Op de redelijk complete radiale terp van Raard staat de vrij kleine Johannes de Doperkerk met een kloeke toren. Vanuit het noorden, waar de terp diep is afgegraven, kan de hoogte van de terp het best worden beleefd. Het kerkschip van gemêleerd rode kloostermoppen dateert uit het begin van de 13de eeuw; het koor met driezijdige sluiting is iets ouder, van omstreeks 1200. In de zuidelijke muur staat een nogal seculiere ingang: een dubbele deur met bovenlicht in een rechthoekig kozijn. Ernaast is een dichtgemetselde, segmentvormig gedekte opening te zien. Aan deze zuidzijde wordt de kerkruimte verlicht door drie 18de-eeuwse rondboogvensters, waarvan de sluitingen tegen de goot uitkomen. Het muurwerk is in 1807 dan ook iets verlaagd. Op de overgang van schip en koor zit een restant van een penant.

De driezijdige koorsluiting heeft op de hoeken gemetselde ronde colonnetten. Aan de zuidoostzijde is een groot spitsboogvenster dichtgemetseld, de oostzijde heeft een rondboogvenster in een spitsbogige dagkant. De noordmuur vertoont oudere sporen. In het koor staat een groot rondboogvenster met daarbij een spoor van een klein romaans venster. Na een penant dat de overgang naar het schip markeert, staat in de schipmuur een compleet romaans rondboogvenster dat achter de diepe dagkanten is dichtgezet. Dat geldt ook voor een rechthoekige hagioscoop daar vlakbij. Verder naar het westen zitten twee sporen van dichtgemetselde ingangen, de ene rondbogig, de andere met een segmentboog. De toren is in 1807 – de gedenksteen zit in de zuidgevel – gemetseld van kleine bruine baksteen. Hij heeft enkele rondbogige galmgaten voor een in 1523 door Wolter Schonenborch gegoten klok en een exemplaar dat Hans Falck in 1620 goot. De toren wordt bekroond door een ingesnoerde spits.

Het inwendige is met een tongewelf gedekt en bezit een preekstoel uit het midden van de 17de eeuw met gegroefde pilasters op de hoeken en in de vloer liggen enkele 17deeeuwse grafzerken. De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken en is in gebruik als museum van een kunstenares.

De Alexanderkerk kwam op de uitloper van een zandrug van Rinsumageest tot stand. De bouw van de grotendeels van tufsteen opgetrokken romaanse kerk is in de 11de eeuw begonnen. Toen is het koor gebouwd, in de 12de eeuw gevolgd door de bouw van het schip met twee smalle zijbeuken en de gelijktijdige verhoging van het koor. Het halfrond gesloten koor was aanvankelijk iets hoger dan de reeks rondboognissen, afwisselend gekoppeld en enkel, met één klein rondboogvenster. De driebeukige kerk die werd toegevoegd bestond uit een schip met lichtbeuk, voorzien van rondboogvensters die iets groter waren dan die in het koor en twee vrij lage, aangekapte zijbeuken die mogelijk langs de koortravee doorliepen. Het schip en de beuken waren van elkaar gescheiden door zware, rechthoekige pijlers met lijstkapitelen die ronde scheibogen in fraaie sikkelvorm dragen. Van de dichtgezette doorgangen zijn in de huidige noordmuur vier traveeën tussen koor en toegangspoort zichtbaar. In de koortravee van het oudste gedeelte van het noordelijke muurwerk zitten drie hoge nissen.

Bovenin staan twee kleine vensters waarvan het rechtse gaaf bewaard is gebleven. In dit muurwerk zijn bovendien een venstertriplet van rondbogen uit de 13de eeuw en een, later met rode baksteen dichtgezet, spitsboogvenster uit de 15de eeuw ingebroken. Beide muuropeningen waren waarschijnlijk hagioscopen, sacraments- of reliekvensters die van buiten zicht op het vereerde binnen boden. Naast deze vensters is in de muurdam tegen het schip een kleine rondbogige poort gemaakt die mogelijk de verbinding vormde naar het schip vanuit de langs deze gevel voortgezette zijbeuk.

Onder het verhoogde koor bevindt zich een crypte, de enige in het noorden van Nederland. Deze met ribloze kruisgewelven gedekte crypte is klein en neemt alleen de ruimte in van de apsis en een klein stuk van de koortravee. Dat gedeelte is omwille van de ingegraven ruimte zes treden verhoogd.

De vloer van de crypte ligt veel dieper dan de fundering van het koor en zij moet later zijn ingegraven. Er wordt aangenomen dat het pas in de 16de eeuw is gebeurd, maar dan is het wel uitgevoerd met oude materialen en in een voor die tijd ouderwetse stijl. De basementen en lijstkapitelen van de zes wandpilasters zijn van tufsteen. De twee vroeg 13de-eeuwse middenzuilen hebben schachten en dekstenen op de kapitelen van kalksinter, een soort ‘ketelsteen’, afkomstig uit een Romeinse waterleiding. De fraai gedecoreerde teerlingkapitelen zijn van Caensteen.

Omstreeks 1525 is de kerk sterk vergroot door de vervanging van de zuidelijke zijbeuk door een nieuwe, laatgotische en aan de oostzijde rechtgesloten beuk. Deze beuk is iets breder en werd aan de westzijde een travee langer dan het oorspronkelijke schip. De smalle noordelijke zijbeuk is toen gesloopt en de scheibogenmuur met tufsteen gesloten. De nieuwe beuk, eigenlijk een tweede schip, is uitwendig opgetrokken van hergebruikte tufsteen aangevuld met baksteen, waarin ook latere reparaties zijn uitgevoerd. In de zuidmuur staat in het westen een spoor van een dichtgezette spitsbogige ingang met daarboven een ingekort spitsboogvenster met vorktraceringen. De andere grote vensters hebben later een indeling van hout gekregen. Onder een diepe nis in de sluitmuur is een zandstenen epitaaf aangebracht voor Siids Thiarda en diens vrouw (overleden 1545 en 1557), bewoners van de nabijgelegen Tjaardastate. Het is het vroegste epitaaf in Friesland in klassieke renaissancevormen. De uit de 13de eeuw daterende zadeldaktoren is, getuige de met rolwerk versierde gevelsteen, in 1610 belangrijk vernieuwd en er is toen ook een traptoren bij geplaatst.

