Baaium is een terpdorp dat geen compacte bebouwing kent, maar buurtjes en boerderijen die om de kleine kern met kerk in het landschap lijken te zijn gestrooid. Aan de doorgaande weg van Winsum naar Dronrijp staat enige losse bebouwing. Ten noorden van de kerk is een buurtje gevormd, maar de meest samenhangende hoek is aan een pad aan de westzijde gevormd, tegenover een groot boerenbedrijf. De huizen hebben daar de Baijumer Opvaart naar de Franekervaart in de rug.

Bij de kruising van de weg en de dwarspaden staat de opmerkelijke dorpskerk. Zij is uit een ruime beurs betaald en daardoor een goed voorbeeld van de overdadige mengstijl geworden. De toren is in 1865 naar tekeningen van B.J. Sitenga gebouwd en de kerk is in 1876 gerealiseerd naar ontwerp van S. van der Veen. De toren en kerk vertonen romaanse trekken, vooral de rondboogfriesjes wijzen daar op. De ingangspartij laat classicistische motieven zien. Het stucwerk van het interieur door J.D. Fast, biedt een stijlenfeest: allerlei is er tot een merkwaardige, niettemin indrukwekkende eenheid gebracht. Het volgende vers is in de 17de eeuw in een van de zijden van de doopvont van Baaium gehakt:

"Dit is Baiommer vondt / Die vergeeten lagh in de grondt / Is 1668 Wederom op gerecht / om dat daer veel van wert gesecht / Godt wil ons land en dorp bevrien / Voor bij Geloof en Afgoderien."

De grote vierkante vont is van roze Bremer zandsteen. De andere zijden bezitten gotische traceringen naar 15de-eeuws model. Het verhaal gaat dat zij uit de 12de of 13de eeuw zou dateren. De omvang heeft het spreekwoord ‘Sa grut as de Baeijumer fonte’ doen ontstaan.

Even buiten het dorp, net in de grietenij Baarderadeel, heeft een vrouwenklooster gestaan, in 1186 vanuit Klooster Lidlum gesticht. Het werd Sint-Michaëlsberg genoemd, maar kwam vaker voor als Monnike-Baijum. Na de Hervorming is het in 1580 opgeheven. Nu staat er op het kloosterterrein ten noorden van Winsum de boerderij Mountsjebaayum.

Boelenslaan is een jong heidedorp langs de kaarsrechte Boelenswei, vroeger Heidelaan genoemd. Tot het midden van de 19de eeuw bestond de nederzetting uit verspreid op de afgeveende heide staande spitketen, heidehutten en zelfs holen, waarin een aanzienlijk aantal arme bewoners huisde. Het behoorde bij Surhuisterveen en werd de ‘Feansterheide’ genoemd. De naam van het dorp is ontleend aan de weg, tot 1900 een zandreed gebleven, die de heide ontsloot en werd genoemd naar de familie Boelens. Leden van deze familie zijn in de 17de eeuw secretaris en grietman van Achtkarspelen geweest en hadden waarschijnlijk belangen in de verveningen.

Na de stichting van een kerk in het midden van de 19de eeuw trad er geleidelijk komvorming op, een ontwikkeling die in de 20ste eeuw versterkt doorzette. Toch is het heideverleden van Boelenslaan nog goed te ervaren. In de hele zuidelijke punt van Achtkarspelen is langs de wegen, voorheen zandpaden, en de verveningswijken nog verspreide bebouwing van huizen en kleine boerderijen, soms in streekjes te vinden. Alleen het oostelijke gedeelte van dit gebied, Wildveld en omgeving, wordt administratief bij Surhuisterveen gerekend, de rest is Boelenslaan. Het zou daardoor een dorpsarchipel genoemd kunnen worden van een flinke kom en een groot aantal bebouwingseilandjes die zelfs in de 20ste eeuw nog impulsen kregen door verspreide volkshuisvesting in de late jaren dertig aan de Spekloane, De Trije Roeden, De Fjouwer Roeden en de Bethlehemsreed. Het laatste nederzettinkje van vier woningen tegen de grenzen van het dorp Houtigehage in de gemeente Smallingerland had uitgebreid zullen worden als de oorlog niet was uitgebroken.

In 1851/’52 is de kerk gebouwd en spoedig daarna werd er ook onderwijs gegeven. Er kwamen zelfs twee scholen. De kerk die aan de zuidelijke rand van de dorpskom op een ruim kerkhof staat, is een vriendelijk zaalkerkje met een dakruiter op de voorgevel. Het gebouw wordt niet meer als kerk gebruikt maar is thans aula. Tegenover de kerk staat het karakteristieke ‘Volksgebouw’ uit de jaren dertig.

Het kleine terpdorp Cornwerd, dat de status van beschermd dorpsgezicht heeft gekregen, ligt vlak achter de voormalige Zuiderzeedijk bij de Houwster Hoek rustig in het open landschap. Op voldoende afstand van de hectische verkeerslussen van de Kop van de Afsluitdijk. Het bestaat slechts uit een vriendelijke dubbele buurt met een pleinvormige verbreding die leidt naar de terp waar de kerk en de toren zich verheffen. Kerk en toren staan op een kaal kerkhof dat compleet omgrensd is door een ijzeren hek.

De kerk dateert oorspronkelijk uit de 12de eeuw maar kreeg in 1916 een nieuwe ommetseling. Die verbouwing is door architect F. Raadsma ontworpen en door de Cornwerder aannemer J. Roosjen uitgevoerd. De kerk bezit aardig glas-in-lood-werk in de rondboogvensters en grijs gesmoorde Lucas IJsbrandpannen op het dak. De relatief hoog oprijzende toren dateert uit 1898. L. Reitsma uit Witmarsum ontwierp de rijk met lijstwerk en blokken van kunststeen versierde toren en Roosjen was opnieuw de aannemer. De bekroning bestaat uit een toef siersmeedwerk met afhangende bloemen. Cornwerd is het geboortedorp van Obe Postma (1868-1963), de fijnzinnige dichter van het Friese landschap. Hij ligt hier begraven. In het gedicht Hous-ter Herne (Houwster Hoek) beschrijft Postma zijn gelukkige jeugdjaren:

‘O boartersplak yn blide bernedagen,
Do herne oan ’e igge fan ’e see,
Wat lok wâlt op yn ’t swiet te-binnen-bringen
Fan ’t noflik boartsjen op dyn fredich stee.’

‘O speelplek in de blijde kinderdagen,
Jij uitham aan de oever van de zee,
Hoeveel geluk welt op in ’t zoet herinneren
Van ’t zalig spelen op je vredig stee.’

Ten zuiden van Cornwerd ligt de buurschap Sotterum achter de Dijksloot. De bebouwing bestaat uit een paar huizen en boerderijen. Hier is een opmerkelijke archeologische vondst gedaan: een bronzen paardje uit de 1ste eeuw na Christus dat nu de trots is van de klassieke collectie van het Fries Museum in Leeuwarden.

Damwoude was de hoofdplaats van de voormalige gemeente Dantumadeel, is in 1971 ontstaan door samenvoeging van de van west naar oost op elkaar volgende streekdorpen Akkerwoude, Murmerwoude en Dantumawoude die toen al helemaal aaneen gegroeid waren. De drie kernen van Damwoude ontstonden langs een oost-west lopende middeleeuwse bewoningsas, de huidige Voorweg, van waaruit het gebied werd ontgonnen. Mogelijk hebben noordelijker oudere ontginningsassen gelegen, waarvan de huidige Achterweg van Akkerwoude een aanwijzing vormt. Het zijn dan ook karakteristieke streekof wegdorpen met samen een lengte van ongeveer vier kilometer.

De bebouwing van de drie dorpen is vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw sterk verdicht en is zich verder langs de Voorweg gaan uitstrekken, waardoor de dorpen aan elkaar groeiden. Bovendien kwam vanaf die tijd in Murmerwoude ook bebouwing langs de Murmerlaan, thans de Hoofdweg. Deze belangrijke route naar Dokkum kreeg in 1880 gezelschap van de eerste trambaan van Friesland: een paardentram. Aan dat kruispunt werd in 1881 dan ook een gemeentehuis gebouwd. Voor bedrijvigheid werd het een aantrekkelijke vestigingsplaats en het aanvankelijk dunst bevolkte dorp van de drie kon tot een flink kruisdorp uitgroeien. Hoewel het gemeentehuis naar de diverse malen verbouwde, maar wel deftige Rinsmastate in Driesum verhuisde, zette die ontwikkeling zich na de tweede wereldoorlog versterkt door. Precies op de millenniumwende keerde het gemeentehuis nabij dit kruispunt terug, achter het oude gemeentehuis en de middeleeuwse kerk. Akkerwoude en Dantumawoude hebben minder dynamische ontwikkelingen ondergaan en vertonen nog steeds de karakteristieken van streekdorpen.

Het oudste gebouw van het vroegere Dantumawoude is de Benedictuskerk. Zij dateert uit de twaalfde eeuw en de hoge ouderdom is te zien aan de sterk gebogen tufstenen zuidmuur met grote spaarvelden en aan de bovenzijde een keperfries. Ook de zadeldaktoren bevat veel tufsteen, maar de toren is niet meer romaans. Het interieur bezit een rococo preekstoel (1777) met een fraaie koperen lessenaar. Het orgel is in 1777 door Albertus Anthoni Hinsz vervaardigd. Wonderlijk zijn de muurschilderingen uit het laatste jaar van de zestiende eeuw: teksten uit de bijbel in de volkstaal gevat in grote rolwerkcartouches. Iets westelijker staat aan de overzijde van de Voorweg Plantenhove. In 1906 gebouwd in een elegante vernieuwingsstijl voor een notaris. In 1912 legde de befaamde Leonard Springer er een nieuwe tuin aan in een strakke, geometrische stijl. Plantenhove is thans een conferentieoord. Weer wat westelijker staat in het geboomte de eenvoudige doopsgezinde kerk uit 1767.

Langs de Voorweg ligt ruim gesitueerde vrijstaande bebouwing van onder meer 19deeeuwse boerderijen, woudhuisjes en iets jongere renteniers- en burgerwoningen. Aan de kruisende wegen van het vroegere Murmerwoude staan plezierig ogende, vrijstaande woningen uit vooral de eerste dertig jaar van de 20ste eeuw. Op en nabij de kruising rijzen de belangrijkste gebouwen op. Op de hoek verrees in 1881 het door gemeentearchitect J.W. Duijff ontworpen nieuwe, kloeke gemeentehuis met een middenpartij met trapstoep, portiek en balkon en omlijstingen in sierpleister. De zesruitsvensters bezitten nog geschubde blinden: persiennes. Daarnaast is in hetzelfde jaar herberg "De Kruisweg" gebouwd die ook als halte van de vroegste tramlijn dienst deed. Hier werden de paarden van de tram gestald. Later zijn glas-in-lood en gestraalde ramen in de art nouveau-stijl aangebracht en aan de zuidzijde kwam een traditionele overdekte veranda.

Het oudste bouwwerk van deze dorpskern is de even westelijker staande Bonifatiuskerk uit het begin van de 13de eeuw. Het is een van de vroegste van baksteen gebouwde kerken van Friesland. De muurindeling van spaarvelden met rondboogjes en kleine vensters is romaans. Tegen de noordzijde is in 1914 een dwarsbeuk geplaatst. In de zadeldaktoren zijn bovenin klimmende friezen te zien. De hervormde kerk van het voormalige Akkerwoude is in 1850 vernieuwd in de trant van de neoclassicistische rondbogenstijl. Het torentje bezat aanvankelijk een spits; de opengewerkte lantaarn dateert uit de jaren twintig. Aan de Achterweg vallen de bedrijfsgebouwen van de van 1899 tot 1969 actieve zuivelfabriek ‘de Dokkumer Wâlden en Omkriten’ op.

