Het terpdorp Easterlittens heeft zijn tegenhanger Westerlittens, een boerenbuurschap ten westen van Wommels. Easterlittens ligt bij een kruising van waterwegen, de vroeger belangrijke Bolswardervaart en Franekervaart. Bij de kruising van waterwegen is in 1888 een zuivelfabriek gesticht. De fabriek sloot omstreeks 1990 en is in 1997 gesloopt. De hoge schoorsteenpijp is met het stookhuis als monumentale herinnering bewaard gebleven. Binnen het dorp bepaalt de deels afgegraven hoge terp met flinke kerk en hoge toren het beeld. Het kerkhof wordt door linden omzoomd. Ten zuiden van de kerk ligt een door bebouwing omringd plein. Hier wordt ’s zomers het straatkaatsen beoefend. In de bebouwing is café Het Wapen van Friesland het markante hoogtepunt. Binnen pronkt de gelagkamer met wandschilderingen uit 1945 door kermisattractieschilder Hendrik Giesing.

Tussen plein en kerk en de oostelijke oever van de Franekervaart bestaat een wirwar aan steegjes met oude en minder oude huizen, huisjes en een hoog kaaspakhuis. Aan de vaart afwisselend een kade, overtuinen en particuliere tuintjes aan het water, waardoor een schilderachtig kruip door sluip door is ontstaan. Ten westen van de brug over de Franekervaart staan nog enkele rentenierswoningen en verderop liggen buurschappen met monumentale boerderijen: Wieuwens of Sprong en Skrins.

De Margareta-kerk is oorspronkelijk in de 12de eeuw gebouwd van tufsteen. De zuidgevel van de kerk bestaat uit gele kloostermoppen, maar ook velden tufsteen zijn bewaard gebleven. Er zijn grote spitsboogvensters en bouwsporen uit allerlei perioden. Het koor is halfrond gesloten. De noordgevel is levendig door veel bouwsporen: kleine romaanse vensters, een dichtgezette ingang met geprofileerde dagkanten. In de 15de eeuw is een sacristie tegen de kerk gebouwd. De forse toren is 19de-eeuws; de eerste steen is blijkens een gedenksteen in 1854 gelegd en hij is in 1902 hersteld. Hij bestaat uit drie geledingen en een achtzijdige, ingesnoerde spits. Op het kerkdak staat een spitse ruiter met angelusklokje. Het interieur onder het spitsbogige tongewelf dateert voornamelijk uit het midden van de 18de eeuw.

Earnewâld is een streekdorp aan het water dat na de Middeleeuwen aan het Eernewoudsterwijd is ontstaan. In de eeuwen dat het verkeer en transport nog voornamelijk over het water plaatsvonden was het dorp goed ontsloten.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1786 gemeld: ‘’t kleinste en afgelegenste dorp der geheele Grieteny. De Kerk van dit dorp heeft een stompen toren, en weinig huizen rondom de kerk, ook in ’t geheel maar 13 stemmende plaatsen. Naar dit dorp loopt geen rydweg; dus kan men derwaards alleen te lande komen, midden in een droogen Zomer, over de laage Garypster landen; doch de vaart is zeer gelegen en vermaakelyk, dewyl hier alle schepen uit de Drachten, Oudega, Smallenee en Beetsterzwaag moeten voorby vaaren, om voorts, over Wartena, naar Leeuwarden te komen.’

Ondanks de gunstige ligging is het een klein dorp gebleven omdat het temidden van de veenlanden lag. Daar werd aan het einde van de 18de eeuw vooral ten westen van het dorp volop turf gegraven en gebaggerd. Op de grietenijkaart van Tytsjerksteradiel in de Schotanus-atlas van 1716 is van deze activiteiten nog niets te zien. Op deze kaart is de kerk met de ‘stompe’ toren afgebeeld: een zadeldaktoren die in 1794 is vervangen door de huidige kerk met een driezijdig gesloten koor, een ongelede toren en een ingesnoerde naaldspits. Hierin hangt een luidklok van Geert van Wou uit 1500.

