De 412 dorpen van Friesland

De 412 dorpen van Friesland

Er zijn meer dan vierhonderd dorpen in Friesland te vinden, van groot tot klein.

Waar je je ook bevindt in de provincie, overal zie je aan de horizon in alle windrichtingen kerktorens en -torentjes staan. Allemaal vertegenwoordigen ze een van de Friese dorpen. Zonder uitzondering dorpen met een eigen verhaal, traditie en een lange historie. Somige zelfs met een eigen taal zoals de dorpen in Het Bildt of de Stellingwerven. Daar praat men Bildts en Stellingwerfs. In de omgeving van de dorpen vaak talloze kleine of grotere boerderijen van het type Stjelp of Kop-hals-romp. Per regio hebben deze boerderijen vaak een speciaal type uilenbord dat hoort bij het gebied.

Drachten en Heerenveen zijn zondermeer de grootste dorpen van Friesland. Leons wellicht het kleinste met haar kerk, woonhuis en boerderij (zie foto). Groot of klein, allemaal hebben ze hun eigen interessante verhaal en ontstaansgeschiedenis. Hieronder zetten we dit graag voor u op een rij.

Om een bepaald dorp te vinden klikt u op de bijbehorende beginletter. Binnenkort voegen we meer zoekmogelijkheden toe aan deze pagina.

Kies de beginletter


Waaksens is een klein terpdorp ten zuiden van de Lollumervaart. Vanuit het verleden is de bescheiden omvang verklaarbaar. Het dorp miste niet alleen een directe waterverbinding, maar lag vroeger over land eveneens geïsoleerd. Vanaf de polderdijk om de Tjaard van Aylvapolder in het zuiden waar ook enige bebouwing bij De Bieren staat, moest men met een wagen door het land naar Waaxens.

De landschappelijk mooie polder – sinds tientallen jaren doorsneden door een provinciale weg – is ten zuiden van Waaksens onlangs verrijkt met een poldermolen uit 1846, afkomstig uit Hallum. Pas in de 19de eeuw is langs de noordelijke rand van de polder een weg gelegd waardoor Waaksens uit zijn isolement raakte. Het is een agrarisch dorp met bebouwing van een paar huizen en enkele boerderijen, die zonder veel plan om de onduidelijke kerkterp heen lijken te zijn geplaatst. Zelfs het bochtige verloop van de doorgaande weg lijkt toevallig. De kop-hals-rompboerderij Sminiastate is in 1874 gebouwd. Een streekje arbeidershuisjes van gele baksteen begeleidt aan de oostzijde het pad naar de kerk.

De kerk staat op een hoog kerkhof, het restant van de terp. Het bouwwerk lijkt in zijn gepleisterde uitdossing vrij nieuw, maar dateert al uit de 13de eeuw, misschien zelfs van eerder, blijkens de nagenoeg ronde koorsluiting. De spitsbogige vensters zijn vóór de 19de eeuw aangebracht. De stuclaag is in de 19de eeuw op de buitenkant gesmeerd. De pleister vertoont schijnvoegen om natuursteenblokken te suggereren. Het muurwerk wordt bekroond door een rondboogfries van bruine baksteen steunend op gestucte consoles. Aan de zuidzijde zit de toegangspartij in een spitsboognis en in het timpaan is een barokke gedenksteen aangebracht. Die deelt iets over de torenbouw mee waar we niets meer aan hebben: ‘Int jaar 1742 is deze Tooren vernewt onder de Ed. HEER EDZARD Van SMINIA Grietman over Hennaarderadeel…’ enz. De huidige toren dateert beslist niet uit het midden van de 18de eeuw, maar is een kenmerkend product van het laatste kwart van de 19de eeuw.

Waaxens is een vrij uitgestrekt terpdorp dat in de tweede helft van de 8ste eeuw als Wacheringe voor het eerst in de bronnen voorkomt. De bijna vijf en een halve meter hoge terp kan enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling zijn ontstaan en heeft door de eeuwen heen een geringe bebouwing gekend. Noch in de bebouwing, noch in de parcellering is enige systematiek te ontdekken, al lijkt het er wel op dat de weinig afgegraven terp een min of meer rechthoekige omvang heeft gehad.

Het dorp had geen waterverbinding met de omgeving, ongeveer 800 meter ten noorden loopt de Opvaart naar de westelijk gelegen Holwerdervaart. De Opvaart liep naar de vroegere state Tjessens die in een fraai park – gerooid in de tweede wereldoorlog – was gelegen. De weg van Holwerd naar het zuiden meanderde aanvankelijk noordelijk om de terpvoet van Waaxens. De doorgaande rijweg die rondom 1860 tussen Holwerd en Dokkum is aangelegd kwam aan de zuidkant over de terpflank te lopen.

Ten westen van de weg staat de stinspoort van Sjucksmastate. De poort staat op een schuinsverschoven rechthoekige plattegrond en de bogen hebben vormen van verschoven ellipsen, waardoor de schuinte optisch wordt gecorrigeerd. Aan de veldzijde een maskaron op de sluitsteen en een steen uit 1668 met de wapens van Harinxma en Botnia. Aan de hofzijde is de geveltop doorzeefd met duivengaten. Naast de kerk staat de pastorie met een voorgevel die is voorzien van neorenaissance sierwerk, zoals rusticablokken, diepreliëf, diamantkoppen, een panelen-fries, boogtrommels met metselmozaïek en putti.

De gotische kerk is eenbeukig met een koor met driezijdige sluiting en een slanke in het kerklichaam opgenomen zadeldaktoren. De kerk is in de eerste helft van de 15de eeuw vernieuwd met gebruikmaking van het oude bouwmateriaal. De westgevel is modern: het kerkje is in 1962 gerestaureerd. Het interieur heeft sfeervol 17de-eeuws meubilair en er is een verrassend zandstenen epitaaf voor Douwe van Aylva, die in 1592 voor Deventer viel.

Wouterswoude is een veenontginningsdorp dat langs twee ontginningsassen, de Voorweg en Kooilaan/Achterweg, tot ontwikkeling is gekomen. Het is het enige dorp van de Dokkumer Wouden waar de kern rond de kerk aan de Achterweg is gekomen. Aan die weg en de Kooilaan zijn de sporen van de oude agrarische bebouwing te vinden. Aan de Achterweg een midden 19de-eeuws woudboerderijtje, aan de Kooilaan eenzelfde type en een forse kop-halsrompboerderij uit het laatste kwart van de 18de eeuw. Een vertrek heeft een bedstedenwand, een ander vertrek is volledig betegeld. Aan de Voorweg staat een tiental gevarieerde en vrij gave boerderijen uit het laatste kwart van de 18de en uit de 19de eeuw.

De hervormde kerk staat aan de Achterweg op de kruising met de Kerklaan, vroeger de Wouterslaan. De hoogst eenvoudige zaalkerk met een driezijdig gesloten koor en verhoudingsgewijs kleine rondboogvensters verving in 1805 een ouder bedehuis. De preekstoel dateert ook uit de bouwtijd. De ongelede toren is in de 17de eeuw opgetrokken van ouder, hergebruikt bouwmateriaal en wordt gedekt door een iets ingesnoerde piramidale spits. Aan de Achterweg staat de kenmerkende pastorie in de laat 19de-eeuwse mengstijl. Tegenover de kerk staat het verenigingsgebouw Maranatha uit 1926. Het valt op door de vooruitspringende middenpartij met een traditionele trapgevel.

Aan de Voorweg aan de Driesumer zijde staat de in 1922 naar ontwerp van Ane Nauta (1882- 1946) gebouwde gereformeerde kerk. Zij verving een eenvoudige voorgangster uit de 19de eeuw, heeft een T-vormige plattegrond en klimmende vensterreeksen in de geveltoppen. Ten westen van de laag uitgebouwde ingangsportiek rijst de levendig gelede toren op met een golflijst op de overgang van romp naar vierzijdige spits.

De voormalige cichoreifabriek aan de Voorweg heeft de vorm van een grote boerderij: het is een van de weinige sporen van de in de 19de en vroege 20ste eeuw bloeiende teelt en verwerking van dit gewas in Dantumadeel. Het ensemble met directeurswoning dateert van ongeveer 1920. Tegenwoordig is er een grondverzet- en houtrecyclingsbedrijf in gevestigd.

Wânswert is een terpdorp dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling is ontstaan. Het moet een terp van het radiale type zijn geweest, maar daar is nu niet veel meer van te bespeuren. Alleen aan de noordzijde kunnen nog twee radiale paden worden herkend en een stukje van de ringweg. Dat maakt nu deel uit van de in de tweede helft van de 19de eeuw rechtgetrokken doorgaande weg van Birdaard naar Ferwert. Daarvoor ging deze weg ten zuiden om Wânswert heen. Het dorp was al eerder ontsloten door een opvaart naar de Herenwegstervaart. De hoge terp is aan het einde van de 19de eeuw vooral aan de zuidzijde afgegraven. Vanuit het zuiden is de hoogte van de kerkterp goed te ervaren.

Wânswert is een overzichtelijk dorp met een flinke kerk en een relatief grote toren. Ten noorden van de kerk ligt een compact buurtje dat met de omringende bebouwing aan de radiaalpaden naar de doorgaande weg een carré vormt. Langs de noordelijke wegen liggen wat streekjes met hier en daar notabele woningen. Het agrarische verleden doet zich nog kennen: er zijn drie grote houten schuren in de kern te vinden.

De eenbeukige dorpskerk is oorspronkelijk gewijd aan Sint-Petrus. Het schip is in de 16de eeuw gebouwd tegen het in 1335 gewijde, smallere en vijfzijdig gesloten koor dat in de 18de en 19de eeuw ommetseld raakte. De forse zadeldaktoren van vier geledingen verrees weer later dan het schip. Het kerkhof is aan de dorpszijde omvat door een ijzeren hek en aan de andere zijde is een keermuur gemetseld.

Ten noordwesten staat het kerklokaal uit 1928 en aan de doorgaande weg de tweeklassige lagere school (1887) met een middenportaal. De noordelijke bebouwing van Burdaard aan de Ee hoorde als ‘Wanswerd aan de Streek’ tot het dorp Wânswert. In 1973 is de naam van het geheel Burdaard geworden en bij de gemeentelijke herindeling in 1984 is dit Burdaard bij Ferwerderadiel gevoegd.

Warfstermolen is een streekdorp dat aan de omstreeks 1315 aangelegde oude zeedijk is ontstaan, waarschijnlijk nadat in 1529 de nieuwe dijk om het Nieuwkruisland was aangelegd. Het element ‘warf’ in de naam duidt op een huis op de dijk waar de dijkvergaderingen werden gehouden en de ‘molen’ in de naam komt al in 1574 voor in de bronnen.

Warfstermolen is lang een buurschap bij Burum geweest maar wordt nu als zelfstandig aangemerkt, hoewel het noch door een kerk, noch door een school of andere gebouwen met bijzondere voorzieningen wordt geaccentueerd. Ten oosten van het dorp, in de buurt Halfweg, op de hoek van de Leegsterweg en de Eeuwe Ennesweg, staat een inmiddels buiten gebruik gestelde school. In Warfstermolen staat wel een dorpshuis.

Het dorp bestaat uit een redelijk gesloten lintbebouwing aan voornamelijk de zuidzijde van de oude dijk en een bescheiden naoorlogse dorpsuitbreiding aan de zuidzijde, De Warf en omgeving, waaromheen de doorgaande weg is gelegd. Ook aan de Gruytsweg is na de oorlog nog volkshuisvesting gekomen waardoor de nederzetting aan de dijk een goede samenhang vertoont. De laatste jaren is de noordelijke berm van deze dijk ’s zomers een bloemenweelde. De meeste woningen, gevarieerd met dwars- en langskappen en uit verschillende bouwperioden, stammen verder meestal uit het einde van de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw. De tamelijk hoog opgetrokken kleine stelpboerderij op nummer 68 kan uit de eerste helft van de 19de eeuw dateren. De dwarsgeplaatste middengangwoning op nummer 66 dateert ook uit die periode, maar gezien het grote baksteenmateriaal kan het ook nog wel vroeger zijn geweest.