Dongjum is een terpdorp op een kwelderrug waar de verder oostelijk gelegen dorpen Boer en Ried ook op lagen en die naar het westen doorloopt met de buurschap Voorrijp en het dorp Wijnaldum. Vrij ver ten oosten van het dorp heeft het door de Dongjumervaart verbinding met de oude slenk van de Ried. Dongjum ligt nog geen twee kilometer van de Slachtedyk verwijderd, maar is volstrekt niet op de dijk georiënteerd. Tussen de Slachte en Dongjum lag tussen de Beintsemiedleane en de Hovensreed juist een laaggelegen streek die zelfs de Dongjumermeer genoemd werd. De in 1776 ingepolderde laagte is een overblijfsel van een oude zeeslenk, de Ried.

Dongjum wordt omringd door akkers en weilanden. Het dorp bestaat uit enkele streekjes aan de Franekerweg en de kruisende Dongjumerweg. Achter die bebouwingsstreken is na de oorlog een aanzienlijke wijk van nieuwe woningen gekomen.

Ten zuiden van de Dongjumerweg staat een beetje afzijdig de hervormde kerk. De eenvoudige kerk is in 1777 gebouwd ter vervanging van een oud godshuis. Het heeft roodbruin muurwerk met spaarvelden tussen lisenen en met rondboogvensters, een driezijdig gesloten koor en een vierkante toren met spits. In de kerk vraagt een monument in het koor om aandacht: de marmeren graftombe met portretbuste, in 1737 vervaardigd door Jean Baptist Xaverij voor Sicco van Goslinga, grietman van Franekeradeel en gedeputeerde te velde en Johanna Isabella baronesse thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg.

De Goslinga’s die het in de loop van de 17de eeuw te zeggen kregen in Franekeradeel, woonden eerst op Sikkemastate in Herbaijum. Omstreeks 1670 bouwden ze bij Dongjum Goslingastate, die in 1803 weer is afgebroken. De belangwekkendste bewoner, Sicco van Goslinga (1664-1731), ontwikkelde zich na zijn studies in binnen- en buitenland tot gedeputeerde tijdens de Spaanse Successie-oorlog. Later was hij ambassadeur van de Republiek bij de onderhandelingen voor de Vrede van Utrecht in 1712-"13 en aan het hof van Lodewijk XIV in Versailles in 1714.

Dronrijp is een terpdorp dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling op een kwelderwal is ontstaan. Het was aanvankelijk een agrarische nederzetting waarvan de bebouwing zich concentreerde rond de kerk, de Tsjerkebuorren. Het dorp kreeg aan het begin van de 16de eeuw een goede ontsluiting over water, de vaart tussen Leeuwarden en Harlingen, die in de 17de eeuw tot een trekvaart werd verbeterd.

De kruising van de vaart met de weg, de huidige Hearewei, Skilpaed en Dûbelestreek, was een plaats waar het voor handels- en ambachtslieden en verzorgende functies zoals voor logementen een aantrekkelijke plaats om zich te vestigen. Zo ontstond ten zuiden van de Tsjerkebuorren een tweede kern, de Brêgebuorren. Bij en in de omgeving van Dronrijp stond een flink aantal staten en buitens. Over de weg werd Dronrijp in 1842 met het leggen van de straatweg van Leeuwarden naar Harlingen goed ontsloten en in 1863 kwam ten zuiden van het dorp de spoorlijn tussen dezelfde steden tot stand en kreeg het een halteplaats en in 1868 een station.

De twee nederzettingen groeiden in de loop van de 19de eeuw aan elkaar. De groei van het dorp was het gevolg van de bloeiende bedrijvigheid: enige kleine fabrieken en molens en vanaf 1891 ook een zuivelfabriek. Woningbouw kwam tot stand aan de Alddyk, het Skilpaed, de Hobbemasingel en de Puoldyk. Aan de Hearewei, de toegangsweg vanaf de rijksstraatweg, kwam de representatieve bebouwing van de notabelen met aan de westzijde grote middengangwoningen in parkachtige tuinen. In 1876 werd het haventje van Tsjerkebuorren, dat zijn functie verloren had, gedempt, maar de Buwevaart ernaartoe bleef.

In 1940 is een groot gedeelte van de trekvaart gedempt. Alleen aan het brede profiel is aan de Brêgebuorren nog te merken dat hier de voor de ontwikkelingen van het dorp zo belangrijke trekvaart liep. De bebouwing straalt dat ook uit. Het deels al eerder gegraven en in 1951 geopende Van Harinxmakanaal kwam ten zuiden van het sterk gegroeide dorp te lopen. Tijdens de crisis, de oorlog, maar ook gedurende de eerste decennia na de oorlog stagneerde de groei. Vanaf het einde van de jaren zestig, toen Dronrijp als forensendorp werd ontdekt, zette de groei weer in. Er kwamen eerst nieuwbouwstraten ten oosten van de Hearewei, later ook ten westen van de Buwevaart en recentelijk opnieuw aan de oostzijde. Tussen de oude trekvaart en het nieuwe kanaal zijn bedrijventerreinen te vinden. Sinds de laatste decennia van de 20ste eeuw komen nieuwe bedrijven tot stand in een lange strook langs de oude rijksstraatweg.

Het buiten Schatzenburg, gelegen in een parkachtige tuin, is door de aanleg van de autosnelweg A31 met viaduct nogal bruut van het dorp afgesneden. Het buitenhuis is in 1698 gesticht. Een verbouwing van 1724/"25 onder leiding van Wybe Saagmans uit Leeuwarden liet de opzet intakt. Het decoratieschema werd wel gewijzigd met beeldhouwwerk van Jacob Sydses Bruinsma. Op een vrij hoog souterrain is het buiten één laag hoog en voorzien van een hoge kap. Voor de ingang met een geblokte omlijsting ligt een royale trapopgang. Daarboven is een geveltop uitgemetseld, voorzien van een barokke bekroning met de alliantiewapens Huber-de Hertoghe. Agnes Alida Huber, bewoonster van Schatzenburg, was in 1745 stichtster van het vrouwengasthuis Vredenhof. De oorspronkelijke rij eenkamerwoningen werd een eeuw na de stichting verdubbeld. Bovendien liet het gasthuis in 1872/’76 een rij woningen aan It Heech bouwen.

Van de oorspronkelijk romaanse kerk resteren nog enkele fragmenten. De kerk werd in 1504 tot de huidige vernieuwd in kenmerkend laatgotische vormen. De toren verrees in 1544. De onderbouw bestaat uit twee geledingen, waarvan de onderste een brede, hoge ingangspartij heeft en de bovenste nissen gotisch traceerwerk. Hierop staat een achtzijdige stenen lantaarn, die op de hoeken met pilasters versierd is en waarvan de galmgaten bovenaan van gotisch traceerwerk zijn voorzien. Aan de Dûbelestreek staat de rooms-katholieke kerk uit 1839, die een eeuw later bij vergroting van het schip een traditionalistisch front met toren kreeg.

Eagum, in het Nederlands fout gespeld als Aegum is een van de kleinste dorpen van Friesland. Het is een terpdorp ten zuiden van het in 1833 drooggemalen Groote Wargastermeer. Het is met een korte opvaart verbonden met het Eagumerdiep, een breed vaarwater van Leeuwarden naar Grou. Volgens verschillende beschijvingen uit vorige eeuwen zouden er enkele staten hebben gestaan, Idsinga en Hottingawier, de laatste vrij ver ten zuidwesten van de terp. Op de grietenijkaart uit het midden van 19de eeuw staan rondom de kerkterp een viertal grote boerderijen Groot en Klein Haringa, Brandinga en Rollema.

Het had door de ligging aan een druk vaarwater potenties, maar het bleef een kleine agrarische nederzetting. Er kan zelfs nauwelijks gesproken worden van een nederzetting omdat Eagum geen dorpskom heeft. Als kern doet het hoge met oude elzen omzoomde kerkhof met een opvallende, eenzame toren zijn best. De kerk voor de weinige bewoners van Eagum heeft het nog tot 1838 uitgehouden. Nog geen eeuw eerder, in 1777, was zij vernieuwd en verving zij de aan de Heilige Nicolaas gewijde middeleeuwse kerk. De kleurige gedenksteen vertelt dat de zevenjarige Cornelis Arent van Scheltinga in dat jaar de eerste steen heeft gelegd. Hij was het zoontje van de grietman van Idaarderadeel. De kleine gemeenschap heeft het onderhoud van de kerk niet kunnen volhouden. Die werd daarom, compleet met kansel, kraak en banken, in 1838 verkocht en afgebroken. De toren is gehandhaafd. Ook het kerkhof bleef, maar de andere gedeelten van de terp zijn afgegraven en de vruchtbare aarde werd onder de Eagumer boeren verdeeld. De toren kan dateren uit omstreeks 1300, maar dat is met de in 1888 aangebrachte pleisterlaag – met schijnvoegen die blokken suggereren – aan de buitenzijde niet te controleren. Aan de oostzijde waar de kerk stond, zit een fraaie deur in een zware omlijsting van pleister in hol-bol profiel. Het verhaal gaat dat de toren bij het middelpunt van de wereld ligt.

Idskenhuizen is een komdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan op zandgronden die even hoger lagen dan de omgeving. In de 17de eeuw stond in dit dorp het rechthuis van de grietenij. Op de kaart van Doniawerstal in de atlas van Schotanus (1718) was het als een redelijk geconcentreerde groep huizen getekend. Toch werd het aan het einde van de 18de eeuw in de Tegenwoordige Staat van Friesland gemeld: ‘dit Dorpje is niet groot van omtrek, doch heeft by de kerk eene maatige Binnenbuurt: ‘er zyn maar zeven Boereplaatsen, en veel land is tot bosch aangelegd.’

Toen werd tevens gemeld dat er een weg lag richting Woudsend die in 1782 was aangelegd en dwars door het Grote Idskenhuistermeer liep. Helemaal in het zuiden van dat meer reden al karren door het water, maar de sporen sleten zo uit dat het noodzakelijk werd de rijweg aan te leggen. Dat gedeelte van het meer is intussen ingepolderd. Het gebeurde eveneens met het Kleine Idskenhuistermeer dat ten noordwesten van het dorp lag. Het dorp werd daarna door de Dorpsopvaart met het grote meer verbonden.

De hoofdstraat, de Bramerstraat kent gesloten en zeer gevarieerde bebouwing die grotendeels uit het laatst van de 19de en de vroege 20ste eeuw stamt. Aan de oostzijde waar de Bramerstraat en de Troelstraweg – de weg naar Teroele – bij elkaar komen en een grasplantsoen vormen, staat de eenvoudige gereformeerde kerk. De zaalkerk met een rechte koorsluiting en een houten geveltoren met ingesnoerde spits dateert uit het einde van de 19de eeuw. Maar de voorzijde is in de jaren twintig gewijzigd. Naast de kerk staat de pastorie, een aardige villa die deels is gepleisterd in de vernieuwingsstijl van kort na 1900.

Aan de westelijke zijde van het dorp staat de voormalige hervormde kerk, een in 1935 gebouwde zaalkerk die een uit omstreeks 1800 daterende voorgangster verving. De kerk is in gebruik als zeilschool. Ten zuidwesten van het dorp ligt een goed in het groen verpakte waterrecreatienederzetting.

Itens aan de noordoostelijke flank van de eilandpolder van Easterein lijkt een streekdorp, maar is een oud terpdorp met een later gevormde streek. De beide zijden van de oude dijk, de hoep, zijn redelijk dicht bebouwd. Aan de binnendijkse kant ligt het restant kerkterp met enige bebouwing eromheen. Aan de weg staat een groot aantal flinke boerderijen en rentenierswoningen van uiteenlopende snit, waarvan één exemplaar een ruime voortuin met een vijver bezit. In ongeveer het midden aan de noordoostzijde van de dijk staat het café ‘De lytse fjouwere’.

Dit alles is geordend in streekjes van open en meer gesloten bebouwing, bijvoorbeeld aan de Rienster zijde waar bij een groepje bedrijfsgebouwen, onder meer een voormalige smederij, wat meer buitenruimte is geschapen. De oorspronkelijke kern is de sterk weggegraven terp ten zuidwesten van de dijk en is wel goed te ervaren. Daar staat de kerk betrekkelijk hoog als decor achter het ruime kaatsveld dat de graverij van de terp als groene kern heeft achtergelaten.

