit op de begane grond een koepelgewelf, waarschijnlijk een restant van de overwelving die de kerk in de 13de eeuw kreeg, maar in de 17de eeuw weer is weggehaald. Van deze gewelven zijn in het inwendige nog sporen in het muurwerk te zien. Het grote, rijk bewerkte doopvont uit de 16de eeuw is in 1878 door een particulier aan het Fries Museum in Leeuwarden geschonken.

Goënga is een terpdorp in een laag gebied ten oosten van de voormalige Middelzee. De dorpsstraat, de Hegewier en Aldfeartsdyk, loopt vrij recht van zuidwest naar noordoost en maakt om de kerkterp een flauwe knik. De doorgaande weg, ogenschijnlijk een dijk, maakt ten zuiden van het dorp bij de stelpboerderij de Hege Wier een haakse bocht naar het westen en ten noorden bij de boerderij de Sinnehof een haakse bocht naar het oosten.

Aan weerszijden van de dorpsstraat staan nu eens losstaande woningen of (herinneringen aan) boerderijtjes, dan weer rijtjes woningen. De bebouwing uit de 19de en vroege 20ste eeuw is vriendelijk, zonder noemenswaardige monumentale elementen. Achter de bebouwing van de Hegewier bevinden zich vrij oude, kleinschalige buurtjes, als hofjes. In het midden ligt de vrij hoge kerkterp met het bijna rechthoekige en door een hek omgeven kerkhof. Aan de straatzijde van het kerkhof knikt het perspectief van het dorp. Het is een van de mooiste plekken.

De eenvoudige zaalkerk met rondboogvensters is in 1758 op de plaats van de middeleeuwse kerk gebouwd. Het kleine houten torentje met spits dateert uit 1787. Tegenover de kerk strekt aan de noordwestzijde de voormalige pastorie zich in de breedte uit en daaromheen bevindt zich geconcentreerde bebouwing. Een stelpboerderij staat er wat ingeklemd. Oostelijk van de kerkterp ligt het kaatsveld.

Ten zuiden en noorden van de kerkterp zijn dergelijke geconcentreerde buurten juist aan de zuidoostzijde van de straat te vinden. Het zuidoostelijke buurtje heeft qua bebouwing nog een agrarisch karakter. Het noordoostelijke buurtje bij de Kerksloot naar de Sneker Oudvaart, bestaat uit kleine en middelgrote woningen en er zijn in de bebouwing wat herinneringen aan vroegere ambachtelijke bedrijven. Aan de kerkzijde ligt het pad Pôllehout met een groep woningen en (herinneringen aan) bedrijven. De brug over de Kerksloot vormt met de omliggende waterbuurtjes een andere boeiende plek in het dorp. Aan de noordwestelijke zijde van de Sickengawei ligt een kleine buurt waarachter een loonbedrijf is ontwikkeld.

Goëngahuizen is een tamelijk geïsoleerde boerenstreek van uitsluitend verspreid liggende boerenbedrijven, helemaal in de westelijke punt van Smallingerland. De streek staat al op de grietenijkaart uit 1718 in de atlas van Schotanus aangegeven en bestond toen uit minder dan tien boerenhoeven. Ten zuidoosten van de boerderijen staat een turfgraverij aangegeven. De Tegenwoordige Staat van Friesland waardeert het niet als dorp maar als een buurschap bij Boornbergum: ‘In ’t Westen, aan de wyde Ee, ligt Goingahuizen, en wat Oosterlyker ’t Vlierbosch, alwaar men weleer een Klooster had, waarvan ’t Kerkhof nog te zien is.’

Op de kaart van 1718 staan ten zuiden van de vier boerderijen van ’t Vlierbosch bij een verhoging in het land ‘Vernietigt Klooster’ en ‘Oude Kerkhof’ aangegeven, maar op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit 1848 is niets meer te bespeuren. In het Aardrijkskundig Woordenboek van Van der Aa dat in het midden van de 19de eeuw verscheen, hoort Goëngahuizen nog bij Boornbergum. ’t Vlierbosch bestond toen uit slechts twee boerderijen. Ten noorden van het Vlierbosch ligt nu een natuurgebied van opnieuw verwilderde petgaten.

Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit 1848 is Goëngahuizen een streek met weinig, losse en agrarische bebouwing. Goëngahuizen ligt aan en tussen meren en plassen. Enkele boerderijen en woningen op It Eilân tussen de Kromme Ee en de Goëngahuistersloot zijn alleen over het water bereikbaar. De meeste boerderijen in polder De Vlierbosch dateren van na de oorlog; het zijn wel traditionele stelpen, kop-rompen of kop-hals-rompboerderijen. Bij een inham van de Modderige Bol staat een fraaie kop-hals-romp uit 1883.

Goëngahuizen is een opmerkelijk oord van molens. Er staan drie houten spinnenkopmolens uit de 19de eeuw. Het zijn molens met piramidevormige en met pannen gedekte rompen en ze zijn voorzien van vijzels. Ze hebben alle drie een naam: Jansmolen, De Modderige Bol en het Heechhiem. Ze zijn in 1990, 1992/’93 en 1995 gerestaureerd en in eigendom van en beheerd door de Stichting De Fryske Mole.

Goingarijp is een middeleeuws vaartdorp ten zuidoosten van het Sneekermeer en de Goingarijpster Poelen. Het dorp is langs de Lijkvaart gegroeid en heeft aan de zuidzijde over water ontsluiting over de Scheensloot naar Joure en naar het Sneekermeer. Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus in 1718 staat het dorp met de zuidelijke buurt Ballingbuur als een langgerekte nederzetting in het land verbeeld.

Aan het einde van die eeuw werd in de Tegenwoordige Staat van Friesland gemeld: ‘dit Dorpje is gelegen in ’t Noordoosten der Grieteny, niet verre van den Slagtedyk, en voorzien met een klein kerkje zonder toren, nieuw opgebouwd in 1770. De landeryen zyn in een’ zeer goeden staat, doch verliezen jaarlyks meer of min, door het afschuurend vermogen der nabuurige groote wateren, van welken ’t Sneeker meer, byna geheel tot dit Dorp behoorende, het voornaamste is.’

De genoemde afslag van land is op het kaartbeeld in de atlas van Eekhoff goed te zien, want er is een flinke strook land verdwenen en Goingarijp lijkt bijna een oeverdorp te zijn geworden. Het verleden als vaartdorp is te ervaren aan de oriëntering van de bebouwing.

Op het iets verhoogde en schilderachtige kerkhof staat de torenloze kerk die volgens de stichtingssteen uit 1770 dateert. Het is een zaalkerkje met een driezijdige koorsluiting. De in 1527 door Geert van Wou gegoten luidklok hangt in de vlak voor de kerk geplaatste klokkenstoel met helmdak. De klokkenstoel komt in 1543 al in de bronnen voor, maar het huidige exemplaar dateert uit de bouwtijd van de kerk. Toen zijn ook gebrandschilderde ramen naar ontwerp van Ype Staak in de zes vensters geplaatst. Ze vertonen de wapens van prins Willem V, grietman Vegilin van Claerbergen en de Friese regeringscolleges.

Het dorp leek aanvankelijk alleen maar in omvang af te nemen, maar in de laatste tientallen jaren van de 20ste eeuw werd het ontdekt door waterliefhebbers en kwam er onder meer een wijkje rond een nieuwe havenkom.

Gorredijk is een vlekke, vanaf 1630 als kruisnederzetting aan weerszijden van weg en vaart gegroeid. Gorredijk ontstond op het grondgebied van het zuidelijker gelegen Kortezwaag. Vanuit Kortezwaag werd de vaart doorgetrokken. Daar werd turf gewonnen en de vaart was nodig om het veen te ontwateren en de turf per schip af te voeren. Bij wat toen de Trimbeets werd genoemd, werden op de plaats waar de vaart de Hereweg – nu Hegedyk en Hoofdstraat – kruiste, een brug en een sluis gelegd.

De Compagnie van Kortezwaag, die later de Opsterlandse Compagnie heette, ging voort met de winning van turf uit het hoogveen. Bij brug en sluis vestigden zich ambachtslieden, neringdoenden en kooplieden. In het midden van de 17de eeuw werd het daar al de Gorre Dijck genoemd.

