Swichum is een terpdorp dat – getuige een vondst van bronzen voorwerpen – al voor het begin van de jaartelling op een kwelderwal in een moerassige streek omstreeks 400 voor Christus ontstond. Ten noorden van de nederzetting meanderde het Ouddiep richting het westen om bij Barrahuis in de Middelzee uit te komen. Ten oosten van het dorp lagen het Wargaastermeer en het Hempensermeer die respectievelijk in 1632 en 1785 zijn drooggemalen.

Swichum was over water in alle richtingen ontsloten. Vanaf de 10de eeuw zijn de landerijen ingepolderd en kwam ten noorden van Swichum een dijk langs het Ouddiep. Deze Swichumerdijk was de enige ontsluiting over land richting Barrahuis en dan over de Brédyk, naar Goutum en Leeuwarden. In 1864 kwam er een weg naar Wirdum en Wergea. De Oud Swichumerdijk verloor zijn betekenis op het gedeelte in het noorden van het dorp na.

De romaanse Nicolaas en Catharinakerk is in de eerste helft van de 13de eeuw gebouwd en behoort tot de vroegste bakstenen gebouwen van Friesland. De ronde koorsluiting is omstreeks 1300 tot stand gekomen. De toren is in 1883 ommetseld. In het koor is bij de recente restauratie achter een verwijderde steunbeer een rondboogvenster aangetroffen. Toen zijn ook twee grafkelders ontdekt. De laatste zijn van de familie Aytta die eeuwenlang de geschiedenis van het kleine dorp hebben gedomineerd. De Aytta’s hadden er een state, waar nu de kop-hals-rompboerderij Ayttastate uit 1847 staat. De beroemdste telg uit het geslacht is Wigle van Aytta die als Viglius als wetenschapper en bestuursjurist in de zuidelijke Nederlanden carrière maakte en een van de belangrijkste adviseurs van Karel V en Filips II werd. Hij liet in zijn Swichum een school en een ‘godshuis’, een huis voor arme bejaarden, (1572) bouwen dat in 1913 is afgebroken. Toen is de terp, op het kerkhof na, diep afgegraven. De bebouwing uit vooral de tientallen jaren rond 1900 van enige woningen en boerderijen, staat aan de oude dijk en de nieuwere ontsluitingsweg.

Waaksens is een klein terpdorp ten zuiden van de Lollumervaart. Vanuit het verleden is de bescheiden omvang verklaarbaar. Het dorp miste niet alleen een directe waterverbinding, maar lag vroeger over land eveneens geïsoleerd. Vanaf de polderdijk om de Tjaard van Aylvapolder in het zuiden waar ook enige bebouwing bij De Bieren staat, moest men met een wagen door het land naar Waaxens.

De landschappelijk mooie polder – sinds tientallen jaren doorsneden door een provinciale weg – is ten zuiden van Waaksens onlangs verrijkt met een poldermolen uit 1846, afkomstig uit Hallum. Pas in de 19de eeuw is langs de noordelijke rand van de polder een weg gelegd waardoor Waaksens uit zijn isolement raakte. Het is een agrarisch dorp met bebouwing van een paar huizen en enkele boerderijen, die zonder veel plan om de onduidelijke kerkterp heen lijken te zijn geplaatst. Zelfs het bochtige verloop van de doorgaande weg lijkt toevallig. De kop-hals-rompboerderij Sminiastate is in 1874 gebouwd. Een streekje arbeidershuisjes van gele baksteen begeleidt aan de oostzijde het pad naar de kerk.

De kerk staat op een hoog kerkhof, het restant van de terp. Het bouwwerk lijkt in zijn gepleisterde uitdossing vrij nieuw, maar dateert al uit de 13de eeuw, misschien zelfs van eerder, blijkens de nagenoeg ronde koorsluiting. De spitsbogige vensters zijn vóór de 19de eeuw aangebracht. De stuclaag is in de 19de eeuw op de buitenkant gesmeerd. De pleister vertoont schijnvoegen om natuursteenblokken te suggereren. Het muurwerk wordt bekroond door een rondboogfries van bruine baksteen steunend op gestucte consoles. Aan de zuidzijde zit de toegangspartij in een spitsboognis en in het timpaan is een barokke gedenksteen aangebracht. Die deelt iets over de torenbouw mee waar we niets meer aan hebben: ‘Int jaar 1742 is deze Tooren vernewt onder de Ed. HEER EDZARD Van SMINIA Grietman over Hennaarderadeel…’ enz. De huidige toren dateert beslist niet uit het midden van de 18de eeuw, maar is een kenmerkend product van het laatste kwart van de 19de eeuw.

Greonterp is een terpdorp van vroeg-middeleeuwse oorsprong dat geïsoleerd in het lage land te midden van meren en poelen lag. Zelfs nadat het grote Sensmeer aan de noordzijde in 1633 is drooggemalen, bleef het dorp een afgelegen positie houden. Bij benadering over de enige weg is het alsof het dorp op een eiland in de groene zee ligt. Het had alleen verbindingen over het water. Later kwam er een smalle weg naar Blauwhuis, waar het qua voorzieningen helemaal op aangewezen is. Het zijn beide dorpen waarin de bevolking het oude geloof is trouw gebleven.

Op de grietenijkaart van Wûnseradiel in de atlas van Schotanus uit 1716 is de waterrijke positie van het dorp in de uiterste zuidoosthoek van de grietenij te zien. De Tegenwoordige Staat van Friesland had in 1788 niet veel te melden: ‘een klein dorp … met eene kerk zonder toren, even ten Zuiden van den Sensmeerder Dyk, aangelegd in 1633. Voorts behooren hier onder Senshuizen en ’t buurtje Kie, wel in ’t Sensmeer en binnen den Dyk, doch op hoog land gelegen; zynde het overige land, hier onder behoorende, ten grooten deele laag.’

Er zijn tekeningen uit 1722 bewaard van staten in de buurt van Greonterp, maar op de genoemde kaart wordt Elingastate niet vermeld en is Hoytemastate onder Tjerkwerd aangegeven. Na de Hervorming is de kerk in gebruik genomen door de aanhangers van de nieuwe leer. De gehele dorpsbevolking bleef roomskatholiek; er werd nauwelijks gepreekt. De kerk raakte in verval en is in 1780 gesloopt.

Op het omgrachte kerkhof staat een klokhuis uit 1822. Het heeft een vierkante stenen onderbouw, een met leien gedekt piramidedak en bekroning door een achtkantige spits. De klok uit 1465 is gegoten door Steven Butendiic. Deze draagt het opschrift: Dum trahor audite, voce vos ad guadia vite (Hoor als ik geluid word, ik roep tot de vreugden van het leven). De bebouwing van een groep huizen en enkele boerderijen is opmerkelijk compact en zorgt voor een grote schilderachtigheid.

Grou is van oorsprong een vroeg middeleeuws terpdorp in het Lage Midden met een agrarisch karakter. Dankzij de centrale ligging tussen talrijke waterverbindingen kon het zich vanaf de 15de eeuw tot een nederzetting van handel en scheepvaart ontwikkelen. Aan het einde van de 18de eeuw wordt over het dorp geschreven: Grou ‘is een groot en vermogend dorp, liggende byna rondsom in het water; waarom men hier voorheen met geene rydtuigen af of aan kon komen. Doch voor niet veele jaaren heeft men van hier, midden door moerassige gronden, eenen rydweg aangelegd, die van eene genoegzaame hoogte is, en op den Irnzumer Rydweg uitkomt.’

Het wordt dan ook een vlekke genoemd. Het dorp ligt niet alleen aan en tussen het water, maar met allerlei vaartjes wordt het ook doorsneden door water. Het oudste gedeelte tussen Pikmeer en Rechte Grouw is dan ook wel een archipeldorp genoemd. De watertjes zijn inmiddels allemaal gedempt maar door de wirwar van straatjes is dat archipelkarakter nog te ervaren. Hoewel het dorp in de uiterste zuidwestelijke hoek van Idaarderadeel lag, werd het toch de hoofdplaats van de grietenij en later gemeente. Dat bleef het toen in 1984 de gemeenten Idaarderadeel, Utingeradeel en Rauwerderhem werden samengevoegd.

Toen het belang van de waterwegen afnam, kwam Grou niet aan maar wel nabij de Overijsselsestraatweg (1826/’27) en nog dichter bij de spoorweg Leeuwarden-Zwolle (1868) te liggen. Daarna ontwikkelde zich enige ambachtelijke en industriële nijverheid – scheepswerven, een grote industrie van houtbewerking, een zuivelfabriek en een fabriek van zuivelinstallaties – en Grou werd bovendien een gewilde woonplaats. De ligging aan het Pikmeer en waterwegen die naar Leeuwarden en het merengebied in het zuidwesten leiden, geven Grou in de 20ste eeuw alle kans om zich tot een gezellig watersportcentrum te ontwikkelen.

De dorpsuitbreiding vond aan het begin van de 20ste eeuw eerst onmiddellijk ten oosten van de oude kern plaats, voornamelijk met volkswoningen. Het is een gebied dat vrij gaaf is gebleven. Dat geldt eveneens voor de meteen na de oorlog gerealiseerde uitbreiding ten zuiden daarvan. Dat werd eveneens een karakteristieke arbeiderswijk. De andere bevolkingsgroepen bouwden hun vaak representatieve woningen in of nabij de dorpskern. Pas daarna is Grou naar het westen en het zuiden uitgebreid. Aan de autosnelweg A31 werd vanaf de jaren negentig een bedrijventerrein ontwikkeld.

In het noordelijke gedeelte van de oude kern van Grou rijst de middeleeuwse kerk op. Zij is gewijd aan Sint Pieter en grotendeels van tufsteen gebouwd in het begin van de 12de eeuw, maar de zuidelijke muur is veel later met baksteen vernieuwd. Het rondgesloten koor van de even inspringende absis is verrijkt met prachtige, slechts weinig verstoorde klimmende boogfriezen en spaarvelden. Het schip is op romaanse wijze versierd met brede spaarvelden met rondbogen, voorzien van flauw spitsbogige vensters en verhoogd in baksteen. In hetzelfde materiaal kreeg het een rondboogfries ter afsluiting. De noordgevel vormt zo een boeiend historisch tapijt. De zadeldaktoren is in de 15de eeuw opgetrokken. De koorpartij is na de Hervorming van de kerkruimte afgeschermd. Daar heeft een tijdlang het grietenijbestuur gezeteld. De kerk was toen het religieuze en maatschappelijk-politieke brandpunt van Idaarderadeel. Het interieur heeft eiken meubels waaronder twee 17de-eeuwse herenbanken met familiewapens en enkele banken met gesneden wangstukken uit de 18de eeuw. In de kerk hangen koperen kronen. Rond de kerk staat een levendige verscheidenheid aan historische bebouwing.

Tegen het midden van de 19de eeuw werd aan het centrale plein een raadhuis gebouwd. Het kreeg een rustige neoclassicistische voorgevel met een door gegroefde, ionische pilasters geflankeerde ingangspartij en een kroonlijst op klossen. Het dorpspark aan de Parkstraat is in 1893 in opdracht van de hervormde gemeente naar ontwerp van Gerrit Vlaskamp tot stand gekomen achter de in 1858 aangelegde begraafplaats. Bij de ingang staat een door J.H. Schröder ontworpen borstbeeld van Eeltsje Halbertsma. Even ten westen daarvan staat het in 1942 in Delftse Schoolstijl door J.H. Kropholler ontworpen nieuwe raadhuis dat ook al niet meer als zodanig in gebruik is.

Gytsjerk is een streekdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan op de zandrug waar ook de andere dorpen van de Trynwâlden – Oentsjerk en Aldtsjerk en waar Mûnein en Roodkerk wel eens bij worden gerekend – op liggen. Oorspronkelijk bestond het dorp uit verschillende buurten en verder verspreide bebouwing. Op de grietenijkaart van Tytsjerksteradiel in de Schotanus-atlas uit 1716 bestaat Gytsjerk zelfs nog uitsluitend uit verspreide agrarische bebouwing, waarbij helemaal in het westen, buiten de eigenlijke streek de kerk is gelegen.