De hervormde kerk staat op het hoge kerkhof. Het gebouw dateert uit 1804/"06 en zal ongetwijfeld een ouder godshuis hebben vervangen. Het draagt de stijlkenmerken van empire en neoclassicisme. Het metselwerk is van bruine mangaansteen, de vensters zijn korfbogig gesloten. Het dak is gedekt met leien. Op de voorkerk staat de kleurige, neoclassicistische toren uit 1842: een houten romp in blokkige steen-imitatie, een kroonlijst met klosjes en een achtzijdige open koepel met ajour-panelen. Binnen staan een 17de-eeuwse preekstoel, overhuifde kerkvoogdenbanken en een orgel van Hardorff uit 1876.

Vanaf 1863 was er een doopsgezinde vermaning in Itens, overgebracht van Kromwal, een waterbuurt bij Britswert. Het huidige vermaninkje met consistorie en kosterswoning aan weerszijden is van omtrent 1910. Tussen deze twee is de vermaning, volgens schuilkerktraditie, teruggerooid. Alles is in het klein, ook de versierinkjes van rondboogfriesjes en vooral het klokloze koepeltje op de westgevel. Het zal wel het kleinste kerkkoepeltje van Fryslân zijn. In de consistorie hangt een portrettengalerij van de predikanten en een martelaarsspiegel van 1685.

Het terpdorp Kimswerd heeft een schilderachtige kern met karakteristieke waterbuurten langs de Harlingervaart. De noordoostelijke waterbuurt heeft een binnenpleintje met bebouwing van huisjes van gele steentjes. De Duivengracht aan de vaart bestaat uit een reeks van schots en scheef staande huizen van dat type. De overkant is over een hoge houten loopbrug, een heechhout, te bereiken.

Tegenover de kerk liggen het voormalige schooltje en een in het groen verscholen karakteristieke pastoriewoning. Tussen de kerk en de brug staat café Greate Pier met een overstekende verdieping op zuiltjes. Het café is genoemd naar de beroemdste Kimswerder. De houwdegen Grutte Pier is in Kimswerd geboren, de getergde boer die in de 16de eeuw Bourgondiërs, Saksers en Hollanders bestreed. Op de hoek bij de kerk staat zijn stoere standbeeld (Anne Woudwijk).

De naoorlogse dorpsuitbreiding is aan de zuidwestelijke zijde van de doorgaande weg gelegd en de sportvelden liggen aan de andere zijde. Aan de oostzijde ligt Heemstra State, nu een kop-hals-rompboerderij.

De trots van Kimswerd is de romaanse kerk met toren uit omstreeks 1100. De noordgevel van tufsteen is versierd met een rondboogfries en rondboognissen met dichtgezette, kleine rondboogvensters. De noordelijke ingang wordt bekroond door een 12de-eeuws mysterieus reliëf: een masker met ranken. Het bakstenen koor met lichte steunberen dateert uit de 13de eeuw en de zuidelijke muur is beklampt met kleine gele steen. De toren van tufsteen is verlevendigd met spaarvelden met rondboogfriezen. De kerk heeft een rijk 17deeeuws interieur. Uit die tijd dateren de lambrizering, de koorafsluiting, banken met gesneden wangstukken en natuurlijk de dooptuin met de preekstoel in het midden. Verder zijn belangrijke sporen te vinden van de adellijke familie Heemstra: een familiebank met kuifstuk voorzien van wapens, twee memorieborden, een van de dames Heemstra is zelfs met een portret in de kerk aanwezig. Een van de grafzerken voor de Heemstra"s, in 1614 door de Harlinger bouwmeester en steenhouwer Jacob Lous vervaardigd, heeft op een centraal veld een excellent perspectivisch gezicht op een paleistuin.

Mantgum is een terpdorp dat in 1329 als Mantinga-heem in de bronnen voorkomt, maar veel ouder is. Het lag nabij de westelijke oever van de Middelzee en nu ligt het aan de spoorlijn Leeuwarden-Sneek. De laan die de spoorhalte met de kerkterp verbindt, de Seerp van Galemawei, heeft de allure van een stationsweg, maar dan op dorpse maat. Aan het begin van die laan staat het voormalige gemeentehuis, een karakteristiek bouwwerk uit 1939.

Mantgum is van 1908 tot de gemeentelijke herindeling in 1984 hoofddorp van Baarderadeel geweest. De voornaamste straat is genoemd naar Seerp van Galema, een hoofdeling uit de 16de eeuw die op de state Hoxwier woonde, noordoostelijk van het dorp. De state is in het midden van de 18de eeuw gesloopt. Seerps prachtige grafzerk staat in de kerk: hij staat er in vol ornaat afgebeeld. Aan weerszijden van de Seerp van Galemawei staan grote notabele woningen verscholen in diepe tuinen met veelal oude bomen. Het mooiste ensemble van dit type woningen in Friesland.

Bij de Frijbuorren ligt een laaggelegen, open stuk land, een uitgegraven terpflank. Aan de rand staat een aantal karakteristieke woningen, waaronder de pastorie en de oude Bewaarschool. In de noord-oosthoek staat Café Bonnema, een 18de- of vroeg 19de-eeuws rechthoekig blok van gele baksteen. De dorpskern van Mantgum is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Niet zo’n verwonderlijke status, het gave en schilderachtige karakter van het geheel in ogenschouw nemend. De naoorlogse uitbreidingen zijn aan de westkant van het dorp gekomen, nabij de NS-halte. Daar is onlangs een flinke uitbreiding naast gelegd, waarin het grote nieuwe dorpshuis opvalt.

De oude kern wordt gedomineerd door de blank gepleisterde kerk die uit de 16de eeuw zal dateren. Het ruime kerkhof wordt omvat door een smeedijzeren hek in neoclassicisme. Vooral het dubbele zwaaihek is van excellente kwaliteit. Het interieur is in 1779-"81 verfraaid met nieuwe betimmeringen en meubilair, waarbij de ronde preekstoel met bijbelse voorstellingen door H. Berkebijl opvalt.

Nijehaske is een streekdorp van middeleeuwse oorsprong. Het was het oostelijkste dorp van de Hasker Vijfga en zal omstreeks 1200 aan de verbindingsweg tussen Westermeer/Joure en Heerenveen zijn ontstaan. Op het vroegste betrouwbare kaartbeeld, dat in de atlas van Schotanus uit 1718, ligt een zeer losse reeks van enkele boerderijen ten zuiden van de weg met ongeveer in het midden de kerk. Helemaal in het oosten ligt een dichtbebouwde buurt aan de Heeresloot en de daar kruisende Overspitting die nu Haskervaart heet. De buurt werd ook wel de Bandsterschans genoemd, naar de versterking die hier in de 17de eeuw heeft gelegen.

Bij Heerenveen vonden verveningen plaats en volgden allerlei economische activiteiten. Nijehaske kreeg daardoor een dubbel karakter. In de Tegenwoordige Staat van Friesland staat: ‘een Dorp in ’t Oostelykste deel der Grieteny, waar onder een gedeelte van ’t Heerenveen behoort, met de meeste huizen der Bandster Schans. De Kerk deezes Dorps staat aan de Heere Sloot; alwaar thans ook de wooning van den Predikant gevonden wordt, daar die, voor deezen en nog by onzen tyd, in ’t eenzaame Hasker Dyken, by het Kerkje, gevonden wierd. De meeste landen, ter wederzyden van dit Dorp, zyn mied- en klynlanden, die zich verre in "t Noorwesten uitstrekken.’

Het noordwestelijke gedeelte van Heerenveen hoorde tot de gemeentelijke herindeling van 1934 tot Nijehaske, ook het spoorstation. De dichtbevolkte streek van de Heerenwal en omgeving kwam toen bij de grote plaats Heerenveen. Ook het oude kerkhof naast de Alberthoeve aan de Jousterweg werd opgeslokt. In 1984 is de grens tussen Heerenveen en Skarsterlân opnieuw in westelijke richting verschoven waardoor deze in het Nieuwe Heerenveense Kanaal kwam te liggen.

Van Nijehaske resteert een buurtje van enkele tientallen woningen nabij de driesprong van de Jousterweg en de Nije Fjildwei en enkele boerderijen. Ten noorden van het dorp zijn de bedrijventerreinen van Kanaal-West en Businesspark Friesland-West ontwikkeld, waardoor in het dorpsgebied wel veel arbeidsplaatsen zijn gekomen. Van een dorp kan nauwelijks meer worden gesproken.

Oldeholtwolde is een klein streekdorp dat in de late Middeleeuwen op de kruising van de oude Weerdijk en de Slingerweg is ontstaan. De Weerdijk is duidelijk weergegeven op de grietenijkaart van Weststellingwerf in de atlas van Schotanus uit 1716 en slingerde zich door het westen en noorden van de grietenij. Hij kwam uit het zuiden bij Oldetrijne, en liep dan door Oldelamer en Nijelamer en nog verder naar het oosten door Nijeholtwolde om bij Oldeholtwolde een bocht naar het zuiden te maken tot de westelijke flank van Ter Idzard. Op de kaart is te zien dat het noordelijke gedeelte van het uitgestrekte dorpsgebied tot de Tsjonger of Kuinder bestond uit venen en lage hooilanden.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland uit 1788 werd het dorp beschreven: ‘dit Dorpje ligt wederom ten Noordoosten der twee voorige. "t Zelve had ook eertyds eene Kerk aan den Noordkant van gemelden Weerdyk, doch die al in de voorige eeuw is afgebroken; zynde nog het Kerkhof overig. Een klein gedeelte van de landen deezes Dorps ligt binnen dien Weerdyk; doch ’t meeste, naar de Kuinder liggende, is laag weid- en hooiland met kostelyke klyngronden; en echter wordt ’er tot nog toe geen turf van eenig belang gegraaven, om dat de uitvaart zeer bezwaarlyk is, wegens de ondiepten die aldaar in de rivier de Kuinder zyn.’ Er werd ook nog gemeld dat de rijweg van Schoterbrug naar Wolvega door dit dorp loopt. Op de kaart in de Eekhoff-atlas uit 1850 is te zien dat de venen volop in exploitatie zijn en dat de in 1828 aangelegde rijksstraatweg van Leeuwarden naar Zwolle dwars door het dorp is gekomen.

In 1875 werd bij de kruising wel weer een kerk gebouwd, ontworpen door F. Brouwer uit Cornjum. Zij is een vrij grote zaalkerk met een driezijdig gesloten koor en een half ongebouwde ranke toren van drie geledingen en een ingesnoerde spits. De aardig in mengstijl gedetailleerde kerk heeft neogotische spitsboogvensters gekregen. Door de recente autosnelweg is het dorp in tweeën gesneden.

Het komdorp Reduzum ligt ten oosten van de Middelzee. Het is het enige dorp van de grietenij Idaarderadeel waar ingepolderd land van de Middelzee bij hoort: de Roordahuizumer Nieuwlandspolder. Het is een levendig dorp waar de oude weg doorheen meandert. Aan die weg is de (wat oudere) bebouwing geconcentreerd waardoor het een streekdorp lijkt.

Reduzum is een komdorp met uitbreidingen langs twee streken. Naar de middelzeedijk toe loopt de ontsluiting kaarsrecht en is omzoomd door vrijstaande woningen uit allerlei bouwperioden van de 20ste eeuw. Aan de straatweg staat een deftige notariswoning uit de 19de eeuw. Naar het oosten is de weg over een flinke lengte nog bebouwd met woningen en boerderijen. Daar zijn aan het water ook de herinneringen aan de zuivelfabriek en arbeiderswoningen te vinden. Ten zuiden loopt een oude waterloop, het Zwin, een zijtak van de oude Boarn, slingerend door het landschap. De haven is in de dorpskom gedeeltelijk gedempt, maar recent is aan dat gebied op een bijzondere wijze – met vooral beplanting – vormgegeven. De bebouwing is daar voornamelijk 19de-eeuws met een witgeschilderde, vroegere herberg in het midden. In de kom van Reduzum is de bebouwing compact en gesloten. De bebouwing bestaat uit voornamelijk in de breedte gebouwde woningen van een enkele volledige bouwlaag en een kap met een enkel hoger huis of pakhuis en een enkele kophals- rompboerderij.