In 1672/’73 waren het strategische belang op de weg van Assen naar Heerenveen en ook de economische betekenis van Gorredijk al zo groot dat er een schans werd opgeworpen. Die lag ruim om de toenmalige, kruisvormige bebouwing heen. Het was eerder een vesting dan een schans met naar alle vier zijden twee halve bastions die zo een soort hoornwerken vormden. In 1683 lieten de heren compagnons er een eerste kerk bouwen nadat de gelovigen het een jaar of twintig met een schuur hadden moeten doen.

Gedurende de 18de eeuw groeide Gorredijk uit tot een verzorgingscentrum voor de verveningen in de wijde omgeving en bovendien tot een handelscentrum in hout en granen, vooral van boekweit. Bovendien woonden er nogal wat schippers en niet alleen voor het vervoer van turf maar ook grootschippers die de zeeën bevoeren.

Aan het einde van de 18de eeuw staat in de Tegenwoordige Staat van Friesland: ‘De meeste huizen van dit Vlek zyn gebouwd in de gedaante eener dubbele Kruisbuurt, welke eene streek, ter wederzyden der vaart geplaatst, in ’t midden recht hoekig gesneeden wordt door een tweede, die aan den rydweg gebouwd is, en met eene brug over de gemelde vaart loopt.’ En er is: ‘eens ter week eene weekmarkt, te weeten des Woensdags, wanneer hier veel handel in Rogge, Boekweit enz. gedreeven wordt; hebbende deeze handel hier niet weinig toe genomen, na dat, in ’t jaar 1758, een nieuwe brug over de Kompagnons vaart, en daar over een rydweg van ’t Heerenveen herwaards was aangelegd. Waar op niet alleen de handel met die van Schooterland en Stellingwerf Oosteinde, maar ook met de Inwooners van Drenthe zeer in bloei heeft toegenomen.’ Aan de Brouwerswal, de Kerkewal en in de Hoofdstraat zijn nog verschillende panden te vinden uit de 18de en vroege 19de eeuw met onder andere ingezwenkte halsgevels.

Omstreeks 1800 draaide in Gorredijk een drietal industriemolens. In 1758 werd de brug vernieuwd en die is bekend van vroege topografische gezichten, een monumentale ophaalbrug met een homei. In 1862 is de brug nogmaals vervangen. Daarna is de brug in 1945 verwoest.

In 1821 werd de sluis voor de eerste keer vernieuwd (in 1891 en 1949 volgden veranderingen) en in 1850 is de weg naar Heerenveen verhard. Bij de brug op en nabij de hoek van de Kerkwal en de Hoofdstraat zijn in 1876 zowel het voormalige postkantoor als de voormalige boterwaag gebouwd naar ontwerp van A.J. van Beek en uitgevoerd door de Gorredijkster aannemer Egbert Roels Kuipers. Even later, in 1888 kwam een rijzig schoolgebouw naar ontwerp van gemeentearchitect H.P.N. Halbertsma tot stand, dat sinds 1961 het onderkomen is van het streekmuseum.

Gedurende de eerste helft van de 20ste eeuw breidde Gorredijk vooral uit aan en nabij het vaart- en wegenkruis, aan de wallen en onder meer de Stationsweg en de Marktstraat. Na de oorlog is de vlekke sterk gegroeid, mede doordat de woningbouwvereniging er veel activiteiten ontplooide, eerst in en bij de Schoolstraat en andere plekken. Vervolgens luidde de Compagnonsstraat een nieuwe bebouwingsas met zij- en parallelstraten het nieuwe Gorredijk in, dat vooral aan de noord- en oostzijde in enkele tientallen jaren sterk groeide. Hierbij werd veel ruimte gereserveerd voor parkachtige groenstroken.

Goutum is een terpdorp dat in de vroege Middeleeuwen is ontstaan op een zuid-noord lopende kwelderwal waarop meer (huis)terpen zijn opgeworpen. Bijvoorbeeld de duidelijk ten zuiden van het dorp in het landschap herkenbare terp Techum, waarop een fraaie kop-halsrompboerderij uit 1904 staat. Op enkele terpen hebben staten gestaan. Op de terp van Goutum zelf, ten westen van de kerk, stond tot 1882 Wiardastate, een van de grootste staten van Friesland. De terp is aan het einde van de 19de eeuw deels afgegraven, wat aan de noordzijde aan het Fjildpaad goed is te ervaren.