De veenderij die tot in de 19de eeuw werd voortgezet, liet bij het dorp een bijzonder petgaten- en plassengebied achter. Het bood in de 20ste eeuw alle mogelijkheden tot de ontwikkeling van vroeg watertoerisme, waarna ook de natuurlijke waarde werd onderkend. Voor deze ‘Alde Feanen’ werd door It Fryske Gea een beleid ontwikkeld, waarbij beide aspecten kansen tot ontwikkeling kregen. Aan de overkant van het Wijd is een groot recreatiedorp ontwikkeld en ten oosten van het dorp het bedrijventerrein De Stripe met passende activiteiten, waaronder een scheepswerf voor skûtsjes. De 18de-eeuwse woudboerderij ‘It Kokelhûs’ is tot museum ingericht.

Drachtstercompagnie is een streekdorp dat in de tweede helft van de 18de eeuw is ontstaan uit een paar buurtjes nabij de ontmoeting van een aantal veenwijken met de Compagniesterdwarsvaart. Al veel eerder was hier bewoning: bij De Knobben is een grafheuvel uit de bronstijd gevonden. Bewoning is door het oprukkende veen onmogelijk geworden. Dit hoogveen is vanaf het midden van de 18de eeuw vergraven.

Aan het einde van die eeuw meldde de Tegenwoordige Staat van Friesland bij de beschrijving van Opeinde dat er in het oosten een grote uitgestrektheid aan ‘hoog en vergraaven Veenland, naast aan de Drachten, tot aan de Ommelanden uitloopt, onder den naam van Folger Veenen’, het huidige Drachtstercompagnie met een ‘verscheidenheid van buurten en huizen.’

Na afloop van de verveningen in deze hoek trokken de veenarbeiders verder naar plaatsen waar nieuw werk lag te wachten, naar Nij Beets bijvoorbeeld. Er bleven ook arbeiders in de Drachtster venen wonen. Zij trachtten met het in cultuur brengen van het land een nieuw bestaan op te bouwen. Er kwamen buurtjes bij: de Meerwijk en de Korte Wijk en de dwars daarop lopende weg. Voorts ontwikkelde zich aan beide zijden van De Feart, de Compagniesterdwarsvaart, een meer open bebouwing van woningen met schuurtjes en boerderijen.

Vanaf de eerste helft van de 19de eeuw kwamen de eerste collectieve voorzieningen. In 1834 werd een school geopend, die in 1869 gelijk met het bouwen van een onderwijzerswoning werd vergroot. In 1850 werd op de kop van De Feart een hervormde kerk gebouwd. De afgescheidenen bouwden er een zaaltje.

Na de oorlog zijn aan de Smidswei en Swarte Wyk volkswoningen gebouwd, in de jaren zeventig gevolgd door woningen aan onder meer It Heechfean en in de jaren negentig volgt nieuwbouw aan de Pream achter de bestaande bebouwing waardoor het landschap niet wordt verstoord. In 1993 wordt een achttal naoorlogse woningen in het centrum van de Tsjerkebuorren vervangen door nieuwbouw. School en kerk waren toen ook al vernieuwd.

Donkerbroek is een streekdorp dat mogelijk al in de 13de eeuw is ontstaan tussen Hoornsterzwaag en de Haule, aan de van west naar oost lopende weg, op een wat hogere rug in het land ten noorden van de Tsjonger. Het dorp is daarmee een van de oudere nederzettingen in een wijde omgeving.

Pas sinds het einde van de 18de eeuw komt er een sterke kentering in dit rustige agrarische streekdorp, als vanuit het noorden de Opsterlandse Compagnonsvaart vanaf de buurschap Klein Groningen wordt doorgetrokken in zuidelijke richting. Op de kruising van weg en vaart werd in 1789 de eerste brug geslagen.

De verveningen zijn voor de verdere ontwikkeling van Donkerbroek en omgeving van groot belang geweest, maar het dorp is toch niet een typisch veenontginningsdorp geworden. Er zijn plannen geweest om het veenpakket tot turf te winnen, waarvoor wijken vanuit de vaart zouden moeten worden gegraven. Het is er niet van gekomen. Wel volgden aan de vaart bouwontwikkelingen, zelfs voor industriële activiteiten, zodat de streek een kruis werd.