In het land rondom het dorp staan boerderijen, waaronder robuuste exemplaren. Aan de Eeuwe Ennesweg bij Halfweg staat een grote kop-hals-romp. Bij De Kolk in het noorden aan de Oude Borchweg een boerderij met een voorhuis uit 1927 in Amsterdamse Schoolstijl. Op de hoek van de Gruytsweg en Leegsterweg een kop-hals-rompboerderij uit de eerste helft van de 19de eeuw met een tuinhuis op het voorerf.

Warns ligt ten zuiden van het Johan Frisokanaal uitgestrekt over een lengte van wel tweeëneenhalve kilometer, al heeft de laatste kilometer een open karakter met een vrij losse bebouwing van vooral boerderijen. Het dorp ligt op een zandrug uit de ijstijd die hier en daar hoger reikt dan zeven meter.

Vanouds is het dorp verdeeld in drieën: ’t Noard, Tsjerkebuorren en ’t Súd. De bebouwing is op twee plaatsen tot kernen verdicht. Aan de noordzijde bij het kanaal heeft de streek zich tot kom ontwikkeld. Met aan de westelijke zijde een opmerkelijke strook meest oude achterbebouwing en een relatief flinke haven.

Er woonden in Warns niet alleen boeren maar ook schippers, vooral in de 18de eeuw. Aan de andere kant van de doorgaande weg en aan het kanaal heeft de zuivelfabriek een functie voor de waterrecreatie gekregen. Daar is een jachthaven gegraven. In het midden van dit dorpsdeel staat de eenvoudige doopsgezinde kerk en aan de oostelijke flank is kort na de oorlog een fraaie rooms-katholieke kapel gebouwd. De meeste naoorlogse nieuwbouw kwam bij deze kern terecht. Een kilometer zuidelijker ligt bij de kruising met de Himmelumerdyk de tweede kern bij de oude kerk. Aan de noordzijde staan tegenover elkaar de van rond 1900 daterende voormalige school en de gereformeerde kerk, nu cultureel centrum. Nabij de kruising staan wat oude huizen, waarvan enkele van het type commandeurshuis.

De kerk is niet oud, maar de tufstenen toren dateert uit de 12de eeuw. De kerk – zo vertelt de stichtingssteen – is gebouwd in 1682. In de zuidelijke gevel zit de ingang met een omlijsting met de naam van de grietman van Hemelumer Oldeferd en een gebeeldhouwd oeil-de-boeuf, een ossenoog. De decoratieve toren bezit spaarvelden met rondboogfriezen en rondboogvensters. De galmgaten zijn vernieuwd. Het interieur bevat een goed gesneden preekstoel, een doophek en bovendien drie herenbanken van omstreeks 1700 waarvan één het wapen van Stavoren draagt. Administratief horen het vroegere dorp Scharl en Laaxum bij Warns.

Warstiens is een klein terpdorp dat geheel op het agrarische bedrijf is gericht. De kom, voor zover daar van kan worden gesproken, wordt dan ook voor het belangrijkste deel bepaald door flinke boerderijen en de kerk. Warstiens kan alleen vanuit Wergea bereikt worden over een smalle weg.

Het dorp is van oudsher goed ontsloten door twee korte opvaarten naar het Lang Deel, het belangrijke vaarwater van Leeuwarden naar Warten. Hoewel het kleine Warstiens maatschappelijk geheel op Wergea is gericht, was er een kerkelijke band met Warten. Contacten vonden tot ver in de 19de eeuw over het water plaats. Warstiens had wel een eigen kerk, een gebouw met een zadeldaktoren. De kerk is in 1844 nog eens hersteld, maar was in 1882 kennelijk zo bouwvallig dat zij toen vervangen is door een nieuw exemplaar. De gewoonlijk objectieve encyclopedie van Friesland uit 1958 oordeelde: ‘Hervormde kerk zonder architectonische waarde.’ Daar wordt een kleine halve eeuw later anders over gedacht. De kerk is ontworpen door de Leeuwarder architect Hendrik H. Kramer die zich toentertijd tot de meest vooraanstaande bouwmeester van Friesland aan het ontwikkelen was. En aan de Warstienser kerk is dat te zien: zij is beslist rijker uitgedost dan veel kerken uit dezelfde tijd. Het is een zaalkerk met grote rondboogvensters tussen slanke steunberen en decoratieve friezen en ander siermetselwerk. Tegen het front staat een slanke, met lijstwerk gelede toren met een ingesnoerde spits. Aan de achterzijde is een versmalde en verlaagde koorpartij gebouwd die het geheel verlevendigt.

Tot 1784 lag het Hempensermeer ten westen van Warstiens. In 1779 was de octrooiaanvraag om het meer droog te malen en in 1784 waren ze inderdaad met het werk aan de gang. Het gebeurde in opdracht en voor risico van vier Makkumer ondernemers: Eibert Dirks, de broers Jan en Marten Kingma en Yme Tichelaar. Er kwam een dijk en een ringvaart om de hele droogmakerij en er werd een molen geplaatst die de 90 hectare droogmaalde.

Warten is een oud waterdorp in het noordoosten van de gemeente aan het belangrijke vaarwater het Lang Deel en naar het zuidoosten de Rogsloot. Daardoor heeft Warten goede verbindingen met zowel Leeuwarden als het achterland. Het Lang Deel verbreedt zich vlak voor Warten tot het Wartenaster Wijd, waar al in de 17de eeuw een buurt, de Midsbuorren, was ontwikkeld die vanaf het einde van de 19de eeuw gaandeweg een bedrijvig karakter – met scheepswerf en zuivelfabriek – kreeg.

De kern van het dorp lag oostelijker, bij de kerk en brug, waar het wegverkeer voor de aanleg van de krap om de zuidelijke rand van het dorp lopende Rounwei, overheen moest. De kerk is in 1780 vernieuwd tot een zaalkerk met grote, korfbogige vensters waarvan liefst zes van gebrandschilderd glas zijn voorzien, in het bouwjaar vervaardigd door Ype en Jurjen Staak. Voor de kerk staat een kloeke toren die het dorpsgezicht vooral vanuit het westen beheerst. Aan die zijde van de Hoofdstraat staat een aantal deftige dorpswoningen, waartussen een met decoratief pleister verrijkte notabele woning. Aan het water is vooral ten noordwesten van de brug een vriendelijke waterbuurt gevormd. In Warten staat de laatste langhuisboerderij van Friesland, het oertype waarbij het dak van voorhuis en schuur doorloopt en die als museum is ingericht.

De eerste volkshuisvesting vond in 1920 aan de Oosterburen plaats, een reeks van tien woningen. Na de oorlog kon al in 1948 een achttal traditionalistische woningen aan de Hoofdstraat gebouwd worden en in de jaren vijftig volgde de woningbouw in de straten tussen de oude dorpskern en de Rounwei. Vanaf de jaren zestig kwam er een nieuwbouwwijk ten noorden van zowel het water als het van Nijpad en de Hoofdstraat. Beschrijvingen uit vroegere eeuwen spreken van een tamelijk bloeiend stadje Warten dat door een hevige storm tussen 1220 en 1240 verwoest zou zijn en waarvan soms nog sporen zijn gevonden. Inmiddels is vast komen te staan dat het verhaal op een misverstand berust.

Waskemeer is een karakteristiek en jong veenkoloniedorp, een streekdorp langs de Compagnonsvaart, de Haulerwijkstervaart. De vaart werd in 1756 door de Drachtster Compagnie gegraven op het dorpsgebied van Haule, tweeeneenhalve kilometer ten noorden van dit dorp. De nederzetting werd vanaf het einde van de 18de eeuw Beneden Haulerwijk genoemd en kreeg pas na de Tweede Wereldoorlog de status van zelfstandig dorp. Het werd er ook de Cruijmte of de Krompten genoemd, naar de kromming in de vaart. Een straat bij de bocht van de Haulerwijkstervaart naar de Mandevaart bewaart deze naam. De laatste vaart voert met enige bochten naar Bakkeveen.

Toen het in 1953 de status van dorp kreeg is het genoemd naar een poel in de Duurswouder Heide, die ten westen van het dorp op het grondgebied van Opsterland ligt. In 1849 blijkt van de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff dat er aan beide zijden van de vaart al kilometerslange, vrij regelmatige bebouwing is gegroeid. De westelijke hoek van Beneden Haulerwijk is dan nog niet dichtbebouwd.

Ongeveer een halve eeuw later kwam er op deze hoek een coöperatieve zuivelfabriek tot stand. Weer een kleine eeuw later is de fabriek, die door concentratie in het zuivelbedrijf al was stilgelegd, afgebroken om ruimte te maken voor woningbouw.

Ten zuidwesten van het dorp zijn omstreeks 1900 op initiatief van de filantroop Pieter Wilhelm Janssen ontginningsboerderijen tot stand gekomen. Janssen had fortuin gemaakt in Indië en trok zich de slechte woonomstandigheden in Friesland aan. Woningverbetering koppelde hij in zuidoost Friesland, onder meer in Beets, Jubbega-Schurega, Terwispel en Waskemeer, aan de ontginning van de uitgeveende gronden. Bij de boerderijtjes hoorde ongeveer tien ha in cultuur te brengen grond. Bij Waskemeer bestaat de nog redelijk gave Janssenstichting uit negen van deze boerderijen. De boerenbuurschap ligt ten zuiden van de Leidijk langs de Duurswouder Heide. Aan weerszijden van deze Leidijk is tegen het dorp aan in de afgelopen tien jaar een bedrijvengebied ontwikkeld.

Het terpdorp Weidum lag oorspronkelijk terzijde van de Hegedyk. Het dorp was via de Weidumervaart verbonden met de Jaanvaart en daarmee met alle windstreken. Er stonden tot de 19de eeuw een aantal staten in Weidum en in de omgeving. In 1898 is de laatste, Dekemastate, gesloopt.

Weidum bleef wel wat deftig en het was tot 1900 de hoofdplaats van de grietenij en later de gemeente. Weidum was met twee oude paden, die geleidelijk gevarieerd bebouwd zijn geraakt tot straten, verbonden met de Hegedyk, de dijk van de voormalige Middelzee. Ook aan de Hegedyk kwam bebouwing van woningen van meest het notabele type. Tussen de verbindingsstraten bleef een langwerpig kamp onbebouwd, een kenmerkende openheid van het dorp, temeer daar die in de oude kern even westelijker wordt voortgezet met het door gevarieerde huizen omzoomde weidse kaatsveld. Er staan veel brede notabele woningen met middengang, maar er zijn ook eenvoudige huizen te vinden. De oude kerk staat op de terprest als een historisch zetstuk in het verschiet. Aan de westelijke dorpsrand liggen twee monumentale boerderijen: Bumaleen en Papingastate.

Na de oorlog is het dorp aan de noordzijde nabij de Weidumervaart met vooral volkswoningbouw uitgebreid. Later is in het zuidwestelijke kwartier richting Hegedyk nieuwbouw gekomen. Ten noorden van het dorp bij de Wielstersyl is in 1893 de Coöperatieve Stoomzuivelfabriek De Takomst gesticht. Na sluiting kwam er een exportbedrijf van kaas.