Ten zuiden van het dorp ligt het onregelmatige plassengebied van de Rijd waardoor het dorp van Ryptsjerk is afgesneden. Ongeveer tien jaar later werd de verbinding met bruggen gelegd, waardoor door deze dorpen een verbinding over de weg van Leeuwarden en Dokkum tot stand was gekomen. Met de Giekerkervaart kwam er overigens ook een waterverbinding met de Murk en de rest van het Friese waterwegennet. Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit het midden van de 19de eeuw bestaat Gytsjerk nog steeds uit verspreide bebouwing en heeft zich bij de doorgaande weg nog geen buurt gevormd. Wel is met de Kanterlandseweg ook een verbinding tot stand gekomen naar het westen, naar Wyns en Lekkum.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd geschreven: ‘een dorp benoorden ’t watertje de Ryd, door het welke, omtrent het jaar 1727, op twee plaatsen een rydweg, met bruggen voorzien, gelegd is. Dit dorp is grooter dan de voorige Oenkerk…. De kerk heeft hier den toren niet ten Westen, maar, gelyk Wirdum, aan den Zuidkant. De landeryen komen nagenoeg overeen met die der voorige dorpen, en zyn van eene groote uitgestrektheid; ten Oosten liggen de bouwlanden … westwaards, heeft men weidlanden, en by de laatste ook eenige vogelkooien, aan het water de Wielen, in welke veel watergevogelte gevangen wordt. Hier ziet men ook de overblyfselen van verscheiden oude staten, en een korenmolen aan den rydweg, die van hier, over de Ryd, voorby Ryperkerk, loopt naar de Zwarteweg. … De Kerkvoogdy van dit dorp is zeer vermogend.’

Op het eerste gezicht lijkt de kerk niet uit een ruime beurs betaald, omdat het van alle kanten een historisch tapijt van aanpassingen en verbouwingen laat zien. Voor wie het wil zien juist een grote rijkdom. De kerk dateert uit het einde van de 12de eeuw en heeft een houten geveltoren uit de eerste helft van de 19de eeuw en een uitwendig vijfzijdig gesloten koor dat aan de binnenzijde halfrond is. In de noordgevel en het koor zijn grote gedeelten van de oorspronkelijk tufstenen kerk aanwezig. De geleding van het muurwerk van het koor is opmerkelijk. De bovenste zone bestaat uit vakken die door slanke rood zandstenen kolonnetten met geprofileerde bases en ringvormige kapitelen zijn geaccentueerd en bekroond door een rondboogfries. De grote vensters in de zuidgevel zijn in de 18de eeuw aangebracht en zorgen voor een goede lichtval op de interessante inventaris. Die bestaat uit een preekstoel met doophek, een herenbank uit het midden van de 18de eeuw en in het koor: grote rouwborden uit de 18de eeuw.

Er hebben bijna honderd zuivelfabrieken in Friesland gestaan die vrijwel allemaal zijn gesloten en nieuwe functies kregen. Gytsjerk heeft een van de gaafst bewaarde complexen, ten zuiden van het dorp. De fabriek is in 1896 gesticht en in 1921 verbouwd en uitgebreid. Bij de fabriek staan niet alleen een directeurswoning in neorenaissancestijl, maar ook een reeks arbeiderswoningen en een watertoren. De Rinia van Nautaweg is de weg die van de fabriek naar de dorpskern voert. Daaraan staan verspreid enkele boerderijen en een buiten uit omstreeks 1950 op de plek van het oude Poelzicht. Verder een flink aantal notabele woningen, dwarsgeplaatste woningen voor notabelen en renteniers met een versierde middenpartij. Ook zijn ze in de kern van het dorp en aan de Canterlandseweg te vinden.

Na de Tweede Wereldoorlog is het dorp ten zuiden van de Canterlandseweg sterk uitgebreid, vooral vanaf het einde van de jaren zestig toen Gytsjerk werd ontwikkeld als dorp voor forensen uit vooral Leeuwarden.

Hantum is een karakteristiek terpdorp dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling is ontstaan op een kwelderwal en geleidelijk tot flinke hoogte is opgeworpen. Het komt in het midden van de 10de eeuw voor het eerst in de bronnen voor als Hanaten. De kerk lag, zoals dat wel meer voorkwam, niet in het midden van de terp, maar door afgravingen omstreeks 1900 kwam zij helemaal aan de zuidwestelijke rand van de dorpsterp te liggen.

De dorpskom ligt daardoor ten noorden en noordoosten van de Tsjerkestrjitte, waar de uit 1845 daterende school staat die nu als verenigingsgebouw in gebruik is en daartoe later is uitgebreid. Aan de Grutte Stege, Smidsstrjitte en andere straten en stegen staat een vrij compacte bebouwing van eenvoudige, traditionele burger- en arbeidershuizen. In de loop van de 20ste eeuw is Hantum geleidelijk in oostelijke richting wat uitgebreid en de naoorlogse nieuwbouw kwam aan de zuidoostelijke flank terecht.

Aan de rand van de hoge, afgegraven terp staat de aan het einde van de 12de eeuw gebouwde en aan Martinus gewijde romaanse kerk. Zij is opgetrokken in tufsteen en is op de vensters en de toren na vrij gaaf de tijd doorgekomen. De forse toren met ingesnoerde spits en aan beide zijden onderling verschillende aanbouwsels verving in 1808 een westwerk. In de gotische tijd is het schip enigszins verhoogd en kwamen spitsboogvensters in de zuidelijke gevel. Het koor springt iets in en de halfronde absis springt opnieuw een beetje in. Het tufstenen muurwerk dat vooral aan de noordzijde weinig is verstoord, is versierd met wijde rondboognissen op smalle muurdammen, waarover een kraal loopt. Bij het koor zijn de nissen wat lager en kregen ze ook nog maskers ter versiering. De boogomlijsting en de kraal zijn behakt tot een vertanding. De pastorie in de Smidsstraat is een middengangswoning van het notabele type. Ten zuiden van Hantum is in 1988/’91 een Stoepa, een boeddhistische tempel, gebouwd, een opvallende exoot in het Friese landschap.

Hartwerd ligt ten zuiden van Burgwerd en is er met de kronkelende Kleasterwei mee verbonden. Het is een klein terpdorp met een roemruchte geschiedenis. Het dorp lag tussen twee kloosters in: het Oegeklooster of Ugoklooster stond aan de Bolswarder zijde. Dit was een uithof van Bloemkamp, het grote klooster ten oosten van Hartwerd. In 1572 werd het Oegeklooster door de Geuzen verwoest.

Het veel grotere Bloemkamp of Oldeklooster, gesticht in 1191, stond oostelijk van het dorp, op nog geen kilometer afstand van de Hidaardersyl van de Oude Kloostervaart in de Slachtedyk. Het was een cisterciënzer abdij en een van de belangrijkste kloosters van Friesland. Hoewel het klooster als agrarisch bedrijf goed had gedraaid, ging het later minder, omdat honderden lekebroeders op de kas teerden.

In het begin van de 15de eeuw vonden hervormingen plaats. Een eeuw later volgde een tragedie: Bloemkamp werd in 1535 door 300 wederdopers bezet. De opstand werd bloedig neergeslagen. Het klooster werd in 1572 door de Geuzen in brand gestoken; een paar jaar later is het eens zo trotse klooster opgeheven. Het brede kloosterterrein is in het landschap te herkennen: er staan nu twee grote boerderijen.

Temidden van deze religieuze nederzettingen lag Hartwerd waarvan de bevolking in de Middeleeuwen ongetwijfeld voordeel heeft gehad van de bedrijvige kloosters. Hartwerd werd voor vol aangezien want tot 1322 zijn de landdagen van Westergo in Hartwerd gehouden. Maar het is een stil dorpje geworden.

Hartwerd had een kerk maar die was in 1771 zo bouwvallig dat zij is gesloopt. De doden moesten midden in de kleine gemeenschap blijven en het dorp heeft zijn kerkhof in ere gehouden. Er kwam een klokkenstoel. Het kerkhof heeft zich met zijn dichte boomzoom ’s zomers tot een groene kathedraal gevormd, waarin het gesloten klokkenhuis uit het tweede kwart van de 19de eeuw, met een klok die mogelijk al uit de 14de eeuw stamt, het middelpunt is. Daaromheen is de bebouwing van woningen en boerderijen gegroepeerd.

Haskerdijken is een streekdorp dat is ontstaan in de buurt van het klooster Maria’s Rozendal of het Haskerconvent, dat omstreeks 1235 is gesticht op de plaats waar de vrome kluizenaar Dodo zijn kluis had. Op de grietenijkaart van 1718 staat langs de kronkelige Hasker Dijken verspreide bebouwing van vooral boerderijen. De meeste staan in het noorden. In het midden zijn de kapel van het convent en enkele boerderijen afgebeeld. Een strak aangelegde dijk ligt naast de oude kronkeldijk.

In 1788 meldde de Tegenwoordige Staat van Friesland dat het dorp bestond uit een weids grondgebied maar dat er maar weinig huizen stonden: ‘Naar dit Dorp is dat gedeelte van den rydweg genaamd, ’t welk van Akkrum naar ’t Heerenveen, door deeze Grieteny, loopt: deeze weg, eertyds zeer bogtig en een groot gedeelte van ’t jaar onbruikbaar zynde, werd in 1716, door den Heere Grietman Jr. P.F. Vegilin van Claerbergen verbeterd, en verder Westwaards gelegd, onder den naam van de Nieuwe Hasker Dyken.’ De nieuwe rechte dijk kreeg naast de functie van waterkering die van verbindingsweg en hij werd in 1826 grotendeels gebruikt om er een deel van de rijksstraatweg van Leeuwarden naar Zwolle over aan te leggen.

Het dorp bestaat nu uit een paar buurten van verschillende aard. Helemaal in het noorden ligt een streek van grote en soms monumentale boerderijen langs de oude Rijksstraatweg en de Sminiaweg.

In het midden ligt bij de brug en de fly-over van de autosnelweg over de Nieuwe Pompsloot, de Kapellewei. De weg voert naar het licht verhoogde kerkhof met de hervormde kerk die in 1818 is gebouwd op de plaats van de kloosterkapel van het convent. Het is een zaalkerk met een driezijdige koorsluiting en een geveltorentje.

Zuidelijker is een buurt gevormd bij een sluis en een nieuwe brug in de vaart die naar de Polder van het 4de en 5de Veendistrict leidt. Dat heeft de buurschap Nieuwebrug gevormd die voorheen tot Schoterland en de gemeente Heerenveen behoorde.

Haskerhorne is een streekdorp van middeleeuwse oorsprong. Het zal omstreeks 1200 aan de verbindingsweg tussen Westermeer/Joure en Heerenveen zijn ontstaan. Op het vroegste betrouwbare kaartbeeld, dat in de atlas van Schotanus uit 1718, ligt een aantal boerderijen op een rij, ruim ten zuiden van de weg. Mogelijk lag daar het middeleeuwse pad. Er stonden toen bijna veertig woningen en een kleine twintig boerderijen ingetekend, een flinke streek voor die tijd.

Aan het einde van de 18de eeuw beschreef de Tegenwoordige Staat van Friesland: ‘dit Dorp ligt ten Westen van het voorige Oudehaske, meerendeels binnen de voornoemde bepoldering. De kerk met een stompen toren staat ten Zuiden van den rydweg, tusschen ’t Heereveen en de Joure, en de aan weerskanten staande huizen. Het land ten Zuiden van dien rydweg, is hoog bouwland en van een hoogveenigen aard; doch het Noordelyke gedeelte is, gelyk dat der overige Dorpen, laag, veenig, zeer uitgebreid en weinig bewoond.’

De oude kerk had een hoge toren met een zadeldak. De huidige kerk met een driezijdig gesloten koor is in de 18de eeuw gebouwd op een ruim kerkhof en kreeg in 1913 een nieuwe westelijke gevel en een geveltoren met ingesnoerde spits. Het gebouw is opgetrokken van grauwe steen en de zuidelijke gevel is gepleisterd. De kerk en omgeving zijn geen kern gaan vormen.

In het zuiden kwam aan de Haulsterweg ten zuiden van het dorp in 1919 de eerste volkshuisvesting tot stand, een reeks van acht vrijstaande woningen. Nabij de driesprong staat aan de Jousterweg de voormalige zuivelfabriek, waarin een klein gedeelte in redelijk oorspronkelijke staat verkeert. Verder bezit deze hoofdroute een gevarieerde bebouwing aan de noordzijde. Aan de zuidzijde ligt de boerenstreek nog steeds op ruime afstand van de weg: de grote boerderijen vormen tezamen een fraai ritme. De naoorlogse uitbreidingen zijn vooral te vinden in het gebied ten oosten van de Haulsterweg en ten zuiden van de Jousterweg. Ten noorden van het dorp staat bij de Polderbosvaart een curieus gemaal.