Inwendig zijn schip en zuidbeuk gescheiden door een colonnade van drie korte en zware bakstenen zuilen die vier spitsbogige scheibogen dragen. Daartussen overspannentwee houten tongewelven de ruimte. In de kerkvloer liggen gebeeldhouwde zerken, waaronder een laatgotische met evangelistensymbolen en een grote renaissancezerk met perspectivistische architectuur uit 1561. In de dooptuin tegen de zuidwand van de zuidbeuk staat de 19de-eeuwse preekstoel met klankbord. In deze beuk is tegen de oostelijke sluitgevel het door Bakker & Timmenga in 1892 gebouwde orgel op een galerij geplaatst.

De Nicolaaskerk vertoont zich op de deels afgegraven dorpsterp van de oudste zijde. Het van gemêleerd rode en gele steen gemetselde zuidelijke muurwerk en het koor laten zien dat de kerk in het midden van de 13de eeuw is gebouwd. Laag in dit door beren gesteunde muurwerk staan twee sporen van rondbogige ingangen, waarvan het oostelijke wel heel klein is. Hoog zijn ook nog twee dichtgemetselde rondboogvenstertjes te zien en drie fragmenten van een blokfries. Schip en koor zijn verhoogd aan het begin van de 16de eeuw toen de kap werd vernieuwd en het huidige houten tongewelf werd aangebracht. In de muur zijn later spitsboogvensters aangebracht. In de westelijke travee kwam een deur met bovenlicht met daarboven een cirkelvormig venster. In de koorsluiting staan een breed rondboogvenster, een met gele steen dichtgemetseld smal spitsboogvenster en een tweede deur met bovenlicht. Precies aan de oostzijde zit een duidelijk spoor van een dichtgezet rondboogvenster. De noordelijke muur met twee grote spitsbogige vensters is in de 19de eeuw vernieuwd in kleine gele baksteen. Op het dak liggen blauw geglazuurde Lucas IJsbrandszpannen, een windvaste pan met een vorm die leidekking suggereert. De noordmuur van de toren is gemetseld van gemêleerd gele baksteen en vertoont vrij laag een dichtgemetseld spitsboogvenstertje; het overige muurwerk van de toren is beklampt. De toren heeft een omgang en een achtzijdige, ingesnoerde spits.

Tussen afgescheiden koor en orgelwand is de kerkzaal beperkt van ruimte. Het eenvoudige interieur heeft vooral dankzij de kleurstelling van schotwerk, lambrisering en meubilair in oker tonen en van trekbalken, korbelen, stijlen en gewelfribben in rode kleuren een grote intimiteit gekregen. Binnen het doophek met gedraaide balusters staat de preekstoel met klankbord, getordeerde trappaal en -balusters (met de datering 1711) en op de kuiphoeken zuiltjes in dezelfde vorm. De panelen hebben innemend snijwerk met voorstellingen van het Laatste Avondmaal en de vier evangelisten. Het orgel op de westgalerij is in 1862 gebouwd door L. van Dam & Zn. De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken.

Het kerkje staat enigszins verscholen in een zoom van bomen en struiken. Het staat niet op een terp en de nederzetting zal niet zeer oud zijn. De kerk is wel opmerkelijk rijk uitgedost voor zo’n klein gebouw. Een mogelijke verklaring hiervoor is de invloed van het nabijgelegen klooster Klaarkamp of de inzet van de rijke Tjaarda’s uit Rinsumageest. De kerk is omstreeks 1300 tijdens de overgang van de romano-gotiek naar de gotiek gebouwd. Dat is vooral te zien aan de noordmuur met van de grond af opgaande fraai geprofileerde nissen van verschillende vorm en met gevarieerde invulling. In het midden staat een dichtgemetselde ingangspartij. De rondbogige poort staat in een grote rondboognis met bovenin een ook dichtgezet cirkelvormig venster met meervoudige profielen waarbij kraalprofiel met verglaasde stenen.

De huidige ingang staat in een rechthoekig kozijn binnen een geprofileerde spitsboog-nis. Oostelijker zit een segmentvormige nis met een spitsbogig spoor erboven en bij het koor een vierde nis, licht spitsbogig met een dichtgezet gotisch venster waarin de levendige traceringen met onder meer rondpassen nog aanwezig zijn. In deze noordmuur zijn de sporen van verwijderde steunberen zichtbaar. De kerk was dan ook met stenen gewelven overdekt. In de 16de eeuw zijn die verwijderd en is de kerk aan de westzijde een travee ingekort. De zuidelijke – met nog wel het spoor van een ingang in een spitsboognis – en westelijke muren zijn in de 19de eeuw vernieuwd. Er heeft een klokkenstoel voor de kerk gestaan, maar bij de vernieuwing van de westpartij is een dakruiter op de westgevel gebouwd.

Binnen is de kerk nu gedekt door een vlak balkenplafond; in de wanden zijn de sporen van de vroegere overwelving nog te bespeuren. De inrichting is 19de- en 20ste-eeuws met hoogst eenvoudig meubilair, een doophek met gesloten panelen waarbinnen in de koorsluiting een preekstoel met klankbord en een kabinetorgel aanwezig zijn. Er staan twee vitrinekasten met vondsten uit de restauratietijd (1977). De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken.

De aan Sint-Martinus gewijde kerk heeft een opmerkelijke bouwgeschiedenis. Het is in de 11de eeuw begonnen met een tufstenen kerk, waarvan het westwerk bij vergroting omstreeks 1300 verrijkt werd door twee flinke flanktorens. Vlak voor een aanzienlijke uitbreiding is in 1489 ten zuiden van de kerk een losstaande houten klokkentoren gebouwd. Hij is qua structuur laat-middeleeuws, maar heeft zijn huidige vorm in de 18de eeuw gekregen. Tijdens de laatste restauratie (1971) zijn ter bekroning twee nieuwe windvanen geplaatst: Sint-Martinus te paard en een kofschip. Er hangen klokken in van Butendiic uit 1466 en Ter Steghe uit 1543. Nadat de kerk te klein werd bevonden, is tussen 1498 en 1503 een nieuw koor gebouwd en vervolgens een basilicale kerk, een kerk met een hoog schip met lichtbeuk en lager aangekapte zijbeuken. Hierbij bleef opnieuw de indrukwekkende westelijke partij gehandhaafd. De huidige kerk stamt voornamelijk uit die tijd. De sfeer van deze laatgotische kerk kan het beste ervaren worden bij het oosterkoor, al werden er omstreeks 1700 net als in het westerkoor grote rondboogvensters met neggen in de dagkanten geplaatst. Het warmrode baksteenwerk, de rijzige kap en de hoge, enkele malen versneden steunberen doorspekt met zandstenen hoekneggen scheppen een laat-gotische sfeer.