Ten noorden van Donkerbroek zijn bij de Compagnonsvaart in de tijd van de veenexploitatie de buurtschappen Petersburg en Moskou ontstaan. Toch is in het dorp de bebouwing langs de Herenweg dominant gebleven. Omstreeks 1850 regen de boerderijen zich langs deze weg aan elkaar. In 1861 werd de dorpsweg bestraat en in 1880 werd de weg over Haule naar Veenhuizen verhard. Ook langs de vaart kwam enige bebouwing tot ontwikkeling. De oude draaibrug werd in 1856 vervangen door een ijzeren draaibrug.

Ten noordoosten van de Compagnonsvaart werd in 1898 een zuivelfabriek gesticht, later gevolgd door een Coöperatieve Aankoopvereniging ‘Friesland’ van boeren. Deze staat aan de Fruitier de Talmaweg aan de vaart, een complex uit 1911 van horizontale en verticale, zakelijke bouwelementen met sierlijke details in vernieuwingsstijl. De silo is in het midden van de jaren vijftig opgericht.

Helemaal in het westen van de streek staat de hervormde kerk die in 1714 werd gebouwd ter vervanging van de middeleeuwse, aan de Sint- Laurentius gewijde kerk waarvan enig muurwerk bewaard is gebleven. De in de westelijke gevel opgenomen toren is pas in 1860 opgetrokken. De ingang van de kerk is ook in de herbouwtijd met een gebeeldhouwde wapensteen bekroond. De preekstoel is mogelijk in de bouwtijd of iets later in de kerk geplaatst. Het orgel is omstreeks 1700 gebouwd voor de rooms-katholieke kerk van Jutphaas en is in 1879 in deze kerk geplaatst. Door de aanvankelijk torenloze kerk staat op het kerkhof een dubbele houten klokkenstoel die een paar keer is vernieuwd met een klok van omstreeks 1300 door Geert van Wou en later een van Johan Schonenborch uit 1520.

De bebouwing langs de Herenweg en de G.W. Smitweg verdichtte en breidde zich richting Haule uit. Ook ’t West, richting Hoornsterzwaag, raakte bebouwd. Daar staat nog een tolhuisje van omstreeks 1860. Bovendien kwam er aan zijpaden zoals de Schapendrift en de Balkweg bebouwing.

Aan de laatste weg waar in het begin van de 20ste eeuw ook de trambaan werd gelegd, kwam in 1845 het buitenhuis Ontwijk tot stand in opdracht van R.L. Fruitier de Talma en J.W. Berghuis. Het neoclassicistische gebouw heeft een geblokt gepleisterd front en boven de toegangspartij een fronton. In het zuiden waren bospercelen aangeplant. In 1928 werd het buiten met bossen aangekocht door enkele notabelen die daartoe de ‘Vereeniniging tot Behoud van Natuurschoon’ hadden opgericht, een opmerkelijk vroeg initiatief op het terrein van natuurbehoud. Het werd met de bossen in 1969 overgedragen aan Staatsbosbeheer.

Intussen nam de bebouwing langs de Compagnonsvaart nauwelijks toe. Uitzondering zijn enige vrijstaande burgerwoningen en een rijtje ‘woudboerderijtjes’, woningen met een stal aan de achterzijde, die in 1920 in het kader van de Woningwet aan de Herenwal zijn gebouwd. Van deze laatste is een van de vijf gesloopt. Vlak na de oorlog kwamen goede projecten van volkshuisvesting tot stand aan de Schapendrift en de Wemerstraat. Daarna is het dorp vooral aan de zuidoostzijde flink uitgebreid.

Doniaga is een streekdorp tussen Sint-Nicolaasga in Skarsterlân en Follega in Lemsterland. De naam geeft aan dat het dorp ooit het bestuurscentrum van de grietenij is geweest, maar dat is aan niets meer te merken.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘’t Zuidelykste Dorp der Grieteny, die daarvan haaren naam ontvangt, ligt anderhalve uur gaans van de Lemmer, ten Zuidwesten van Oldouwer, en is voorzien met een kerk zonder toren. Men zegt, dat de Saxischen hier, in ’t jaar 1498, zeven en twintig huizen hebben afgebrand; thans zyn ’er zestien, uitmaakende even zo veel boere plaatsen.’