De kerk staat aan de oostzijde van de dorpskern. Zij lijkt vrij nieuw, maar het gebouw is deels nog 15de-eeuws. Zij is een met leien gedekte zaalkerk bestaand uit een voorkerk, drie door betrekkelijk kleine korfboogvensters verlichte traveeën en een meerzijdige sluiting. De kerk heeft aan de zuidzijde als ingangspartij een fraai barok poortje van zandsteen. De toren is in de tweede helft van de 19de eeuw vernieuwd. Het is een flinke toren die eerst onversierd opgaat en door verschillende malen versneden hoekberen wordt omvat. De hoogste geledingen hebben nissen, rondboogfriezen en sierlijke galmgaten. De achtzijdige spits wordt begeleid door hoekpinakels met een opengewerkte balustrade.

Tot 1954 was Rien een buurschap van Lytsewierrum op de plaats waar de Franekervaart de oude dijk, de hoep, van het poldereiland van Easterein doorsnijdt. In 1954 kreeg Rien de dorpsstatus. De dijk dateert van vóór het jaar 1000, maar de nederzetting is jonger.

Het is niet bekend wanneer de scheepvaartverbinding tussen Sneek en Franeker precies is gevormd. Feit is dat hier een sluis in de ringdijk van het poldereiland zat. In stukken uit het midden van de 16de eeuw wordt het gemeld. Er kan toen een schutsluis voor de scheepvaart hebben gelegen. Toen de waterpeilen beter op elkaar waren afgestemd, kon de sluis vervallen. Wel is er sprake van zowel de Rienstersyl als de Rienstertille. Toen hadden zich al mensen gevestigd op deze aantrekkelijke plek in de infrastructuur van Hennaarderadeel en Baarderadeel voor wat overslag en handel. Rien was eeuwenlang bekend om zijn jaarlijkse paardenmarkt.

Hier is niet een kerk het brandpunt van de gemeenschap, maar een brug. De noordelijke oever van de Franekervaart bestaat uit een ruime kade. Daar ligt een brede buurt met een vrij gesloten en gevarieerde bebouwing, onder meer van oude pakhuizen. Deze ruimtelijk wat gedeukte bebouwing aan de kade is schilderachtig. Achter deze streek is losse achterbebouwing tot stand gekomen. Die is via steegjes te bereiken. Aan de andere zijde staat alleen bij de brug enige bebouwing. Bij die brug is de structuur op z"n dichtst met aan de westzijde een straatje en diagonaal daartegenover, bijna tegen de brug aan, de voormalige waterherberg, een gestukadoord bouwwerk van omstreeks 1900. De vroeger aanwezige ornamenten zijn afgesleten maar op de verdieping zitten nog wel twee grote wapenstenen. De brug, een ijzeren flap- of klapbrug, is als beweegbaar element van deze verkeersknoop eigenlijk een monument. Aan de dijk, de Molmaweg, staat gesloten bebouwing van meest kleine huizen. Aan de andere kant van het dorp staat open bebouwing van wat boerderijen, waaronder een monumentale, en burgerhuizen langs de dijk, vooral aan de oostzijde.

Rijs is een streekdorp op een hoge zandrug, dat vanaf het midden van de 19de eeuw geleidelijk zijn huidige vorm kreeg van een vrij losse kern met verder verspreide losse bebouwing.

Rijs was oorspronkelijk een buurschap bij Mirns en heeft nooit een kerk bezeten. Aan het begin van de 16de eeuw kwam er een uithof van de Sint-Odulphusabdij van Hemelum en in de tweede helft van de 17de eeuw werd het landgoed met Huis Rijs gesticht door De Ruyter de Wildt, oud-secretaris van de admiraliteit van Amsterdam, die de heidevelden liet ontginnen en er graan en tabak plantte. Een ander deel richting hoge kust beplantte hij met bos in een formele aanleg die nog steeds als sterrebos is te herkennen. Later was het buiten in handen van de familie Van Swinderen die het bos midden 19de eeuw in landschappelijke stijl liet uitbreiden.

In dit Rijster Bos, sinds 1941 in bezit en beheer van It Fryske Gea, staat een zeszijdig empire tempeltje uit 1814 ter herdenking aan de bevrijding van de Franse overheersing. Het bos is een trekpleister dat met de kustrecreatie in deze streek al voor de oorlog toerisme op gang bracht, waarvoor ook enkele hotels en uitspanningen werden gesticht. Het is een van de drukst bezochte parkachtige bossen van Friesland.

Villa ‘Mooi Gaasterland’ werd in 1912 gebouwd in opdracht van de in "s-Gravenhage gevestigde ‘Maatschappij Gaasterland’. Het was woonhuis met kantoor voor de administrateur. Deze maatschappij had veel bossen en andere bezittingen in Gaasterland gekocht van de familie Van Swinderen. De villa is ontworpen door de Haagse architect M.J. van der Schilden in de vernieuwingsstijl. Veel bos werd gerooid om het hout te verkopen en de landerijen te verpachten. De maatschappij werd in 1924 geliquideerd. De Utrechtse Diocesane bond der Katholieke Arbeiders Beweging vestigde in de villa een koloniehuis voor onder meer bleekneusjes uit de stad. In die tijd werd achter de villa een kapel gebouwd. In de jaren zeventig toen het een algemeen medisch kinderhuis was geworden, werd het uitgebreid met een heel koloniedorp.

Wijckel is een relatief hooggelegen komdorp ten zuiden van het Slotermeer dat in de 12de eeuw voor het eerst in de bronnen voorkomt. Buiten de dorpskom kent het vooral langs de uitvalswegen vrij veel verspreide bebouwing. Langs de oude Heerenhoogweg is gemengde bebouwing van eerst woningen en verder van het dorp boerderijen. Ten zuiden zijn aan de Gaestfjûrwei en het hooggelegen Iwert (of Ybert) puur agrarische buurten te vinden.

Bij de oude weg richting Balk, halfweg, is de bebouwing tot de compacte buurschap Bargebek verdicht. Daar staan de voormalige gereformeerde kerk uit 1907 en wat boerderijen en woningen, waarvan twee fraai gedetailleerde notabele woningen met middengang opvallen. In de 18de eeuw hoorde een belangrijk deel van Balk bij Wijckel. Enige naoorlogse nieuwbouw kwam er aan de westzijde. De dorpskerk staat bij de driesprong van de belangrijkste wegen. De machtige ongelede, bakstenen toren met zadeldak is tussen het hoog opgaande geboomte van verre te zien. Hij dateert uit de 15de eeuw en is in 1821 verhoogd. De huidige kerk is in verhouding tot de toren klein. Zij is in 1671 op de grondvesten van de grotere oude kerk achter de toren geplaatst. Het is een eenvoudig gebouw dat een grote schat herbergt, die het interieur domineert en de sfeervolle inrichting met evenwichtig meubilair doet vergeten.

In het koor trekt een praalgraf namelijk de aandacht: het graf van de strateeg en vestingbouwer Menno van Coehoorn. Op de van zwart en wit marmer samengestelde tombe met reliëfs van het krijgsbedrijf ligt de geharnaste held uitgestrekt op zijn rechterzij met het door hem uitgevonden Coehoornmortier voor zich, een draagbaar vuurmondje. Het is na de dood (1704) van Coehoorn door zijn kinderen in de kerk geplaatst. Daniël Marot ontwierp het en Pieter van der Plas voerde het uit. Achter de kerk ligt het Coehoornbos, de plaats waar de krijgsheer ooit zijn buiten Meerestein had, maar dat in 1811 is afgebroken. De kerk bezit nog epitafen en grafstenen van belangrijke families.

Duurswoude en Wijnjeterp zijn twee streekdorpen die in de late Middeleeuwen in elkaars verlengde op een zandrug zijn ontstaan. Ze zijn in 1974 tot het dorp Wijnjewoude samengevoegd, hoewel ze tot in de 20ste eeuw een nogal uiteenlopende ontwikkeling hebben doorgemaakt en een verschillend karakter hebben. In de atlas van Schotanus van 1718 is Duurswoude een buurt van een kerk en verspreide bebouwing. In het westen, op de kruising van de Merkebuorren met de Mouneleane, lag een geconcentreerde buurt, de Molenbuurt waarvan de oostelijke helft bij Duurswoude hoorde. Onmiddellijk om de streek lagen toen wat boekweitvelden en verder naar het zuidoosten uitgestrekte heidevelden, waarvan een aanzienlijk deel als natuurgebied bewaard is gebleven.

In 1788 meldde de Tegenwoordige Staat van Friesland: ‘een klein Dorp, … tusschen Winieterp en Ooststellingwerf, had voor deezen eene kerk zonder kloktoren, gesticht ter eere van St. Jan; doch thans een Kerkje met een spits torentje en eene zeer groote uitgestrektheid van woeste veenige heidvelden, dienende inzonderheid tot Schaapweideryen. … Ook behooren onder dit Dorpje, ’t welk eene vaart heeft, komende uit de groote Bakkaveenster vaart, eenige poeltjes van naame, als het Mans meer, de Vijf meeren, Paalemeer, Moddermeer enz. gelyk ook de Molenbuurt.’

De kerknederzetting ligt in het oosten met enige verspreide bebouwing. De dorpskerk is een laat-gotisch gebouw uit vermoedelijk de 13de eeuw. De in de 15de eeuw vernieuwde kerk, van rode kloostermoppen, heeft later aangebrachte steunberen van kleine gele steen en een geveltoren van hout. Op het kerkhof staat een hoogst zeldzame predikantswoning uit 1759, een eenkamerwoning.

De bossen ten oosten van het dorp zijn in de tweede helft van de 19de eeuw aangelegd in opdracht van de familie Lycklama à Nijeholt. De Molenbuurt is in de 20ste eeuw uitgegroeid tot de kern van Duurswoude met aan de Merkebuorren enige verdichting. Daar werd de gereformeerde kerk met een elegant gevelspitsje gebouwd. Na de oorlog is het dorp vooral ten zuiden van de oude streek sterk uitgebreid met woningbouw.

Winsum is een terpdorp. Het heeft zelfs een van de hoogste terpen van Friesland. Het valt nauwelijks op. Wel is de keermuur van het kerkhof bij de driesprong bij de Skâns behoorlijk hoog en heet de straat naar het zuidwesten, naar de aanzienlijke uitbuurt Brêgebuorren niet voor niets Hegeterp, want daar lag een tweede flinke terp. Hoewel die in de tweede helft van de 19de eeuw is afgegraven, ligt die straat nog merkbaar hoog.

Brêgebuorren, de waterbuurt aan de Franekervaart is als apart buurschap al oud: dat is ook te zien aan de compacte bebouwing van allerlei soort die aan de zuidelijke zijde, de Greate Streek, aan de dorpszijde ligt en aan de andere kant van de brug aan de overkant. De buurt maakt door uitbreiding van het dorp in zuidelijke richting nu deel uit van het geheel. Vanaf de kern loopt de Kleasterdyk naar het noorden, genoemd naar het in 1186 gestichte vrouwenklooster Sint-Michaelsberg, waar de boerderij Mountsjebaayum aan herinnert. Deze weg wordt omzoomd door burgerwoningen en het bedrijventerrein.

Winsum heeft zich vanaf de oorlog tot nijver dorp ontwikkeld na het succesvolle initiatief van L.S. Miedema met zijn fabriek voor landbouwwagens en transporteurs. De ontwikkeling van de nijverheid heeft zijn weerslag gekregen in de naoorlogse volkshuisvesting. Meteen al na de oorlog met traditionalistische woningen aan de Pier Winsemiusleane. Daar en in de ten zuiden daarvan ontwikkelde straten volgden in de decennia daarna aanzienlijke aantallen volkswoningen.