In de eerste helft van de 16de eeuw is tegen de zuidzijde, ongeveer op de overgang van schip naar koor een sacristie van twee bouwlagen gebouwd met een grote spitsboognis in de zuidgevel, een rondboogfries op de overgang naar de verdieping, hele en halve kruiskozijnen en op de schouders van de geveltop ronde pinakels. Binnen is de benedenzaal in 1759-’61 betimmerd en van een plafond voorzien door Johann Georg Hempel; de bovenzaal heeft een schouw en zolderbalken op sleutelstukken met peerkraalprofiel. Het fraaist is de oorspronkelijke gotische toegangsdeur vanuit de kerk. Deze opgeklampte deur is voorzien van gedetailleerd snijwerk met veelpassen en toten.

In 1681 stortte een belangrijk deel van de westelijke partij in als gevolg van verzakkingen en vervolgens is in een bouwproces dat enkele tientallen jaren duurde de kerk gewijzigd en vernieuwd. Aan de westzijde is het schip enkele traveeën ingekort en van een veelzijdige sluiting voorzien, waardoor het lijkt alsof de kerk aan beide zijden een koor bezit. Tegelijkertijd zijn de stenen gewelven vervangen door een houten tongewelf en kwam dit te rusten op Toscaanse zuilen met rondbogige scheibogen naar de zijbeuken.

Bovendien is het volledige dak een aantal meters verlaagd. Door dit alles bleef de basilicale opzet bestaan en door inwendige veranderingen ontstond een ruimte die min of meer centraal op de kansel werd gericht, geschikt voor de dienst van het Woord. Aan de koorzijde is in 1771 een verfijnd vormgegeven klokkenkoepel op de naald van het dak geplaatst. Het daarin geplaatste carillon is in 1949 vervaardigd door Van Bergen uit Heiligerlee. Het is nog twee keer uitgebreid en behoort tot de grootste van het land. Tegen het koor kwam een portaal in classicistische vormen met een inwendige poort uit 1652. Het veel grotere portaal in empirevormen aan de noordzijde is in 1793 naar ontwerp van stadsbouwmeester Auke Bruinsma toegevoegd.

De centraal gerichte inrichting heeft in het interieur een letterlijke impuls gekregen door de in 1872 door architect Breunissen Troost ontworpen cirkelvormige bankenopstelling rond de preekstoel. Met de zitgalerijen aan west- en noordzijde en de orgelgalerij die het oosterkoor afsluit, is de centrale opstelling daarmee voltooid. De eenvoudige preekstoel met klankbord is in 1626 door Barthold Vincents gemaakt. Tegen de zuidelijke wand hangen een Tiengebodenbord uit het begin van de 17de eeuw en een tekstbord uit 1632. In het westkoor hangt een schilderij van een belegerde stad van de hand van de schilderende burgemeester Hanso Moll en in het oosterkoor schilderijen van de genezing van Naäman de Syriër en Jezus zegent de kinderen, beide van de hand van diens broer Pieter Moll. Onder de westergalerij staat wat verscholen een vroedschapsbank uit 1688. Recht daartegenover staat het magistrale orgel, in 1710-’11 door de Noordduitse orgelbouwer Arp Schnitger vervaardigd en in 1897 gewijzigd door L. van Dam & Zn.

De forse toren van de Remigiuskerk bepaalt van ver het silhouet van Spannum. De toren is even breed als het kerklichaam en dat komt weinig voor. De kerk is omstreeks 1500 gebouwd van gemêleerd gele moppen. Dat is alleen aan de noordzijde te zien want het koor en de zuidmuur zijn in de tweede helft van de 19de eeuw beklampt. Na een versneden steunbeer staat aan de westelijke zijde van de noordmuur een grote spitsboognis, een al vroeg met moppen dichtgezet venster waarin beneden weer kleine vensters zijn ingebroken. In het midden van deze muur zit het rondbogige spoor van een dichtgemetselde ingang. Verder zijn er twee flinke spitsboogvensters en de oostzijde wordt geschoord door twee forse, wigvormige beren.

Achter de oostelijke beer staat een miniatuurhuisje tegen de kerk, versierd met ajourranden en sierlijke makelaars. Het is het in 1910 gebouwde ketelhuis voor centrale verwarming. Het beklampte koor en zuidmuur bezitten penanten en grote spitsboogvensters met vormrijke traceringen van ijzer. In de westelijke travee staat de ingang.

De uit het einde van de 15de eeuw daterende zadeldaktoren heeft drie door zandstenen cordonlijsten gescheiden, maar niet verjongende geledingen. De onderste is onversierd, maar draagt in de zuidmuur een fraaie gedenksteen van de torenvernieuwing in 1742. De westelijke muur heeft een ingang in een hoge, diepe nis met een gedenksteen van de restauratie in 1930. De tweede geleding heeft een fraaie plastiek gekregen door gepaarde spitsboognissen met een fijne indeling en in de bovenste geleding is dit herhaald in gevarieerde nisvormen met galmgaten: spits- en korfbogig.

Het inwendige wordt door een uit 1959 daterend houten tongewelf gedekt. De preekstoel met kuip voorzien van gekorniste panelen en gegroefde hoekzuilen en met klankbord dateert net als het doophek, de avondmaaltafel en de banken uit de 17de eeuw. De kerkbanken hebben fraai gesneden wangen met florale sier maar ook een hoorn des overvloeds, een uil en een arend. De twee overhuifde herenbanken zijn 18de-eeuws. Het orgel is in 1911 gebouwd door Bakker & Timmenga.

De forse tufstenen Sint-Vituskerk, fraai gelegen in een drievoudige boomzoom, is aan het eind van de 11de of begin van de 12de eeuw gebouwd. De noordmuur bezit vrij hoog een regelmatige reeks rondbogige spaarnissen. In elke nis zijn de boog en de moet van een klein rondboogvenster zichtbaar. Hier zitten in de onderste zone verschillende sporen van ingangen: in het midden van een rondbogige poort en ten westen daarvan twee van spitsbogige aard. Verder naar het oosten zit een dichtgezette grote rondboog: een spoor van een kapel. De zuidmuur met drie flinke spitsboogvensters is sterker verstoord. Toch zijn ook hier in het tufsteenwerk fragmenten van rondboognissen te zien. De ingang zit aan de westzijde in een spitsboognis en oostelijker staat een dichtgezette, korfbogige ingang binnen een rijk geprofileerd rechthoekig kader. In de travee bij het koor zijn sporen van een kapel te zien. De kapellen aan noord- en zuidzijde zijn kort na de hervorming, in 1584, afgebroken. Het koor is smaller dan het schip. Het is in de 13de eeuw van baksteen opgetrokken; aan de noordzijde zit nog tufsteenwerk. De kloeke zadeldaktoren van vier geledingen is 15de-eeuws, heeft een fraaie gotische westingang en in de tweede en derde geleding spitsboognissen in gevarieerde vormen. In de vierde geleding zitten de galmgaten in nissen en ook de geveltoppen zijn met nissen versierd.