Het is nu een boerenstreek met een aantal kloeke boerderijen. Ongeveer in het midden van de weg ligt het flink verhoogde kerkhof. De kerk is aan het begin van de 19de eeuw gesloopt, nadat deze in 1722 de toren had verloren. Mogelijk stond er vanaf de 17de eeuw al een klokkenstoel bij en die is, na verschillende vernieuwingen, nog steeds aanwezig. Op het hoge kerkhof dat met een gevarieerd bomenbestand is omzoomd – waaronder een treurboom bij het hek – staat de klokkenstoel ook nog op een eigen verhoging. Er hangt een luidklok die Aernt Butendiic in 1460 goot.

In het noordelijke gedeelte van de streek liggen de boerderijen vrij ver van de Wielwei. Aan de weg staat wel café De Wiel, een middengangwoning in eenvoudige neorenaissancetrant. Schuin ertegenover ligt een buitengewoon goed verzorgde en fraai gedetailleerde stelp met molkenkelder in het midden en blinden voor de ramen. Even zuidelijker staat een kophals- romp van rode Groninger steen uit de periode van vlak na de oorlog. Verspreid staan er enige huizen langs de weg. Zuidelijker ligt de magistrale Meerhoeve, een kop-rompboerderij. Het voorhuis heeft een zeer hoge melkkelder, waarbij de bovenlichten van de luiken fantasievolle roeden hebben. Het zuidelijkste buurtje, ruimtelijk nog bij Doniaga behorend, hoort bij Follega. Ten westen van het dorp ligt in het landschap nog het tracé van de voormalige trambaan van Lemmer naar Sint-Nicolaasga.

Dijken is een streekdorp aan de oostelijke oever van het Koevorder Meer. Aan de overzijde van dit meer hoorde ook nog een brede strook land tot de Noorder Ee en Smallebrugge bij Dijken. Maar dat is na de laatste oorlog met de landerijen ten noorden en ten zuiden daarvan, die bij Langweer en Teroele hoorden, gevormd tot het nieuwe dorp Koufurderrige.

Het noordelijke gedeelte aan de oostzijde van het Koevorder Meer – voorheen bij het dorp Langweer gerekend – is oorspronkelijk een waterstreek. Daar waren de boerderijen op de Kraansloot gericht. Deze sloot loopt nu dood bij de boerderij Hoek. De Tegenwoordige Staat van Friesland vermeldde in 1788: ‘een klein Dorpje, ten Noorden van Ter Oele. Het land is hier laag, en grenst aan de Koevorde: tegenwoordig staan ’er maar elf Boereplaatsen; doch ’er worden verscheiden Huissteeden gezien, ook ter plaatse daar voorheen het buurtje de Kattebuuren plag te zyn. Weleer zag men hier ook eene Solkama State.’

Op de grietenijkaart van Doniawerstal zijn tussen de boerderijen inderdaad veel lege erven – de huissteden – te zien en ook het buurtje Katteburen tussen Langweer en Dijken bestaat alleen maar uit lege plekken. De stins of state Solkema staat in 1718 wel, maar in 1850 niet meer op de kaart. De kerk is rond 1700 in verval geraakt. Het zal niet een waardevol gebouw zijn geweest, want het is niet ‘op afbraak verkocht’, maar tot een ruïne vervallen.

Op het verhoogde kerkhof is een klokkenstoel geplaatst. Het is een met een helmdak. Voor het kerkhof, ingepakt in een mooie dichte zoom van bomen en struiken, staat een klein maar fraai hek. De boerenstreek bestaat uit ver uit elkaar staande, meestal grote boerderijen. In de bocht een gelede boerderij van kort na 1900 en in het noordelijke gedeelte onder meer een kop-hals-rompboerderij met een melkkelder uit het midden van de 19de eeuw. Ten zuidoosten van de driesprong staat een deftige stelp in neoclassicistische vormtaal en een kop-hals-romp vlakbij elkaar.

Het streekdorp Delfstrahuizen heeft vroeger, in de tijd van de verveningen in vooral de 18de en 19de eeuw bij de grietenij en later gemeente Schoterland behoord. Daarna is het dorp enige tijd bij Haskerland ingedeeld geweest en nu is Delfstrahuizen het noordelijkste dorp van Lemsterland. De wisselingen hebben de rust van het vijf kilometer lange dorp nauwelijks verstoord.