De Middelzee ten westen van Goutum is in de 11de eeuw bedijkt, maar was in de loop van de 13de eeuw ter hoogte van Goutum ook al dichtgeslibd. Aan en nabij de dijk, nu de Overijsselsestraatweg, staan enkele opmerkelijke boerderijen in het Goutumer Nieuwland. De stelpboerderij op nummer 16 dateert uit ongeveer 1890 en een gelede boerderij, toen een experiment voor een nieuwe bedrijfsvoering, is in 1908 in vernieuwingsstijl ontworpen door W.C. de Groot. Aan de zuidelijke zoom van het dorp staat de grote stelpboerderij Heechhiem uit 1889 met een uitgebouwde melkkelder. Verderop aan de Wergeasterdyk staan een paar fraaie stelpen.

De Middelzeedijk is een verbindingsweg geworden die in 1827 tot rijksstraatweg naar Zwolle werd verbeterd. In de loop van de 19de eeuw groeide er lintbebouwing langs. Ook de verbindingsweg van de terpbuurt met deze wegbuurt kreeg in de 20ste eeuw lintbebouwing. Op de westelijke flank van de dorpsterp was Wiardastate de representatieve kasteelwoning met grote en hoge vleugels en een hoge toren op een omgracht terrein en een poortgebouw. Had de state aan de buitenkant door zijn robuuste voorkomen een zekere weerbarstigheid, van binnen was het een en al renaissancepracht. Aan de overzijde van de door bermsloten geflankeerde weg lagen omvangrijke tuinen die bij de state hoorden.

In 1880 werd schuin tegenover de toen nog bestaande Wiardastate een pastorie gebouwd, een twee bouwlagen hoog, blank gestukadoord herenhuis met koetshuis. De woning kwam tot stand meteen ten westen van de spoedig daarna gerooide overtuin van Wiardastate. Toen heette de door bomen omzoomde en door inmiddels gedempte sloten begrensde toegangsweg naar de dorpsterp, Singel. De weg werd later Buorren genoemd.

Op de terp is in de 11de of 12de eeuw de Agneskerk gebouwd, waarvan in het tufstenen muurwerk aan de noordzijde nog grote delen in allerlei patronen zijn te zien. In de 15de eeuw zijn het koor en de zuidelijke schipmuur vernieuwd en daarna dikwijls hersteld. De vensters zijn bijvoorbeeld in de 19de eeuw nog verkleind. De zadeldaktoren met drie geledingen en decoratieve nissengroepen dateert eveneens uit die eeuw en is ook een paar keer hersteld, zoals de jaarstenen uit 1631 en 1737 vertellen. De toren draagt een luidklok die in 1511 is gegoten door Geert van Wou en Johan Schonenborch. In het interieur van de kerk hangen twee wapenborden en acht loden platen van lijkkisten van de familie Cammingha. De preekstoel en het doophek dateren uit de 19de eeuw. Het orgel is in 1894 gebouwd door de firma L. van Dam & Zn. Ten zuiden van de kerk staat een drietal in leeftijd en uitdossing verschillende middengangwoningen hoog op de terp. Een ervan uit ongeveer 1870 heeft een front met een diepe tuin naar de Buorren en een tweede front naar het kerkpad. Een andere woning uit 1894 in neorenaissancevormen is de kosterswoning met vergaderruimte van de kerk. Aan het kerkpad is er omstreeks 1900 een paardenstal bijgebouwd. In de jaren zeventig is het dorp aan de zuidwest- en oostzijde sterk uitgebreid met woonhoven.

Aan het eind van de 20ste eeuw kreeg Goutum-Noord aan het Van Harinxmakanaal gestalte, waardoor het dorp in korte tijd met bijna 1000 inwoners groeide. Het is een brede strook, geklemd tussen een open hoogspanningstracé en het kanaal, verdeeld in een zevental nagenoeg rechthoekige gebieden. Een helder geheel, ontsloten door een rechte weg en langs het kanaal met een autonome fietsroute.