De Johanneskerk wordt tot de fraaiste van de provincie gerekend. De slanke toren van tufsteen moet van omstreeks 1100 dateren. De kerk is in de romano-gotische stijl opgetrokken. De vensters hebben kraalprofielen en tussen de vensters bevinden zich nissen met sierpleisterwerk. In de muren zijn later grotere vensters gebroken en aan het einde van de 15de eeuw zijn de ingangspartijen vernieuwd: de noordelijke werd korfbogig, de zuidelijke werd gedekt door een spitsboog. Bij deze verbouwing zijn de oude stenen gewelven vervangen door een houten tongewelf. De gave inrichting dateert uit de tweede helft van de 17de eeuw.

Wergea is als een agrarische nederzetting op een kleine terp tussen enkele meren ontstaan. Deze meren, het Groote Wargastermeer, het Jorniahuistermeer en het Hempensermeer, zijn alle drooggemalen. Het dorp heeft zijn ontwikkeling vooral te danken aan de gunstige ligging voor het verkeer. Het ligt aan de Wargastervaart, een voorheen drukke route die Leeuwarden met het zuiden verbond.

De laatste decennia is het weer druk op de vaart, maar dan door de waterrecreanten. Langs beide oevers van de vaart is sinds de 16de eeuw zoombebouwing ontwikkeld: aan de Grote Buren, de Kleine Buren en later aan de Nieuwe Hoek. Het begin van de Grote Buren loopt als brede kade voor het front van de dorpskerk langs. Achter de kerk staat hoog de voormalige pastorie in een ruime tuin. Daarna buigt de Grote Buren tussen de bebouwing door, waarvan de woningen en voormalige winkels aan de westzijde onmiddellijk aan het water staan. Er staan nogal wat brede woningen van het notabele type en op de hoek van de Gele Eker een pand uit 1668, bekend als de oude bakkerij. De tuitgevel heeft voor die tijd kenmerkende beitelingen of vervlechtingen. Beneden is de indeling gewijzigd, maar op de verdieping zitten de ronde ontlastingsbogen met negblokken boven de vensters. Kordonbanden van natuursteen geven de bouwlagen aan en de gevel wordt bekroond door een op een console met kopje rustende uitgemetselde pinakel. Verder zuidelijk ligt een kleine ijzeren flapbrug over het smalle dwarsvaartje en dan volgt de Hilleburen langs het water van de Wargastervaart.

De goeddeels gesloten bebouwing langs de smalle kade van de Kleine Buren dateert uit de decennia rond 1900. De meeste huizen zijn een enkele laag met een kap hoog, maar soms is er één hoger. In de gevelwand valt het brede Popmagasthuis op, een in 1664 gesticht weduwenhofje dat in 1864 vernieuwd is. Boven de deur van de voor het dak uitgebouwde middenpartij is de grote wapensteen van stichtster Vrouk van Popma en haar man herplaatst. Aan de noordzijde van de brug is de gang langs het water, de Nieuwe Hoek, nog smaller. Daar staat wel de grootste en met sierpleister elementen overdadig opgesmukte notabele woning. De woning is gebouwd door een zeer ondernemende man in de decennia rond 1900: Abraham Keimpes Hoekstra. Hij was bouwondernemer van woningen, boerderijen en molens. Voorts was hij geldschieter en technisch adviseur van de boeren die in 1886 de Vereniging Coöperatieve Zuivelfabriek ‘Warga’ hebben opgericht, de eerste zo georganiseerde fabriek van het land. Bovendien werd hij een vermaarde schaatsenfabrikant. Daarmee hield hij zijn knechten in de slappe wintertijd aan het werk. Aan het begin van de 20ste eeuw ging hij om dezelfde reden cementstenen produceren, waardoor in Wergea en omgeving opvallend veel gebouwen van dit materiaal zijn gebouwd. Haaks op het water kwamen aanvankelijk slechts beperkte buurtjes langs paden en wegen, waarvan de Gele Eker de belangrijkste is. Daar staan enkele panden uit het einde van de 18de eeuw en notabele woningen.

De rooms-katholieke Martinuskerk met hoge toren is in 1862 verrezen naar ontwerp van H.J. Wennekers in een vroege neogotische stijl en heeft een compleet inventaris in die stijl. De hervormde kerk, eveneens met toren, verrees in 1872 en is thans in gebruik als dorpshuis De Bidler.

In de tweede helft van de 19de eeuw werd de wegverbinding vanuit Leeuwarden door de dorpen gelegd. Hierdoor kwam er ook meer bebouwing langs de Kerkbuurt, Leeuwarderweg en de Wartenserdyk, waar ook weer notabele en kleinere burgerwoningen werden gebouwd. Aan de westelijke rand van de dorpsbebouwing staat het zogenoemde ‘Ald Slot’. Het buiten is in 1787 gebouwd als voorhuis van een boerderij, maar heeft een geschiedenis die teruggaat tot 1423 met een kleine zaalstins die als Ald Roarda bekend is. In dat slotje is organist en componist Reynoldus Popma van Oevering rond 1700 opgegroeid. Het huidige slot kwam mogelijk met gebruikmaking van fundamenten en oud materiaal tot stand.

West-Terschelling is een komdorp dat in de 13de eeuw is ontstaan op de plek waar later de vuurtoren Brandaris werd gebouwd. Het is sinds lange tijd het hoofddorp van het eiland, al hadden de vroegst bekende machthebbers, de Popma’s, hun stins helemaal aan de andere zijde van het eiland gebouwd.

Het dorp ontwikkelde zich voorspoedig door visserij, scheepvaart en loodswezen, mogelijk dankzij de gunstige ligging aan een natuurlijke baai en het economisch sterke achterland. Terschelling kwam dan ook onder Hollandse invloed te staan. In 1666 is het welvarende dorp door de Engelsen platgebrand. De wederopbouw volgde in de jaren 1666/’73. Er werd tussen het Seinpaalduin en de baai een dichtbebouwde dorpskom aan een fijn net van straten en stegen gevormd. Deze ovale dorpskom is tot en met de 19de en vroege 20ste eeuw volgebouwd. Aan de Burgemeester Eschauzierstraat is in 1909 en 1915 een maatschappelijk belangrijk en architectonisch schilderachtig complex van enkele tientallen sociale woningen gebouwd.

Het hoogtepunt van West-Terschelling, de Brandaris, is zo precies in het brandpunt van het dorp terechtgekomen. Deze forse en hoge toren heeft de brand doorstaan. De eerste vuurbaak is al in 1323 op Terschelling gebouwd. In 1593/’94 is de grote toren in opdracht van de Staten van Holland gebouwd. Volksetymologie heeft de toren waarschijnlijk zijn naam bezorgd. Er is geen bewijs dat de legendarische Ierse reizende monnik Sint- Brandaan er iets mee heeft te maken. De toren is in 1834/’35 ingrijpend verbouwd en ommetseld en heeft een lichthuis met koepel en draailicht gekregen. Achter de toren ligt een kleine begraafplaats met een aantal schippersgraven.

Tijdens de laatste wereldoorlog heeft de Duitse bezetter op het Seinpaalduin reeksen bunkers gebouwd, de Marineflankbatterie Terschelling- West. Ze zijn deels gesloopt, deels ondergestoven en voor een deel spoedig na de oorlog verbouwd tot vakantiewoningen. Na deze oorlog is het dorp in noordelijke en noordoostelijke richting uitgebreid. Het gemeentebestuur van Terschelling was in het dichte weefsel van het dorp lang bedroevend gehuisvest. Nadat er voor de oorlog al plannen voor een nieuw gemeentehuis waren gemaakt, kon het in 1954 door architect G.A. Heldoorn uit Leeuwarden aan de oostflank van het dorp ontworpen gebouw pas worden gerealiseerd. Een gemeentehuis op een mooie plek in een dennenbosje aan de oostflank van het dorp. Er werd gebruik gemaakt van het geaccidenteerde terrein door een winkelhaakvormige split-level structuur te ontwerpen, die in de op de ambachtelijke bouwtraditie gestoelde stijl van de Delftse School vorm kreeg. Binnen afzienbare tijd zal in de nabijheid een nieuw gemeentehuis worden gebouwd.

De wederopbouw in de tweede helft van de 17de eeuw heeft een reeks typisch eilander woningen opgeleverd. Daarvan is een aantal gaaf de eeuwen doorgekomen. Ze worden met hun sierlijke trap- of topgevels voorzien van rode accenten in het gele muurwerk, vlechtingen, friezen en metselmozaïek rond de vensters gewoonlijk commandeurswoningen genoemd. Soms hebben deze en andere woningen voor de eilanden en iets minder voor de kuststreek van het vaste land kenmerkende natuurstenen stoeppalen uit het einde van de 16de en het begin van de 17de eeuw. Met rolwerk en Vlaamse wortels bezitten ze de rijpe renaissance vormgeving die de beeldhouwateliers van de vaste wal beheersten. Ook deze stoeppalen hebben de brand overleefd.

De hervormde kerk in de Westerbuurstraat is een eenvoudige zaalkerk met een rechte koorsluiting en een dakruiter. Zij is in 1663 gebouwd en kwam goeddeels onbeschadigd uit de brand van een paar jaar later. Het gebouw is omstreeks 1900 gepleisterd en in de jaren dertig helemaal ommetseld. Ook de doopsgezinde kerk uit 1850 is een eenvoudige zaalkerk. Zij heeft twee gebrandschilderde ramen in vernieuwingsstijl. Nabij de haven heeft het toeristenbedrijf definitief andere activiteiten van scheepvaart en visserij verdrongen. Omstreeks 1875 is een havengebouw gesticht met neoclassicistische elementen en ook de schippersvereniging ‘Het Wakend Oog’ bouwde er in een mengstijl met neorenaissance aspecten een karakteristiek (voormalig) wachtlokaal. Het reddingsboothuis uit 1904 is in een levendige chaletstijl gebouwd nabij de opslag van de kleurige zeebakens.

Westergeest is een streekdorp dat in de vroege Middeleeuwen is ontstaan op een zandopduiking ten noordwesten van de hoge gronden van de Wouden en die daarvan gescheiden is door een laag gebied, de Warren. Het dorp was op enige afstand in noordelijke richting over water ontsloten door de Zwemmer en later door het verbeterde stroomkanaal van de Nieuwe Zwemmer. Aan de zuidzijde is 1654/’56 de Stroobosser Trekvaart gegraven.

Het dorp heeft zich ontwikkeld langs twee parallelle wegen: de huidige Eelke Meinertswei en de Bumawei. Aan die wegen en wat zijpaden is de bebouwing geleidelijk verdicht, waartussen relatief veel boerderijen en woudboerderijtjes.

Na de oorlog is in het westen de dorpsuitbreiding tot stand gekomen. Ten noordwesten hoort de buurschap Keatlingwier, die richting Dantumadeel loopt, bij Westergeest. Ten zuiden hebben Triemen bij dit dorp gehoord, maar dat dorp is nu zelfstandig. Vanuit het zuiden wordt het dorp ingeleid door ‘De Greidpôlle’, een jonge stelpboerderij, in 1935 gebouwd naar ontwerp van architect S. van der Molen in een expressieve stijl. Vooral de hoekerkers aan het front vallen op.

Aan de andere zijde van de Eelke Meinertswei staat de imposante dorpskerk op een hoog kerkhof in een dichte boomzoom. Het romaanse gebouw is in verschillende fasen omstreeks 1200 in baksteen opgetrokken ter vervanging van een voorgangster van tufsteen. De toren is deels in de westgevel opgenomen en heeft een korte, ingesnoerde spits. Het schip vertoont grote ronde bogen en een rondboogfries en ook de iets inspringende halfronde koorpartij heeft gevelvakken met rondboogfriezen. Ook in het interieur is de middeleeuwse sfeer nog geheel te proeven. Allereerst valt op de van een half koepelgewelf voorziene absis met een fraai geblokte triomfboog. Er zijn met enige moeite nog fragmenten van in registers gecomponeerde muurschilderingen te onderkennen.