Haulerwijk is een karakteristiek en naar verhouding oud veenkoloniedorp, een streekdorp langs de Compagnonsvaart, de Haulerwijkstervaart en Kromme Elleboogvaart. De vaart werd in 1756 door de Drachtster Compagnie gegraven op het dorpsgebied van Haule. In de Tegenwoordige Staat van Friesland wordt er in 1788 nog met geen woord over gerept, terwijl dan al een generatie lang in het hoogveen wordt gewerkt. Wel meldt deze in de inleiding over Ooststellingwerf: ‘Een groot deel der Grieteny bestaat nog in onvergraaven hoog veen, en bevat dus eenen schat, die in vervolg van tyd van zeer groote waarde zal worden.’

Ruim een halve eeuw later, laat het kaartbeeld van de grietenij in de atlas van Eekhoff (1849) zien dat Haulerwijk dan in de volle lengte is ontwikkeld en vanaf de vaart een dicht net van wijken het veen in is gegraven. Het in dezelfde tijd verschenen Aardrijkskundig Woordenboek van Van der Aa meldde: ‘Het is eene volkrijke groote buurt van wel anderhalf uur lengte, zich langs de Haulervaart uitstrekkende. Men telt er 187 h. en ruim 1000 inw., die meest hun bestaan vinden in den veenarbeid en voorts in den landbouw. Er is hier eene kerk voor de Afgescheidenen.’

Aan weerszijden van de bijna zes kilometer lange vaart was toen op een vrij regelmatige wijze bebouwing van vrijstaande hutten, keten en hokken, maar ook kleine burgerwoningen totstandgekomen. Zonder dat er sprake was van echte concentraties was de lange nederzetting verdeeld in Beneden Haulerwijk, dat later het zelfstandige dorp Waskemeer zou worden, Haulerwijk in het midden en het toch iets dichter bebouwde Boven Haulerwijk. Aan de oostelijke zijde van Boven Haulerwijk maakte de vaart een haakse knik naar het zuiden om als Kromme Elleboogvaart ook nog een 800 meter bebouwing te hebben.

In 1880 kreeg deze lange streek van nederzettingen de status van zelfstandig dorp. Haulerwijk had de eerste eeuw van zijn bestaan geen goede verbinding over land. Er was slechts een reed vanaf de oostelijke zijde van het moederdorp Haule naar Boven Haulerwijk, ongeveer op de plaats waar nu de Oosterwoldseweg ligt. In 1859 werd op de noordelijke oever van de vaart een weg aangelegd en in 1911 werd het een kunstweg. Door die weg ging de verdichting aan de noordzijde van de vaart sterker door dan ten zuiden daarvan. Aan de zuidelijke oever is het agrarische karakter van Haulerwijk daardoor het beste bewaard. Hoewel de woningtoestand van arbeiders in Haulerwijk zeer te wensen overliet, kwamen na de Woningwet niet onmiddellijk initiatieven van de grond. Dit mede omdat het moeilijk was om geschikte locaties te vinden. Er moesten immers zoveel mogelijk zelfstandige woningen komen op een ruim erf waar wat akkerbouw kon worden gedaan of enig kleinvee kon worden gehouden.

De vroegste nog bestaande volkswoningen kwamen in 1920 aan de Meidoornlaan. Daar werden in 1937 nog enkele bijgebouwd, evenals aan de Slotemaker de Bruïneweg, de Scheidingsreed en helemaal aan de andere zijde van Haulerwijk aan het Smidslaantje. De structuur van Haulerwijk veranderde tot de oorlog weinig. Daarna zou eerst de bebouwing langs de Leeksterweg naar het noorden en de Oosterwoldseweg naar het zuiden sterk toenemen, waardoor het een kruisdorp leek te worden. Spoedig zijn ook de kwarten tussen het kruis met nieuwbouwwijken gevuld, eerst in de oostelijke kwarten, later ook in het westen.

Haulerwijk groeide uit tot een grote kern met goede voorzieningen en een sterke middenstand. Nabij het centrum, waar een deel van de vaart is gedempt, staat sinds 1852 de hervormde kerk. Het is een ingetogen gebouw met een rechte koorsluiting en een houten geveltoren. Verder uit het centrum, aan de noordzijde van de vaart, kwam in 1925 de doopsgezinde kerk eveneens een uiterst eenvoudige zaalkerk. Veel verder naar het westen, in oorspronkelijk het middelste gedeelte van Haulerwijk werd in 1930 een fraaie, expressionistische nieuwe gereformeerde kerk gebouwd, ontworpen door F. Offringa. In 1996 is er een contrastrijk nevengebouw bijgekomen, ontworpen door architect Jelle de Jong.

Heeg is een waterdorp met een bescheiden kerkterp. Het dorp komt als Haghekercke in 1132 in de bronnen voor. Toen was al sprake van visserij, scheepvaart en handel. Het dorp is veel vroeger ontstaan op een knooppunt van waterwegen. Tussen de Syl, de levensader van het dorp, en de kerk heeft zich streekbebouwing langs de Harinxmastrjitte ontwikkeld die geleidelijk sterk verdichtte en het dorp een kleinsteeds karakter ging verlenen. Ten zuiden van deze streek stond de Harinxmastins.

Ondanks nieuwe dynamiek voor de waterrecreanten is het verleden van visserij, scheepvaart en handel nog te herkennen aan de ruimtelijke structuur en het karakter van de bebouwing in de dorpskern. Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 is de compacte dorpsstructuur te zien. De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘Heeg, anders Hegens, een groot en bestraat dorp, op een’ vrij hoogen heuvel, gelegen ten Noorden van het Heeger meer. In ’t Westen der buurt plag Harinxma state te zijn, hebbende het gelagt van dien naam hier, sedert verscheiden eeuwen gebloeid. … De buurt en kerk, die in den jaare 1745, in plaats van den voorige, die wel groot en aanzienlijk, doch door ouderdom vervallen was, gebouwd werd, staat aan het Westeinde der buurt; dezelve pronkt met een spits torentje …. Buiten de buurt heeft men meerendeels laage landen en veel poelen, als Henxte- Feike- Palse- Poelen enz. Van hier, Noordwaarts, loopt een paarde weg tot aan de buurt Osingahuizen, hier onder behoorende …. Tusschen de Wymerts en het Heeger meer, ligt een stuk lands, met de naame Oostwoude, daar eene plaats gevonden wordt, bekend bij den naam van Gouden Bodem, welke mede behoort tot dit Dorp, dat zich in ’t Westen zeer verre uitstrekt.’

De paardenweg naar Osingahuizen is in 1846 tot een straatweg verbeterd en daardoor kreeg Heeg over de weg een goede verbinding met het achterland. Daarop is de Schatting geleidelijk bebouwd geraakt. Voor de Tweede Wereldoorlog werden restjes onbebouwd gebied ten noorden van de hoofdstraat en de Wegsloot met woningen gevuld. Na de oorlog zijn er in verschillende fasen ten noorden van de oude kern flinke uitbreidingswijken tot stand gekomen. Intussen waren oevers en havens voor de recreatievaart ontwikkeld en breidde het bedrijventerrein aan de noordoostzijde zich geleidelijk uit. Heeg is intussen een groot dorp met gevarieerde karakteristieken.

De hervormde kerk is in 1840 gebouwd ter vervanging van een kerk van een kleine eeuw ouder (1745), die weer een middeleeuws godshuis verving. Zij is een zaalkerk met een driezijdige sluiting en een houten geveltoren waarvan de romp nog uit 1745 dateert en een bekroning uit 1797. De luidklok is in 1616 gegoten. De kerk heeft meubilair uit het begin van de 18de eeuw. De neogotische rooms-katholieke kerk is in 1876 verrezen naar ontwerp van P.J.H. Cuypers met ernstige bemoeiingen van de bouwpastoor. De eenbeukige kruiskerk heeft een driezijdig gesloten koor en een toren van drie geledingen met een ingesnoerde spits. Zij bezit een passend interieur en meubilair uit de bouwtijd en van iets later. De in 1891 naar ontwerp van Tjeerd Kuipers aan de Skatting gebouwde gereformeerde kerk is een fraai voorbeeld van neorenaissance. Zij is een kruiskerk met een toren waarvan vooral de spits rijk is gedetailleerd. Het interieur is in 1967 ‘gemoderniseerd’.

Op de Nijewal bij de Syl staat een reeks voorname woningen. De kern van Heeg, de Harinxmastrjitte, bezit voornamelijk 18de en 19de-eeuwse bebouwing. Er is een aantal voorname huizen te vinden: huizen van rijke vissers en palinghandelaren. Dorpsstraat 27 met een uitgebouwde middenpartij met fijn beeldhouwwerk is een 18de-eeuws pronkje dat zijn weerga in Friesland nauwelijks kent. Op het Eilân nummer 1 is een bescheiden huisje uit 1782 te vinden. Midden op de zichtgevel staat een flinke dakkajuit met een zandstenen omlijsting. In de wangen zijn op een elegante wijze tussen rococokrulwerk vier snoeken verwerkt en in de bekroning met een holbolle aflijsting met kuiven staat in het cartouche: ‘Siet u Selfs’.

Hegebeintum is een radiaal terpdorp dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling is ontstaan. Het is een ‘ideale’ terp met een nagenoeg cirkelvormige ringweg. Het zuidelijke gedeelte van deze ringweg is thans verhard; het noordelijke deel heeft nog het authentieke karakter. De terp is dun bewoond gebleven, waardoor hij tussen 1896 en 1905 voor het grootste gedeelte kon worden afgegraven. Alleen de kerk met hof zijn gespaard en een drietal steil oplopende paden doen het terpniveau zintuiglijk beleven. Juist omdat het de hoogste terp van Friesland is: de kruin reikt tot liefst 8,8 meter. Bij de afgraving is bewezen dat de vroegste ophogingslaag – het begin van de terpenbouw – op ongeveer 600 jaar voor Christus kan worden gesteld.

Hegebeintum was aan de westzijde door de Ferwerdervaart ontsloten. De dorpskerk is een vrij gave, 12de-eeuwse tufstenen kerk met een iets inspringend koor met een halfronde absis. Het muurwerk met vroegere sporen heeft spitsboogvensters gekregen. De kerk is aan de westelijke zijde met kloostermoppen vergroot waar in 1717 de huidige zadeldaktoren kwam. In het interieur zijn restanten van muurschilderingen ontdekt. Een dubbele herenbank uit 1762 met een rococo kuifstuk voor de familie De Schepper-Coehoorn van Scheltinga staat er te pronk. De vijftien rijkversierde rouwkassen en wapenborden uit de 18de eeuw van leden van de families Van Coehoorn, Nijsten en De Schepper domineren het interieur.

Harstastate ten oosten van de terp wordt voor het eerst in de bronnen genoemd in de 15de eeuw. Harsta heeft veel verbouwingen gekend. In de 17de eeuw werd een vleugel in kolossaalorde gebouwd, die in de 19de eeuw al weer werd gesloopt, evenals de verdieping van de oudere vleugel. De begane grond kreeg toen een neoclassicistisch uiterlijk. Er is een toegangspartij met ionische pilasters en een geblokte kroonlijst en bij de restauratie aan het einde van de 20ste eeuw is er een eigenwijze dakkapel geplaatst. ‘Het zaal’ is aan het einde van de 18de eeuw ingericht in de Lodewijk XVI-stijl.

It Heidenskip is een van de merkwaardigste dorpen van Friesland. Hangt elders het landelijke dorpsgebied wat bij de kern, hier telt de uitgestrekte en dunbevolkte streek en is de kern, Brandeburen in het zuidoosten de kers op de taart. De streek ligt ten zuiden van Workum, tussen de spoorlijn Sneek-Stavoren en de Fluessen, en hoort vanouds ook bij deze stad.

De naam is waarschijnlijk terug te voeren op het begrip: wild land. Je zou het nu niet meer zeggen want in het keurige weidse landschap liggen de (soms monumentale) boerderijen verspreid. Vlakbij Brandeburen ligt bovendien het buurtje De Hel, maar dat duivelse wordt weer gecompenseerd door de boerderij Sint- Ursula, waar de poel midden in Het Heidenschap zijn naam ook aan heeft te danken.

In het zuiden heeft de bebouwing zich aan de oevers van de Heidenskipster Feart verdicht tot de schilderachtige woonkern Brandeburen met paden langs de vaart en compacte bebouwing van ingetogen huizen, waartussen de eveneens eenvoudige hervormde kerk met toren een hoogtepunt vormt.