Greonterp is een terpdorp van vroeg-middeleeuwse oorsprong dat geïsoleerd in het lage land te midden van meren en poelen lag. Zelfs nadat het grote Sensmeer aan de noordzijde in 1633 is drooggemalen, bleef het dorp een afgelegen positie houden. Bij benadering over de enige weg is het alsof het dorp op een eiland in de groene zee ligt. Het had alleen verbindingen over het water. Later kwam er een smalle weg naar Blauwhuis, waar het qua voorzieningen helemaal op aangewezen is. Het zijn beide dorpen waarin de bevolking het oude geloof is trouw gebleven.

Op de grietenijkaart van Wûnseradiel in de atlas van Schotanus uit 1716 is de waterrijke positie van het dorp in de uiterste zuidoosthoek van de grietenij te zien. De Tegenwoordige Staat van Friesland had in 1788 niet veel te melden: ‘een klein dorp … met eene kerk zonder toren, even ten Zuiden van den Sensmeerder Dyk, aangelegd in 1633. Voorts behooren hier onder Senshuizen en ’t buurtje Kie, wel in ’t Sensmeer en binnen den Dyk, doch op hoog land gelegen; zynde het overige land, hier onder behoorende, ten grooten deele laag.’

Er zijn tekeningen uit 1722 bewaard van staten in de buurt van Greonterp, maar op de genoemde kaart wordt Elingastate niet vermeld en is Hoytemastate onder Tjerkwerd aangegeven. Na de Hervorming is de kerk in gebruik genomen door de aanhangers van de nieuwe leer. De gehele dorpsbevolking bleef roomskatholiek; er werd nauwelijks gepreekt. De kerk raakte in verval en is in 1780 gesloopt.

Op het omgrachte kerkhof staat een klokhuis uit 1822. Het heeft een vierkante stenen onderbouw, een met leien gedekt piramidedak en bekroning door een achtkantige spits. De klok uit 1465 is gegoten door Steven Butendiic. Deze draagt het opschrift: Dum trahor audite, voce vos ad guadia vite (Hoor als ik geluid word, ik roep tot de vreugden van het leven). De bebouwing van een groep huizen en enkele boerderijen is opmerkelijk compact en zorgt voor een grote schilderachtigheid.

Grou is van oorsprong een vroeg middeleeuws terpdorp in het Lage Midden met een agrarisch karakter. Dankzij de centrale ligging tussen talrijke waterverbindingen kon het zich vanaf de 15de eeuw tot een nederzetting van handel en scheepvaart ontwikkelen. Aan het einde van de 18de eeuw wordt over het dorp geschreven: Grou ‘is een groot en vermogend dorp, liggende byna rondsom in het water; waarom men hier voorheen met geene rydtuigen af of aan kon komen. Doch voor niet veele jaaren heeft men van hier, midden door moerassige gronden, eenen rydweg aangelegd, die van eene genoegzaame hoogte is, en op den Irnzumer Rydweg uitkomt.’

Het wordt dan ook een vlekke genoemd. Het dorp ligt niet alleen aan en tussen het water, maar met allerlei vaartjes wordt het ook doorsneden door water. Het oudste gedeelte tussen Pikmeer en Rechte Grouw is dan ook wel een archipeldorp genoemd. De watertjes zijn inmiddels allemaal gedempt maar door de wirwar van straatjes is dat archipelkarakter nog te ervaren. Hoewel het dorp in de uiterste zuidwestelijke hoek van Idaarderadeel lag, werd het toch de hoofdplaats van de grietenij en later gemeente. Dat bleef het toen in 1984 de gemeenten Idaarderadeel, Utingeradeel en Rauwerderhem werden samengevoegd.

Toen het belang van de waterwegen afnam, kwam Grou niet aan maar wel nabij de Overijsselsestraatweg (1826/’27) en nog dichter bij de spoorweg Leeuwarden-Zwolle (1868) te liggen. Daarna ontwikkelde zich enige ambachtelijke en industriële nijverheid – scheepswerven, een grote industrie van houtbewerking, een zuivelfabriek en een fabriek van zuivelinstallaties – en Grou werd bovendien een gewilde woonplaats. De ligging aan het Pikmeer en waterwegen die naar Leeuwarden en het merengebied in het zuidwesten leiden, geven Grou in de 20ste eeuw alle kans om zich tot een gezellig watersportcentrum te ontwikkelen.