Verderop in het dorp is vooral aan de Eelke Meinertswei een aantal gave boerderijen te vinden en op nummer 15 een schuur met voorhuis uit omstreeks 1905 dat als café dienst ging doen.

Westernijtsjerk is een streekdorp dat mogelijk in de volle Middeleeuwen is ontstaan op een kwelderwal en tegen een dijkcomplex, de Hoge Herenweg, als een nieuwe (het ‘nij’ in de naam) nederzetting bij het veel oudere Marrum, waartoe het dikwijls als buurt wordt gerekend. De romaanse kerk wijst op een toch tamelijk hoge ouderdom. De kerkstichting wordt wel in verband gebracht met de inmiddels verdwenen state Jepma of Jeppema die ten noordoosten van de kerk op een ruim omgracht en tot tuin ingericht terrein lag. De nieuwe parochie zou door de Jeppema’s zijn bevorderd en de kerk op hun grond zijn gebouwd, waardoor een zeker patronage heeft bestaan.

De dorpsbebouwing ligt zuidwestelijk van de kerk. De huidige, vooral agrarische bebouwing ligt verspreid langs de Hoge Herenweg; bij de bajonetbocht is sprake van enige verdichting, een streek die in het verleden wel Lutkeburen werd genoemd. In de 17de eeuw moeten er om de kerk ook huizen hebben gestaan. Jepmastate is vermoedelijk aan het einde van de 18de eeuw afgebroken. De Ljouwerterdyk die om de bebouwing van Marrum is getrokken doorsnijdt de terreinen van de voormalige state. Voor de kerk ligt een groot parkeerterrein.

De eenbeukige kerk met driezijdige koorsluiting is toegewijd aan Sint-Oswaldus. Zij heeft een ongelede zadeldaktoren uit de 15de eeuw met twee oudere klokken (1385 en 1405). Het laat-romaanse schip is in de eerste helft van de 13de eeuw gemetseld van kloostermoppen. Het koor is gelijktijdig opgetrokken en vertoont op de hoeken gemetselde kolonnetten met ringvormige kapitelen. De kerkkap is omstreeks 1500 vernieuwd: het houten tongewelf met trekbalken is toen aangebracht. Het schip kreeg omstreeks 1800 steunberen en de vensters zijn toen van nieuwe dagkanten voorzien. Tussen het evenwichtige meubilair vallen de 17de-eeuwse herenbank, de barokke preekstoel en vooral de hoog-gotische bankwangen op. Ze zijn gesneden met fraai gedetailleerde en gevarieerde briefpanelen en bekroningen en dateren uit de eerste helft van de 16de eeuw.

Westhem is een klein compact terpdorp van middeleeuwse oorsprong met een nabijgelegen buurt aan de Hemdijk. Deze dijkstreek wordt de Kat genoemd en de terp Feyteburen. Op de grietenijkaart van Wymbritseradeel in de atlas van Schotanus uit 1716 staat het dorp getekend met een viertal boerderijen rond de kerk met de Westhemmer Opvaart naar de Wymerts of Bolswarder Zeilvaart. Een opvaart die in het zuiden bij de Kat een sluis, een zijl, in de Hemdijk bezit waar ook nog twee huizen staan. De Hemdijk ligt daar ten noorden van het in 1633 drooggemalen Atsebuurstermeer. De polder heeft een merkbaar laag niveau.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘Westhem, een klein dorp … in ’t Westen tegen den Hemdyk gelegen, gelyk Oosthem in ’t Oosten: hier onder behoort het droog gemaalen Atsebuurster meer, liggende samen met Sensmeer, tot Wonzeradeel behoorende, in den zelfden Dyk, als ook het buurtje de Graauwe Kat, alwaar men een Sluisje in de Hemdyk heeft, waar door men te scheep uit de Buitendykster landen, door dit Dorp, in de Bolswerder vaart kan komen. Ook ziet men hier twee Wieren, overblyfzels van oude Staten.’ Het buurtje hoort kortweg de Kat genoemd te worden, Grauwe Kat ligt onder Arum.

De dijkbuurt met in de rug de opvaart is intussen omvangrijker dan het oorspronkelijke terpdorp uitgegroeid. Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff in 1851 is die ontwikkeling te zien, al is de groei minder sterk dan die van Blauwhuis, even westelijker, ooit een buurschap dat onder Westhem hoorde. Het buurtje bij de sluis wordt inmiddels De Kat genoemd en de zijl Katzyl. Het café midden in de dijkbuurt van Westhem heet De Kot, waarbij de spelling de uitspraak volgt. Ten noorden van de kerk, buiten de terp, staan een paar huizen en boerderijen.

De kerk is een driezijdig gesloten zaalkerk die in 1708 is gebouwd ter vervanging van een middeleeuwse voorganger. De zadeldaktoren is 13de-eeuws. Er hangen klokken in waarvan een uit 1353 dateert en de andere in 1639 door Jacob Noteman is gegoten.

De Westhoek is een streek die pas recent de status van dorp heeft gekregen. Het is het meest westelijke gedeelte van de eerste Bildtdijk die in 1505 is opgeworpen van Dijkshoek, waar hij aansloot op de Griene Dyk van het voormalige Barradeel, tot de Noorderdijk van Ferwerderadiel. Daarmee werd het Oud Bildt ingepolderd. Het Bildt kreeg toen van de Saksische Heer van Friesland de status van grietenij, de jongste van Friesland. Nadat in 1600 de Nieuwe Bildtdijk tot stand was gekomen, werd de oude dijk slaperdijk en begon de ontwikkeling tot een merkwaardige woonbuurt.

De naam De Westhoek werd gegeven aan dit gedeelte van de elf kilometer lange bebouwing aan de Oude Bildtdijk ter onderscheiding van de Oosthoek, de buurt op de kruising van de dijk met de Koude Vaart die in de Waddenzee uitwatert bij Zwarte Haan. Tussen De Westhoek en De Oosthoek lag recht ten noorden van Sint-Jacobiparochie ook nog de buurt die Spitsroeden wordt genoemd. Hier staat een belangrijke machinefabriek met een museale afdeling vol stoommachines. Net als bij de andere streken langs de dijk bestaat de bebouwing aan de noordzijde tegen de dijk vooral uit arbeiderswoningen, maar er zijn ook enkele boerderijen te vinden.

Ten zuiden van de dijk en de dijkvaart liggen de boerderijen in het land. Het zijn veelal monumentale boerderijen, waaronder enkele van het winkelhaakmodel. Er staat bovendien een in 1899 gestichte openbare lagere school in de voor toen kenmerkende sierstijl. In de op de dijk gerichte korte gevel zitten bovenin gevelplaten met Openbaar Lager Onderwijs en lager platen met Anno en 1899 aan weerszijden van een grote in een nis geplaatste plaat met het gemeentewapen. Op het dak liggen de fraaie Lucas IJsbrandpannen. Helemaal in het westen van De Westhoek staat een Indonesisch restaurant. Nog westelijker gaat de Bildtdijk over in de Armen- of Statendijk die op de oude Griene Dyk aansluit. De oude herberg die hier stond is verdwenen.

Wetsens is een radiaal terpdorp waarvan de ovale ringweg nog voor meer dan de helft bestaat. De rest van de omvang van de oorspronkelijke terp is aan een stuk ringsloot en de perceelsgrenzen te herkennen. Aan de ringweg ligt de bebouwing, voornamelijk boerderijen, die aan de noordelijke en aan de zuidwestelijke zijde enige verdichting kent. De terp is omvangrijk geweest, maar is in 1892 en 1896/’97 grotendeels afgegraven. Hierdoor is de kerk vier meter hoog op een scherp afgegraven restant komen te liggen en is de Opgong vrij steil. De boerderij die aan de zuidwestelijke zijde binnen de ringweg staat, ligt op een onafgegraven gedeelte van de terpzool.

Ten oosten had het dorp met de Jaarlasloot (ook het Jaarlagat) een goede ontsluiting over water: in noordelijke richting naar de Paesens en in zuidelijke richting naar de Zuider Ee. Het Jaarlagat is lang de belangrijkste waterlossing voor Westdongeradeel geweest en vaak oorzaak van conflicten tussen de Dongeradelen. De wateroverlast kon er van West- naar Oostdongeradeel worden verplaatst. Bij extreme omstandigheden was het Jaarlagat als een waterval.

Wetsens is zo gaaf gebleven dankzij de afzijdige ligging van de verbindingsweg van Dokkum naar Metslawier en Oosternijkerk. De aan Sint- Vitus gewijde kleine kerk is uit tufsteen gebouwd en dateert uit de 12de eeuw. De koorpartij, inwendig half rond, uitwendig vijfzijdig, dateert uit de eerste eeuwhelft. De hoeken zijn geaccentueerd door pilasterachtige kralen van Bremer zandsteen. Het schip is in de tweede eeuwhelft gebouwd. Beide zijgevels zijn over de hele diepte versierd met een spaarveld dat aan de bovenzijde bekroond is door een rondboogfries. Er zijn sporen van aanbouwen met kapellen, aan de zuidzijde zijn deze het duidelijkst. De kerk is in het begin van de 16de eeuw in baksteen verhoogd. Toen zijn de gewelven verwijderd, spitsboogvensters ingebracht en kwam aan de noordzijde een laat-gotische ingangspartij. In 1842 is de zadeldaktoren ingestort en de westelijke partij vervangen door een driezijdige sluiting met een kleine, hangende klokkenstoel.

Wier is een terpdorp dat mogelijk aan het begin van de jaartelling is ontstaan bij de monding van de Middelzee. Het dorp komt in de bronnen van de 13de tot het begin van de 16de eeuw voor als ‘Weer’. Het dorp is nooit groot geweest en ook het dorpsgebied in de uiterste noordpunt van Menaldumadeel, tussen de Oude Meer en de oude zeedijk, de Hegedyk, was beperkt.

De vissers hadden door de Wier- en de Balkzijl toegang tot de Middelzee. De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1786: ‘Weleer lag dit dorp ook aan zee, en werd toen, waarschynlyk, bewoond door Visschers, die door de Wierzyl gemaklyk in zee konden komen, en van daar naar hun visch, door de Ried, naar Franeker en elders brengen. By onzen tyd lag hier nog de fraaie State Lauta, bestaande in een schoon Heerenhuis en zwaaren toren, omringd met diepe graften en ene ruime hovinge.’ De state is tijdens het pachtersoproer in 1748 in brand gestoken. Lautastate behoorde tot de mooiste staten van Friesland. Het terrein van Lauta is nog te herkennen.

Het dorp had met het Moddergat een waterverbinding met Berlikum. Na het dichtslibben van de Middelzee is Wier een geheel agrarisch dorp geworden. Dat is aan de gemengde bebouwing van boerderijen en woningen te zien met een concentratie aan de Hegedyk. Aan het Tsjerkepaed staat de neoclassicistische pastorie uit het midden van de 19de eeuw. Een tweede middengangwoning staat aan de Hegedyk, maar dan in mengstijl. Het is de onderwijzerswoning die in 1874 gelijk met de tweeklassige middengangschool is gebouwd.

De bakstenen kerk dateert uit het midden van de 12de eeuw. Omstreeks 1800 is de zuidgevel beklampt en van steunberen voorzien. In 1881 is naar ontwerp van F. Brouwer een toren van drie geledingen en een ingesnoerde naaldspits opgetrokken en daarin is een astronomisch uurwerk geplaatst. In het koor werd in de 19de eeuw een bijzonder originele ronde avondmaalsruimte geschapen.