Hoewel het geheel een sfeer ademt uit ver vervlogen tijden, is Brandeburen een jonge nederzetting. Op het kaartblad van de streek uit 1851 in de atlas van Eekhoff zijn alleen een overzet bij de ‘Oude School’ en twee gebouwen ingetekend. De vaart ligt altijd vol met schepen en bootjes, over het Hofmeer is er een rechtstreekse verbinding met de Fluessen.

Aan de Heidenskipsterdyk staat de aan het begin van de 20ste eeuw met decoratieve ambitie gebouwde gereformeerde kerk die nu als woning wordt gebruikt. Brandeburen heeft de afgelopen tientallen jaren zelfs echte dorpsneigingen met woningnieuwbouw aan de Heidenskipsterdyk.

Hemelum ademt door zijn hoge ligging een heel eigen sfeer. Het dorp heeft een nagenoeg rechthoekige kom die vanuit de wegen aan de zuid- en westzijde, waaraan de oudste bebouwing staat, ontwikkeld is. Deze oudste bebouwing gaat overigens niet verder terug dan tot het einde van de 19de eeuw. De naoorlogse dorpsuitbreiding heeft in het noordoostelijk kwartier plaats gekregen.

Buiten de kruising van de wegen staat de vrij jonge kerk die in niets herinnert aan het kloosterverleden van Hemelum. Er hebben zowel een uit het midden van de 13de eeuw daterend vrouwenklooster, als een bijna anderhalve eeuw jonger mannenklooster gestaan. Beide waren ze onderhorig aan het in deze contreien zeer machtige Sint-Odulphusklooster van Stavoren. Voorts heeft het dorp zijn rol gespeeld in de strijd van Schieringers en Vetkopers gedurende de late Middeleeuwen. Dit omdat er een paar adellijke families woonden die hun invloed in de hele Zuidwesthoek trachtten uit te oefenen. Van de allure die het dorp vroeger gehad moet hebben is weinig meer te bespeuren, maar het ingetogen dorp ligt met zijn uitburen nog steeds prachtig in het landschap.

De dorpskerk staat op een sfeervol kerkhof. Zij doet met haar eigengereide vorm wel recht aan de bijzondere kerkelijke geschiedenis. Het is een kruiskerk die in 1896 is gebouwd van de gele baksteen. Het westwerk is enigszins geleed, maar wel gesloten en er steekt niet een dakruiter, maar een echte, slanke toren omhoog. Deze toren met de fraaie plastische invulling van de geledingen, de uurwerkplaten en de mooi gedetailleerde kroonlijst, doet sterk denken aan die van Schettens en Dedgum. Hoewel de architect onbekend is gebleven zou het Jan van Reenen kunnen zijn. Rondboogvensters en ronde vensters in de geveltoppen van de dwarsbeuken geven het gebouw een eigen karakter.

Van de Koudumer Slaperdijk (1732) van de befaamde waterstaatkundige Willem Loré zijn aanzienlijke gedeelten verdwenen, maar ten noordoosten van Hemelum ligt nog een tracé van twee kilometer. Vanaf het huidige Johan Frisokanaal loopt de slaperdijk richting Nijbuorren onder Hemelum waar hij tegen de snel omhoog lopende glaciale rug oploopt.

In het midden van de 19de eeuw meldde het Aardrijkskundig Woordenboek van Van der Aa dat tot het dorp Hempens voorheen ook Zuiderburen behoorde, maar dat de vijf huizen allemaal waren gesloopt. Nu is het omgekeerd: de naam van het gehucht Zuiderburen is gegeven aan de jongste woonwijk van Leeuwarden die de dorpen Hempens en Teerns omklemt. Hempens en Teerns zijn in hun waarde gelaten, maar de nieuwbouw is dicht genaderd.

Hempens is een oud dorp in de lage polder het Lang Deel ten zuidoosten van Leeuwarden. Een streekdorp langs een weg die voorbij Teerns en de brug over de Nauwe Greuns als Skoalledyk naar het oosten loopt. De bebouwing ligt uitsluitend aan de zuidzijde van deze weg, vlakbij de brug loopt er een stuk vaart naast, een soort insteekhaven. Er staat ook wat bebouwing aan enkele dwarspaden, ’t Streekje en ’t Leechje. Ten zuiden van de bebouwing ligt het in 1967 aangelegde sportveld van Wêzfluch en rond dit open centrum is het dorp vanaf de jaren zeventig uitgebreid langs de Reintje Visser Beardastrjitte, J.H. van IJsselstrjitte en De Leijte. Aan de oostzijde wordt het dorp besloten met een karakteristieke stelpboerderij uit 1859 en de dorpskerk.

De kerk staat op de plaats waar in de Middeleeuwen al een bedehuis stond. De vroegste vermelding dateert uit 1511. Kerk en toren zijn verschillende malen vernieuwd. Van een tekening uit het midden van de 18de eeuw weten we dat er toen nog een vrij lage en forse zadeldaktoren stond. In 1872 kwam een nieuwe westelijke gevel tot stand met een spitse toren die tot twintig meter reikt. De kerk is na een brand kort na de Tweede Wereldoorlog herbouwd in traditionele vormen. Qua ligging heeft de kerk een plek gevonden in de streekbebouwing, maar zij staat wel op een ruim rechthoekig en met bomen omzoomd kerkhof met een collectie goed verzorgde 19de- en 20ste-eeuwse grafmonumenten.

Hemrik is een streekdorp dat in de late Middeleeuwen is ontstaan op een zandrug tussen de heide in het noorden en het hoogveen in het zuiden. In de Middeleeuwen stond er een aan Sint-Andreas gewijde kerk. Deze is in 1739 vernieuwd, waarbij waarschijnlijk gedeelten van het muurwerk zijn gehandhaafd. Er kwam een klokkenstoel met schilddak voor de klok uit 1495. Kort hierop, in het midden van de 18de eeuw, is de Opsterlandse Compagnonsvaart gegraven om het hoogveen te kunnen gaan exploiteren.

Het agrarische dorp kreeg een impuls door de turfwinning. De vaart kwam vrij dicht ten zuiden van het dorp te lopen en er werd in 1755 het Hemrikerverlaat in de Compagnonsvaart geslagen. De sluis is precies een eeuw later in steen vervangen en in 1902 helemaal vernieuwd. Er staat een sluiswachterwoning bij die uit ongeveer 1880 dateert. De uit de jaren rondom 1920 daterende ophaalbrug is in 1952 van een andere plek gekomen. Langs de vaart is gedurende de 19de eeuw enige bebouwing gegroeid die bij het verlaat is verdicht.

De oude weg op de zandrug maakt in Hemrik een bocht en daar staat de licht gekleurde dorpskerk heel effectvol in een boomzoom op een verhoogd kerkhof. De zaalkerk met een driezijdig gesloten koor is vermoedelijk in de 19de eeuw van pleister voorzien waaronder mogelijk het geheim van oude muurgedeelten schuil gaat. In de kerk staat een 17de-eeuwse preekstoel. Achter de kerk heeft de vervenersfamilie Van der Sluis in de tweede helft van de 19de eeuw een groot graf aan laten leggen. De stichter van deze half in het hoge kerkhof gegraven kelder is de in 1863 overleden J.A. van der Sluis. Er ligt een grafsteen met de stamboom.

Aan de westzijde van het dorp staat ‘Het Koetshuis’, dat dezelfde familie in 1901 in de neorenaissancestijl heeft laten bouwen. Ten noorden staan aan het Himrikerpaed een paar oude boerderijen en ten westen van het dorp is een grote, moderne stoeterij gesticht.

Herbaijum is een klein terpdorp ten westen van de Slachte. De kern met kerk ligt ten noorden van de voormalige rijksweg Leeuwarden- Harlingen die vroeger erg veel verkeersoverlast bracht.

Hier stond Sikkemastate, een adelshuis waar roem vanaf glansde omdat Sicco van Goslinga er geboren was. Sicco was grietman van Franekeradeel en curator van de Hogeschool van Franeker, waaraan hij zelf ook had gestudeerd, maar reisde veel als vooraanstaand ambassadeur van de Republiek. Deze Sicco, begraven in het nabijgelegen Dongjum, onderhandelde zelfs op Versailles met de Zonnekoning. Er wordt beweerd dat hij zich met een van de krijgslieden, S.G.J. van Burmania, onderhield in het Fries, geschreven met Griekse letters. Op de vraag wat de sleutel tot het geheimschrift was, moet hij de Franse kardinaal Richelieu geantwoord hebben ‘Dêr wie nin kaei fan’, er was geen sleutel voor. Het laatste spoor van de Sikkemastate is een restant van de stinspoort – een doorgang die de opbouw mist – opgetrokken van onder meer rooswinkels, een soort baksteen dat even kleiner is dan de kloostermop en dateert uit het begin van de 16de eeuw.

Met de kerk is het vergelijkbaar gegaan. Van oorsprong dateert zij uit de Middeleeuwen, vermoedelijk uit de tweede helft van de 13de eeuw. Het gebouw is, op de noordmuur na, in 1872 onder leiding van architect P.J. Jaarsma vernieuwd. De noordmuur bestaat voornamelijk uit gele kloostermoppen, hier en daar gerepareerd en aangevuld met kleine gele drielingen. De toren is vermoedelijk in de jaren twintig van de 20ste eeuw op de westgevel gebouwd en heeft een ingesnoerde, achtzijdige spits, gedekt met leien. De kerk staat op een niet al te grote terp met een grindpad maar zonder boomzoom. De kerkbuurt is aan de zuidzijde afgegrensd door enkele lage, brede huizen van voor deze streken kenmerkende gele steen. De naoorlogse woningbouw kwam voornamelijk in een lus noordelijk om de kerkburen heen.

Hiaure is een klein terpdorp waarvan de ontstaansgeschiedenis nog onduidelijk is. De terp kan al dateren van voor het begin van de jaartelling omdat het op oude kaarten een radiale terp lijkt die vergelijkbaar is met radiale structuren uit de omgeving die zeker uit die tijd dateren. Daartegen pleit het feit dat de terp niet erg hoog is en dat zou weer pleiten voor een datering in de vroege Middeleeuwen, niet al te lang voor het begin van de dijkenbouw in de 11de eeuw.

De terp is door de eeuwen heen erg dun bevolkt gebleven. Pas gedurende de afgelopen anderhalve eeuw zijn haaks op de doorgaande weg, aan De Wylgen en vooral Krûdikker, woonbuurtjes ontstaan. Er is geen spoor meer te vinden van een ringweg of radiale paden. Buiten de kleine kern bestaat het dorp verder uit verspreid staande agrarische bebouwing, waarvan boerderij Hibbema aan de zuidwestkant ook op een terp lijkt te liggen. Noordwestelijk van Hiaure en aan de andere zijde van de Hantumervaart ligt de buurschap Lutkelaard, bestaand uit een paar boerderijen. Ten noorden van deze boerderijen ligt volgens de kaart van Eekhoff een onbebouwde terp.

Hiaure was vroeger op enige afstand ontsloten door de Hantumervaart die met een vrij onregelmatig beloop van dat dorp naar Dokkum leidde. Pas laat, in de tweede helft van de 19de eeuw, is de weg Hantumerwei – De Ham van de Hantumerhoek over Hiaure naar Betterwird – Dokkum totstandgekomen.

De dorpskerk van Hiaure staat nu aan de jonge, doorgaande weg op het terprestant. Het gebouw is in 1869 tot stand gekomen op de plaats van een oude kerk met een zadeldaktoren die in het muurwerk veel tufsteen en mogelijk stenen gewelven bevatte. De nieuwe kerk is naar ontwerp van G.P. Keuning te Ternaard opgetrokken. De toren met ingesnoerde spits is ingebouwd in de kerk. Na de voorkerk is het schip drie traveeën diep en dan volgt de driezijdige sluiting. Het gebouw is geopend met grote rondboogvensters met ijzeren roeden.

Het terpdorpje Hichtum komt in 1270 voor het eerst als Hectum in de bronnen voor. Het is het eerste dorp ten noorden van Bolsward aan de Harlingervaart en wordt aan dat water ingeleid door een aardig waterbuurtje. Het dorpsgebied is nooit groot geweest. Het buurtje Sieswerd of Syswert hoort er vanouds bij; het ligt nu aan de andere kant van de provinciale Westergoawei.