De dorpsuitbreiding vond aan het begin van de 20ste eeuw eerst onmiddellijk ten oosten van de oude kern plaats, voornamelijk met volkswoningen. Het is een gebied dat vrij gaaf is gebleven. Dat geldt eveneens voor de meteen na de oorlog gerealiseerde uitbreiding ten zuiden daarvan. Dat werd eveneens een karakteristieke arbeiderswijk. De andere bevolkingsgroepen bouwden hun vaak representatieve woningen in of nabij de dorpskern. Pas daarna is Grou naar het westen en het zuiden uitgebreid. Aan de autosnelweg A31 werd vanaf de jaren negentig een bedrijventerrein ontwikkeld.

In het noordelijke gedeelte van de oude kern van Grou rijst de middeleeuwse kerk op. Zij is gewijd aan Sint Pieter en grotendeels van tufsteen gebouwd in het begin van de 12de eeuw, maar de zuidelijke muur is veel later met baksteen vernieuwd. Het rondgesloten koor van de even inspringende absis is verrijkt met prachtige, slechts weinig verstoorde klimmende boogfriezen en spaarvelden. Het schip is op romaanse wijze versierd met brede spaarvelden met rondbogen, voorzien van flauw spitsbogige vensters en verhoogd in baksteen. In hetzelfde materiaal kreeg het een rondboogfries ter afsluiting. De noordgevel vormt zo een boeiend historisch tapijt. De zadeldaktoren is in de 15de eeuw opgetrokken. De koorpartij is na de Hervorming van de kerkruimte afgeschermd. Daar heeft een tijdlang het grietenijbestuur gezeteld. De kerk was toen het religieuze en maatschappelijk-politieke brandpunt van Idaarderadeel. Het interieur heeft eiken meubels waaronder twee 17de-eeuwse herenbanken met familiewapens en enkele banken met gesneden wangstukken uit de 18de eeuw. In de kerk hangen koperen kronen. Rond de kerk staat een levendige verscheidenheid aan historische bebouwing.

Tegen het midden van de 19de eeuw werd aan het centrale plein een raadhuis gebouwd. Het kreeg een rustige neoclassicistische voorgevel met een door gegroefde, ionische pilasters geflankeerde ingangspartij en een kroonlijst op klossen. Het dorpspark aan de Parkstraat is in 1893 in opdracht van de hervormde gemeente naar ontwerp van Gerrit Vlaskamp tot stand gekomen achter de in 1858 aangelegde begraafplaats. Bij de ingang staat een door J.H. Schröder ontworpen borstbeeld van Eeltsje Halbertsma. Even ten westen daarvan staat het in 1942 in Delftse Schoolstijl door J.H. Kropholler ontworpen nieuwe raadhuis dat ook al niet meer als zodanig in gebruik is.

Gytsjerk is een streekdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan op de zandrug waar ook de andere dorpen van de Trynwâlden – Oentsjerk en Aldtsjerk en waar Mûnein en Roodkerk wel eens bij worden gerekend – op liggen. Oorspronkelijk bestond het dorp uit verschillende buurten en verder verspreide bebouwing. Op de grietenijkaart van Tytsjerksteradiel in de Schotanus-atlas uit 1716 bestaat Gytsjerk zelfs nog uitsluitend uit verspreide agrarische bebouwing, waarbij helemaal in het westen, buiten de eigenlijke streek de kerk is gelegen.