De kerkruimte wordt gedekt door een bijzonder 16de-eeuws houten tongewelf. Het heeft een verhoogde middenzone en dus een doorsnede van een driepas, een unieke vorm. De eenvoudige 18de-eeuwse preekstoel met klankbord is tegen de zuidwand geplaatst en er tegenover staan twee eenvoudige herenbanken. In de koorsluiting is een rijker exemplaar te vinden. Daarachter staat een grote portretzerk tegen de wand voor het echtpaar Philips van Boshuysen en Anna van Eysinga. De natuurstenen doopvont is afkomstig uit de gesloopte neogotische kerk van Wytgaard. Het orgel op de westgalerij is in 1829-’30 gebouwd door L.J. en J. van Dam, waarbij gebruik is gemaakt van ouder pijpwerk van Bader en een kas uit 1777.

De op een verhoogd kerkhof staande kerk is in 1614 opgetrokken van bouwmateriaal van de voorgaande kerk. Het helderrode bakstenen muurwerk dateert nog uit deze tijd maar door wijzigingen in 1734 heeft het bouwwerk een 18de-eeuws karakter gekregen. Toen kwamen in de muren grote rondboogvensters met dagkanten van bruine baksteen. De driezijdige koorsluiting met slanke lisenen op de hoeken is eveneens in 1734 vernieuwd. Aan elke zijde kwam een rondboogvenster met een bakstenen vorktracering. De representatieve kooringang, gericht naar de hoofdweg van het dorp, is rondbogig en wordt geflankeerd door bakstenen pilasters met zandstenen bases en lijstkapitelen en een kroonlijst met opschrift over de eerste steenlegging door Eelko van Haersma, de zoon van de grietman. Daarboven vertoont het segmentvormige timpaan het Haersma-familiewapen tussen acanthusloof.

De toren heeft een fascinerend silhouet en is met geen andere kerktoren in het noorden te vergelijken. De hoge, ongelede torenromp kreeg aan elke zijde op de hoeken grote, zeven of acht keer versneden steunberen. Ze zijn zo fors en reiken zo hoog, dat zij geen toegevoegde elementen meer zijn maar de hoofdvorm bepalen. Bovenin zitten gepaarde rondbogige galmgaten in korfbogige nissen en dan volgen aan vier zijden wimbergen met klimmende friezen en de achtzijdige, van baksteen gemetselde spits. De toren is via een overkapte luchtbrug met de kerk verbonden.

De kerk is binnen gedekt door een houten tongewelf met trekbalken. De koorsluiting bezit drie gebrandschilderde ramen, in 1734 vervaardigd door de Sneker kunstenaar Ype Staak. De opdrachtgevers, Gedeputeerde Staten, het college van Rekenmeesters en grietman Arent van Haersma en diens vrouw, lieten als schenkers bij de vernieuwingen er hun wapens op achter. Het meubilair is eenvoudig. Binnen het doophek met balusters staat de preekstoel met klankbord die dateert uit het derde kwart van de 18de eeuw. Hij heeft getorste, omrankte zuilen aan de kuip en draagt de wapens van het echtpaar Haersma. Het eenvoudige orgel is omstreeks 1919 gebouwd door P. van Dam.

De schilderachtige Sint-Nicolaaskerk staat op het restant van de afgegraven terp. Het bakstenen schip zal in de eerste helft van de 13de eeuw van gemêleerd rode baksteen zijn gebouwd; onderzoek van het hout in de kap heeft uitgewezen dat gedeelten uit 1234 dateren. De kerk behoort tot de vroegste kerken die van baksteen zijn gebouwd. Het rondgesloten koor is aan het einde van deze eeuw toegevoegd. De kleine rondgesloten vensters, waar hier en daar nog sporen van zijn te zien, zijn vervangen door spitsboogvensters, waarvan weer één is dichtgezet. Daardoor werden steunberen noodzakelijk. Bovendien is in de zuidmuur een rondbogig spoor van een met gele steen dichtgemetselde ingang te zien; in de noordmuur is de huidige, in de vroege 19de eeuw gevormde ingang waarschijnlijk in de plaats gekomen van de oude. Het muurwerk is bekroond met een fraai rondboogfries op kraagsteentjes; bij het koor is het fries kepervormig. Enkele van deze kraagsteentjes zijn bewerkt tot onder meer kopjes en ballen.

Even rechts van het eerste zuidelijke venster zit zomaar een gele kloostermop in het muurwerk met een reliëf van een schaal met druiventrossen. Aan de oostzijde zit een vensterspoor half achter een steunbeer, maar iets noordelijker kwam achter een beer een gaaf venster tevoorschijn. Deze beer trok eerder dan dat hij steunde en hij is bij de restauratie in 1995-’97 weggehaald, waarna het overgebleven stompje een dekplaat kreeg met het rijmpje: ‘Hier stond een beer, hij is niet meer’. In de noordelijke koorgevel is toen bovendien een piscina ontdekt. De 14de-eeuwse zadeldaktoren is in 1882 bekapt en beklampt met kleine steen die bij de jongste restauratie geheel moest worden vernieuwd.

Onder het houten tongewelf heeft de kerk een ingetogen interieur met 19de-eeuws meubilair. In het zuidelijke koorvenster zijn vier fraaie 17de-eeuwse gebrandschilderde glaasjes met bloemen en een papegaai verwerkt die afkomstig zijn uit het adellijke woonhuis Ayttastate, dat ten zuiden van de kerk stond. De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken.

De laatgotische kerk van het streekdorp Ter Idzard is in een al vele jaren geleden begonnen restauratie gestold. De kerk is omstreeks 1500 gebouwd van gemêleerd rode steen en vertoont in haar gotische uitdrukking enige overeenkomst met de kerken uit dezelfde periode in de nabijgelegen dorpen Oldeholtpade en Nijeholtpade. Zij vormen met de veel oudere kerk van Oldeberkoop de kleine groep middeleeuwse kerken in de Stellingwerven. Al deze kerken bezitten karakteristieke torens. De kerk van Ter Idzard heeft lange tijd een toren moeten ontberen, maar bij de vernieuwing, die in 1903 deels op een vernieling neerkwam, kreeg de kerk een nieuwe westelijke gevel en een bijna voor de helft vernieuwde noordmuur, waarbij een ingebouwde toren werd gerealiseerd. De kerk is toen ook bepleisterd, maar deze cementpleisterlaag is aan de zuidzijde deels weer verwijderd tijdens de eerste fase van de restauratie. Daardoor is het bouwmateriaal zichtbaar geworden. Het schip is in traveeën geleed door eenmaal versneden steunberen.