Het is wellicht het meest open streekdorp van Friesland. De noordelijke grens is de Ruytenschildtbrug over de brede Broeresloot of Vierhuistervaart. De zuidelijke is de nog bredere Pier Christiaansloot die vroeger de grens was tussen Lemsterland en Schoterland. Bovendien hoorden toen de Schoteruiterdijken, een vijf kilometer lange polderstrook tot en met de Schoterzijl ten westen van de Tsjonger, nog bij dit dorp. Daardoor had Delfstrahuizen een uitermate uitgestrekt, dunbevolkt dorpsgebied. Achter de streek ligt de Veenpolder Delfstrahuizen waar tot in het midden van de 20ste eeuw nog enige verveningen plaatsvonden. De polder van 800 ha is in 1919 opgericht om het uitgeveende land na bepoldering weer in cultuur te brengen. Alleen onmiddellijk aan de noordzijde van de Pier Christiaansloot is de bebouwing tot een kom geconcentreerd met zelfs enige naoorlogse volkshuisvesting. Toch staan ook daar minder huizen dan aan de overkant waar Echtenerbrug zich uitstrekt. Wel had juist Delfstrahuizen een coöperatieve zuivelfabriek. Bovendien hebben zich bij beide dorpen voorzieningen voor de waterrecreanten ontwikkeld. Zo staat er een café-restaurant op het hoekje bij de brug. Buiten deze brugbuurt ligt de agrarische bebouwing zeer verspreid aan de Marwei die hier en daar de oever van het Tjeukemeer raakt.

Zelfs de dorpskerk doet in die losse structuur mee. De met lisenen in venstervakken gelede zaalkerk heeft een gevel met schouders en voluten, een rechte sluiting en een in de westelijke gevel opgenomen toren met ingesnoerde naaldspits. De kerk is in 1908 gebouwd naar ontwerp van J. Schreur. De begraafplaats ligt iets oostelijker aan de andere zijde van de Marwei. Er staat een baarhuisje uit het einde van de 19de eeuw.

Dedgum is een terpdorp waarvan de omtrek van de oorspronkelijke ronde terp nog in het landschap is te herkennen. Deddingaheem komt in 855 voor het eerst in de bronnen voor.

Het dorp ligt tussen de Workumer Trekvaart en de in 1634 drooggemalen Sensmeer. Het omringende landschap van laaggelegen weiden heeft zijn weerslag op het dorp gehad, de bebouwing heeft een voornamelijk agrarisch karakter met relatief veel boerderijen. Aan de noordelijke zijde staan restanten van een waterbuurt aan de vaart en verder noordelijk ligt de agrarische buurschap Arkum van enkele grote boerderijen op een eveneens afgegraven terp. Op Ysgum in het zuiden, vroeger ook een terpbuurtje, staat nog slechts één boerderij.

Het dorpsgebied is verder klein. De huizen en boerderijen lijken in buurten in het noorden en het zuiden gegroepeerd te zijn, nabij de kerk is het opener. De terp met kerk is scherp afgegraven, wat vooral aan de zuidzijde is te ervaren. Daar staat op een keermuur een fraai ijzeren hek om het kerkhof. Er stond een flinke 13de-eeuwse kerk met een halfrond koor en een zadeldaktoren, waar nog een foto van is bewaard. Maar deze kerk is in 1889 vervangen door een nieuw kerkgebouw. De fraaie poort is toen naar het pas gestichte Fries Museum in Leeuwarden overgebracht, maar de gesneden banken zijn weggedaan.

De nieuwe kerk is ontworpen door Jan van Reenen, de architect die de toren van Schettens en vermoedelijk ook de kerk met toren van Hemelum heeft getekend. Het is een flinke kerk met een schip van vier rondbogige venstervakken diep en een driezijdig gesloten koor. De slanke, hoge toren is opmerkelijk goed verzorgd met verlevendigende nissen in de onderste geledingen, uurwerkplaten, galmgaten en een gedetailleerde kroonlijst waarop de ingesnoerde naaldspits rust. Voorheen was een aanzienlijk deel van de bevolking hier rooms-katholiek, in het midden van de 19de eeuw nog 62%. Dat is totaal veranderd, kennelijk omdat de rooms-katholieken naar het nabije Blauwhuis zijn getrokken.