De dorpskern is kenmerkend voor een terpdorp met een kerkbuurt die om het kerkhof is geplooid en die aan de zuidelijke zijde de belangrijkste straat is gaan vormen. Bij de entree vanaf de Meamerterdyk staan aan weerszijden notabele woningen uit de jaren rondom 1860. Het kerkhof is omvat door een in 1861 op de keermuur van de terp geplaatst ijzeren hek. De hoogst eenvoudige zaalkerk, vernieuwd in de 19de eeuw, heeft rondboogvensters en een matig hoge toren met ingesnoerde spits.

Wirdum is een terpdorp dat in de vroege Middeleeuwen is ontstaan. De nederzetting had in het moerassige gebied ten oosten van de Middelzee goede waterverbindingen naar alle richtingen, vooral de Wirdumervaart die de verbinding legde met Leeuwarden. De verbindingen over land waren gebrekkig. Pas in het midden van de 19de eeuw kwam de Legedyk, een goede wegverbinding met de rijksstraatweg.

De terpvorm is nog goed te ervaren, maar er zijn wel delen afgraven. Het kerkpad is tot ringweg getransformeerd. Rond de kerkterp en aan twee parallel lopende straten, de Greate Buorren en de Lytse Buorren aan de westzijde, vonden de vroegste bouwactiviteiten plaats. De twee dichtbebouwde straten en de lossere bebouwing om de kerk hebben een fascinerend dorpscentrum gevormd. Vanaf de 19de eeuw kwam er ook steeds meer lintbebouwing langs de voornaamste verbindingsweg, de Legedyk, en ook enigszins langs de weg naar Swichum. Aan de Tjaardervaart werd in 1891 de coöperatieve zuivelfabriek gesticht, die in 1964 zijn deuren sloot.

Na de oorlog werd het dorp eerst aan de zuidoostzijde en later ook aan de zuidwestzijde uitgebreid. Recent is vooral gebouwd aan de noordrand en op het voormalige sportveld in het zuiden.

De aan Sint-Martinus gewijde kerk is vermoedelijk in de 12de eeuw in tufsteen gebouwd. Er zijn nog sporen van te vinden in de noordmuur van het koor. De Oenema-Camminghakapel is daar aan het einde van de 13de eeuw uitgebouwd. Ook aan de zuidzijde kwam een uitbouw die later door een toren is vervangen, waardoor de kerk een tijdlang twee torens bezat. De westtoren is gesloopt en daar kwam in 1716 een driezijdige sluiting. De kerk heeft een bijzonder interieur waarin het orgel en enkele excellente zerken opvallen. De robuuste pastorie is in 1875 in een ruime tuin tegenover de kerk gebouwd.

Aan de Greate en Lytse Buorren en aan de Legedyk staat een aantal karakteristieke notabele woningen met middengang. Achter de Legedyk staat de in 1925 door Ane Nauta ontworpen gereformeerde kerk.

Witmarsum is een terpdorp dat is ontstaan in de vroege Middeleeuwen en waaromheen flinke buurten zijn gegroeid. Het komt voor het eerst in de bronnen voor in 1270, maar archeologische vondsten wijzen op een veel oudere bewoningsgeschiedenis.

Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 is het al een flink dorp en in de Tegenwoordige Staat van Friesland werd dat in 1788 bevestigd: ‘een schoon en groot dorp …, gelegen aan ’t Zuidelyk einde der Pingjumer Halsband. Men vindt hier eene groote binnenbuuren met eenige Straaten ten Zuidwesten, Zuidoosten en Noordoosten der Kerk. In den jaare 1663, werd het spits van den toren, door een Onweder, vernield, en een nieuw van veel grooter hoogte daar voor in de plaats gesteld.’ Voorts werd een aantal staten behandeld waarvan geen enkele meer bestaat en natuurlijk werd gewag gemaakt van Menno Simons, een van de leiders der doopsgezinden die met de geschiedenis van Witmarsum en het nabijgelegen Pingjum verbonden is. Op de kaart in de atlas van Eekhoff uit 1854 is het dorp in omvang toegenomen.

Op oude kaarten valt in het zuiden van het dorp de Aylvastate met het grote park op. Daar resideerden de Aylva’s, een familie die eeuwenlang grietmannen voor Wûnseradiel en andere grietenijen en bestuurders voor de provincie heeft voortgebracht en een aantal excellente krijgskundigen leverde. De state is verschillende malen vernieuwd, maar het gebouw is afgebroken om plaats te maken voor een seniorencentrum.

Aanvankelijk kreeg Witmarsum langs de Aylvaweg en Arumerweg aan weerszijden van de terp tot ver in de 20ste eeuw een streekdorpachtig karakter. Na de oorlog werden de nieuwbouwbuurten ten noorden en vooral ten zuiden van de streek ontwikkeld.

Witmarsum is sinds 1880, toen het gemeentehuis vanuit Bolsward naar de oostzijde van deze weg werd verplaatst, hoofdplaats van Wûnseradiel. Het gemeentehuis is een rijzig gebouw in een plechtige mengstijl, dat eerst in 1980 en aan het begin van de 21ste eeuw nogmaals aanzienlijk is uitgebreid. Hiernaast staat café Kuperus in een kleurige uitdossing en rondpasgevel die past bij de vernieuwingen rond 1900.

Aan de overzijde rijst de aan H. Nicolaas Tolentius gewijde neogotische kerk op, in 1903 gebouwd naar ontwerp van A.J. van Schaik, bij het augustijner klooster Vinea Domini. Het is een torenloze, eenbeukige kruiskerk met een vijfzijdig gesloten koor, een dubbel transept, met een dakruiter op de viering. De belangrijkste geloofsrichtingen waren in dit dorp met een kerk vertegenwoordigd. In het midden de hervormde kerk en verder de genoemde r.k.-kapel, een gereformeerde (een intussen niet meer in gebruik zijnde zaalkerk uit 1927) en een bescheiden doopsgezinde kerk. En juist Witmarsum is de geboorteplaats van Menno Simons, een van de stichters van de doperse beweging. Hij wordt met een obelisk even buiten het dorp herdacht.

Aanvankelijk had Witmarsum een kerk met een kloeke zadeldaktoren. Die is in 1633 door storm verwoest. Toen is de huidige kerk gebouwd en die had een ‘fraaye ende spitse toren’. De kerk is gebleven, de toren niet. Die is in 1819 vervangen door een opengewerkte koepeltoren op de naald van het dak. Daarin hangen de in 1433 door Johannes van Boomen en de in 1565 door Jurien Balthasar gegoten klokken. De westgevel, aan de zijde waar de toren stond, is in 1819 driezijdig gesloten. De kerk staat op de met een gietijzeren hek en lindebomen omzoomde terp.

Tegenover de kerk zijn op het plaveisel de perken voor het straatkaatsen aangegeven. Daar is ook café De Gekroonde Roskam uit 1861 te vinden, dat een gevel heeft met een overstekende verdieping die op kolommen rust. Daarnaast staat een pand met een ingezwenkte halsgevel uit 1739. De Witmarsumervaart maakt een lus door het midden van het dorp en zo kwam de in 1889 gestichte en nog vrij gave zuivelfabriek – die thans een andere bedrijfsbestemming heeft – in het vrij compact gebouwde en schilderachtige centrum terecht. Daar staat ook de voormalige smederij van Menagie.

Wiuwert is een terpdorp waar ten oosten van de kerkterp een als kaatsveld gebruikt open grasplein ligt. Daaromheen is de bebouwing van woningen en boerderijen gegroepeerd. Aan de noordzijde is die vrij gesloten. Oostelijk eveneens en aan de zuidzijde staan nog een woning van het notabele type en een boerderij. Onmiddellijk oostelijk van de kerk staat de pastoriewoning, een fraaie woning in eclectische mengstijl met allerlei versieringen in pleister. Naast de pastorie ligt een kleine stelpboerderij vrij ver naar voren, net als de naastgelegen grote blokvormige woning. Daarna springt de bebouwing terug en volgt een reeks woningen, waarvan één als café in gebruik is.

De fraaiste reeks woningen ligt aan de oostzijde van het grasplein, een vijftal in de breedte gebouwde, kenmerkende maar gevarieerde dorpswoningen, waaronder één zeer brede die twee woningen onderdak biedt. Hierachter ligt enige gemengde bebouwing.

Oostelijk is de buurschap Bessens gelegen. Even noordelijker stond Thetingastate of Waltastate, waar de Labadisten, een protestantse piëtistische sekte, in het laatste kwart van de 17de eeuw een kolonie hadden. Aan de zuidelijke uitvalsweg is vanaf het einde van de 19de eeuw lintbebouwing tot stand gekomen. Weer zuidelijker, aan de Oosterwierumer Oudvaart, stond de vóór 1900 gestichte zuivelfabriek die tachtig jaar later als timmerfabriek in gebruik kwam. Aan de westflank van het dorp is meer bedrijvigheid te vinden. Aan de zuidoostzijde van het oude dorp is nieuwbouw gekomen, waarbij het architectonische experiment niet is geschuwd.

De kerk en toren staan op een hoge terprest waarin in 1866 Frankische gouden sieraden zijn gevonden. De kerk dateert van omstreeks 1200, maar alleen de achter een stevige steunbeer verstopte noordgevel heeft nog een middeleeuws karakter. De rest is vaak verbouwd: het laatst tussen 1860 en 1870, waarbij het koor en de zuidgevel met bruine baksteen zijn ommanteld. De van veel decoratieve effecten voorziene en met ingesnoerde spits bekroonde toren is in 1888 herbouwd. De kerk dankt haar roem aan mysterieuze mummies in de kelder onder het verhoogde koor.

Wjelsryp is een terpdorp met een vrij losse structuur. Het dorp was ontsloten door de Franekervaart aan de westzijde. De enige ontsluitingsweg is in zuidelijke richting over de Wjelsrypstertille. Na de brug buigt de weg naar het westen en daar ligt de belangrijkste buurschap van Wjelsryp, het lange Westerend, met een vrij losse bebouwing van meest kleine boerderijen en huizen.

De dorpskom ligt in het noorden: de Greate Buorren met een gevarieerde bebouwing van burger- en arbeiderswoningen uit vooral de 19de eeuw. De straathoek aan de Galemawei wordt gemarkeerd door een mooie, evenwichtige notabele woning. Aan de overzijde liggen buiten de dorpskom twee kop-rompboerderijen die beide een witgeschilderd voorhuis hebben. Meteen zuidelijk ligt de vrij hoge, kale terp met daarnaast de grote pastorie, een karakteristieke notabele woning uit 1877 op een vierkante plattegrond met uitgebouwde middenpartij. Daarop volgen de Lytse Buorren met niet alleen woningen uit de 19de eeuw, maar in zuidelijke richting ook jongere panden, zelfs tot naoorlogse volkshuisvesting toe. De school uit 1921 staat op de hoek met de Galemawei met ertegenover vrijstaande gebouwen met onder meer een stelpboerderij en een grote notabele woning, die net als de pastorie een vierkant grondplan heeft.

Vanaf de kom van de buren is naar het zuiden toe de Tillewei aan de oostzijde bebouwd met voornamelijk dicht bijeen staande, maar wel vrijstaande en zeer verzorgde burgerwoningen uit de periode rond en kort na 1900. Waaronder een exemplaar in vernieuwingsstijl met een portiek in hoefijzervorm. Aan de andere zijde kwamen in de jaren zestig en zeventig een paar rijen volkswoningen.

De dorpskerk is in aanleg 12de-eeuws en er wordt beweerd dat de oude kern er nog is. De toren is bouwvallig geworden en stortte in 1836 in. Voor de klokken is daarna een houten torentje op de westgevel gezet. De kerk is toen tevens helemaal ommetseld, zodat het een 19de-eeuwse kerk is geworden in romaanse hoofdvormen, vooral door het inspringende hoge koor.

Wolsum is een terpdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan in de noordwestelijke hoek van de grietenij ten zuidoosten van Bolsward. Het dorp was met twee opvaarten ontsloten naar de Wymerts of Bolswarder zeilvaart. Op de vroegste afbeelding van het dorp op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 staat rond de kerk een compacte dorpsbebouwing van huizen en verspreid in het land in de omgeving boerderijen die soms tot een boerenbuurschap zijn geconcentreerd.