In de muurvakken staan vrij brede, maar ook korte, licht spitsbogige vensters. Alleen in de meest westelijke travee, waar mogelijk een ingang heeft gestaan, is binnen een tot de grond toe lopende spitsboognis blind. In het vernieuwde deel van de noordgevel staan twee spitsboogvensters; in het gepleisterde gedeelte zijn twee diepe nissen in deze vorm te zien. De driezijdige koorsluiting heeft eenzelfde aanpak.

Het interieur van de kerk wordt gedekt door een houten tongewelf en de muren in de onderste zone zijn per travee voorzien van een diepe spaarnis onder elk venster. In het gestokte restauratieproces zijn de hoogtepunten van de kerk al aangepakt: een drietal zandstenen gepolychomeerde epitafen voor leden van de patricische familie Idzaerda. De oudste van deze rijkversierde maniëristische gedenktekens is uit het midden van de 16de eeuw voor Haiko Meines van Idzaerda en diens vrouw Imck Rommaerts (overleden 1531 en 1552), de andere voor Baerte van Idzaerda (overleden 1603) en Meinardus (overleden 1620). De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken.

De kerk is een laatgotisch bouwwerk dat omstreeks 1540 tot stand kwam. Zij heeft een tufstenen voorgangster gehad; in de noordmuur zijn fragmenten van dit materiaal hergebruikt. Het schip is negen traveeën diep en heeft een vijfzijdige sluiting. De ruimtelijke vakken worden geleed door eenmaal versneden steunberen die in 1792 zijn vernieuwd. De zuidelijke muur heeft acht grote spitsboogvensters, waarvan de tweede als enige bij de vensterkop een kleine fleuron in het metselwerk bezit. De noordzijde heeft een onregelmatige indeling met drie grote vensters en westelijk twee kleine vensters van verschillende vorm. De half ingebouwde toren met spits en vleugelmuren verving in 1871 de oude zadeldaktoren. Het geheel heeft enige plastiek gekregen door nissen en spaarvelden onder blok- en rondboogfriezen.

Onder het houten tongewelf uit 1792 met trekbalken en sleutelstukken ontplooit zich een buitengewoon deftig interieur met binnen de lambrisering fraai meubilair uit voornamelijk de 17de eeuw. De preekstoel met klankbord (midden 17de-eeuws) heeft een kuip die in 1779 ebbenhouten hoekzuilen en inlegwerk van hetzelfde zwarte hout in de gekorniste panelen kreeg. Het doophek met vaasvormige balusters (1845) heeft een koperen doopboog van omstreeks 1660. Tegenover de preekstoel staat de drievoudige, met ebbenhout ingelegde herenbank van de familie van Aylva die bij Ternaard twee staten bewoonde. De hoofdbank is overhuifd op getordeerde, omrankte zuilen en de middenbank heeft een balusterhek. De Aylvabank wordt geflankeerd door een drievoudige en een dubbele herenbank maar die zijn niet overhuifd en eenvoudiger. In het koor staan de renaissance-avondmaaltafel en twee bijbehorende banken uit het midden van de 17de eeuw die in 1794 ook zijn ingelegd met ebbenhout. In de vloer liggen gebeeldhouwde zerken, waarvan een zeer grote voor Ernst van Aylva en Ydt van Heerma, in 1599 vervaardigd door Pieter Dirckx. Boven de westelijke scheidingswand en op de door zuiltjes en familiewapens Aylva versierde galerij uit de 17de eeuw staat een buitengewoon fraaie orgelkas van de gebroeders Baders waarin in 1864 een nieuw instrument gebouwd is door L. van Dam & Zn.

De Petruskerk van Tjerkwerd dateert mogelijk uit de 14de eeuw, maar daar is niets meer van te zien. De diepe dagkanten van de vensters laten vermoeden dat onder de latere bekleding nog oud muurwerk zit. Er is tufsteen aangetroffen, waarschijnlijk hergebruikt materiaal. In 1641 is de bouwvallige kerk opgeknapt en drie traveeën ingekort, waarbij zowel tufsteen als kloostermoppen als sloopmateriaal restte. De kerk is later beklampt met bruine steen van klein formaat en de vijfzijdige koorsluiting gepleisterd. De westelijke gevel met de halfingebouwde toren kwam in 1888 tot stand naar ontwerp van architect Jan van Reenen. Daarvóór hadden de klokken in een klokkenstoel en in een dakruiter gehangen. De opmerkelijke kooringang is van vrij jong baksteenmateriaal maar heeft wel een romano-gotisch model.

De kerkruimte wordt gedekt door een houten tongewelf met trekbalken, consoles en muurstijlen. In 1725 is de kerk inwendig betimmerd met een lambrisering en voorzien van banken met snijwerk in de wangen. De preekstoel met klankbord binnen een doophek met balusters en festoenen heeft fraai gesneden bijbelse voorstellingen op de kuippanelen: Abrahams offerande en van Jacobs droom én verrassend ook een gelijkenis uit de bergrede: ‘U ziet de splinter in het oog van een ander, maar de balk in uw eigen oog ziet u niet …’ (Mattheus 7:3-5). De gelijkenis is er op realistische, geestige wijze weergegeven. De Cammingha-Heermabank ertegenover dateert al uit het begin van de 17de eeuw. Het kuifstuk op de overhuiving draagt de wapens van het echtpaar Heerma, de bewoners van het Waltaslot. Onder de orgelgalerij met een instrument van L. van Dam & Zn. uit 1851 staan de restanten van een monumentale tombe uit het einde van de 17de eeuw voor het puisant rijke echtpaar Watze Frans van Cammingha en Rixt van Donia. Het is tijdens de revolutie aan het begin van de Bataafse Republiek vernield en is nu in een restantencompositie van allerlei doodssymboliek te bewonderen met zelfs albasten onderdelen en bustes van het echtpaar in marmer.