Hichtum heeft maar één straat: de Schwartzenbergweg. Ten noorden van de kerk staat enige bebouwing die een dorpskom vormt. Tegenover de kerk is in de late 19de eeuw een buurtje gebouwd. Ten zuiden van Hichtum stond Wibrandastate, dat uit twee flinke gebouwen en een poortgebouw bestond, waarop generaties lang voor Wûnseradiel belangrijke adellijke geslachten hebben geresideerd: Wibranda, Aysma, Van Huyghis, Aytta en Schwartzenberg en Hohelansberg. Wibrandastate bevatte 25 kamers en stond bekend om haar tuinen met 140 vruchtbomen. Dat die wel eens moesten worden uitgedund bewijst een houtverkoop in de 18de eeuw. In 1833 worden 330 bomen verkocht en vier jaar later alle resterende bomen. Spoedig daarna is de state afgebroken. Hier is toen een kophals- rompboerderij voor in de plaats gekomen, die er nog steeds staat. Hoewel zo’n vervanging heel gebruikelijk is, is hier iets bijzonders aan de hand: om het huidige Wibrandastate liggen opnieuw een royaal en fraai beplant erf en een boomgaard. In de Gouden Eeuw werd de state bewoond door Hessel van Huyghis en Frouck van Wyckel voor wie in de kerk een pronkerig grafmonument is opgericht dat thans merkwaardig met de preekstoel is verweven. Ook van de machtige familie Thoe Schwartzenberg en Hohelansberg zijn grafsporen in de kerk te vinden.

De omstreeks 1200 van gele kloostermoppen gebouwde kerk staat op een met een schelpenpad met essen en iepen omzoomd kerkhof. In de noordmuur zijn sporen te zien van kleine romaanse vensters, in de zuidmuur enkele sporen van flauw spitsbogige romaanse vensters en een rondbogige hagioscoop. De toren is eveneens van gele moppen opgetrokken.

Hidaard is een klein terpdorp in de oostelijke punt van het eiland van Easterein en even ten noordoosten van de scherpe bocht die de Slachtedyk maakt bij de Kliuw. Het dorp kan uitsluitend over de Slachte worden bereikt: de ‘oprijlaan’ naar het dorp ligt even ten noorden van de Hidaardersyl. Bij deze brugsluis staan wat huizen en verder staat de meeste bebouwing van huizen en boerderijen rondom de kerkterp en aan de zuidoostzijde bij de parkeerplaats en speeltuin. Voor de kerkterp ligt aan de westzijde een flink kaatsveld. In de voormalige school is het dorpshuis gevestigd.

De kerk op de betrekkelijk hoge kerkhofterp is omgeven door een grindpad met dubbele haag met linden. De kerk is in 1873 naar ontwerp van J.A. Timmenga gebouwd ter vervanging van een ouder bedehuis. Het gebouw is opgetrokken van grauwbruine baksteen met gele dagkanten om de vensters met ijzeren traceringen. De toren is in de westgevel opgenomen en voorzien van een houten bovenbouw met een ingesnoerde, achtzijdige spits met leien. Het kerkdak heeft blauw geglazuurde gegolfde Friese pannen. Tijdens restauratie is de grafzerk gevonden van de laatste abt van Bloemkamp, de cisterciënzer abdij nabij Hartwerd. De zerk van Thomas van Groningen is in de kerk opgesteld.

De Hidaardersyl is lang van groot belang geweest voor de afwatering van de binnendijkse landen van Hennaarderadeel en Baarderadeel. Het water werd geloosd in de Oude Kloostervaart. Het klooster in kwestie was de abdij Bloemkamp, die waarschijnlijk een rol heeft gespeeld bij de aanleg. De sluis werd onderhouden door de ingelanden van de polder Easterein.

Het stuk dijk dat vanaf Easterein om het dorpsgebied van Hidaard voert, de Tjebbingadyk, leidt naar de Kliuw, het knooppunt van dijken bij de scherpe bocht in de Slachte. De naam pronkt op een grote stelpboerderij ten noorden van de bajonetvormige viersprong en westelijk van de dijk. De naam de Kliuw heeft zich vooral gehecht aan de voormalige herberg ten zuidoosten van de kruising.

Hieslum is een klein terpdorp dat al in een stuk van 855 wordt genoemd omdat een zekere Folkertus uit het dorp een schenking aan het klooster in het Duitse Werden doet. Het dorp komt ook voor in een lijst van kloosterbezittingen van Fulda. Vroeger lag Hieslum tussen allerlei meren en plassen gevangen. Dankzij droogmakerijen ligt het nu in de verlatenheid tussen de Workumer Trekvaart en de Brekken rond Oudega. Het is het meest zuidoostelijke dorp van Wûnseradiel.

In de dorpskern wonen weinig mensen; de meeste inwoners zijn te vinden in twee buurschappen. Ten noorden van het dorp ligt de buurschap Atzeburen, ten zuiden de vrij aanzienlijke Idzerdaburen. Het dorp met slechts een paar huizen en schuren aan de weg, ligt merkbaar hoog in de lage landerijen. Het uitzicht is spreekwoordelijk weids.

De kerk staat iets naar achter en kwam op de plaats van de middeleeuwse kerk die vermoedelijk omstreeks 1300 was gebouwd. De kerk behoorde in de late Middeleeuwen aan het St.-Odulphusklooster in Stavoren. Dat hield in dat de pastoors door dit klooster werden aangesteld. Dankzij een tekening uit 1789 is bekend dat die kerk een zadeldaktoren bezat.

De huidige kerk van Hieslum is niet oud. In 1874 is het middeleeuwse gebouw afgebroken. De nieuwe kerk lijkt sprekend op die van Idsegahuizum en kreeg een houten toren op het westelijke front. Zij heeft een schip met rondboogvensters, een driezijdige koorsluiting en dat houten torentje op de westgevel. Op de overgang naar de achtzijdige spits zit een kleine balustrade met gekruist regelwerk. In de toren hing een klok die in 1696 door Petrus Overney in Leeuwarden is gegoten, maar die tijdens de oorlog door de bezetters is geroofd. Er hangt nu een nieuwe luidklok. Het interieur bevat een preekstoel met ionische zuiltjes op de hoeken van de kuip die in de eerste helft van de 17de eeuw is vervaardigd. Achter het 19de-eeuwse orgelfront met zilver geschilderde houten pijpen staat een harmonium.

Hilaard is een terpdorp waar de bebouwing aanvankelijk vrij verspreid over de terp en de onmiddellijke omgeving gestrooid leek. Vanaf het midden van de 19de eeuw is het dorp verdicht en vormden zich wat straatjes en een soort plein.

In de 20ste eeuw is Hilaard uitgedijd langs de doorgaande weg, de Van Aylvaleane en de Hoptilsterdyk. De afgelopen decennia is dat met de bouw van bedrijfsgebouwen richting de Westergoawei sterk doorgegaan. De kerk staat op de noordelijke rand van de terp die verder is afgegraven. Daarachter stond Tjessingastate waar de familie Aylva generaties lang resideerde. Aan de andere zijden ligt het hoge kerkhof omzoomd door linden. De oude kosterij dateert uit 1780. Aan het straatje dat naar de kerk leidt staan een paar huizen van geeltjes uit waarschijnlijk de vroege 19de eeuw. Dichter naar de weg staat een eenvoudige notabele woning en op de hoek een nagemaakt exemplaar. Daar tegenover ligt op een ruim erf een fraaie kop-hals-rompboerderij uit 1869. In de pleinachtige Smidsstraat staat de opgeknapte smederij in vernieuwingsstijl en met het opschrift: ‘A. TH. Bakker Electr Smederij’ annex Rijwielen en een stichtingssteen die vertelt dat het gebouw uit 1907 is.

Aan de Van Aylvaleane staat de doleantiekerk. De laat-gotische kerk is waarschijnlijk in de 15de eeuw bij de vroeg-13de-eeuwse toren opgetrokken ter vervanging van een oudere kerk. Het schip is zes traveeën diep, het koor is vijfzijdig. De entreepartij in de zuidgevel is omvat door een spitsboog en een rechthoekige cordonband en daarboven zit nog een laag spitsboogvenstertje. Verder zijn er spitsboogvensters. Het muurwerk is gemetseld van rooswinkels, kleiner dan moppen. De toren is wel gemetseld van kloostermoppen. De vroeg-17deeeuwse westelijke top heeft een elegante in- en uitzwenkende vorm.

De buurt Hoptille aan de Bolswardervaart hoort bij Hilaard. Daar stond de melkfabriek die na sluiting werd gebruikt als vlasfabriek en in 1948 afbrandde. Bij de brug staat het oude tolhuis met een gevelsteen met het wapen van Bolsward en het jaartal 1652.

Hinnaard is een klein, compact terpdorp. Het ligt slechts 500 meter ten zuiden van de Bolswardertrekvaart, maar het waterbuurtje Spyk hoort bij het westelijker gelegen dorp Iens. Daartussenin stond Sassingastate, op het erf staat nu een boerderij.

Hinnaard is een van de kleinste dorpen van Fryslân en toch is het in het verleden niet onbelangrijk geweest. De grietenij en later gemeente Hennaarderadeel heeft er zelfs haar naam aan te danken. In de late Middeleeuwen vond in dit dorp de rechtspraak van de grietenij plaats.

Hinnaard is een officieel dorp van verspreid liggende boerderijen en een kern van nog geen tien gebouwen. Ze staan rondom een door een grindpad omgeven kleine terp. Op de hoek van de Sassingawei een betrekkelijk grote woning van roodbruine steen met een zadeldak tussen topgevels met vlechtingen, vermoedelijk daterend uit het laatst van de 18de eeuw. Verder staat er iets jongere of vernieuwde bebouwing. Aan de overkant van de Sassingawei staat een recent pand. Helemaal in de noordelijke hoek is een woning vernieuwd.

De terp bestaat uit een door iepen omringd en door een iepenhaag omzoomd kerkhof met tussen nieuwere stenen ook zerken uit de 17de en 18de eeuw. In het midden staat een vierkant klokhuis, een gesloten klokkenstoel, gebouwd op een van gele moppen gemetselde voet, afkomstig van de gesloopte kerk. Het dak is gedekt met gesmoorde, platte Friese pannen. De lantaarn met galmroosters heeft een met leien gedekt tentdakje. In de basis zit aan de noordzijde een wapensteen ingemetseld waarop een reparatie van 1731 staat vermeld. Het kan geen reparatie aan het klokhuis zijn geweest, want de kerk stond er in 1731 nog. De Tegenwoordige Staat van Friesland maakt in 1788 melding van de kerk. Het klokhuis is na sloop van de kerk in de 19de eeuw gebouwd en de fraaie steen die een reparatie aan de kerk meldde, is toen meeverhuisd. De klok in het klokhuis draagt geen inscriptie. Er wordt aangenomen dat zij uit de 13de eeuw dateert.

Hitzum is een terpdorp ten zuiden van Franeker en het bestaat buiten de bebouwing langs de doorgaande weg langs de kerkterp uit twee dwars daarop staande vrij compacte streken huizen. Met aan de Arumervaart ook nog een buurt die vroeger Westerhitzum werd genoemd. Daar zou ook de Roordemastins hebben gestaan.

Hitzum is een ingetogen dorp dat getuige de archeologische vondsten een voornaam verleden heeft. Zo zijn er een gouden Noorse bracteaat (sieraadmunt) uit de 6de eeuw met runenopschrift ‘foro’ gevonden en bovendien een bronzen mantelspeld, een ijzeren speerpunt, een Romeins bronzen masker en een bronzen vrouwenbeeldje uit mogelijk de 11de eeuw. Het hoofdelingengeslacht van de Burmania’s is uit Hitzum afkomstig. Velen brachten het tot hoge bestuurlijke en militaire posities. Van hen is Gemme van Burmania het bekendst. Als afgevaardigde van Friesland bij koning Filips II in 1555 zou hij geweigerd hebben knielend de eed af te leggen: ‘Wy Friezen knibbelje allinne foar God’, wij Friezen knielen alleen voor God.

De niet zeer hoge dorpsterp ligt ten zuiden van de weg. De kerk ligt binnen een zoom van essen en een hagenbeuk. De zaalkerk van 1883 bestaat uit drie, met rondboogvensters geopende vakken en een driezijdige sluiting. De noordmuur en die van het koor zijn opgetrokken in grauwe steen; de zuidzijde is gestukadoord. In de gedeeltelijk in het kerkvolume stekende toren hangen twee klokken uit 1637 en 1671.