Wierum is een terpdorp dat op een kwelderwal vlak bij de zee in de vroege Middeleeuwen is ontstaan. Deze gevaarlijke ligging is niet zonder gevolg geweest. Het noordoostelijke gedeelte van de rechthoekige terp is in zee verdwenen en aan die zijde zal ook een deel van het dorp aan de golven ten prooi zijn gevallen. De kerk lijkt tegen de hoge zeedijk aan te leunen.

Vanouds is Wierum dankzij deze ligging een vissersdorp geweest. Aan het begin van de 19de eeuw gaven tien schepen aan vijftig vissers werk en in 1882 telde de vloot vijftien aken die van een bun waren voorzien, waardoor de schol in vers water naar de wal kon worden vervoerd. In een vliegende storm op 1 december 1893 vergingen dertien van de zeventien schepen: 22 vissers verdronken. Op de dijk herinnert een monument aan het dorpsdrama. De visserij is hier niet meer van hersteld. Er zijn veel kenmerkende vissershuizen verdwenen. Aan het plein tegenover de kerk herinnert het vissershuis uit 1832, thans waterschapshuis, wel aan de maritieme geschiedenis. Het is een wat plechtig gebouw van vijf venstervakken breed en twee bouwlagen hoog met een omlijste toegang en een voor het dak uitgebouwde kajuit.

De dorpskerk staat nu aan de noordelijke marge van het uit dichtbebouwde straten bestaande dorpsweefsel. De aan Maria gewijde kerk dateert uit de 12de eeuw. Het kerkschip is met koor in 1912 door een nieuw gebouw vervangen, waardoor een opmerkelijk stuk geschiedenis is weggepoetst. De tufstenen toren uit de 12de eeuw is wel gehandhaafd. Hij vormt met de aangrenzende zijruimten die op de begane grond en op de verdieping met de torenruimte verbonden zijn, een westwerk. Aan de buitenkant is de toren versierd met spaarvelden en rondboogfriezen en boven op het zadeldak prijkt een aak als windvaan.

Nog voor de Doleantie stichtten de Afgescheidenen in 1875 een eigen kerkgebouw, achter de rooilijn in de Haadstrjitte. Het hoogst bescheiden bouwwerk maakt zijn kerkelijke functie eigenlijk alleen kenbaar met de kerkramen.

Wijckel is een relatief hooggelegen komdorp ten zuiden van het Slotermeer dat in de 12de eeuw voor het eerst in de bronnen voorkomt. Buiten de dorpskom kent het vooral langs de uitvalswegen vrij veel verspreide bebouwing. Langs de oude Heerenhoogweg is gemengde bebouwing van eerst woningen en verder van het dorp boerderijen. Ten zuiden zijn aan de Gaestfjûrwei en het hooggelegen Iwert (of Ybert) puur agrarische buurten te vinden.

Bij de oude weg richting Balk, halfweg, is de bebouwing tot de compacte buurschap Bargebek verdicht. Daar staan de voormalige gereformeerde kerk uit 1907 en wat boerderijen en woningen, waarvan twee fraai gedetailleerde notabele woningen met middengang opvallen. In de 18de eeuw hoorde een belangrijk deel van Balk bij Wijckel. Enige naoorlogse nieuwbouw kwam er aan de westzijde. De dorpskerk staat bij de driesprong van de belangrijkste wegen. De machtige ongelede, bakstenen toren met zadeldak is tussen het hoog opgaande geboomte van verre te zien. Hij dateert uit de 15de eeuw en is in 1821 verhoogd. De huidige kerk is in verhouding tot de toren klein. Zij is in 1671 op de grondvesten van de grotere oude kerk achter de toren geplaatst. Het is een eenvoudig gebouw dat een grote schat herbergt, die het interieur domineert en de sfeervolle inrichting met evenwichtig meubilair doet vergeten.

In het koor trekt een praalgraf namelijk de aandacht: het graf van de strateeg en vestingbouwer Menno van Coehoorn. Op de van zwart en wit marmer samengestelde tombe met reliëfs van het krijgsbedrijf ligt de geharnaste held uitgestrekt op zijn rechterzij met het door hem uitgevonden Coehoornmortier voor zich, een draagbaar vuurmondje. Het is na de dood (1704) van Coehoorn door zijn kinderen in de kerk geplaatst. Daniël Marot ontwierp het en Pieter van der Plas voerde het uit. Achter de kerk ligt het Coehoornbos, de plaats waar de krijgsheer ooit zijn buiten Meerestein had, maar dat in 1811 is afgebroken. De kerk bezit nog epitafen en grafstenen van belangrijke families.

Het terpdorp Wijnaldum ligt bij de steeds uitbreidende havengebieden van Harlingen. Het heeft een roemrucht verleden: er zijn bijzondere archeologische vondsten gedaan. In de afgelopen jaren was de terpenreeks op de kwelderwallen ten oosten van Wijnaldum speerpunt in dat onderzoek. Op de westflank van deze archeologisch spannende rug stond een aantal staten, waarschijnlijk herenboerderijen. Er was sprake van Oudehuis, Nyehuis, Swingma en Tjitsma; aan het einde van de 18de eeuw waren het al boerderijen.

Het dorp heeft een kern met straatjes waar de bebouwing zich aan geen rooilijn heeft gehouden. Het zijn huizen van een enkele bouwlaag die voornamelijk zijn gebouwd van gele baksteen. Een huis van twee bouwlagen is van steen in appelbloesem kleur. Aan de noordoostzijde van de bebouwing ligt een fraai kaatsveld. De laatgotische kerk aan de zuidzijde van de kern is oorspronkelijk toegewijd aan Sint- Andreas. Het kerkschip was ooit gepleisterd, maar laat na restauratie weer zijn ware gedaante zien die pronkt met een mooi vensterritme. De wrakke toren stortte in 1684 gedeeltelijk in en werd daarna herbouwd. Die werd in 1904 opnieuw vervangen door een door de Leeuwarder architect Jurjen Bruns ontworpen toren. In het fraaie interieur met meubilair uit het tweede kwart van de 18de eeuw is de preekstoel uit 1728 het kunstzinnige middelpunt. Het snijwerk van de kuip met gewrongen en omrankte korintische hoekzuiltjes is in 1728 uitgevoerd door Arjen Lous. Op de panelen zijn bijbelse taferelen gesneden. Met lambrizering, doophek met gesneden deur, vrouwen- en mannenbanken is het een buitengewoon rijk interieur. Ten zuiden van de kerk staat de 18de-eeuwse consistorie en ten oosten ‘’t Slotsje’, een grote pastoriewoning in een aardige mengstijl.

Wijnaldum is aan de oostzijde ontsloten door een weg die langs het buurschap Foarryp naar Getswerderzijl loopt. Bij Foarryp ligt te midden van de hoge akkers een klein natuurreservaat van jong cultuurbos, laag grasland en een plas met slikoevers. De vegetatie heeft een zilt karakter.

Duurswoude en Wijnjeterp zijn twee streekdorpen die in de late Middeleeuwen in elkaars verlengde op een zandrug zijn ontstaan. Ze zijn in 1974 tot het dorp Wijnjewoude samengevoegd, hoewel ze tot in de 20ste eeuw een nogal uiteenlopende ontwikkeling hebben doorgemaakt en een verschillend karakter hebben. In de atlas van Schotanus van 1718 is Duurswoude een buurt van een kerk en verspreide bebouwing. In het westen, op de kruising van de Merkebuorren met de Mouneleane, lag een geconcentreerde buurt, de Molenbuurt waarvan de oostelijke helft bij Duurswoude hoorde. Onmiddellijk om de streek lagen toen wat boekweitvelden en verder naar het zuidoosten uitgestrekte heidevelden, waarvan een aanzienlijk deel als natuurgebied bewaard is gebleven.

In 1788 meldde de Tegenwoordige Staat van Friesland: ‘een klein Dorp, … tusschen Winieterp en Ooststellingwerf, had voor deezen eene kerk zonder kloktoren, gesticht ter eere van St. Jan; doch thans een Kerkje met een spits torentje en eene zeer groote uitgestrektheid van woeste veenige heidvelden, dienende inzonderheid tot Schaapweideryen. … Ook behooren onder dit Dorpje, ’t welk eene vaart heeft, komende uit de groote Bakkaveenster vaart, eenige poeltjes van naame, als het Mans meer, de Vijf meeren, Paalemeer, Moddermeer enz. gelyk ook de Molenbuurt.’

De kerknederzetting ligt in het oosten met enige verspreide bebouwing. De dorpskerk is een laat-gotisch gebouw uit vermoedelijk de 13de eeuw. De in de 15de eeuw vernieuwde kerk, van rode kloostermoppen, heeft later aangebrachte steunberen van kleine gele steen en een geveltoren van hout. Op het kerkhof staat een hoogst zeldzame predikantswoning uit 1759, een eenkamerwoning.

De bossen ten oosten van het dorp zijn in de tweede helft van de 19de eeuw aangelegd in opdracht van de familie Lycklama à Nijeholt. De Molenbuurt is in de 20ste eeuw uitgegroeid tot de kern van Duurswoude met aan de Merkebuorren enige verdichting. Daar werd de gereformeerde kerk met een elegant gevelspitsje gebouwd. Na de oorlog is het dorp vooral ten zuiden van de oude streek sterk uitgebreid met woningbouw.

Duurswoude en Wijnjeterp zijn twee streekdorpen die in de late Middeleeuwen in elkaars verlengde op een zandrug zijn ontstaan. Ze zijn in 1974 tot het dorp Wijnjewoude samengevoegd, hoewel ze tot in de 20ste eeuw een nogal uiteenlopende ontwikkeling hebben doorgemaakt en een verschillend karakter hebben. In de atlas van Schotanus van 1718 is Duurswoude een buurt van een kerk en verspreide bebouwing. In het westen, op de kruising van de Merkebuorren met de Mouneleane, lag een geconcentreerde buurt, de Molenbuurt waarvan de oostelijke helft bij Duurswoude hoorde. Onmiddellijk om de streek lagen toen wat boekweitvelden en verder naar het zuidoosten uitgestrekte heidevelden, waarvan een aanzienlijk deel als natuurgebied bewaard is gebleven.

In 1788 meldde de Tegenwoordige Staat van Friesland: ‘een klein Dorp, … tusschen Winieterp en Ooststellingwerf, had voor deezen eene kerk zonder kloktoren, gesticht ter eere van St. Jan; doch thans een Kerkje met een spits torentje en eene zeer groote uitgestrektheid van woeste veenige heidvelden, dienende inzonderheid tot Schaapweideryen. … Ook behooren onder dit Dorpje, ’t welk eene vaart heeft, komende uit de groote Bakkaveenster vaart, eenige poeltjes van naame, als het Mans meer, de Vijf meeren, Paalemeer, Moddermeer enz. gelyk ook de Molenbuurt.’

De kerknederzetting ligt in het oosten met enige verspreide bebouwing. De dorpskerk is een laat-gotisch gebouw uit vermoedelijk de 13de eeuw. De in de 15de eeuw vernieuwde kerk, van rode kloostermoppen, heeft later aangebrachte steunberen van kleine gele steen en een geveltoren van hout. Op het kerkhof staat een hoogst zeldzame predikantswoning uit 1759, een eenkamerwoning.

De bossen ten oosten van het dorp zijn in de tweede helft van de 19de eeuw aangelegd in opdracht van de familie Lycklama à Nijeholt. De Molenbuurt is in de 20ste eeuw uitgegroeid tot de kern van Duurswoude met aan de Merkebuorren enige verdichting. Daar werd de gereformeerde kerk met een elegant gevelspitsje gebouwd. Na de oorlog is het dorp vooral ten zuiden van de oude streek sterk uitgebreid met woningbouw.