De aan apostel Petrus gewijde kerk staat op een hoog kerkhof in het oosten van het lange streekdorp. De kerk lijkt niet oud; toch is de bijna vensterloze noordelijke muur opgetrokken van middeleeuws bouwmateriaal. Aan de westzijde is alleen de kop van een spitsboog-venster in deze muur gebroken. De driezijdige koorsluiting met twee spitsboogvensters en met lisenen op de hoeken en de zuidelijke muur met vier grote spitsboogvensters zijn in 1692 beklampt of nieuw opgetrokken van bruine baksteen. Hier staat aan de westzijde de ingang, een korfbogige poort, geflankeerd door pilasters met kapitelen met eierlijst en met een vlak fries met jaarsteentjes (1692) en een driehoekig fronton.

De romaanse toren uit het begin van de 13de eeuw gaat ongeleed op en is vrij laag versierd met een kepervormig fries dat rust op deels tufstenen consoles, waarvan enkele tot masker zijn bewerkt. De toren is in 1787 deels herbouwd en toen van een zadeldak voorzien. Onder de huidige rondbogige galmgaten zijn de sporen te zien van dichtgemetselde rondbogen van de vorige galmgaten. De vier zijden worden onder de dakvoet en geveltop bekroond door friezen, rondbogige en kepervormige. In de oostelijke zijde van de oude toren is namelijk de moet van een hoger kerkdak te zien.

Inwendig wordt de kerkruimte gedekt door een houten tongewelf met trekbalken op consoles. De twee koorvensters zijn voorzien van glas-in-lood in art déco-vormen. Dat is aangebracht tijdens de vernieuwing van het interieur in 1925, waarbij het gewelf ook sierrandjes in deze stijl kreeg en de eind 18de-eeuwse preekstoel en herenbank werden verplaatst. De preekstoel uit het einde van de 18de eeuw heeft een kuip waarvan de hoekpenanten en de panelen zijn voorzien van florale ornamenten in rococo-stijl in de trant van Yge Rintjes. Het rugschot heeft rijk gesneden wangstukken. De herenbank dateert uit dezelfde tijd en heeft op het rugschot een rococo-kuifstuk met blind gekapt familiewapen. Het orgel op de westelijke galerij is in 1905 gebouwd door Bakker & Timmenga uit Leeuwarden.

De Sint-Janskerk is in de 12de eeuw op een hoge terp gebouwd. De noordelijke muur laat nog gedeelten van romaans tufsteen zien. Er zit een fragment van een rondboogfries op kraagsteentjes en er zijn sporen van kleine rondboogvensters. Aan de westzijde is bovendien een vaag spoor van een dichtgemetselde ingang te zien en oostelijker een rechthoekig ingangsspoor. In de 14de eeuw is het schip in gemêleerd rode baksteen verlengd en is het koor met een vijfzijdige sluiting van gemêleerd gele steen gebouwd. De kerk is in 1881 flink aangepakt. De noordmuur is redelijk met rust gelaten maar wel verhoogd met een blokfries en een tandlijst.

Het koor is voorzien van eenmaal versneden steunberen. In 1881 is het zuidelijke muurwerk beklampt en deze kreeg ook een fries en een lijst. Het lange schip met koor is in traveeën geleed door uitgemetselde lisenen. De spitsboogvensters hebben geprofileerde, gepleisterde dagkanten en wenkbrauwen van pleister. De forse toren van drie geledingen, de hoogste toren van een dorpskerk in Friesland, is in laatgotische vormen in 1548-’49 onder leiding van ‘torenbouwer’ Cornelis Claesz. verrezen. Hij heeft aan de westzijde een zand-stenen, meervoudig geprofileerde nis met de ingang en een groot spitsboogvenster met vorktracering. Er is een frappante overeenkomst met die van Dronrijp van een paar jaar eerder. De tweede geleding is aan elke zijde versierd met drie ranke spitsboognissen met traceringen en de derde met twee korfboognissen waarin de galmgaten staan. Op de 31 meter hoge romp is een omgang gezet, waarbij op de hoeken gebeeldhouwde waterspuwers zitten. Daarna rijst de achtzijdige spits nog 41 meter op.

Het ruime interieur is in 1881 sterk verbouwd. Het wordt gedekt door een houten gewelf met trekstangen. De barokke preekstoel, in 1699 door Agge Monsma gesneden, heeft kuippanelen met loofwerk met bloemen en festoenen op de penanten. Het doophek met gietijzeren balusters is van 1881. Het orgel heeft een kas uit 1760 door Gerard Stevens met een instrument van A.A. Hinsz uit 1764. De twee bazuinstekende engelen op de koof zijn van de hand van Johann Georg Hempel.

De Petruskerk ligt ten westen van de huidige dorpskom op een ruim kerkhof. De middeleeuwse kerk, gebouwd van vooral gele kloostermoppen, geeft aan de noordzijde weinig van zijn geheimen prijs. De zuidzijde vertoont gedeelten middeleeuws muurwerk. De noordelijke muur en het rechtgesloten oostelijke gedeelte zijn omstreeks 1800 deels beklampt en vernieuwd in bruine steen van klein formaat, toen ook de vensters zijn aangepakt. De noordmuur bestaat nu uit brede, door lisenen gescheiden vakken, elk met een rondboogvenster. Aan de westzijde bevindt zich de verdiepte, rondbogige ingang met dubbele deur en bovenlicht. In de rechte sluiting staat een breed, licht spitsbogig venster.

De zuidmuur laat de geschiedenis van de kerk zien. Deze bestaat hoofdzakelijk uit gele reuzenmoppen, al zijn in de benedenzone ook wel gedeelten met kleine bruine steen hersteld. Bovenin is het grootste deel van een geprofileerde gootlijst te zien; aan de westzijde is een nieuwe lijst onder de dakvoet gemetseld die door de ankers het effect heeft van een klassieke kroonlijst. De brede spitsboogvensters bezitten heel fijne roedeverdelingen; het rondboogvenster aan de westzijde heeft een vorktracering.

De vierkante toren is in de 13de eeuw gebouwd van vooral rode moppen. Hij is ongeleed, er zijn enige lichtspleten in het muurwerk uitgespaard en bovenin zit aan elke zijde een rondbogig galmgatenpaar. Op het zadeldak staat een windwijzer in de vorm van een paard. Inwendig staat de ingang tot de toren in een spitsboognis, geflankeerd door twee rondboognissen. De benedenruimte heeft in de hoeken muralen en pendentiefs als restanten van het koepelgewelf. Hoewel de kerk altijd een echte toren heeft gehad, is er in 1766 nog een klokkenstoel naast gebouwd, een dubbele. Deze is enkele malen vernieuwd en hij draagt twee klokken uit 1948. Inwendig is de kerk gedekt met een vlak houten plafond en de wanden worden geleed door twee registers van muurnissen boven elkaar. De preekstoelkuip met getoogde panelen is 17deeeuws, het klankbord is jonger. Het orgel is in 1904 gebouwd door Bakker & Timmenga.