Ten noorden van het dorp loopt het Hitzumer Binnenpaed. Het is een spoor van een dynamische periode in de geschiedenis. In de tientallen jaren rond 1900 kwam er een dicht net van tramwegen in Friesland. Een drukke lijn was die van Sneek naar Harlingen met een zijtak over Hitzum naar Franeker. Daar was weer aansluiting op de tram- en spoorlijnen door Barradeel en ’t Bildt. Na opheffing van de tramverbinding is het tracé tussen Hitzum en Franeker tot fietspad omgetoverd en zijn de bermen met dichte zomen van bomen en struiken beplant.

Holwerd bestaat uit een radiale kerkterp die enkele eeuwen voor de jaartelling is gevormd. Zuidwaarts daarop aangesloten een uit de 8ste of 9de eeuw daterende langgerekte handelsterp, waar de bebouwing langs de as van de Buorren en Foarstrjitte tot stand is gekomen. De eerste kustdijk is in de 12de of 13de eeuw aangelegd, waarbij de kerkterp aanvankelijk buitendijks kwam te liggen. Tot 1580 toen de zeedijk werd verlegd.

In de 17de eeuw is zuidwaarts de Holwerdervaart aangelegd, waardoor het dorp een regelrechte en pas bij Raard wat kronkelende waterverbinding kreeg naar het achterland. De centrale straat is in 1871 verlaagd, terwijl de huizen op het terpniveau bleven. Hierdoor ontstonden de karakteristieke profielverschillen waardoor de huizen aan de Hege Buorren ontsluitingen met trappen moesten krijgen. De oude dorpskern bestaat uit een weefsel van straten en stegen waar vrij veel voorname bebouwing de sfeer bepaalt. De uitbreidingen zijn aan de noord- en oostzijde tot stand gekomen, na de oorlog vooral aan de oostzijde.

De hervormde kerk is aan de noordelijke flank op de in 1890 deels afgegraven terp een sterke silhouetbepaler. De kloeke toren dateert uit de eerste helft van de 13de eeuw: de hoge ingesnoerde naaldspits kwam in 1661 tot stand en is daarna enkele malen hersteld. Uit de gevorderde 17de eeuw dateert ook een van de toegangspoortjes met kwabornament. De kerk was aan Willibrord gewijd en is in 1776 onder leiding van Willem Douwes uit Harlingen vervangen door het huidige gebouw met een L-vormige plattegrond dat een tweede toegangspoort kreeg in Lodewijk XVI-vormen. In het ruime, nauwelijks gelede interieur vallen het elegante doophek en de rococo preekstoel met koperwerk op. Aan de andere kant van het dorp staat aan de Stasjonswei de doopsgezinde kerk met een neoclassicistisch front uit 1850. Aan de Elbasterwei staat de in 1933 naar ontwerp van P. en R. Offringa gebouwde gereformeerde kerk met een waaiervormige plattegrond en een slanke toren in de oksel van de vleugels.

Hommerts is een langgerekt streekdorp dat in de late Middeleeuwen is ontstaan als waterdorp. De bebouwing van de streek kwam vooral aan de westelijke zijde van de vaart het Var. Sinds de aanleg in 1843 van de rijksstraatweg van Sneek naar Lemmer ten oosten van het water is het dorp zich geleidelijk 180 graden gaan draaien en heeft het zich tot wegdorp ontwikkeld. Op de grietenijkaarten in de atlassen van Schotanus en Eekhoff uit 1716 en 1851 is dit proces te zien.

In het begin van de 18de eeuw is alle, vooral agrarische bebouwing met opvaarten nog gericht op het onregelmatig meanderende Var. Deze heeft ook vaarten naar het oosten als verbindingen met de Ooster Wymmerts voor de verbinding met Sneek in het noorden en het merengebied in het zuiden. De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘een groot Dorp, ten Oosten grenzende aan Utwellingerga en de Oude Weg, die ’t zelve van Doniawerstal scheidt; ten Zuiden aan de Jelte Sloot, waar door het van dezelfde Grieteny gescheiden wordt, en ten Westen aan de Wester-Wymerts, scheidende de landen deezes Dorps van die van Heeg. Dit dorp bevat 41 stemmende plaatsen, alle gelegen ten Noorden en Zuiden der Kerk, waar onder ook behoort het buurtje Lippenwoude …. Weleer lag hier, niet verre van de Kerk, Hettinga Stins, en op den wal van de Jelte Sloot, Okma State.’

Behalve de kerk, bleef de bebouwing aanvankelijk vooral beperkt tot de westelijke zijde van de weg. Maar in de 20ste eeuw is hier en daar ook aan de andere zijde wat bebouwing tot stand gekomen. Ten zuiden van de kerk is in 1849 de rijweg naar Osingahuizen en Heeg gelegd; het heeft geen gevolgen gehad tot enige komvorming. Lippenwoude nabij de Jeltesloot is nog steeds een apart buurschap.

De hervormde kerk is een in 1876 door P. de Jong ontworpen zaalkerk in verzorgde mengstijl met een driezijdige sluiting en een kloeke, half ingebouwde toren van vier geledingen met een ingesnoerde spits met frontons.

Houtigehage is een heidedorp dat pas aan het einde van de 19de eeuw gestalte kreeg. De oorsprong is ouder. Tot in de eerste helft van de 18de eeuw lagen in deze streek hoge venen. Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1718 liggen er de Folger Veenen met in het verlengde van de Burmaniasloot: de Hillema Gruppel. De venen zijn spoedig daarna in enkele tientallen jaren voor de turfwinning afgegraven.

Toen in het midden van de 18de eeuw dat werk was gedaan, werd het geruïneerde landschap aan zijn lot overgelaten en ontwikkelde zich een heidegebied, waarop armoedzaaiers wat stukjes grond in cultuur trachtten te brengen om in hun bestaan te voorzien. Houtigehage bestond toen uit een ongeordende en verspreid liggende verzameling spitketen. Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit 1848 blijkt de nederzetting al wat structuur te hebben gekregen. Het land is op een zeer kleinschalige wijze in cultuur gebracht. De bewoning lag nog steeds verspreid en er waren nog veel onontgonnen voormalige dalgronden, maar langs de Houtigehaagster Wijk – thans de Skoallewyk – stonden toen al rijen huizen die tezamen een begin van een nederzetting gingen vertonen. In 1896 werd pas een school gebouwd: de eerste collectieve voorziening.

De inwoners kerkten aanvankelijk in het westelijk gelegen dorp Rottevalle. Johannes Antonie Visscher, predikant aan het begin van de 20ste eeuw, trok zich het lot van Houtigehage aan, publiceerde over de ‘arme Friesche heide’ en heeft veel werk verzet voor de verdere ontginning. De hoofdstraat is dan ook naar hem vernoemd. Woningvereniging Smallingerland begon toen ook aan een woningbouwprogramma, waarvan woningen met krimp en schuur aan de Skoallewyk in 1909 de eerste waren. Een van die woningen is nu tot een museum van de emancipatie gerestaureerd en ingericht. In 1930 werd Houtigehage een zelfstandig dorp. In 1937 kwam de hervormde kerk tot stand. Na de oorlog is het dorp sterk gegroeid, vooral omdat de woningbouwvereniging er flink ging bouwen.

Húns is een klein terpdorp met een aantrekkelijk ontwikkelde structuur. Het ligt ten noorden van de Bolswardertrekvaart waarmee het met een dorpsvaartje was verbonden. Over land lag Húns tot in de tweede helft van de 19de eeuw vrij geïsoleerd. Nu is het dankzij de nieuwe Westergoawei heel goed ontsloten. Aan de andere zijde van de autoweg ligt een buurtje bij de Panwurksbrêge dat bij Húns hoort en waar ooit een pan- en steenfabriek stond.

Vanaf de autoweg leidt een kromme weg de dorpskom in. In de buitenbocht staan wat huizen, in de binnenbocht de rijzige, voormalige en nu ruïneuze school die in een opknapbeurt gestold lijkt. Daarna verhevigt het profiel en verwijdt het perspectief. De dorpsstraat loopt op als hij langs de afgegraven kerkterp scheert en aan de zuidzijde opent het zicht zich over het ruime kaatsveld. De dorpsstraat wordt omzoomd door dichte reeksen kastanjes en begeleid door het voormalige café en thans het dorpshuis ‘De Murdhûn’, een twee lagen hoog gebouw van eenvoudige statigheid. Daarna volgen een paar lage huizen die het oplopende kerkpad begeleiden.

Dankzij de scherp afgestoken hoge terp lijkt de bescheiden kerk op te rijzen en het dorp aan de noordzijde te beschermen. Aan de naar de dorpskom gerichte zuidzijde is de kerk geheel met diverse malen gerepareerd betoncement besmeerd, met nog wel een aardig profiel om de ingang. Aan de west- en noordzijde is het oorspronkelijke bouwmateriaal zichtbaar: gele kloostermoppen met diverse reparaties. De kerk dateert van kort na 1200. Op de westelijke gevel is het torentje met een houten opbouw en spits geplaatst, waarin een klok, in 1617 gegoten door Hans Falck. De toren draagt een naar het dorp gericht uurwerk met anno 1929.

Tegenover de kerk ligt een ruime kamp land, het lage kaatsveld, omzoomd door aardige, hier en daar romantisch opgeknapte huisjes in een levendige afwisseling in maten, bekappingen en venstergeledingen. In samenhang met de hoge kerkterp vormt deze ruimte een fascinerend ruimtelijk contrast.

Het kleine terpdorp Idaard was in de Middeleeuwen de hoofdplaats van de grietenij Idaarderadeel, maar is later door vrijwel alle andere Idaarderadeelster dorpen overvleugeld. Het was met de Kromme Sloot via het Eagumerdiep, het vaarwater tussen Leeuwarden en Grou, verbonden. Het had een weg naar Reduzum die in 1843 een bepuining kreeg en pas na de oorlog kwam er een wegverbinding met Grou. Toen omstreeks 1960 rijksweg N32 van Leeuwarden naar Heerenveen werd aangelegd, was het dorp kortstondig goed ontsloten. Maar nadat deze weg autosnelweg was geworden, werd Idaard weer teruggeworpen in isolement.

In het midden van de 19de eeuw toont de grietenijkaart een agrarisch dorp, gegroepeerd om de kerkterp met de boerderijen Groot en Klein Epema en Sijbema aan de oostelijke zijde en wat kleinere gebouwen ten noorden van de terp. Aan de weg naar Reduzum ligt Friesmastate. Tot 1882 lag dit adellijk buiten in een uitgestrekt park. Er is geen spoor meer van te vinden. Aan de noordelijke uitvalsweg staan boerderijen, burger- en volkswoningen in een rij.

Nu bestaat de kern van het dorp uit een deels afgegraven terp met de kerk en toren, een klein buurtje van een paar panden daar tegenover en een groene ruimte aan de oostzijde omringd door enkele monumentale boerderijen. De kerk dateert uit 1774, de stichtingssteen vermeldt dat de vierjarige Cornelius Arent van Scheltinga op 4 juli de eerste steen heeft gelegd. Drie jaar later zou deze jonge zoon van de grietman dat ook doen bij de kerk van Eagum. Het is een eenvoudige zaalkerk met een driezijdige koorsluiting. De iets verdiepte traveeën bezitten korfbogig gesloten vensters. De zadeldaktoren stamt uit de 15de eeuw en heeft aan de westzijde een vlakke geveltop met een luik. De oostelijke, naar het dorp toe gerichte geveltop is getooid met een drietal nissen. Aan alle zijden zitten twee rondbogige galmgaten maar alleen aan de noordzijde is een uurwerk aangebracht. De kerk is heeft zes gebrandschilderde ramen uit de 18de eeuw.

Idsegahuizum ligt ten zuiden van Makkum op nog geen kilometer van de kust. Het kleine terpdorp is gelegen temidden van voornamelijk weideland. Nabij de voormalige zeedijk is nog enige akkerbouw, waar vroeger kleinschalige akkerbouw van onder meer aardappelen en gladiolen een specialiteit was. Omstreeks 1270 komt het dorp voor het eerst in de bronnen voor als Ytsingahusum, ruim een eeuw later is het: Idsingahusen. Zo zijn er nog een paar varianten en kan er misverstand ontstaan met Idskenhuizen in Skarsterlân, het voormalige Doniawerstal.

Eeuwenlang was het dorp over land alleen vanaf de zeedijk te bereiken, maar sinds de droogmaking van het Makkumermeer in 1876/’79 in het oosten is Idsegahuizum over de Brekkerweg door de polder met Allingawier en het verdere achterland verbonden.