Winsum is een terpdorp. Het heeft zelfs een van de hoogste terpen van Friesland. Het valt nauwelijks op. Wel is de keermuur van het kerkhof bij de driesprong bij de Skâns behoorlijk hoog en heet de straat naar het zuidwesten, naar de aanzienlijke uitbuurt Brêgebuorren niet voor niets Hegeterp, want daar lag een tweede flinke terp. Hoewel die in de tweede helft van de 19de eeuw is afgegraven, ligt die straat nog merkbaar hoog.

Brêgebuorren, de waterbuurt aan de Franekervaart is als apart buurschap al oud: dat is ook te zien aan de compacte bebouwing van allerlei soort die aan de zuidelijke zijde, de Greate Streek, aan de dorpszijde ligt en aan de andere kant van de brug aan de overkant. De buurt maakt door uitbreiding van het dorp in zuidelijke richting nu deel uit van het geheel. Vanaf de kern loopt de Kleasterdyk naar het noorden, genoemd naar het in 1186 gestichte vrouwenklooster Sint-Michaelsberg, waar de boerderij Mountsjebaayum aan herinnert. Deze weg wordt omzoomd door burgerwoningen en het bedrijventerrein.

Winsum heeft zich vanaf de oorlog tot nijver dorp ontwikkeld na het succesvolle initiatief van L.S. Miedema met zijn fabriek voor landbouwwagens en transporteurs. De ontwikkeling van de nijverheid heeft zijn weerslag gekregen in de naoorlogse volkshuisvesting. Meteen al na de oorlog met traditionalistische woningen aan de Pier Winsemiusleane. Daar en in de ten zuiden daarvan ontwikkelde straten volgden in de decennia daarna aanzienlijke aantallen volkswoningen.

De dorpskern is kenmerkend voor een terpdorp met een kerkbuurt die om het kerkhof is geplooid en die aan de zuidelijke zijde de belangrijkste straat is gaan vormen. Bij de entree vanaf de Meamerterdyk staan aan weerszijden notabele woningen uit de jaren rondom 1860. Het kerkhof is omvat door een in 1861 op de keermuur van de terp geplaatst ijzeren hek. De hoogst eenvoudige zaalkerk, vernieuwd in de 19de eeuw, heeft rondboogvensters en een matig hoge toren met ingesnoerde spits.

Wirdum is een terpdorp dat in de vroege Middeleeuwen is ontstaan. De nederzetting had in het moerassige gebied ten oosten van de Middelzee goede waterverbindingen naar alle richtingen, vooral de Wirdumervaart die de verbinding legde met Leeuwarden. De verbindingen over land waren gebrekkig. Pas in het midden van de 19de eeuw kwam de Legedyk, een goede wegverbinding met de rijksstraatweg.

De terpvorm is nog goed te ervaren, maar er zijn wel delen afgraven. Het kerkpad is tot ringweg getransformeerd. Rond de kerkterp en aan twee parallel lopende straten, de Greate Buorren en de Lytse Buorren aan de westzijde, vonden de vroegste bouwactiviteiten plaats. De twee dichtbebouwde straten en de lossere bebouwing om de kerk hebben een fascinerend dorpscentrum gevormd. Vanaf de 19de eeuw kwam er ook steeds meer lintbebouwing langs de voornaamste verbindingsweg, de Legedyk, en ook enigszins langs de weg naar Swichum. Aan de Tjaardervaart werd in 1891 de coöperatieve zuivelfabriek gesticht, die in 1964 zijn deuren sloot.

Na de oorlog werd het dorp eerst aan de zuidoostzijde en later ook aan de zuidwestzijde uitgebreid. Recent is vooral gebouwd aan de noordrand en op het voormalige sportveld in het zuiden.

De aan Sint-Martinus gewijde kerk is vermoedelijk in de 12de eeuw in tufsteen gebouwd. Er zijn nog sporen van te vinden in de noordmuur van het koor. De Oenema-Camminghakapel is daar aan het einde van de 13de eeuw uitgebouwd. Ook aan de zuidzijde kwam een uitbouw die later door een toren is vervangen, waardoor de kerk een tijdlang twee torens bezat. De westtoren is gesloopt en daar kwam in 1716 een driezijdige sluiting. De kerk heeft een bijzonder interieur waarin het orgel en enkele excellente zerken opvallen. De robuuste pastorie is in 1875 in een ruime tuin tegenover de kerk gebouwd.

Aan de Greate en Lytse Buorren en aan de Legedyk staat een aantal karakteristieke notabele woningen met middengang. Achter de Legedyk staat de in 1925 door Ane Nauta ontworpen gereformeerde kerk.

Witmarsum is een terpdorp dat is ontstaan in de vroege Middeleeuwen en waaromheen flinke buurten zijn gegroeid. Het komt voor het eerst in de bronnen voor in 1270, maar archeologische vondsten wijzen op een veel oudere bewoningsgeschiedenis.

Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 is het al een flink dorp en in de Tegenwoordige Staat van Friesland werd dat in 1788 bevestigd: ‘een schoon en groot dorp …, gelegen aan ’t Zuidelyk einde der Pingjumer Halsband. Men vindt hier eene groote binnenbuuren met eenige Straaten ten Zuidwesten, Zuidoosten en Noordoosten der Kerk. In den jaare 1663, werd het spits van den toren, door een Onweder, vernield, en een nieuw van veel grooter hoogte daar voor in de plaats gesteld.’ Voorts werd een aantal staten behandeld waarvan geen enkele meer bestaat en natuurlijk werd gewag gemaakt van Menno Simons, een van de leiders der doopsgezinden die met de geschiedenis van Witmarsum en het nabijgelegen Pingjum verbonden is. Op de kaart in de atlas van Eekhoff uit 1854 is het dorp in omvang toegenomen.

Op oude kaarten valt in het zuiden van het dorp de Aylvastate met het grote park op. Daar resideerden de Aylva’s, een familie die eeuwenlang grietmannen voor Wûnseradiel en andere grietenijen en bestuurders voor de provincie heeft voortgebracht en een aantal excellente krijgskundigen leverde. De state is verschillende malen vernieuwd, maar het gebouw is afgebroken om plaats te maken voor een seniorencentrum.

Aanvankelijk kreeg Witmarsum langs de Aylvaweg en Arumerweg aan weerszijden van de terp tot ver in de 20ste eeuw een streekdorpachtig karakter. Na de oorlog werden de nieuwbouwbuurten ten noorden en vooral ten zuiden van de streek ontwikkeld.

Witmarsum is sinds 1880, toen het gemeentehuis vanuit Bolsward naar de oostzijde van deze weg werd verplaatst, hoofdplaats van Wûnseradiel. Het gemeentehuis is een rijzig gebouw in een plechtige mengstijl, dat eerst in 1980 en aan het begin van de 21ste eeuw nogmaals aanzienlijk is uitgebreid. Hiernaast staat café Kuperus in een kleurige uitdossing en rondpasgevel die past bij de vernieuwingen rond 1900.

Aan de overzijde rijst de aan H. Nicolaas Tolentius gewijde neogotische kerk op, in 1903 gebouwd naar ontwerp van A.J. van Schaik, bij het augustijner klooster Vinea Domini. Het is een torenloze, eenbeukige kruiskerk met een vijfzijdig gesloten koor, een dubbel transept, met een dakruiter op de viering. De belangrijkste geloofsrichtingen waren in dit dorp met een kerk vertegenwoordigd. In het midden de hervormde kerk en verder de genoemde r.k.-kapel, een gereformeerde (een intussen niet meer in gebruik zijnde zaalkerk uit 1927) en een bescheiden doopsgezinde kerk. En juist Witmarsum is de geboorteplaats van Menno Simons, een van de stichters van de doperse beweging. Hij wordt met een obelisk even buiten het dorp herdacht.

Aanvankelijk had Witmarsum een kerk met een kloeke zadeldaktoren. Die is in 1633 door storm verwoest. Toen is de huidige kerk gebouwd en die had een ‘fraaye ende spitse toren’. De kerk is gebleven, de toren niet. Die is in 1819 vervangen door een opengewerkte koepeltoren op de naald van het dak. Daarin hangen de in 1433 door Johannes van Boomen en de in 1565 door Jurien Balthasar gegoten klokken. De westgevel, aan de zijde waar de toren stond, is in 1819 driezijdig gesloten. De kerk staat op de met een gietijzeren hek en lindebomen omzoomde terp.

Tegenover de kerk zijn op het plaveisel de perken voor het straatkaatsen aangegeven. Daar is ook café De Gekroonde Roskam uit 1861 te vinden, dat een gevel heeft met een overstekende verdieping die op kolommen rust. Daarnaast staat een pand met een ingezwenkte halsgevel uit 1739. De Witmarsumervaart maakt een lus door het midden van het dorp en zo kwam de in 1889 gestichte en nog vrij gave zuivelfabriek – die thans een andere bedrijfsbestemming heeft – in het vrij compact gebouwde en schilderachtige centrum terecht. Daar staat ook de voormalige smederij van Menagie.

Wiuwert is een terpdorp waar ten oosten van de kerkterp een als kaatsveld gebruikt open grasplein ligt. Daaromheen is de bebouwing van woningen en boerderijen gegroepeerd. Aan de noordzijde is die vrij gesloten. Oostelijk eveneens en aan de zuidzijde staan nog een woning van het notabele type en een boerderij. Onmiddellijk oostelijk van de kerk staat de pastoriewoning, een fraaie woning in eclectische mengstijl met allerlei versieringen in pleister. Naast de pastorie ligt een kleine stelpboerderij vrij ver naar voren, net als de naastgelegen grote blokvormige woning. Daarna springt de bebouwing terug en volgt een reeks woningen, waarvan één als café in gebruik is.

De fraaiste reeks woningen ligt aan de oostzijde van het grasplein, een vijftal in de breedte gebouwde, kenmerkende maar gevarieerde dorpswoningen, waaronder één zeer brede die twee woningen onderdak biedt. Hierachter ligt enige gemengde bebouwing.

Oostelijk is de buurschap Bessens gelegen. Even noordelijker stond Thetingastate of Waltastate, waar de Labadisten, een protestantse piëtistische sekte, in het laatste kwart van de 17de eeuw een kolonie hadden. Aan de zuidelijke uitvalsweg is vanaf het einde van de 19de eeuw lintbebouwing tot stand gekomen. Weer zuidelijker, aan de Oosterwierumer Oudvaart, stond de vóór 1900 gestichte zuivelfabriek die tachtig jaar later als timmerfabriek in gebruik kwam. Aan de westflank van het dorp is meer bedrijvigheid te vinden. Aan de zuidoostzijde van het oude dorp is nieuwbouw gekomen, waarbij het architectonische experiment niet is geschuwd.

De kerk en toren staan op een hoge terprest waarin in 1866 Frankische gouden sieraden zijn gevonden. De kerk dateert van omstreeks 1200, maar alleen de achter een stevige steunbeer verstopte noordgevel heeft nog een middeleeuws karakter. De rest is vaak verbouwd: het laatst tussen 1860 en 1870, waarbij het koor en de zuidgevel met bruine baksteen zijn ommanteld. De van veel decoratieve effecten voorziene en met ingesnoerde spits bekroonde toren is in 1888 herbouwd. De kerk dankt haar roem aan mysterieuze mummies in de kelder onder het verhoogde koor.

Wjelsryp is een terpdorp met een vrij losse structuur. Het dorp was ontsloten door de Franekervaart aan de westzijde. De enige ontsluitingsweg is in zuidelijke richting over de Wjelsrypstertille. Na de brug buigt de weg naar het westen en daar ligt de belangrijkste buurschap van Wjelsryp, het lange Westerend, met een vrij losse bebouwing van meest kleine boerderijen en huizen.