De Tegenwoordige Staat van Friesland had in 1788 niet zoveel te melden: ‘Wolsum, niet verre van Bolswerd, en naby de vaart, die van de Nieuwe zyl derwaards loopt, zo dat men hier te scheep vry gemakkelyk af en aan kan komen. Onder dit Dorp … behooren de buurtjes Laard, Jouwsard, Remsard, Vyfhuis en Ytzum.’

De buurten bestaan nog steeds en bij de brug over de vaart is bovendien de buurt Wolsumerketting ontstaan. Op de kaart in de Eekhoffatlas uit 1851 staan drie huizen, waar de kaart van 1716 alleen nog het Wolsumer Ketting huis vermeldde. In Vijfhuis staan in 1851 al drie huizen meer dan de naam aangeeft. De andere buurten bestaan uit boerderijen. In het midden van de 19de eeuw stonden in de kom van het dorp elf huizen die ruim 50 bewoners huisvestten. Achter de kerk is de compacte kerkbuurt nog te ervaren.

De kerk is omstreeks 1870 gebouwd ter vervanging van een middeleeuwse voorgangster die aan Sint-Martinus was gewijd. Het is een zaalkerk met een driezijdige sluiting in een merkwaardige mengstijl. Het muurwerk wordt geleed door lisenen en er staan grote rondboogvensters in. De hoeken van de gevel en die van de grotendeels ingebouwde toren hebben decoratieve pinakelbekroningen. De gevel wordt afgedekt door een rondboogfries. In de kerk staat een 17de-eeuwse preekstoel. De tot gevelhoogte in steen opgetrokken, tamelijk forse toren heeft een houten bovenbouw met aan elke zijde dubbele galmgaten en een ingesnoerde spits. In de toren hangt een luidklok uit de 15de eeuw.

Wolvega is oorspronkelijk een streekdorp van middeleeuwse oorsprong dat in 1218 voor het eerst in de bronnen voorkomt. Vanaf het midden van de 19de eeuw heeft het zich ontwikkeld tot een grote plaats. Vooral nadat in 1828 de nieuwe rijksstraatweg van Leeuwarden en Zwolle door het dorp werd getrokken en Wolvega in 1865 bovendien aan de spoorverbinding van deze steden kwam te liggen. In 1835 kwam het grietenijhuis op het kruispunt van wegen in het centrum tot stand en Wolvega werd daarmee hoofdplaats van Weststellingwerf.

Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 is te zien dat het dorp al tot een flink kruisdorp uitgroeide. Ten noorden liggen bouwlanden en bospercelen, ten zuiden waar het dorpsgebied tot de Linde loopt, ook nog stroken bouwland. In het westen staat een korenmolen en in het oosten het Lycklamahuis. In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 van Wolvega vermeld: ‘een schoon en vermaaklyk Dorp, liggende, aan den reeds gemelden Buitenweg …. Hetzelve is voorzien van schoone bouwlanden en bosschen, benevens weid- en hooilanden, die Zuidwaards tot aan de Linde loopen, en van Olde Holtpade af binnen eenen Dyk beslooten liggen …. De Kerk van Wolvega, die een’ schoonen spitsen toren heeft, en van binnen met een Orgel, fraaie gestoelten, zitbanken en wapenen versierd is, staat ten Noorden van eene dubbele buurt welgebouwde huizen. Niet ver van de Kerk, ten Zuiden van den rydweg, heeft men de schoone Woonplaats der Familie van Haren, in welke de waardigheid van Grietman deezes Deels jaaren lang is geweest; zynde thans de huizing, die voor eenige jaaren door een’ ongelukkigen brand verteerd werd, wederom zeer fraai opgebouwd. … Rinke van Lyklama, hier voor deezen Grietman zynde, heeft een schoon huis uit eene graft doen opmetselen … Lyklama Stins genaamd; doch hetzelve is, in ’t jaar 1736, op afbraak verkocht. Nog heeft dezelve eene Schipvaart van dit Dorp, Noordwaards, door Nye Lemmer, naar de Kuinder doen graaven, en daar door te wege gebragt, dat Wolvega niet alleen wel ter reed, maar ook ter vaart gelegen is. Ten Westen des Dorps heeft men een Korenmolen.’

Op de kaart in de atlas van Eekhoff uit 1850 – als Wolvega al hoofdplaats is geworden – blijkt de kruisbuurt door concentratie van bebouwing zeer verdicht te zijn. De buitens van Van Heloma en Van Haren zijn in parkgebieden weergegeven en ten zuiden van de plaats aan de rijksstraatweg ligt de publieke wandelplaats van de Nieuwe Aanleg. Een park dat naar ontwerp van Lucas Roodbaard in 1839 als werkverschaffingsproject is uitgevoerd, waarna in 1857 de algemene begraafplaats erbij werd aangelegd. Het wit gepleisterde neoclassicistische grietenijhuis kwam in 1835 naar ontwerp van E. de Graaf op het kruispunt tot stand en bezat aanvankelijk een parkachtige tuin die ook door Roodbaard was ontworpen.

Van de stinsen en staten resteert alleen Lindenoord, een rijzig landhuis van een hoge belétage op een souterrain met een hoge tentkap. Een huis dat na brand in 1780 in Lodewijk- XVI-stijl is herbouwd. Nadat achter dit buiten jarenlang een paardenrenbaan had gelegen, is er aan het einde van de 20ste eeuw een wijkje ontwikkeld in post-modernistische stijl.

De hervormde kerk is oorspronkelijk gewijd aan Maria Magdalena en werd in 1646 herbouwd, met hergebruik van oude muurgedeelten. De zaalkerk met driezijdige sluiting doet gotisch aan. De houten bekroning van de toren is van 1894.

De rooms-katholieke kerk kwam in 1939 tot stand naar ontwerp van P. Cuypers jr. Van de voorgangster uit 1914, ontworpen door Wolter te Riele, bleef de toren gehandhaafd. Aan de achterzijde van het kerkhof staat een neogotische kapel, waarvan wordt beweerd dat het in een houten versie door Tinco Lycklama à Nijeholt op een wereldtentoonstelling in Parijs was gekocht, later is het gebouw ‘versteend’.

Was Wolvega in de eerste tientallen jaren van de 20ste eeuw al uitgebreid, na de oorlog is de plaats snel gegroeid. Het nieuwe gemeentehuis met een hoogbouwelement (2003) is een hoogtepunt van het nieuwe elan.

Aan het terpdorp Wons dankt de grietenij haar naam. Ook is het een dorp dat er ooit met het rechthuis het middelpunt van was. Nu straalt het die functie niet meer uit. Het ligt tegenwoordig zelfs wat afzijdig sinds het vrij drukke verkeer richting Makkum om het dorp wordt geleid.

De bebouwing bestaat uit bescheiden, sfeervolle huizen en enkele representatieve rentenierswoningen en vooral aan de zuidzijde liggen ook boerderijen. De kerk is daardoor het brandpunt bij uitstek. Die staat midden op de terp in gezelschap van de pastorie links en de voormalige school rechts aan de dorpsstraat met een aardige, compacte bebouwing. De bebouwing staat verder aan de uitvalswegen: de Noorderlaan, Wildingelaan en Weersterweg en er is een vrij jong buurtje bij de Melkvaart.

In het midden staat heel parmantig de centraalbouwkerk, een zeldzaam type, specifiek ontwikkeld voor de protestantse eredienst waar men zich kan scharen rond de dienst van het woord. Zij werd in 1728 gebouwd ter vervanging van een middeleeuwse kerk achter een zadeldaktoren. Het gebouw vertoont een verfijnde afwisseling van acht brede en smallere muren. In de brede staan grote rondboogvensters. Het piramidedak wordt bekroond door een koepeltorentje met balustrades, galmgaten en uurwerken. Binnen heeft de kerk een kansel uit 1681, een galerij tegenover het preekmeubel en een orgel in een paarsrode kleur met lichte ornamentiek uit 1891.

Wons heeft lang een belangrijke bodemschat gehad, maar nadat die in 1941 en 1961 bij archeologisch onderzoek werd ontdekt, is zij naar het kerkmuseum in het verre Jannum aan de andere kant van Friesland overgebracht. De schat bestaat uit aanzienlijke fragmenten gebeeldhouwde roze Bremer zandsteen die in de vroege 14de eeuw mogelijk een koorhek vormden. Ze dragen voorstellingen van apostelen, maar ook de geboorte van Christus en het Lam Gods is erop te zien. Wat de kerk nog wel bezit is een grote gedenksteen voor J.C.P. Salverda (1783-1836), een romantisch Fries dichter die schoolmeester in Wons was.

Workum was een open stad zonder stadsverdediging. De stad was smal en lang, van de sluis tot het Dwarsnoard meer dan anderhalve kilometer. Workum is gebouwd aan weerszijden van de gedempte Wymerts. Hoewel de stad niet aan zee lag, deed zij volop mee aan de zeehandel. Workum was door het Soal met de Zuiderzee verbonden. Deze waterweg bezit na twee kilometer vanaf het IJsselmeer een schutsluis met tegen de dijk een schilderachtig gebied. Hier ligt onder meer herberg Séburch en de meer dan drie eeuwen oude scheepswerf De Hoop.

Dat de Workumers veel hebben omgezet met zeevaart en handel is aan vele pronkgevels uit 17de en 18de eeuw langs het Súd en het Noard te zien. Vanaf de sluis tot het zuidelijke einde van het Súd staat een grote verscheidenheid aan bebouwing. Er staan vooral 19de-eeuwse panden die ervan getuigen dat het Workum voor de wind ging. Aan het Súd van de gedempte Wymerts-gracht is de bebouwing gevarieerd van leeftijd en vorm.

Het centrum is de Merk, de markt. Vanuit de Merk is de rangorde van Workum helder. Aan de Merk staan stadhuis, kerk en waag, de hoofdgebouwen van wereldlijk en kerkelijk gezag. Hoe verder van de Merk, hoe eenvoudiger de bebouwing wordt, hoewel er aan het Dwarsnoard helemaal in het noordoosten nog belangrijke panden staan.

De Sint-Gertrudiskerk staat met haar forse toren aan de zuidwestelijke zijde van de Merk. Sinds de 10de/11de eeuw heeft in Workum al een kerk gestaan. In 1480 werd met de bouw van een nieuwe kerk begonnen. Eerst met het koor. In 1560 was het werk pas voor 60% gereed en in het begin van de 17de eeuw is het onvoltooide schip met schotwerk afgedicht, dat in 1951 is vervangen door een echte westgevel. De aansluiting met de toren is nooit gemaakt. Die evenmin voltooide toren is van 1523 tot 1545 gebouwd. In het begin van de 17de eeuw kwam bij de kerk een prachtige sacristie. Tezamen vormen kerk, toren en sacristie een indrukwekkend geheel, mede omdat de bebouwing aan het Skil eromheen zo bescheiden is gebleven. Binnen veel pracht: een barokke preekstoel, een koorhek uit de vroege renaissance, een vroedschapsbank en een unieke verzameling van acht beschilderde doodsbaren van Workumer gilden uit de 18de en vroege 19de eeuw. Ze vormen het historisch prentenboek van Workum.

In de Waag wordt de historische collectie van de stad bewaard en getoond. Het waaggebouw is een rechthoekig bouwwerk met luifel dat precies in het midden van de 17de eeuw is gebouwd. De twee verdiepingen zijn bekroond door een tentdak en er zijn dakkapellen uitgebouwd tot trapgeveltjes met pilasters op leeuwenkoppen. Op de hoeken zitten ook leeuwen.

Aan de zuidzijde van de Merk staat het rijzige stadhuis, sinds 1984 het gemeentehuis van heel Nijefurd. Het lijkt op een barok patriciërshuis, maar dat is schijn: de kern is nog gotisch. Dat kreeg vanaf 1725 een nieuw uiterlijk en een extra verdieping. In 1620 is het stadhuis uitgebreid met een smal pand, een fraai renaissance pandje dat een beetje verstopt staat achter het hoge trapbordes. Binnen is de rococotijd vooral te ervaren in de raadzaal.