De Thomaskerk staat op een hoog, scherp afgegraven terprestant. De oorsprong ligt in de 12de eeuw; de oudste muurresten aan de oostzijde van de toren en de voet van het westelijke gedeelte van de noordmuur wijzen daarop . De resten geven aan dat er toen een gereduceerd westwerk heeft gezeten. In de eerste helft van de 15de eeuw is de kerk met toren sterk in gotische vormen vernieuwd, uitgebreid en van een driezijdige sluiting voorzien. De gotiek is het best aan de zuidzijde te herkennen. Daar staan kleine spitsboogvensters in de traveeën tussen eenmaal versneden steunberen. In het midden staat een groot spitsboogvenster met een bakstenen vorktracering. Het westelijke gedeelte heeft stukken metselwerk met afwisselend rode en gele moppen. Daar staat een korfbogige ingang in een spitsbogige nis. Ook aan de noordzijde staat een ingang in soortgelijke vormen, omringd door afwissend rode en gele banksteen. De noordmuur is geleed met steunberen maar er staan maar twee kleine spitsboogvensters in. De driezijdige koorsluiting heeft hetzelfde karakter met beren en vensters. De zadeldaktoren is verschillende malen gerepareerd en vernieuwd, is ingebouwd en de westgevel is tegelijk met de westmuur van de kerk vrij laat opnieuw in kleine steen opgetrokken.

Het interieur wordt gedekt door een houten tongewelf. In de koormuur is een grote piscinanis in gebruik als vitrine voor archeologische vondsten. In de vloer liggen een paar renaissancezerken waaronder één van Benedictus Gerbrandtsz en een kinderzerkje. De preekstoel binnen het doophek met balusters en met klankbord heeft gecanneleerde zuiltjes aan de kuip en gekorniste panelen. Ertegenover staat de overhuifde herenbank met gegroefde zuilen en een bekroning van een rolwerkaedicula met de alliantiewapens Harinxma thoe Slooten-Burmania. Tegen de noordgevel is een zandstenen epitaaf geplaatst voor Douwe van Aylva die op 28-jarige leeftijd in 1592 bij Deventer sneuvelde. Opmerkelijk is de voorstelling van de naakte godin van de strijd, Athena, op het midden van het veld. Het orgel op de westgalerij is in 1925 gebouwd door Bakker & Timmenga uit Leeuwarden.

De Petruskerk ligt prachtig op de zuidelijke flank van de hoge, deels afgegraven terp van Wânswert. Het kerkhof wordt omvat door een keermuur, waarop aan de dorpszijde een ijzeren hek staat. Het schip dateert uit de eerste helft van de 16de eeuw, maar van het aanzienlijk smallere maar wel even hoge en zevenzijdig gesloten koor is bekend dat het in 1335 door de plaatsvervanger van de aartsbisschop van Utrecht werd ingewijd. Juist dit koor ziet er heel jong uit omdat het in later tijd beklampt is met nieuwe steen, eerst in 1778 het noordelijke gedeelte met een groot spitsboogvenster en in 1882 ook het zuidelijke part met twee van deze vensters. De vensters in het schip zijn aanzienlijk kleiner.

In de zuidelijke muur staan ze in diepe dag-kanten; de westelijke is korter door de positie boven een half tot venster dichtgezette voormalige ingang. In de noordmuur staat de huidige ingang die, waarschijnlijk in 1882, van een gepleisterde omlijsting is voorzien en ook een bovenliggend venster heeft. De brede toren op een rechthoekige grondslag heeft vier ongelijke, weinig versneden geledingen. In de westelijke gevel zit een ingang met daarboven een spitsboogvenster; beide zijn in pleister omlijst. Bovenin staan in de brede west- en oostzijde drie en in de smallere noord- en zuidzijde twee rondbogige galmgaten.

De kerkruimte wordt gedekt door een in 1794 vernieuwd houten tongewelf met trekbalken. De preekstoel met klankbord is in de tweede helft van de 19de eeuw vervaardigd, maar het rugschot en de kanseltrap kunnen hergebruikte oudere onderdelen zijn. Het doophek bezit hekwerk in de vorm van krul-len. Voor het doophek ligt een grote grafzerk in de vloer voor Sipt van Goslingha en Paerck Zyaerda, het echtpaar dat op Goslingastate ten zuidoosten van de kerk woonde. Het werd in 1562 vervaardigd door de monogrammist P.D., de renaissancekunstenaar Pieter Dirxsz. In het koor ligt een aantal gebeeldhouwde zerken uit de 17de en 18de eeuw. Het orgel op de westelijke galerij is in 1877 gebouwd door Willem Hardorff.

De Martinuskerk staat op een verhoogd kerkhof van het dorp dat ook al op een glaciale heuvelrug ligt. De toren is opgetrokken van tufsteen en dateert uit de tweede helft van de 12de eeuw. Hij bestaat uit een hoge, onversierde geleding waarin in het bovendeel aan noord- en zuidzijde rondboogvensters te zien zijn en aan de westzijde een groot spitsboogvenster staat. Het laatste is met rode baksteen dichtgemetseld. Na een geringe verjonging volgen nog twee geledingen met spaarnissen tussen hoekpenanten en onder rondboogfriezen. In de middelste geleding staat aan elke zijde een klein romaans venster en in de hoogste de rondbogige galmgaten. De kerk is in 1682 na een financiële impuls van de grietman geheel vernieuwd. Bovenin de monumentale zandstenen ingangspartij met dorische pilasters, een fries en een segmentvormig fronton werden naam en wapen van deze Gellius Wibrandus van Jongestal opgenomen. Daarboven staat een omlijst en van schedel en gevleugeld tijdglas voorzien ovaal venstertje ter verlichting van de orgelgalerij. Op gelijke hoogte zit in de noordmuur een gedenksteen van de eerste steenlegging en daarnaast zitten twee kleine vensters boven elkaar voor voorkerk en orgelgalerij. Verder is het schip aan elke zijde geopend met vijf grote rondboogvensters en in twee van de drie geveldelen van de sluiting staan ook dergelijke vensters. Aan de koorzijde is in de jaren 30 een consistoriegebouwtje aangebouwd.