De Wilgen is een streekdorp dat lang een buurschap bij Boornbergum was. Het heeft kerk noch school en heeft die voorzieningen ook nooit gehad. Bovendien is de nederzetting tot enkele tientallen jaren na de Tweede Wereldoorlog zeer bescheiden gebleven. De streek staat al aangegeven op de grietenijkaart (1718) in de atlas van Schotanus en daar is het een door bomen omzoomde korte streek waarbij aan de zuidzijde akkers liggen.

Aan het einde van de 18de eeuw meldde de Tegenwoordige Staat van Friesland bij Boornbergum: ‘Hier onder behooren veele buurten. … In ’t Westen, aan de wyde Ee, ligt Goingahuizen, en wat Oosterlyker ’t Vlierbosch, alwaar men weleer een Klooster had, waarvan ’t Kerkhof nog te zien is. In ’t Noorden ligt de Middelgaast, verder opwaards de Wilgen, en nog wat verder, het geweezen Klooster of Smallen Eester Konvent.’

De buurschap De Wilgen had een ontsluiting via de naar het noorden gegraven Wilger Sloot richting de overgang van de Smalle Eesterzanding naar het Gaastergat. Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit 1848 staat er al wat meer bebouwing langs de weg met de Postbrug over de Drait, richting Drachten, en aan de Drachtster Hooiweg die de Grote Veenpolder inleidt. Aan de nu nog bestaande bebouwing is te zien dat het een agrarische nederzetting is geweest met een verscheidenheid aan boerderijen en arbeiderswoningen.

Vanaf de jaren zeventig is De Wilgen een forenzendorp op de drempel van het sterk uitgedijde Drachten. De boerderijen zijn vrijwel zonder uitzondering geschikt gemaakt voor bewoning. De arbeiderswoningen zijn of gesloopt en vervangen door woningen die aan huidige eisen van wooncomfort voldoen of uitgebreid met forse elementen. Ook de stedelijke tuincultuur is meegenomen door de forensen. Verder naar het oosten staan aan de Drachtsterhooiweg in vol bedrijf zijnde boerderijen, waarvan enkele monumentale met de Mr. M. Singenberghoeve uit de jaren twintig als hoogtepunt. Ten noorden van de streek is de Drachtster waterwijk De Zanding ontwikkeld, die administratief onder De Wilgen wordt gerekend.

De Veenhoop is een streekdorp dat in de 19de eeuw is ontstaan op de plaats waar het Polderhoofdkanaal of de Nieuw Beetstervaart in het Grietmansrak uitkomt. Het was een strategische plaats omdat in het zuiden een van de grootste polders van Friesland ligt: de Grote Veenpolder van Smallingerland en Opsterland. Het kloeke kanaal legt de verbinding via het rak met de Kromme en Wijde Ee en met het waterverkeersnet van Friesland.

Bij de beschrijving van het dorp Boornbergum, waartoe vroeger de hele zuidwestelijke streek van Smallingerland behoorde, staat in het midden van de 19de eeuw in het Aardrijkskundig Woordenboek vermeldt: ‘Westwaarts vindt men veel laag hooiland, dat ’s winters onder water loopt, en veel vergraven land of putten, waarin riet wast. In het jaar 1819 is onder Boornbergum eene nieuwe veenderij aangelegd, die met polderdijken en molens is voorzien, en de Veenhoop genoemd wordt.’

Ondanks de uitmuntende ligging zat er niet veel groei in De Veenhoop. Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff (1848) staan nog maar een paar huizen ingetekend, waarvan één het Polderhuis moet zijn. In dat Polderhuis, in het midden van de 19de eeuw opgetrokken van kleine gele steen, is de frontgevel voorzien van aedicula-ornament dat kennelijk bedoeld is (geweest) als omranding van een herinneringsbord. Er staat een flinke boerenschuur achter en het geheel is verbouwd tot café-restaurant. Aan de overkant staat achter de recent ingerichte parkeerplaats voor watertoeristen en dagjesmensen de in de jaren dertig gebouwde en nog steeds in gebruik zijnde openbare basisschool.