Tegenover de Merk staat aan het begin van het Noard het Sleeswijckhuis, een hoogtepunt van woonhuiscultuur. Het voorname huis heeft een siergevel uit 1663. Het Jopie Huisman Museum staat aan de overkant van het Noard. Het Noard is aan beide zijden omzoomd door een keur aan panden met gevels uit allerlei stijlperioden: van eenvoudige lijstgevels tot fraaie trap- en halsgevels. Op Noard 12 staat een pand met een klokgevel met een grote achterbouw. Het is de kosterswoning met de daarachter liggende schuilkerk van de doopsgezinden uit 1695.

Ook de rooms-katholieken van Workum moesten zich aanvankelijk schuilhouden maar konden in 1876 de Werenfriduskerk aan het einde van het Noard bouwen. In de pastorie is een museum van religieuze kunst gevestigd. De naoorlogse stadsuitbreidingen zijn aan de oostzijde gelegd, tussen het oude stadslint en de doorgaande weg.

Wyns is een terpdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan nabij de oever van de Ee. In deze Middeleeuwen was Wyns een centrum voor de wijde omgeving en is het de hoofdplaats geweest van het district Wininge, genoemd naar het dorp. Het kaartbeeld in de atlas van Schotanus uit 1716 toont een kleine kern en verspreide bebouwing aan de weg langs de Ee die toen al tot een trekvaart was verbeterd. In het noorden eindigt het dorpsgebied met de buurtjes Tergracht aan de Ee en Wrans meer landinwaarts.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1786 dat Wyns: ‘gelegen aan de Ee of Dokkumer trekvaart, 1600 Koningsroeden van Leeuwarden, is niet groot van omtrek. … De landeryen, onder dit dorp behoorende, zyn weid- en hooilanden, en loopen in ’t Oosten tot aan de Mork. In ’t Noorden der kerk ligt eene uitwatering, de Uilemeer genoemd. Door dit dorp loopt ook, over de mieden, een rydweg van Leeuwarden naar Oudkerk en Oenkerk, die alleen geduurende den Zomertyd bruikbaar is. Eindelyk ligt, niet verre van de Oudkerkster miedweg, een zeer vischryk meertje, Antje Jetses meer genoemd.’

De dorpskerk is oorspronkelijk gewijd aan Sint-Vitus en zal omstreeks 1200 zijn gebouwd. Het is een eenbeukige, romaanse kerk met een smaller en hoger koor, dat vijfzijdig is gesloten met kraalprofiel op de hoeken. Inwendig is het koor halfrond. De toren van twee geledingen is 13de-eeuws. Dat is aan één zijde te zien, omdat de andere zijden veel later zijn beklampt.

Aan de Ee is de waterherberg – met pontje – weer in vol gebruik, ook bezocht door fietsers uit Leeuwarden. In, bij en buiten het dorp staat een aantal interessante boerderijen. Wyns 5 uit kort na 1900 is een boerderij met een dwarsgeplaatst voorhuis. Op nummer 28 staat een kloeke kop-hals-rompboerderij. De terp van het voormalige klooster Bethlehem is al jaren een flinke agrarische nederzetting van boerderij met schuren. Aan de Ee ligt de voormalige zuivelfabriek uit 1893 die in 1997 is verbouwd en uitgebreid tot scheepstimmerbedrijf. Ernaast staat nog een rij arbeiderswoningen.

Ypecolsga is een streekdorp van middeleeuwse oorsprong, waarbij in de hoge Middeleeuwen ten noordoosten een nederzetting bij het water de Ee ontstond die vanaf de vroege 11de eeuw een zelfstandige positie verwierf: Woudsend dat het moederdorp al zeer vroeg met verve overvleugelde. Ypecolsga bleef een agrarische streek. Op de grietenijkaart van Wymbritseradeel in de atlas van Schotanus bestaat het dorp in de uiterste zuidwesthoek uit een lange streek van ongeveer drie kilometer met ongeveer tien ver uit elkaar staande boerderijen. Ze staan grotendeels ten zuiden van de Wegsloot, een sloot die inderdaad wordt geflankeerd door een weg. De kerk staat ten noorden van deze verkeersas.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 gemeld: ‘Ipekolsga of Epekolsga, een Dorp van maatigen omtrek …; ’t zelve grenst ten Zuiden aan het Slooter meer, en had eertyds een sterk huis, toebehoorende aan Take Abbema, ’t welk in 1520, verwoest werd door de Schieringers, die te Slooten in bezettinge lagen. De Kerk van dit Dorp, in 1497, door de Soldaaten in brand gestoken zynde, verteerde met vyftien, daar in zynde, gewyde Hostien tot assche, die naderhand, zo men beuzelde, groote mirakelen deeden, en daarom zo veel toeloops hadden, dat men uit het offergeld eene nieuwe Kerk kon bouwen, die, vervolgens wederom vervallen zynde in 1664, werd vernieuwd, en met een spits torentje voorzien.’

De kerk is in de 18de eeuw afgebroken. Er staat nu een in 1956 vernieuwde dubbele klokkenstoel met helmdak. De twee luidklokken zijn in 1644 gegoten door Jelte, Pier en Johan Riemers. Ypecolsga bezit een aantal monumentale boerderijen, zoals de in 1783 gebouwde kop-romp ‘Arbeid en Moeite’, die nu de naam ‘Werklust’ draagt. Noordelijk ligt aan de oever van het Heegermeer de boerenstreek Indyk. Een in de weilanden liggend kerkhof met klokkenstoel herinnert aan een dorpsverleden.

Zandbulten is een streekdorp dat de status van dorp officieel niet bezit. Het wordt als streek bij Kollumerzwaag gerekend en nog eerder was het een buurschap van Westergeest. De streek is vanaf de 18de eeuw op de onontgonnen heide tot ontwikkeling gekomen. Vooral langs het toen nog niet verharde Wyldpaed met een concentratie van bebouwing bij de splitsing van paden bij wat tegenwoordig de Achterwei, Hanenburch en het Wyldpaed is. Op de grietenijkaart van Kollumerland in de atlas van Eekhoff was er toen al een buurt van verspreide bebouwing aanwezig.

Een deel van het Wyldpaed werd in 1866 van het overige afgesneden door de aanleg van de spoorbaan van Leeuwarden naar Groningen. Toen was de ontginning van de heide goeddeels voltooid en werd er op kleine rechthoekige noord-zuid gerichte percelen land gewerkt en gewoond in heidehutten of spitketen.

Vanaf het begin van de 20ste eeuw kwamen – gestimuleerd door de Woningwet – volkswoningen van baksteen tot stand. Aan het Wyldpaed zijn er omstreeks 1913 zeven gebouwd, waarvan nog enkele te herkennen zijn in verbouwde en meestal uitgebreide woningen. Het waren woningen met een smal voorhuis met flinke vensters voor toetreding van licht en lucht en daarachter een schuur onder doorschietende dakschilden. In de schuur kon kleinvee worden gestald of akkerbouwproducten worden opgeslagen. Zo konden de bewoners bij ander of los werk op hun eigen erf zorgen om voor eigen consumptie wat te produceren. De opbrengsten bleven op de schrale grond karig, maar dat verbeterde toen het vanaf het begin van de 20ste eeuw mogelijk was om kunstmest te gebruiken.

Na de oorlog heeft de vernieuwing Zandbulten ook niet overgeslagen. Aan de inmiddels verharde wegen werden meestal vrijstaande woningen op ruime kavels gebouwd. Maar er kwamen ook nog sociale woningen tot stand, zoals aan het hof van de Fedde de Vriesstraat tussen de driehoek van wegen met een complex van 24 woningen.

Zandhuizen is een jong heidedorp. Zo jong en aanvankelijk onbeduidend dat het in de oudere bronnen niet voorkomt. Het was in elk geval een buurt met een es ten zuiden van de Zandhuizerweg, iets ten oosten van het midden was de hoge kamp land die de esfunctie voor de omwonenden vervulde.

In een oorkonde uit 1422 die verband houdt met het grote Klaarkampster klooster bij Rinsumageest is sprake van een Douwe Onnema die hofmeester in Sandhuse is. Mogelijk ligt de oorsprong van het dorp in een uithof voor de hoogveenwinning van dit klooster.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd de buurschap bij Noordwolde vermeld, maar ook niet meer dan: ‘vry verre ten Noordoosten op de Heide ligt de buurt Zandhuizen.’ Alleen in het Aardrijkskundig Woordenboek van Van der Aa uit het midden van de 19de eeuw komt het zelfstandig voor als gehucht. Toch is het als buurschap al redelijk op leeftijd, want op de grietenijkaart van Weststellingwerf in de atlas van Schotanus uit 1716 staat de nederzetting met door bomen omzoomde lanen getekend temidden van de verder lege heide ten noorden van Noordwolde. De stippellijnen waarmee Schotanus de dorpsgrenzen aangaf vervagen in de buurt van Zandhuizen, alsof het een autonome enclave zou zijn.

De bebouwing van een dertiental boerderijen is in de loop der tijd iets afgenomen, want op de kaart in de atlas van Eekhoff uit 1850 blijken er nog geen tien meer te staan. Wel is aan de westzijde een nieuwe weg naar Oldeberkoop met een brug over de Linde gekomen en bij de driesprong is ook een gebouw getekend, op de plaats waar nu een café staat. Aan deze nieuwe Oldeberkoperweg en vooral bij de driesprong kwam geleidelijk wat meer bebouwing. Op het westelijk gelegen heidegebied heeft de ‘Stichting tot verbetering van de Volkshuisvesting in de gemeente Weststellingwerf’ haar meest opmerkelijke volkswoningencomplex gerealiseerd, ‘Het Rode Dorp’ waar in 1920 en 1922 een tweeëntwintigtal woningen met aangekapte schuren op kampjes land van een halve hectare tot stand kwam.

Zurich is een dorp dat in de verdrukking is gekomen achter het spinnenweb van wegen bij de Kop van de Afsluitdijk en een tweetal dijken. Oorspronkelijk is het een komdorp, maar om de kerk is de kern in de loop van de tijd wat onduidelijk geworden, terwijl de bebouwing van de streken langs de dijk en de weg zich verdichtte. De zeedijk op Deltahoogte biedt een weids uitzicht over het dorp en de kale omgeving. De weerbarstigheid van het landschap heeft dichter Obe Postma, afkomstig uit het nabije Cornwerd, beschreven in De boerinne fan Surch:

Har earizer blinkt yn ’e sinne fier
Want it hiem leit heech en frij;
En beammen waachse net te Surch:
De see is te tichtebij

De andere dijk is de Zuricher slaperdijk die in 1732 moest worden aangelegd omdat de zeedijk van de Zuricheroordpolder ernstig was aangetast door de paalworm. Willem Loré had het plan ervoor gemaakt. Loré’s dijken hebben flauwe taluds die de golfslag beter breken dan steile dijken. Tegen de zool van de slaperdijk is de compacte lintbebouwing langs de Caspar di Roblesdijk ontwikkeld.

In de jaren tussen 1922 en 1932 heeft het dorp een drukte van belang gekend tijdens de aanleg van de Afsluitdijk. De dijkwerkers woonden in een dorp van barakken en zochten ’s avonds vertier in De Steenen Man waar het soms ruig toeging. Het barakkendorp is verdwenen, het hotel is nog steeds een accent in de bebouwing. De bescheiden naoorlogse dorpsuitbreiding ligt in het zuiden.

Zurich heeft een ruim met jonge iepen omzoomd kerkhof. Er staat een late neorenaissancekerk uit ongeveer 1905 met mogelijk nog een middeleeuwse kern en toren met een achtzijdige lantaarn en een spits. Het metselwerk is versierd met rondboognissen met versieringen van kunststeen. De noordgevel is helemaal gesloten, de zuidgevel bevat vier rondboogvensters. Een zekere Roosjen zou de architect zijn. Een aannemer met die naam was bij de vernieuwing van de kerk van Cornwerd betrokken.

Zwagerbosch is een jong streekdorp in de uiterste zuidwesthoek van Kollumerland dat pas in 1940 de status van dorp heeft gekregen. Daarvoor was het een buurschap bij het toch vrij ver verwijderde Kollumerzwaag.