De dorpskom ligt in het noorden: de Greate Buorren met een gevarieerde bebouwing van burger- en arbeiderswoningen uit vooral de 19de eeuw. De straathoek aan de Galemawei wordt gemarkeerd door een mooie, evenwichtige notabele woning. Aan de overzijde liggen buiten de dorpskom twee kop-rompboerderijen die beide een witgeschilderd voorhuis hebben. Meteen zuidelijk ligt de vrij hoge, kale terp met daarnaast de grote pastorie, een karakteristieke notabele woning uit 1877 op een vierkante plattegrond met uitgebouwde middenpartij. Daarop volgen de Lytse Buorren met niet alleen woningen uit de 19de eeuw, maar in zuidelijke richting ook jongere panden, zelfs tot naoorlogse volkshuisvesting toe. De school uit 1921 staat op de hoek met de Galemawei met ertegenover vrijstaande gebouwen met onder meer een stelpboerderij en een grote notabele woning, die net als de pastorie een vierkant grondplan heeft.

Vanaf de kom van de buren is naar het zuiden toe de Tillewei aan de oostzijde bebouwd met voornamelijk dicht bijeen staande, maar wel vrijstaande en zeer verzorgde burgerwoningen uit de periode rond en kort na 1900. Waaronder een exemplaar in vernieuwingsstijl met een portiek in hoefijzervorm. Aan de andere zijde kwamen in de jaren zestig en zeventig een paar rijen volkswoningen.

De dorpskerk is in aanleg 12de-eeuws en er wordt beweerd dat de oude kern er nog is. De toren is bouwvallig geworden en stortte in 1836 in. Voor de klokken is daarna een houten torentje op de westgevel gezet. De kerk is toen tevens helemaal ommetseld, zodat het een 19de-eeuwse kerk is geworden in romaanse hoofdvormen, vooral door het inspringende hoge koor.

Wolsum is een terpdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan in de noordwestelijke hoek van de grietenij ten zuidoosten van Bolsward. Het dorp was met twee opvaarten ontsloten naar de Wymerts of Bolswarder zeilvaart. Op de vroegste afbeelding van het dorp op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 staat rond de kerk een compacte dorpsbebouwing van huizen en verspreid in het land in de omgeving boerderijen die soms tot een boerenbuurschap zijn geconcentreerd.

De Tegenwoordige Staat van Friesland had in 1788 niet zoveel te melden: ‘Wolsum, niet verre van Bolswerd, en naby de vaart, die van de Nieuwe zyl derwaards loopt, zo dat men hier te scheep vry gemakkelyk af en aan kan komen. Onder dit Dorp … behooren de buurtjes Laard, Jouwsard, Remsard, Vyfhuis en Ytzum.’

De buurten bestaan nog steeds en bij de brug over de vaart is bovendien de buurt Wolsumerketting ontstaan. Op de kaart in de Eekhoffatlas uit 1851 staan drie huizen, waar de kaart van 1716 alleen nog het Wolsumer Ketting huis vermeldde. In Vijfhuis staan in 1851 al drie huizen meer dan de naam aangeeft. De andere buurten bestaan uit boerderijen. In het midden van de 19de eeuw stonden in de kom van het dorp elf huizen die ruim 50 bewoners huisvestten. Achter de kerk is de compacte kerkbuurt nog te ervaren.

De kerk is omstreeks 1870 gebouwd ter vervanging van een middeleeuwse voorgangster die aan Sint-Martinus was gewijd. Het is een zaalkerk met een driezijdige sluiting in een merkwaardige mengstijl. Het muurwerk wordt geleed door lisenen en er staan grote rondboogvensters in. De hoeken van de gevel en die van de grotendeels ingebouwde toren hebben decoratieve pinakelbekroningen. De gevel wordt afgedekt door een rondboogfries. In de kerk staat een 17de-eeuwse preekstoel. De tot gevelhoogte in steen opgetrokken, tamelijk forse toren heeft een houten bovenbouw met aan elke zijde dubbele galmgaten en een ingesnoerde spits. In de toren hangt een luidklok uit de 15de eeuw.

Wolvega is oorspronkelijk een streekdorp van middeleeuwse oorsprong dat in 1218 voor het eerst in de bronnen voorkomt. Vanaf het midden van de 19de eeuw heeft het zich ontwikkeld tot een grote plaats. Vooral nadat in 1828 de nieuwe rijksstraatweg van Leeuwarden en Zwolle door het dorp werd getrokken en Wolvega in 1865 bovendien aan de spoorverbinding van deze steden kwam te liggen. In 1835 kwam het grietenijhuis op het kruispunt van wegen in het centrum tot stand en Wolvega werd daarmee hoofdplaats van Weststellingwerf.

Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 is te zien dat het dorp al tot een flink kruisdorp uitgroeide. Ten noorden liggen bouwlanden en bospercelen, ten zuiden waar het dorpsgebied tot de Linde loopt, ook nog stroken bouwland. In het westen staat een korenmolen en in het oosten het Lycklamahuis. In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 van Wolvega vermeld: ‘een schoon en vermaaklyk Dorp, liggende, aan den reeds gemelden Buitenweg …. Hetzelve is voorzien van schoone bouwlanden en bosschen, benevens weid- en hooilanden, die Zuidwaards tot aan de Linde loopen, en van Olde Holtpade af binnen eenen Dyk beslooten liggen …. De Kerk van Wolvega, die een’ schoonen spitsen toren heeft, en van binnen met een Orgel, fraaie gestoelten, zitbanken en wapenen versierd is, staat ten Noorden van eene dubbele buurt welgebouwde huizen. Niet ver van de Kerk, ten Zuiden van den rydweg, heeft men de schoone Woonplaats der Familie van Haren, in welke de waardigheid van Grietman deezes Deels jaaren lang is geweest; zynde thans de huizing, die voor eenige jaaren door een’ ongelukkigen brand verteerd werd, wederom zeer fraai opgebouwd. … Rinke van Lyklama, hier voor deezen Grietman zynde, heeft een schoon huis uit eene graft doen opmetselen … Lyklama Stins genaamd; doch hetzelve is, in ’t jaar 1736, op afbraak verkocht. Nog heeft dezelve eene Schipvaart van dit Dorp, Noordwaards, door Nye Lemmer, naar de Kuinder doen graaven, en daar door te wege gebragt, dat Wolvega niet alleen wel ter reed, maar ook ter vaart gelegen is. Ten Westen des Dorps heeft men een Korenmolen.’

Op de kaart in de atlas van Eekhoff uit 1850 – als Wolvega al hoofdplaats is geworden – blijkt de kruisbuurt door concentratie van bebouwing zeer verdicht te zijn. De buitens van Van Heloma en Van Haren zijn in parkgebieden weergegeven en ten zuiden van de plaats aan de rijksstraatweg ligt de publieke wandelplaats van de Nieuwe Aanleg. Een park dat naar ontwerp van Lucas Roodbaard in 1839 als werkverschaffingsproject is uitgevoerd, waarna in 1857 de algemene begraafplaats erbij werd aangelegd. Het wit gepleisterde neoclassicistische grietenijhuis kwam in 1835 naar ontwerp van E. de Graaf op het kruispunt tot stand en bezat aanvankelijk een parkachtige tuin die ook door Roodbaard was ontworpen.

Van de stinsen en staten resteert alleen Lindenoord, een rijzig landhuis van een hoge belétage op een souterrain met een hoge tentkap. Een huis dat na brand in 1780 in Lodewijk- XVI-stijl is herbouwd. Nadat achter dit buiten jarenlang een paardenrenbaan had gelegen, is er aan het einde van de 20ste eeuw een wijkje ontwikkeld in post-modernistische stijl.

De hervormde kerk is oorspronkelijk gewijd aan Maria Magdalena en werd in 1646 herbouwd, met hergebruik van oude muurgedeelten. De zaalkerk met driezijdige sluiting doet gotisch aan. De houten bekroning van de toren is van 1894.

De rooms-katholieke kerk kwam in 1939 tot stand naar ontwerp van P. Cuypers jr. Van de voorgangster uit 1914, ontworpen door Wolter te Riele, bleef de toren gehandhaafd. Aan de achterzijde van het kerkhof staat een neogotische kapel, waarvan wordt beweerd dat het in een houten versie door Tinco Lycklama à Nijeholt op een wereldtentoonstelling in Parijs was gekocht, later is het gebouw ‘versteend’.

Was Wolvega in de eerste tientallen jaren van de 20ste eeuw al uitgebreid, na de oorlog is de plaats snel gegroeid. Het nieuwe gemeentehuis met een hoogbouwelement (2003) is een hoogtepunt van het nieuwe elan.

Wommels is in 1984 de hoofdplaats geworden van de gemeente Littenseradiel, gevormd uit Hennaarderadeel en Baarderadeel. Het is vanouds een zuiveldorp. Aan de noordzijde werd aan de Bolswardertrekvaart in 1892 de zuivelfabriek van de Nederlandsche Maatschappij van Kaas- en Roomboterfabrieken gesticht (die in 1934 al weer sloot) en een jaar later, in het zuiden aan dezelfde vaart, de Coöperatieve Stoomzuivelfabriek Wommels die het veel langer volhield.

Wommels werd vooral een kaasdorp. Hier en daar zijn kaaspakhuizen te ontdekken en ook nog flink wat, onmiddellijk te herkennen huizen van kaashandelaren: ze hebben verhoogde zolders met halfronde vensters boven de gewone woonverdieping, de kaaszolders.

Middenin het dorp ligt een plectrumvormig, glooiend gazon, een prachtig door bomen omzoomde open ruimte met het portretbeeld van freule C.J. de Vos van Steenwijk door wier legaat jaarlijks de ‘Freulepartij’ voor jonge kaatsers in Wommels kan worden gehouden.

Aan de oostzijde heeft ooit Sminiastate gestaan, een eenvoudige adellijke woning met een prachtig park. In 1898 heeft burgemeester Hopperus Buma, van moederszijde afstammeling van de familie die daar woonde, er een gigantische villa in neorenaissancestijl laten bouwen. Toen hij spoedig in conflict kwam met de gemeenschap over de organisatie van de armenzorg nam hij ontslag en verhuisde naar Haarlem. Hij liet de villa steen voor steen afbreken en aan het Spaarne weer opbouwen. Op het gebied van de tuin van Sminia zijn woningen gebouwd, onder meer de in opvallende carrévorm gerealiseerde arbeiderswoningen in 1925. In de hoge hoek van het grasplein, richting kerk, staat de uit 1898 daterende Wilhelminaboom met een fraai smeedijzeren hek waarin vijf van ijzer gegoten portretmedaillons van hare majesteit zijn verwerkt.

Ten zuidwesten van de kerk staat het gemeentehuis, in 1840 al gesticht, vele malen verbouwd en in 1987 sterk uitgebreid. Achter het gemeentehuis ligt het ruime kaatsveld.

Woningbouw vond plaats om het centrale grasplein, nabij de kerkterp, iets oostelijker, aan beide zijden van de trekvaart en vooral in de late 19de en gedurende de 20ste eeuw langs de uitvalswegen. De naoorlogse ontwikkelingen van bouw van woningen en bedrijven heeft zich aanvankelijk voltrokken in de smalle strook tussen de trekvaart en de straat naar de Súdhoeke en de Slachtedyk waar een vriendelijk, traditionalistisch buurtje is ontstaan. Daarna zijn eerst vooral ten westen van de trekvaart en spoedig ook ten oosten van de doorgaande noord-zuid route, woonwijken ontwikkeld.

Nabij de brug over de trekvaart is bij een rafelig plein het ‘Tsiispakhûs’ te vinden, een museum met onder meer informatie over de vele terpen en terpvondsten uit de wijde omgeving, maar vooral met een heldere presentatie van de strijd tegen het water met als hoogtepunt de monumentale Slachtedyk.