Aan de Kraenslânswei ligt lintbebouwing met woningen van de woningbouwvereniging en van particulieren. De verscheidenheid is onlangs nog groter geworden door de bouw van kloeke vrijstaande woningen bij de parkeerplaats en op de hoek van het Eijzengapaed. Ook aan de noordzijde van het kanaal, de Slúswei, staat een rij vrijstaande woningen. De Veenhoop, lang een vrij vormloos geheel van streekjes geweest maar begint de laatste tijd door herinrichting en nieuwbouw steeds meer het karakter van een dorp te krijgen.

De Tike is een streekdorp dat in de 17de eeuw als vervenersnederzetting op een bescheiden wijze gestalte kreeg ten westen van het Zwartveen. Op de grietenijkaart van Schotanus staat het aangegeven en hoewel de verveningen toen nog in volle gang waren, hadden pioniers delen van de zuidelijke landerijen al in cultuur gebracht tot akkers.

Aan het einde van de 18de eeuw wist de Tegenwoordige Staat van Friesland bij Opeinde te melden: ‘In ’t Noordwesten van dit dorp, aan de grenzen van Tietjerksteradeel, vindt men veele nieuwe bouwlanden, die door ’t afgraaven der hooge veenen gebooren, en sedert tot bouwakkers gemaakt zyn, als ook twee buurten van naame, welke naaste het Zwartveen, en het verst afgelegende de Smallinger Tieke heet.’ Deze Smallingerlandse Tike werd eeuwenlang als buurschap bij Nijega gerekend.

Gedurende de 19de eeuw werd het hele gebied in cultuur gebracht. In het midden van die eeuw constateerde Van de Aar in zijn Aardrijkskundig Woordenboek: ‘Aan de noordzijde des dorps Opeinde heeft eene groote uitgestrektheid laag klijnland gelegen, dat in de zeventiende eeuw, door verveening, veranderd is in een water, de Leijen genaamd, over de drie uren gaans in den omtrek. … Ook behoort nog een klein gedeelte van het gehucht de Tiek, onder het dorp Opeinde.’ De streek bij de Leijen is een van de grootste en nooit drooggemalen petgaten en bleef dunbevolkt. In het noorden waren voornamelijk kleinschalige agrarische bedrijven gevestigd en in het zuiden bedrijven van enige omvang.

Toen De Tike in 1953 de status van zelfstandig dorp ontving zou het door een autoweg spoedig van het moederdorp worden gescheiden. Bovendien trad een cultuuromslag in omdat het rustige, enigszins geïsoleerd liggende dorp werd ontdekt door forenzen uit Drachten en omgeving. Vooral in de afgelopen tientallen jaren is de bebouwing aan de Master de Jongwei, waar ook de school en het dorpshuis zijn te vinden, sterk met woningen verdicht, zonder dat dit het karakter van het veenontginningsdorp heeft aangetast.

De Knipe is een streekdorp dat in de 17de eeuw aan weerszijden van de Schoterlandse Compagnonsvaart als gevolg van de veenwinning is ontstaan. Het graven van de vaart en de dwars daarop staande wijken, het winnen en vervoeren van het veen en daarna weer in cultuur brengen van de afgegraven gebieden gaven veel mensen een karig bestaan en deden ambachtslieden en kleine nijverheid naar dit gebied trekken.

De Knipe bestaat oorspronkelijk uit twee kernen. Het westelijke en dichtst bij Heerenveen gelegen gedeelte heette Benedenknipe en ook wel Nieuw-Brongerga. Daar kwam vanuit het zuiden de Prinsenwijk vanaf Oranjewoud op uit. Het oostelijke gedeelte werd Bovenknipe genoemd en ook Nieuw-Katlijk en daar kwam de dorpswijk van Katlijk op uit. Bij de Knipe vormden tot bij Bontebok net boven de vaart kleine kavels land een zeer rafelige grens tussen de grietenijen en later de gemeenten Schoterland en Opsterland in het noorden. In het westen van Benedenknipe is bij de Veensluis een kern gevormd waar een klein joods kerkhof ligt en de zuivelfabriek werd gesticht. Verder naar het oosten staan de gereformeerde en de in 1661 gestichte hervormde kerk die later geheel is gestukadoord. Op de algemene begraafplaats staat een betonnen klokkenstoel. In 1967 is het westelijke gedeelte van de Compagnonsvaart gedempt.