De kerkruimte wordt gedekt door een houten tongewelf met trekbalken op korbeelstellen en muurstijlen die weer op pilasters rusten. De inventaris is van een eenvoudige voornaamheid. De preekstoel met gesneden festoenen op hoekstijlen en panelen staat met klankbord binnen het van balusters voorziene doophek, een ensemble uit de 17de eeuw. Bij de trap zit tegen de kuip een draaibare koperen doopbekkenhouder bevestigd. Binnen het doophek staan ook de eiken banken van de kerkenraad. Er zijn aan weerszijden nagenoeg gelijke herenbanken opgesteld. Ze hebben verhoogde rugschotten en kuifstukken met nog niet geïdentificeerde wapens. Het orgel op de westgalerij is in 1917 door A.S.J. Dekker gebouwd.

De kerk gewijd aan Johannes de Evangelist staat op een terprestant aan de westzijde van het dorp. De slanke toren dateert van kort na 1100 en is een van de oudste in Friesland. De tufstenen toren heeft vier geledingen die deels in elkaar overgaan. Onderin bevat hij de rondbogige, geprofileerde ingang en daarboven een flink rondboogvenster. De tweede geleding is versierd met spaarvelden tussen hoeklisenen en met rondboogfriezen. Daarboven zit opnieuw een geleding met spaarvelden met aan alle zijden sporen van dubbele rondbogen met zelfs lijstkapiteeltjes: dichtgezette vensters of galmgaten. Dan volgt een vlakke geleding van een latere verhoging met de dubbele galmgaten. De toren wordt bekroond door een ingesnoerde spits. De romano-gotische kerk is in de tweede helft van de 13de eeuw van moppen gebouwd.

Het muurwerk is met een driedeling aangepakt. Deze is nergens meer ongeschonden aanwezig. De tripletten bestonden uit een slank rondboogvenster met rondstaafprofiel geflankeerd door iets kleinere rondboognissen met kepervormig metselmozaïek. Hoe verstoord ook door inbraak van grote, licht spitsbogige vensters in de gotische periode of door het dichten van de oude vensters, het fraaie schema is toch goed te herkennen. Zowel aan de noord- als de zuidzijde is het gevelprogramma het sterkst doorbroken door nieuwe ingangspartijen. Aan de noordzijde met een korfbogige diepe poort met een groot, licht spitsbogig venster erboven en aan de zuidzijde met een poort in korfbogige vorm binnen een spitsboognis waarvan de boogtrommel met toten een vijfpas ontving.

Het ooit met stenen gewelven gedekte interieur kreeg in de eerste helft van de 16de eeuw een houten tongewelf met trekbalken met korbeelstellen en muurstijlen. Het bezit een voorname inventaris. De preekstoel met getorste, omrankte hoekzuilen is met het doophek in 1712 vervaardigd door Gerrit Payaar. De vier overhuifde herenbanken die de ruimte sterk domineren dateren uit de late 17de en vroege 18de eeuw. Een overhuiving wordt gedragen door getorste, omrankte zuilen en heeft siervazen. Het orgel is in 1889 gebouwd door L. van Dam & Zn.


0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 | 31 | 32 | 33 | 34 | 35 | 36 | 37 | 38 | 39 | 40 | 41 | 42 | 43 | 44 | 45 | 46 | 47 | 48 | 49 | 50 | 51 | 52 | 53 | 54 | 55 | 56 | 57 | 58 | 59 | 60 | 61 | 62 | 63 | 64 | 65 | 66 | 67 | 68 | 69 | 70 | 71 | 72 | 73 | 74 | 75 | 76 | 77 | 78 | 79 | 80 | 81 | 82 | 83 | 84 | 85 | 86 | 87 | 88 | 89 | 90 | 91 | 92 | 93 | 94 | 95 | 96 | 97 | 98 | 99 | 100 | 101 | 102 | 103 | 104 | 105 | 106 | 107 | 108 | 109 | 110 | 111 | 112 | 113 | 114 | 115 | 116 | 117 | 118 | 119 | 120 | 121 | 122 | 123 | 124 | 125 | 126 | 127 | 128 | 129 | 130 | 131 | 132 | 133 | 134 | 135 | 136 | 137 | 138 | 139 | 140 | 141 | 142 | 143 | 144 | 145 | 146 | 147 | 148 | 149 | 150 | 151 | 152 | 153 | 154 | 155 | 156 | 157 | 158 | 159 | 160 | 161 | 162 | 163 | 164 | 165 | 166 | 167 | 168 | 169 | 170 | 171 | 172 | 173 | 174 | 175 | 176 | 177 | 178 | 179 | 180 | 181 | 182 | 183 | 184 | 185 | 186 | 187 | 188 | 189 | 190 | 191 | 192 | 193 | 194 | 195 | 196 | 197 | 198 | 199 | 200 | 201 | 202 | 203 | 204 | 205 | 206 | 207 | 208 | 209 | 210 | 211 | 212 | 213 | 214 | 215 | 216 | 217 | 218 | 219 | 220 | 221 | 222 | 223 | 224 | 225 | 226 | 227 | 228 | 229 | 230 | 231 | 232 | 233 | 234 | 235 | 236 | 237 | 238 | 239 | 240 | 241 | 242 | 243 | 244 | 245 | 246 | 247 | 248 | 249 | 250 | 251 | 252 | 253 | 254 | 255 | 256 | 257 | 258 | 259 | 260 | 261 | 262 | 263 | 264 | 265 | 266 | 267 | 268 | 269 | 270 | 271 | 272 | 273 | 274 | 275 | 276 | 277 | 278 | 279 | 280 | 281 | 282 | 283 | 284 | 285 | 286 | 287 | 288 | 289 | 290 | 291 | 292 | 293 | 294 | 295 | 296 |
Archivering van erfgoedinformatie met het ErfgoedCMS™

Bent u geïnteresseerd in erfgoedinformatie en hoe u dit op een professionele en duurzame manier kunt ontsluiten op het internet, dan is het volgende voor u van belang.

Sinds kort is er namelijk het ErfgoedCMS™ van DeeEnAa. Met dit op maat gemaakte ErfgoedCMS™ kan ieder dorp of iedere stad haar erfgoedinformatie registreren, rubriceren en ontsluiten. Daarnaast kan het ErfgoedCMS™ worden ingezet als webshop voor lokale producten en kan het de basis vormen voor dorps- of stadswandelingen compleet met QR-code bordjes.

Voor meer informatie over dit onderwerp verwijzen wij u graag naar de pagina over het ErfgoedCMS™ op de ErfgoedCMS-website via onderstaande knop.