Ten zuiden van het dorp ligt het onregelmatige plassengebied van de Rijd waardoor het dorp van Ryptsjerk is afgesneden. Ongeveer tien jaar later werd de verbinding met bruggen gelegd, waardoor door deze dorpen een verbinding over de weg van Leeuwarden en Dokkum tot stand was gekomen. Met de Giekerkervaart kwam er overigens ook een waterverbinding met de Murk en de rest van het Friese waterwegennet. Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit het midden van de 19de eeuw bestaat Gytsjerk nog steeds uit verspreide bebouwing en heeft zich bij de doorgaande weg nog geen buurt gevormd. Wel is met de Kanterlandseweg ook een verbinding tot stand gekomen naar het westen, naar Wyns en Lekkum.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd geschreven: ‘een dorp benoorden ’t watertje de Ryd, door het welke, omtrent het jaar 1727, op twee plaatsen een rydweg, met bruggen voorzien, gelegd is. Dit dorp is grooter dan de voorige Oenkerk…. De kerk heeft hier den toren niet ten Westen, maar, gelyk Wirdum, aan den Zuidkant. De landeryen komen nagenoeg overeen met die der voorige dorpen, en zyn van eene groote uitgestrektheid; ten Oosten liggen de bouwlanden … westwaards, heeft men weidlanden, en by de laatste ook eenige vogelkooien, aan het water de Wielen, in welke veel watergevogelte gevangen wordt. Hier ziet men ook de overblyfselen van verscheiden oude staten, en een korenmolen aan den rydweg, die van hier, over de Ryd, voorby Ryperkerk, loopt naar de Zwarteweg. … De Kerkvoogdy van dit dorp is zeer vermogend.’

Op het eerste gezicht lijkt de kerk niet uit een ruime beurs betaald, omdat het van alle kanten een historisch tapijt van aanpassingen en verbouwingen laat zien. Voor wie het wil zien juist een grote rijkdom. De kerk dateert uit het einde van de 12de eeuw en heeft een houten geveltoren uit de eerste helft van de 19de eeuw en een uitwendig vijfzijdig gesloten koor dat aan de binnenzijde halfrond is. In de noordgevel en het koor zijn grote gedeelten van de oorspronkelijk tufstenen kerk aanwezig. De geleding van het muurwerk van het koor is opmerkelijk. De bovenste zone bestaat uit vakken die door slanke rood zandstenen kolonnetten met geprofileerde bases en ringvormige kapitelen zijn geaccentueerd en bekroond door een rondboogfries. De grote vensters in de zuidgevel zijn in de 18de eeuw aangebracht en zorgen voor een goede lichtval op de interessante inventaris. Die bestaat uit een preekstoel met doophek, een herenbank uit het midden van de 18de eeuw en in het koor: grote rouwborden uit de 18de eeuw.

Er hebben bijna honderd zuivelfabrieken in Friesland gestaan die vrijwel allemaal zijn gesloten en nieuwe functies kregen. Gytsjerk heeft een van de gaafst bewaarde complexen, ten zuiden van het dorp. De fabriek is in 1896 gesticht en in 1921 verbouwd en uitgebreid. Bij de fabriek staan niet alleen een directeurswoning in neorenaissancestijl, maar ook een reeks arbeiderswoningen en een watertoren. De Rinia van Nautaweg is de weg die van de fabriek naar de dorpskern voert. Daaraan staan verspreid enkele boerderijen en een buiten uit omstreeks 1950 op de plek van het oude Poelzicht. Verder een flink aantal notabele woningen, dwarsgeplaatste woningen voor notabelen en renteniers met een versierde middenpartij. Ook zijn ze in de kern van het dorp en aan de Canterlandseweg te vinden.

Na de Tweede Wereldoorlog is het dorp ten zuiden van de Canterlandseweg sterk uitgebreid, vooral vanaf het einde van de jaren zestig toen Gytsjerk werd ontwikkeld als dorp voor forensen uit vooral Leeuwarden.


0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 |
Nieuwe encyclopedie van Fryslân voor slechts € 29,90 incl. verzenden!

Bijna 8 kilogram aan kennis over Friesland! Wees er snel bij want op is op.

De Nieuwe Encyclopedie van Fryslân is een onmisbare aanvulling in de boekenkast voor iedereen die gek is van Fryslân en meer wil weten van deze provincie. Op 15 september 2016 verscheen de vierdelige encyclopedie die rond de 3000 pagina’s telt, 11.000 trefwoorden bevat en ruim 8 kilo weegt. De encyclopedie staat bomvol actuele kennis over Fryslân en is een echte pageturner geworden.

Voor al diegenen die dit standaardwerk over Fryslân altijd al hadden willen hebben! Nu voor een wel heel speciaal prijsje! Maar let op! Op = Op!