De dorpsgerechtigheid reikte vroeger ver naar het noorden en de zuidelijke bebouwing van Makkum rond de Kleine Zijlroede behoorde, compleet met grote bedrijven als een hout- en een papiermolen, tot Idsegahuizum. De korte dorpsvaart voert naar de Kleine Zijlroede en naar Makkum: voor de droogmaking van het Makkumermeer van grote betekenis voor het scheepvaartverkeer.

Rond de kerk is een buurt gegroeid waarvan de pastorie een aandachtspunt vormt. Het is een karakteristieke middengangwoning met pilasters naast de ingangspartij en midden op het dak een kajuit met sierrandjes. Verder zijn aan weerszijden van de dorpsstraat en enkele zijpaden enige woningen en schuren te vinden. De randen van de dorpskom zijn weer omringd door boerderijen, waarvan enkele van flinke omvang. Een kop-hals-rompboerderij met een blank gestukadoord front is daarvan het opvallendst.

De kerk is het middelpunt van Idsegahuizum. Zij is in 1870 gebouwd op de plaats van oudere voorgangsters. De huidige kerk bezit op het westelijke front een naar verhouding kloeke houten toren met een ingesnoerde, achtzijdige spits. De zaalkerk is aan de voorzijde geopend met een deur met halfrond bovenlicht, geflankeerd door twee halfronde vensters. Het kerkschip heeft grote, rondgesloten vensters. Het geheel is evenwichtig maar sober, een karaktertrek die het dorp als geheel past.

Iens is een klein terpdorp met een losse structuur van een paar boerderijen en vervolgens wat huizen aan een door hagen omzoomd en naar de terp omhoog lopend weggetje naar de kerk. Met twee dwarswegen achter de kerk met aardige buurtjes.

Op de noordelijke hoek staat een gestucadoord pand uit 1877 dat eruit ziet als was het de oude herberg. Er is een romantische tuin bij aangelegd en een fraai contrasterende, moderne serre. Daartegenover staat een rij aaneengesloten arbeiderswoningen met een flink verleden: de oorsprong ligt al in de 18de eeuw, maar ze zijn sterk vernieuwd. Op de andere hoek staat een onderkelderde woning van gele baksteen met een trap naar de voordeur en daarnaast een groot, dubbel huis uit de periode rond 1800 met een deftige ingang en mooie korstmossen op de baksteen. Aan de noordelijke dorpsrand staat een stelpboerderij en iets buiten het dorp aan de zuidzijde, waar het opvaartje van het dorp naar de Bolswardervaart een knik maakt, is een grote stelp op een ruim erf gelegen. Het is de ‘Sinte Klaze Pleats’ waar een pracht van een verhaal aanhangt over een boerenweduwe die zichzelf op sinterklaasavond cadeau geeft aan haar meesterknecht.

In 1874 is de van oorsprong 13de-eeuwse kerk grotendeels vernieuwd. Aan de noordzijde zit nog muurwerk van gele moppen met een spoor van een romaans rondboogvenstertje en iets groter rondboogvenster voorzien van een luik. De andere muren zijn van bruine steen gemetseld. Ook de toren, vernieuwd in 1852, bestaat deels uit gele moppen. De deklijsten, schouders en pinakels van de bekroning zijn van betonpleister. Bijzonder is de stralende ster op de oostpunt van het kerkdak die in elk geval uit de 18de eeuw dateert. De uit de 17de eeuw stammende kansel is nog steeds het middelpunt van het interieur. De dorpsput van 1783 is door vergroting van de kerk in het koor van de kerk terechtgekomen. De bij de restauratie in 1988-1990 teruggevonden altaarsteen uit 1350 is thans in gebruik als avondmaalstafel.

Engelum is een terpdorp dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling op een kwelderrug ten westen van de Middelzee is ontstaan. De Beetgumervaart meandert vanuit het noorden naar Engelum en wordt naar Marssum voortgezet, richting Harlingertrekvaart. Het dorp had bovendien een vaart richting de Hogedijk, nu Sirtemawei geheten. De straatnaam Feartswâl herinnert er nog aan.

Bij de dijk, vrij ver van het dorp, stond de stins van de Sirtema’s, de Grovestins. Verschillende leden van de familie Sirtema van Grovestins hebben naam gemaakt als houwdegens, Skerne Wibe (naar wie het dorpshuis is genoemd) aan het einde van de 15de eeuw en Frederik Sirtema van Grovestins, die in de tijd van de Spaanse Successieoorlog als ruiteraanvoerder in 1712 het noorden van Frankrijk onveilig maakte. Andere leden van de familie waren grietman van Menaldumadeel en Hennaarderadeel. Nabij de plaats van de verdwenen stins staat nu een boerderij. Onder de kerkvloer ligt een grafzerk van dit adellijke geslacht. Na de afdamming van de Middelzee omstreeks 1300 kreeg Engelum er een stuk nieuwland bij.

In de omgeving van Engelum werd tot het begin van de 20ste eeuw vrijwel uitsluitend akkerbouw bedreven, maar geleidelijk is er, vooral in het zuiden, steeds meer veeteelt gekomen. Engelum is over de weg zowel vanaf de Sirtemawei als vanaf Beetgumermolen te bereiken. Omstreeks 1900 stond aan deze weg een herberg met de merkwaardige naam ‘De oude ridder van St. Joris’. De Buorren met ingetogen bebouwing loopt recht naar de kerk toe. Aan de Tsjerkeleane staat de pastorie, een middengangwoning met een hoger uitgemetselde middenpartij in mengstijl uit 1879.

Aan de andere zijde rijst de hervormde kerk op die in 1773 is herbouwd op de plaats van de oude kerk. Het gebouw is in 1975 door brand sterk beschadigd, maar kon na restauratie in 1980 weer in gebruik worden genomen. De toren van drie geledingen kan nog een middeleeuwse kern hebben en werd in 1887 ommanteld of herbouwd.

Jelsum is een radiaal terpdorp dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling is ontstaan op een kwelderwal. Vanaf Leeuwarden gerekend is dit het eerste van een reeks van de terpdorpen die op de oostelijke oever is ontstaan. Het dorp was richting Dokkumer Ee ontsloten door de Jelsumervaart of Haskermeer zuidelijk van het dorp. Aan de noordzijde was de Cornjumervaart net zover van het dorp verwijderd. Jelsum lag slechts een paar honderd meter van de zeedijk van de Middelzee.

Aan het einde van de 19de eeuw is de terp aan de noordzijde afgegraven, het terpgedeelte waar Harinxmastate op stond. Aan weilanden binnen de nog steeds bestaande ringweg is te zien hoe uitgestrekt de bijna dubbele terp is geweest. Het zuidelijke gedeelte is nog op hoogte. Daar staat nu aan de noordzijde de kerk en is de oude bebouwingsrand te vinden. Tussen de ringweg, Op ’e Terp, en de kerk is een grasplein gevormd. De plek waar Dekema nu staat was, aan archeologische sporen te oordelen, in de 13de eeuw al bewoond. De huidige, omgrachte zaalstins is moeilijk te dateren, omdat er zo vaak wat is veranderd. Hij wordt in 1486 voor het eerst genoemd, is in 1498 door brand vernield en daarna spoedig herbouwd. De overwelfde kelder kan nog ouder zijn: er zitten sporen in van smalle vensters of schietsleuven. Omstreeks 1540 verrezen een hoofdvleugel in twee bouwlagen en een noordelijke aanbouw; een eeuw later een haaks daarop staande zuidvleugel. In 1814 zijn de verdiepingen van de hoofd- en dwarsvleugel afgebroken. De toegangsbrug en de muur bij de dorpskern zijn in 1905 aangelegd.

De dorpskerk is in de 12de eeuw van tufsteen opgetrokken: het vijfzijdige koor is in de 15de eeuw in baksteen vernieuwd. De noordmuur van het schip vertoont spaarvelden en rondboogfriezen. De toren is in de 13de eeuw verrezen. In het interieur zijn de twee herenbanken, de preekstoel en enkele vroege renaissance zerken van betekenis.

Jislum is een radiaal terpdorp dat dateert van enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling. Het dorp wordt het vroegst in de bronnen vermeld in de 8ste eeuw als Gisleheim. Dat Jislum een terpdorp is, valt nauwelijks meer te merken: de woonheuvel is omstreeks 1910 grotendeels afgegraven. Dat kon gebeuren omdat de terp door de eeuwen heen slechts dun bevolkt is gebleven. Hoewel de terp is vergraven kan aan de perceelindeling het zuidoostelijk part nog wel worden herkend.

Even na het midden van de 19de eeuw is de doorgaande verharde weg van Ferwert naar Burdaard aangelegd. Die werd in Jislum net als bij Ginnum over de terp gelegd. Opmerkelijker is het dat ook buiten de oorspronkelijke terpomvang aan de zuidelijke zijde de radiale geleding in het landschap doorloopt tot zelfs een deel van een ringvormig pad dat ruim om de terp zal hebben gelegen. Er staat enige bebouwing aan de doorlopende weg en verder agrarische bebouwing verspreid door het land. Ten noorden van de kerk staat op een terprestant een kop-hals-rompboerderij met dwarsgeplaatste, lagere stalvleugel. Op het veel zuidelijker gelegen stateterrein van Groot Hickaerd staat sinds 1914 een stelpboerderij. De Tegenwoordige Staat van Friesland besteedt in 1786 weinig woorden aan het dorp: ‘JESLUM, een klein dorp, welks toren eene spits heeft, terwyl alle de overige torens deezer Grieteny gemeene huisdaken hebben.’ Het was dus de enige kerk die geen zadeldaktoren had.

Het hoogst eenvoudige kerkje bezat een simpel houten geveltorentje. Er staat intussen een nieuwe kerk die in 1886 een of twee voorgangsters vervangt. Het is een eenvoudige zaalkerk met een rechte koorsluiting en in baksteen omlijste rondboogvensters. De kerk kreeg een kloeke toren aan de westzijde. Hij heeft drie geledingen en in de rechthoekige spaarvelden zijn rondbogige nissen aangebracht met boven de westelijke ingang zelfs een roosvenster. In de toren hangen een in 1445 door Johannes van Wou gegoten klok en een klok uit 1636 van Jacob Noteman.

Jistrum is een dorp dat het midden houdt tussen een langgerekt streekdorp en een esdorp omdat het een brink-achtige ruimte in het midden heeft. Het dorp is in de Middeleeuwen ten oosten van het Bergumermeer op een zandrug ontstaan. Een zandrug die van de lage oever over nog geen kilometer oploopt tot 3.7 m boven N.A.P. en die van het noordwesten – de Eest – met een buiging naar het oosten loopt.

Op de grietenijkaart van 1716 is de kom goed te zien, evenals de met bomen omzoomde wegen en paden die over de rug in noordwestelijke en oostelijke richting verbindingen leggen. Naar het zuiden ligt een pad richting Kolonelsdiep waar de Bargetille bij Schuilenburg naar Eastermar voert. De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1786: ‘een dorp, in ’t Noorden en Oosten, aan Achtkarspelen palende, en insgelyks zeer vermakelyk door de menigvuldige plantagien en bouwlanden. Verscheiden persoonen zyn hier ryk geworden door de heidvelden in goed bouwland te veranderen …. Zuidwaards loopt dit dorp tot aan de zogenoemde Bargetille, en heeft, Noord- en Noordwestwaards, de buurtjes de Meeren en de Eest onder zich. De kerk heeft een stompen toren en eene goede buurt rondsom zich, door welke een rydweg naar de Kooten loopt; ook schiet eene vaart van dit dorp naar het Bergummer meer.’

In de hoofdstraat, de Schoolstraat, staat meest vrijstaande gevarieerde bebouwing. Een opvallende boerderij van omstreeks 1800 staat op nummer 31. Het voorhuis is aan de lange zijde uitgebouwd voor meer woonruimte en een grote zolder. In Jistrum zijn meer boerderijen te vinden met uitgebouwde woonruimten, zoals die aan Tillewei 1 uit omstreeks 1820.

De romano-gotische kerk is in het midden van de 13de eeuw op een hoogte in het midden van het dorp gebouwd. Zij heeft een halfrond gesloten koor, een ongelede toren met spaarvelden en rondboogfriezen en met een zadeldak. Het schip heeft kleine rondboogvensters en is versierd met een keperfries. Inwendig wordt het gedekt door koepelgewelven met elk acht rondstaafribben.