De hervormde kerk staat op een ruim en betrekkelijk hoog kerkhof, begrensd door een hek met hagebeuk. Aan de noord- en zuidzijde staan wat esdoorns en op de zuidoosthoek een flinke treurwilg. De kerk is oorspronkelijk toegewijd aan Jacobus en is in de dertiende eeuw gebouwd van gemêleerd gele kloostermoppen. Zij heeft grote spitsboogvensters met geprofileerde bakstenen traceringen. In de zuidgevel levert het met de steunberen een regelmatig gevelritme op. In de noordgevel staan minder vensters en is het metrisch effect geringer. In het koor met een sluiting van vijf zijden van een regelmatige tienhoek zijn de vensters dichtgezet, maar daar zit wel een toegangspartij in een fraaie tudornis. De kerk is in de 16de eeuw verbouwd. De forse toren dateert uit de 19de eeuw. Hij heeft drie geledingen met rondboognissen, een geblokte kroonlijst en een ingesnoerde, achtzijdige spits. Het stemmige interieur heeft ongeverfde trekbalken op fraaie sleutelstukken en veel eiken meubilair van kansel, doophek en banken. Er staat een herenbank uit 1625, het andere meubilair is jonger. Het orgel is neutraal grijs geschilderd en in het koor ertegenover hangen rouwborden van de bewoners, uit de families Sminia en Eysinga, van Sminiastate.

Aan het terpdorp Wons dankt de grietenij haar naam. Ook is het een dorp dat er ooit met het rechthuis het middelpunt van was. Nu straalt het die functie niet meer uit. Het ligt tegenwoordig zelfs wat afzijdig sinds het vrij drukke verkeer richting Makkum om het dorp wordt geleid.

De bebouwing bestaat uit bescheiden, sfeervolle huizen en enkele representatieve rentenierswoningen en vooral aan de zuidzijde liggen ook boerderijen. De kerk is daardoor het brandpunt bij uitstek. Die staat midden op de terp in gezelschap van de pastorie links en de voormalige school rechts aan de dorpsstraat met een aardige, compacte bebouwing. De bebouwing staat verder aan de uitvalswegen: de Noorderlaan, Wildingelaan en Weersterweg en er is een vrij jong buurtje bij de Melkvaart.

In het midden staat heel parmantig de centraalbouwkerk, een zeldzaam type, specifiek ontwikkeld voor de protestantse eredienst waar men zich kan scharen rond de dienst van het woord. Zij werd in 1728 gebouwd ter vervanging van een middeleeuwse kerk achter een zadeldaktoren. Het gebouw vertoont een verfijnde afwisseling van acht brede en smallere muren. In de brede staan grote rondboogvensters. Het piramidedak wordt bekroond door een koepeltorentje met balustrades, galmgaten en uurwerken. Binnen heeft de kerk een kansel uit 1681, een galerij tegenover het preekmeubel en een orgel in een paarsrode kleur met lichte ornamentiek uit 1891.

Wons heeft lang een belangrijke bodemschat gehad, maar nadat die in 1941 en 1961 bij archeologisch onderzoek werd ontdekt, is zij naar het kerkmuseum in het verre Jannum aan de andere kant van Friesland overgebracht. De schat bestaat uit aanzienlijke fragmenten gebeeldhouwde roze Bremer zandsteen die in de vroege 14de eeuw mogelijk een koorhek vormden. Ze dragen voorstellingen van apostelen, maar ook de geboorte van Christus en het Lam Gods is erop te zien. Wat de kerk nog wel bezit is een grote gedenksteen voor J.C.P. Salverda (1783-1836), een romantisch Fries dichter die schoolmeester in Wons was.

Woudsend is een komdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan als een nederzetting aan het water en een totaal andere ontwikkeling onderging dan de agrarische dorpen in de omgeving. Door scheepvaart en handel die andere bedrijvigheid, zoals scheepsbouw en houtbewerking, deed ontstaan heeft Woudsend een kleinstedelijk karakter gekregen. Op de grietenijkaart in de Schotanus-atlas uit 1716 is het al een geconcentreerd komdorp met kerk en molen.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788, aan het einde van een periode van grote bloei, gemeld: ‘Woudsend, wel het kleinste der Buitendykster Dorpen, ten opzichte der landeryen, doch ten aanzien der volkrykheid en ’t vermogen der Ingezetenen, verre het aanzienlykste der geheele Grieteny … Dit dorp ligt zeer gelegen aan de vaart van Sneek op de Lemmer …. Reeds voor veele jaaren was dit Dorp vry aanzienlyk, door de menigte van Turf- en Houtschippers, die van hier op Holland voeren; doch hier is in later tyd bygekomen eene aanzienlyke Reedery in Friesche Koopvaardyschepen, die hier worden gebouwd, en, na van al ’t noodige voorzien te zyn, doorgaans door Lemmer, naar Zee gezonden worden. Door deeze onderneeming heeft dit Dorp grootelyks in vermogen toegenomen. … Behalven eenige Hellingen, of Timmerwerven worden ’er ook de vereischte Houtzaagmolen, Lynbaan, Blok- en Zeilmaakery, beneffens meer dan eene Smedery, gevonden. Voorts is dit Dorp zeer vermaakelyk, wegens de groote doorvaart van allerleye schepen, die van Leeuwarden, Sneek, en van elders naar de Lemmer vaaren. In den jaare 1660 werd hier eene nieuwe Kerk gebouwd.’

Het oude dorp ligt op de westelijke oever van de Ee. Pas in de 19de eeuw is er enige bebouwing aan de oostelijke oever gekomen. Het is rond de Midstrjitte en Iewâl een compact geheel van meest kleine huizen die dicht op elkaar staan en Woudsend tot een intiem kleinstedelijk geheel maken. De kerken staan verspreid, een collectie merkwaardige bouwwerken die elk iets bijzonders hebben. De trots van Woudsend zijn de molens: de houtzaagmolen aan de Ee en de korenmolen aan de oude noordwestelijke dorpsrand.

Wyns is een terpdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan nabij de oever van de Ee. In deze Middeleeuwen was Wyns een centrum voor de wijde omgeving en is het de hoofdplaats geweest van het district Wininge, genoemd naar het dorp. Het kaartbeeld in de atlas van Schotanus uit 1716 toont een kleine kern en verspreide bebouwing aan de weg langs de Ee die toen al tot een trekvaart was verbeterd. In het noorden eindigt het dorpsgebied met de buurtjes Tergracht aan de Ee en Wrans meer landinwaarts.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1786 dat Wyns: ‘gelegen aan de Ee of Dokkumer trekvaart, 1600 Koningsroeden van Leeuwarden, is niet groot van omtrek. … De landeryen, onder dit dorp behoorende, zyn weid- en hooilanden, en loopen in ’t Oosten tot aan de Mork. In ’t Noorden der kerk ligt eene uitwatering, de Uilemeer genoemd. Door dit dorp loopt ook, over de mieden, een rydweg van Leeuwarden naar Oudkerk en Oenkerk, die alleen geduurende den Zomertyd bruikbaar is. Eindelyk ligt, niet verre van de Oudkerkster miedweg, een zeer vischryk meertje, Antje Jetses meer genoemd.’

De dorpskerk is oorspronkelijk gewijd aan Sint-Vitus en zal omstreeks 1200 zijn gebouwd. Het is een eenbeukige, romaanse kerk met een smaller en hoger koor, dat vijfzijdig is gesloten met kraalprofiel op de hoeken. Inwendig is het koor halfrond. De toren van twee geledingen is 13de-eeuws. Dat is aan één zijde te zien, omdat de andere zijden veel later zijn beklampt.

Aan de Ee is de waterherberg – met pontje – weer in vol gebruik, ook bezocht door fietsers uit Leeuwarden. In, bij en buiten het dorp staat een aantal interessante boerderijen. Wyns 5 uit kort na 1900 is een boerderij met een dwarsgeplaatst voorhuis. Op nummer 28 staat een kloeke kop-hals-rompboerderij. De terp van het voormalige klooster Bethlehem is al jaren een flinke agrarische nederzetting van boerderij met schuren. Aan de Ee ligt de voormalige zuivelfabriek uit 1893 die in 1997 is verbouwd en uitgebreid tot scheepstimmerbedrijf. Ernaast staat nog een rij arbeiderswoningen.

Wytgaard is een streekdorp aan de Hegedyk, de oude dijk van de Middelzee. Het is na de Hervorming in de loop van de 17de eeuw geleidelijk tot nederzetting gegroeid, als enclave van mensen uit de omgeving die het oude roomse geloof trouw waren gebleven. Wytgaard was oorspronkelijk een buurschap van Wirdum, het belangrijkste dorp uit het zuidelijk gedeelte van de grietenij Leeuwarderadeel. In de Tegenwoordige Staat van Friesland uit 1786 wordt het als volgt beschreven: ‘De buurte Wytgaard, behoorende onder de Parochie van Wirdum, is een aanmerkelyke dubbele regel huizen, gelegen aan den breeden rydweg naar Leeuwarden, weleer de oostelyke zeedyk der Middelzee.’

Deze dubbele buurt aan de weg die in 1827 tot rijksstraatweg werd verbeterd, bestaat nog steeds als kern van het dorp. Dan staat er vanouds nog enige bebouwing aan de Púndyk, de oude weg richting Wirdum.

Even ten noorden van de kruising werd in 1870 een neogotische kerk gebouwd, de Onze Lieve Vrouw ten Hemelopneming, ontworpen door de belangrijkste architect van deze karakteristieke triomfalistische rooms-katholieke stijl: Petrus Cuypers. In de periode van algemene vernieuwing is de monumentale kerk gesloopt (1966). Ten westen van de streek werd een moderne, blokvormige kerk met een torenpiloon neergezet en daar kwam in het Nieuwland rondom het grasplein van de nieuwe kerk woningbouw tot stand. Aan die zijde zijn in de afgelopen tientallen jaren nog enkele nieuwe straten met huizen ontwikkeld. Wytgaard is een streekdorp met een nieuwbouwwijk.

In de onmiddellijke omgeving van het dorp zijn een paar monumentale boerderijen te vinden. Een jonge, een stelp uit 1923, is in een expressionistische art déco-stijl gebouwd tussen de zuidzijde van het dorp en de buurt Baardeburen. Verder wordt het dorp omringd door fraaie boerderijen. Aan de Fopma’s Reed een kop-hals-rompboerderij met een voorhuis uit 1760. Aan de Hegedyk eenzelfde type uit ongeveer 1840 en aan de Brédyk een stelpboerderij uit omstreeks 1830 met een gestukadoord front: Oenemastate. Is Wytgaard oorspronkelijk een buurt van Wirdum, zuidelijk heeft het dorp zelf ook een buurschap: Baardeburen.


Archivering van erfgoedinformatie met het ErfgoedCMSâ„¢

Bent u geïnteresseerd in erfgoedinformatie en hoe u dit op een professionele en duurzame manier kunt ontsluiten op het internet, dan is het volgende voor u van belang.

Sinds kort is er namelijk het ErfgoedCMSâ„¢ van DeeEnAa. Met dit op maat gemaakte ErfgoedCMSâ„¢ kan ieder dorp of iedere stad haar erfgoedinformatie registreren, rubriceren en ontsluiten. Daarnaast kan het ErfgoedCMSâ„¢ worden ingezet als webshop voor lokale producten en kan het de basis vormen voor dorps- of stadswandelingen compleet met QR-code bordjes.

Voor meer informatie over dit onderwerp verwijzen wij u graag naar de pagina over het ErfgoedCMSâ„¢ op de ErfgoedCMS-website via onderstaande knop.