Bovenknipe met de doopsgezinde kerk uit 1856, waarbij in de klokgevel elementen uit 1751 zijn herbruikt, laat de oude, schilderachtige structuur van bebouwing aan weerszijden van de Schoterlandse Compagnonsvaart nog zien. Aan de noordzijde van de vaart is de Commissieweg aangelegd die in 1955 ook het oostelijke deel behoorlijk ging ontsluiten. In 1881 werd de trambaan van Heerenveen naar Drachten aangelegd die tot ‘de Hoeke’ de Compagnonsweg volgde en daarna naar het noorden afboog. De lijn is in 1947 opgeheven. Daar bij ‘de Hoeke’ staat ook het café en is na de oorlog een bebouwingskom gevormd. Ten zuiden van de Meyerweg vanaf de jaren tachtig en ten noorden vanaf de late jaren negentig.


0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 | 31 | 32 | 33 | 34 | 35 | 36 | 37 | 38 | 39 | 40 | 41 | 42 | 43 | 44 | 45 | 46 | 47 | 48 | 49 | 50 | 51 | 52 | 53 | 54 | 55 | 56 | 57 | 58 | 59 | 60 | 61 | 62 | 63 | 64 | 65 | 66 | 67 | 68 | 69 | 70 | 71 | 72 | 73 | 74 | 75 | 76 | 77 | 78 | 79 | 80 | 81 | 82 | 83 | 84 | 85 | 86 | 87 | 88 | 89 | 90 | 91 | 92 | 93 | 94 | 95 | 96 | 97 | 98 | 99 | 100 | 101 | 102 | 103 | 104 | 105 | 106 | 107 | 108 | 109 | 110 | 111 | 112 | 113 | 114 | 115 | 116 | 117 | 118 | 119 | 120 | 121 | 122 | 123 | 124 | 125 | 126 | 127 | 128 | 129 | 130 | 131 | 132 | 133 | 134 | 135 | 136 | 137 | 138 | 139 | 140 | 141 | 142 | 143 | 144 | 145 | 146 | 147 | 148 | 149 | 150 | 151 | 152 | 153 | 154 | 155 | 156 | 157 | 158 | 159 | 160 | 161 | 162 | 163 | 164 | 165 | 166 | 167 | 168 | 169 | 170 | 171 | 172 | 173 | 174 | 175 | 176 | 177 | 178 | 179 | 180 | 181 | 182 | 183 | 184 | 185 | 186 | 187 | 188 | 189 | 190 | 191 | 192 | 193 | 194 | 195 | 196 | 197 | 198 | 199 | 200 | 201 | 202 | 203 | 204 | 205 | 206 | 207 | 208 | 209 | 210 | 211 | 212 | 213 | 214 | 215 | 216 | 217 | 218 | 219 | 220 | 221 | 222 | 223 | 224 | 225 | 226 | 227 | 228 | 229 | 230 | 231 | 232 | 233 | 234 | 235 | 236 | 237 | 238 | 239 | 240 | 241 | 242 | 243 | 244 | 245 | 246 | 247 | 248 | 249 | 250 | 251 | 252 | 253 | 254 | 255 | 256 | 257 | 258 | 259 | 260 | 261 | 262 | 263 | 264 | 265 | 266 | 267 | 268 | 269 | 270 | 271 | 272 | 273 | 274 | 275 | 276 | 277 | 278 | 279 | 280 | 281 | 282 | 283 | 284 | 285 | 286 | 287 | 288 | 289 | 290 | 291 | 292 | 293 | 294 | 295 | 296 |
Nieuwe encyclopedie van Fryslân voor slechts € 29,90 incl. verzenden!

Bijna 8 kilogram aan kennis over Friesland! Wees er snel bij want op is op.

De Nieuwe Encyclopedie van Fryslân is een onmisbare aanvulling in de boekenkast voor iedereen die gek is van Fryslân en meer wil weten van deze provincie. Op 15 september 2016 verscheen de vierdelige encyclopedie die rond de 3000 pagina’s telt, 11.000 trefwoorden bevat en ruim 8 kilo weegt. De encyclopedie staat bomvol actuele kennis over Fryslân en is een echte pageturner geworden.

Voor al diegenen die dit standaardwerk over Fryslân altijd al hadden willen hebben! Nu voor een wel heel speciaal prijsje! Maar let op! Op = Op!