Jonkerslân is een jong streekdorp, dat zich in de 20ste eeuw uit een buurschap bij Langezwaag heeft ontwikkeld. In deze zuidwestelijke hoek van Opsterland stond alles tot diep in de 19de eeuw in het teken van de turfwinning. In het noorden was daartoe tussen Langezwaag en Jonkerslân de Nieuwe Vaart gegraven en even oostelijk daarvan de Nieuwslootster Vaart, die zuidelijker een Nieuwslootster Dwarsvaart kreeg.

In de omgeving van de laatste vaarten bestond in het midden van de 19de eeuw een bescheiden nederzetting van een paar streekjes met vrij losse bebouwing. Het buurtje waar sprake was van enige verdichting van bebouwing, werd toen Nieuw Sloot genoemd. In het oosten, aan de uitloop van het uit het noorden gegraven Jonkers Rak en de Oude Jonkerssloot die zich weer in de Jonkerlandvaart voortzette, lag een andere buurt: Dekema. Ten zuiden van dit gebied, net op het grondgebied van de gemeente Schoterland, nu Heerenveen, lag de Schoterlandse Compagnonsvaart.

Jonkerslân is aan de weg tussen Heerenveen/ Langezwaag en Kortezwaag/Gorredijk gegroeid nadat de afgeveende hoogvenen vanaf het einde van de 19de eeuw in cultuur werden gebracht. Dat kon nadat voor het afgeveende land veenpolders met een goede waterbeheersing waren ingericht. Er is in Jonkerslân geen kerk gesticht, de agrarische gemeenschap bleef in Langezwaag kerken. Wel kwam er in Jonkerslân een openbare lagere school. Ten zuiden van Jonkerslân hoort de buurschap met de merkwaardige naam Sing Sang nu bij dit dorp.

Gedurende de 20ste eeuw is het dorp geleidelijk gegroeid; in de naoorlogse jaren is dat proces enigermate versterkt. Daardoor heeft Jonkerslân een gevarieerde bebouwing van boerderijen en woningen uit allerlei perioden. Op de hoek van Fûgelsang en Feanborch is het wit geschilderde dorpshuis het middelpunt van het dorp. De meeste boerderijen zijn bescheiden; er staat ook een aantal grotere boerderijen met voorhuis. Verscheidene woningen hebben het karakter van landarbeidershuisjes, maar er zijn ook brede dwarswoningen te vinden. Aan de Jelle Beenenwei is kort na de oorlog een reeks traditionalistische twee-onder-een-kapwoningen ontwikkeld.

Jorwert is een terpdorp dat werd ontsloten door de Jaanvaart, ook wel de Jorwerdervaart genoemd die met grote slingers door het land loopt en Zwette en Franekervaart verbindt en daarbij de westelijke dorpsgrens van Jorwert raakt. Over de weg zijn er jongere ontsluitingen over de Arsumerdyk naar de Hegedyk, de dijk van de voormalige Middelzee en de Lucht en Veldsterdyk richting Baard.

De kern van Jorwert bestaat uit de hoge, prominente kerkterp met ruim kerkhof rondom. Op het hof een dubbele haag en zomen van iepen, beuken en linden. Het ringpad om de kerkterp is aan de oostelijke en noordelijke zijden tot straat verbreed en overal richt bebouwing zich op deze kern. Aan de kerkbuurt, de Sluytermanwei, staan ten zuiden van de kerk twee grote notabele woningen in mengstijl, de eerste, de pastorie (1871) achter een diepe tuin. Schuin daartegenover rijst het wit geschilderde café op en daarnaast is, flink achteruit gerooid, de befaamde notariswoning te vinden. Befaamd, omdat elk jaar in augustus in de tuin het druk bezochte Iepenloftspul wordt opgevoerd.

Tegenover de kerk strekt zich lage, gesloten bebouwing uit, waartussen een pand van eenvoudige statigheid opvalt door het stoephek dat achterover leunt. Op allerlei plekken in de kerkbuurt zijn steegjes met achterbebouwing van meestal bescheiden, vriendelijke huisjes van gele steen te vinden. De kerkbuurt hoekt vervolgens om het noorden van het kerkhof heen: de bebouwing wordt richting brug over de Jaanvaart informeler. Bij de vaart is een kleine waterbuurt gevormd. Aan de voorkant leidt de Master Fopmawei het dorp in. Daar staat aan weerszijden een rijke verscheidenheid aan woningen, deels met brugjes over de bermsloten, van woningwet- tot notabele woningen. Kerk en toren zijn van tufsteen gebouwd. De kerk is vroeg 12de-eeuws en heeft een verlengd koor voorzien van ongelijke, kleine rondboogvensters. De toren is uit de late 12de eeuw met spaarvelden, keperfriezen en gekoppelde galmgaten met deelzuiltjes. De toren is tijdens de restauratie in 1951 ingestort en herbouwd.

Jouswier is een terpdorp dat door de eeuwen heen het kleinste dorp van Oostdongeradeel was en is gebleven. Rond de terp hebben steeds slechts enkele huizen en boerderijen gestaan. In de omgeving ligt nog wat verspreide agrarische bebouwing. De terp is grotendeels afgegraven en er is geen patroon in de structuur meer te onderkennen. Toch lijkt het erop dat de terp een rechthoekige blokverkaveling heeft gekend. Dat zou een aanwijzing kunnen zijn dat het een relatief jonge terp is. Maar het feit dat het terprestant vrij hoog is – vooral aan de westelijke zijde te herkennen – wijst weer op een hoge ouderdom.

Jouswier ligt vrij dicht bij de Zuider Ee, een voor dit gebied belangrijke ontsluiting. Ten oosten van het dorp ligt de Jouswierster Tille, ook wel de Grote Tille, over dit water. Deze brug verbindt het noorden en zuiden van de grietenij met elkaar. De Bergsmaweg voert naar deze weg die Metslawier met Ee verbindt.

De kerktoren met zadeldak is in 1752 verrezen en kreeg in 1915 een beklamping. Er hangt een oude klok in: in 1395 gegoten door Hermanus. De kerk, oorspronkelijk gewijd aan Petrus, is een eenbeukig gebouw met een vierzijdige sluiting, dat in 1557 tot stand kwam. In de 19de eeuw is er van alles gewijzigd: in 1823 zijn de vensters vernieuwd, in 1858 is het gebouw iets verhoogd en werd een nieuwe kap met een tongewelf aangebracht. In 1876 is het kerkschip bepleisterd. De bepleistering is bij de restauratie van 1978 weer weggehaald op de randen van de dagkanten van de vensters na. De kerk is in 1987 opnieuw gerestaureerd. In het interieur vallen de blakers op de banken en de kaarsenkronen op. De kerk heeft namelijk geen elektrische verlichting. Drie 18de-eeuwse, rijk gesneden rouwborden domineren dit interieur. Ze zijn van Willem Bergsma en Remelia Schik en van hun dochter Lucia Petronella Bergsma. Bergsma had het door handig manoeuvreren met stemmen gebracht tot grietman van Oostdongeradeel.

Kollumerpomp is een streekdorp aan de omstreeks 1315 aangelegde oude dijk die in 1529 slaperdijk werd toen om het Nieuwkruisland een nieuwe dijk was aangelegd. Daarna is bebouwing gekomen in de buurt van de in de 15de eeuw aangelegde duiker in de dijk (de pomp).

Kollumerpomp is lang een buurschap bij Kollum geweest maar heeft nu de status van dorp. De bebouwing kwam aanvankelijk vooral aan de zuidzijde van de dijk, de Foyingaweg. In de oostelijke richting zijn het vooral boerderijen, zoals die op nummer 138 met een verzorgd los voorhuis van het middengangtype, op nummer 108 een vrij gave kop-hals-rompboerderij uit omstreeks 1880 en op nummer 106 een nieuwe expressionistische stelp uit 1937 met een uitgebouwd zomerhuis. Aan de noordzijde van de Foyingaweg staat parallel aan de oude dijk een kop-hals-romp uit omstreeks 1880 in een goede erfbeplanting en verder in het land de omstreeks 1830 gebouwde stelpboerderij Groot Kabel. Deze boerderij met een vrij hoog opgemetselde voorgevel staat op een omgrachte huisterp en de nederzetting bestaat dus al voordat in 1529 de dijk is gelegd.

Na de oorlog kwam er aan de noordzijde een flinke dorpsuitbreiding. De torenloze gereformeerde kerk kwam in 1906 aan de Foyingaweg tot stand. Het jaartal is in de bekroning van de geveltop te lezen. Zij is een zaalkerk met een detaillering die een curieuze stijlvermenging laat zien. De rondboogvensters zijn met spitsbogen omvat en de geveltop bezit een klimmend rondboogfries.

Ten noorden van het dorp staan aan de weg Wester Nieuw Kruisland grote boerderijen. Op de Nieuwe Zee- of Buitendijk staat het contributiehuisje dat het waterschap Zeedijken Contributie Kollumer-land en Nieuw Kruisland in 1828 liet bouwen. Het werd gebruikt als stormwachterhuisje en vergaderruimte. Het huisje heeft een tentdak met een opvallende windvaan. Een spil is verbonden met een windroos onder het plafond: om binnen het ruimen of krimpen van de wind af te kunnen lezen. Om het gebouwtje heen loopt een stelling.


0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 | 31 | 32 | 33 | 34 | 35 | 36 | 37 | 38 | 39 | 40 | 41 | 42 | 43 | 44 | 45 | 46 | 47 | 48 | 49 | 50 | 51 | 52 | 53 | 54 | 55 | 56 | 57 | 58 | 59 | 60 | 61 | 62 | 63 | 64 | 65 | 66 | 67 | 68 | 69 | 70 | 71 | 72 | 73 | 74 | 75 | 76 | 77 | 78 | 79 | 80 | 81 | 82 | 83 | 84 | 85 | 86 | 87 | 88 | 89 | 90 | 91 | 92 | 93 | 94 | 95 | 96 | 97 | 98 | 99 | 100 | 101 | 102 | 103 | 104 | 105 | 106 | 107 | 108 | 109 | 110 | 111 | 112 | 113 | 114 | 115 | 116 | 117 | 118 | 119 | 120 | 121 | 122 | 123 | 124 | 125 | 126 | 127 | 128 | 129 | 130 | 131 | 132 | 133 | 134 | 135 | 136 | 137 | 138 | 139 | 140 | 141 | 142 | 143 | 144 | 145 | 146 | 147 | 148 | 149 | 150 | 151 | 152 | 153 | 154 | 155 | 156 | 157 | 158 | 159 | 160 | 161 | 162 | 163 | 164 | 165 | 166 | 167 | 168 | 169 | 170 | 171 | 172 | 173 | 174 | 175 | 176 | 177 | 178 | 179 | 180 | 181 | 182 | 183 | 184 | 185 | 186 | 187 | 188 | 189 | 190 | 191 | 192 | 193 | 194 | 195 | 196 | 197 | 198 | 199 | 200 | 201 | 202 | 203 | 204 | 205 | 206 | 207 | 208 | 209 | 210 | 211 | 212 | 213 | 214 | 215 | 216 | 217 | 218 | 219 | 220 | 221 | 222 | 223 | 224 | 225 | 226 | 227 | 228 | 229 | 230 | 231 | 232 | 233 | 234 | 235 | 236 | 237 | 238 | 239 | 240 | 241 | 242 | 243 | 244 | 245 | 246 | 247 | 248 | 249 | 250 | 251 | 252 | 253 | 254 | 255 | 256 | 257 | 258 | 259 | 260 | 261 | 262 | 263 | 264 | 265 | 266 | 267 | 268 | 269 | 270 | 271 | 272 | 273 | 274 | 275 | 276 | 277 | 278 | 279 | 280 | 281 | 282 | 283 | 284 | 285 | 286 | 287 | 288 | 289 | 290 | 291 | 292 | 293 | 294 | 295 | 296 |
Nieuwe encyclopedie van Fryslân voor slechts € 29,90 incl. verzenden!

Bijna 8 kilogram aan kennis over Friesland! Wees er snel bij want op is op.

De Nieuwe Encyclopedie van Fryslân is een onmisbare aanvulling in de boekenkast voor iedereen die gek is van Fryslân en meer wil weten van deze provincie. Op 15 september 2016 verscheen de vierdelige encyclopedie die rond de 3000 pagina’s telt, 11.000 trefwoorden bevat en ruim 8 kilo weegt. De encyclopedie staat bomvol actuele kennis over Fryslân en is een echte pageturner geworden.

Voor al diegenen die dit standaardwerk over Fryslân altijd al hadden willen hebben! Nu voor een wel heel speciaal prijsje! Maar let op! Op = Op!