De heidestreek raakte vanaf de 18de eeuw bewoond en in het midden van de 19de eeuw was er een streek gevormd. Wat gebeurde aan de pas kort voor 1930 verharde Boskwei/Bjirkepaed dat toen op kaarten met Het Bosch werd aangeduid. Maar ook verder verspreid over de heide stonden nog schamele onderkomens. Deze streek met achterpaden lag haaks op de in dit landschap oost-west liggende ontginningsassen. Dat kwam mede omdat de percelen van de heide geleidelijk in zuidelijke richting werden doorgetrokken.

De heidebewoners woonden in heidehutten of spitketen die sinds het begin van de 20ste eeuw werden vervangen door kleine, van baksteen opgetrokken huisjes met soms nog een stal onder hetzelfde dak. Ze probeerden in hun levensonderhoud te voorzien met het ropen, het draaien van touw, en het maken van bezems en schrobbers of het vlechten van matten in stoelen. Die werden daarna in de wijde omgeving uitgevent.

De heidehutten zijn in het kader van de Woningwet opgeruimd, maar ook de eerste huisjes die in dat kader werden gebouwd zijn verdwenen. Aan de in 1950 verharde Heidewei stond tot voor kort nog een tweetal in 1913 van kalkzandsteen gebouwde ‘spultsjes’. Het waren nog gave woonhuizen met een schuur voor wat kleinvee, een koe of akkerbouwproducten. Landarbeiderswoningen worden ze ook genoemd, omdat de bewoners, naast een ander beroep of los werk, met wat landarbeid op een ruim erf kleinschalige veeteelt of akkerbouw konden bedrijven om zo in eigen behoeften te kunnen voorzien. Achter de Boskwei staat op nummer 24 nog zo’n woninkje uit 1914 maar dat is al gewijzigd.

Zwagerbosch is na de oorlog sterk vernieuwd en er zijn sindsdien vrij veel vrijstaande huizen gebouwd. Het dorp is zo bij de Swadde nog sterker verweven geraakt met Twijzelerheide in Achtkarspelen en Zwaagwesteinde in Dantumadeel.

Zweins is een terpdorp en ligt tussen de rijksstraatweg van Leeuwarden naar Harlingen en de trekvaart tussen deze steden, het huidige Harinxmakanaal. Het dorp heeft geen echte kern; het bestaat uit een paar verspreide buurtjes en boerderijen en een grotendeels afgegraven, scherp om het kerkhof afgestoken kerkterp. De kerk is van verre herkenbaar: de terp is hoog en het silhouet van de kerk is bijzonder. Bovendien ligt er een waterbuurt bij het kanaal, officieel Kingmatille, in de volksmond ‘Keimpetille’, genoemd naar een verdwenen brug over de trekvaart.

De kerk op de terp maakt een eigenzinnige indruk omdat zij aan beide kanten driezijdige sluitingen bezit. Midden op het dak staat een dakruiter en zo wordt de indruk gewekt dat het om een centraalbouw gaat. De zaalkerk werd gebouwd in de jaren 1782-1783 ter vervanging van een middeleeuwse kerk. Er wordt ook beweerd dat de 13de-eeuwse kerk nog aanwezig is en dat het gebouw aan de buitenkant is beklampt. De oude kerk, toegewijd aan de Heilige Regina – Maria als koningin van de hemel – had een toren met een zadeldak. De dakruiter, het charmante achtzijdige houten koepeltorentje, biedt ruimte voor de in 1471 door Steven Bütenduc gegoten klok. Het uurwerk is van 1783. Aan de westzijde staat de ingang in een diepe korfboogvormige nis.

De kerk bevat een door Hermanus Berkenbijl gesneden preekstoel uit 1783, een doophek en twee herenbanken van Lycklama à Nijeholt/ Glinstra en Beijma thoe Kingma. Een zandstenen epitaaf herinnert aan de vroege dood in 1652 van de echtgenote van Ignatius van Kingma, Jaeycke van Vierssen. Ze overleed na amper 33 weken huwelijk toen haar man als kolonel in Brouwershaven in garnizoen lag. Het echtpaar woonde op Kingmastate bij de trekvaart. Daar aan het Van Harinxmakanaal is op nummer 11 een laat-18de-eeuws huis te bezoeken waarin allerlei gebeeldhouwde fragmenten zijn verwerkt: van kroonlijsten, eierlijsten, twee bekroningsballen en een flinke gevelsteen met kwabornament en het jaartal 1657. De sier is afkomstig uit de in 1864 afgebroken Kingmastate.

Gerkesklooster is oorspronkelijk een komdorp dat ooit de naam Wigerathorp droeg en de huidige naam heeft geërfd van het premonstratenzer klooster. Dit werd gesticht omstreeks 1240 door een zekere Gerke Harkema uit Augustinusga. De nederzetting lag net ten oosten van de kloosterterp aan de Oude Vaart of het Oude Kolonelsdiep. Met een buurt rond de Voorstreek en even verder nog de Poorthoek aan de westelijke en de Flaphoek aan de oostelijke kant. De Oude Vaart meandert naar het noorden en oosten om daar in de Lauwers uit te monden. Tegen het midden van de 19de eeuw wordt het aldus gekarakteriseerd: dit stille en afgelegene dorpje ligt een kwartier gaans van de vrolijke en welvarende buurt Stroobos.

Ten zuidwesten van de kloosterterp mondt de Stroobosser Trekvaart in het Kolonelsdiep uit. De stad Dokkum heeft de vaart in 1654/’56 laten aanleggen. Daar vestigden zich bedrijven aan het kanaal: een kalkbranderij, een steenfabriek en in 1900 de zuivelfabriek Welgelegen. Deze zuivelfabriek heeft de concentratie in het zuivelbedrijf overleefd.

Het dorp is in de 20ste eeuw geleidelijk naar het zuiden, richting Kanaal gaan uitbreiden. Tegelijkertijd groeide het buurdorp Stroobos in westelijke richting waardoor de twee dorpen als het ware versmolten.

Er bestaat een opvallend contrast tussen de middeleeuwse rust en de moderne bedrijvigheid. Aan het kanaal zijn enkele grootschalige, industriële bedrijven gevestigd. In het midden ligt de kleine kern van het dorp. Aan de noordwestelijke zijde ligt buiten de bebouwing het gebied, nu een ruim en hoog kerkhof, van het vroegere klooster. De kerk is daar nog een interessant spoor van. Het klooster ging spoedig na de stichting over naar de cisterciënzers en is in 1580 opgeheven. De gebouwen zijn gesloopt met uitzondering van het 16de-eeuwse brouwhuis. Dat werd in 1629 deels tot kerk omgebouwd. In de oostelijke partij kwam een woning. Wijzigingen hebben van het muurwerk een bont tapijt gemaakt. In de 19de eeuw is de toren opgericht.

Het terpdorp Gauw behoort tot de ‘Sneeker- Vijfga’ omdat het met Offingawier, Scharnegoutum, Goënga en Loënga de groep Wymbritseradielster dorpen vormt die ten noorden van Sneek lagen. Gauw hoort als enige Wymbritseradielster dorp ook bij de dorpenreeks van de Legaen. De andere liggen in het noordelijk gelegen, voormalige Rauwerderhem. Gauw heeft net als de andere Legaendorpen het karakter van een combinatie van een terpen een streekdorp. In het verleden was het tamelijk geïsoleerd gelegen, slechts ontsloten door een opvaart naar de Sneeker Oudvaart en naar het zuiden toe met de Rollumervaart en de Kipsloot richting het Sneekermeer. Daar in het zuiden strekken de landerijen van Gauw zich tot aan dat meer uit.

De meeste woningen staan aan de doorgaande dorpsstraat, de Boeijengastrjitte. Er staat gevarieerde bebouwing van pastorie (een eclectisch bouwwerk van omstreeks 1900) tot bejaardenwoningen. In het zuiden is tegenover het buurtje de Eker naar de Gauwstervaart de gereformeerde kerk gebouwd. Ten zuiden van de vaart is een buurt ontstaan die in de jaren tachtig met de Kamp en de Skalter nader gestalte heeft gekregen. Recent is noordelijker een uitbreidingsbuurt tot stand gekomen. De zestien kavels voor woningen in het nieuwe ‘It Tsjemlân’ gingen snel van de hand. De daar gebouwde woningen staan kaal in het landschap.

Van de middeleeuwse dorpskerk, toegewijd aan de in deze streek kennelijk zeer populaire heilige Nicolaas, resteert niets. Die is in 1685 helemaal vernieuwd. De vernieuwde kerk is evenmin de tijd doorgekomen, want zij is in de 19de eeuw weer vervangen door het huidige eenvoudige zaalkerkje in min of meer neogotische vormen. De voor deze streek opmerkelijk zware toren, uit waarschijnlijk de 13de eeuw, is in dezelfde eeuw ommanteld. Aan het einde van de 20ste eeuw is de intussen bouwvallig geworden mantel weggenomen en de zadeldaktoren gerestaureerd. In de toren hangt een klok die in 1698 is gegoten door Petrus Overney uit Leeuwarden. De kerk bezit een preekstoel van voor het midden van de 17de eeuw.

Garyp is een langgerekt streekdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan op een zandrug tussen veengebieden in het noorden en heidevelden in het zuiden. Geleidelijk zijn de buurten Greate Buorren en Lytse Buorren een geheel gaan vormen en raakten ze in de 20ste eeuw zo vervlochten en verdicht dat het een komdorp lijkt te zijn geworden. Easterein en Westerein hebben nog helemaal het karakter van agrarische streken.

Aan het einde van de 18de eeuw meldde de Tegenwoordige Staat van Friesland: ‘dit dorp heeft een spitsen toren, en wel beplanten rydweg naar Zumeer: rondsom hetzelve liggen veele bouwlanden, uitgezonderd aan den Noordkant, daar men voorheen veele laage veenen had, voorzien met goede zwaare klyn, die, tot turf gemaakt, door de vaart des dorps, gemakkelyk naar de wyde Ee vervoerd kon worden. De Zuidelykste landeryen, uit heidveld, klyn, of zandgronden bestaande, loopen tot aan Smallingerland, terwyl de laage hooilanden, in ’t Westen en Zuidwesten, geheel aan Wartena grenzen. Weleer lag hier ’t Klooster Sigerswolde.’ De beschrijving maakte bovendien gewag van de bewering dat hier veertien versterkte sloten, stinsen genaamd, stonden. Dat is overdreven, maar er heeft in elk geval één, van een tekening uit 1721 bekende, oude torenstins gestaan waar de Stinswei in het Westerein nog aan herinnert. De Garijpervaart bood voor de turfwinning een goede vervoersroute en werd aan het einde van de 19de eeuw de ontsluiting van de in 1893 gestichte zuivelfabriek.

Omstreeks 1100 moet hier al een eerste kerk hebben gestaan. Het huidige kerkgebouw is van 1838. Uitwendig is de zaalkerk met driezijdig gesloten koor hoogst eenvoudig. Zij kreeg een flinke geveltoren met een ingesnoerde spits. Inwendig bevat het oudere elementen: twee herenbanken, waarvan één uit 1672, de preekstoel uit 1782. Het oudste spoor is een 14de-eeuwse zandstenen priesterzerk.

Zowel aan de Greate als Lytse Buorren zijn burgerhuizen met een middengang en een sierlijke middenpartij te vinden. Aan de Greate Buorren ligt bovendien een neorenaissance café met daarnaast een woonhuis in de vernieuwingsstijl.

Gaastmeer is een tamelijk geïsoleerd gelegen waterdorp van middeleeuwse oorsprong, met nogal verspreide bebouwing gelegen tussen de Fluessen, met de inham het Piel, en het Groote Gaastmeer. Het dorp is naar alle kanten goed over het water ontsloten, maar op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 staat geen weg en zelfs geen pad aangegeven naar nabijgelegen dorpen. Op die kaart staat op de oever van de Fluessen de buurt Westerend, thans Vissersburen genoemd, en ten noorden Oosterend, thans Kleine Gaastmeer. Daar tussenin nog de Woudburen.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘een klein Dorp in ’t Westen van Heeg, aan het Piel, een inham der Fluyssen. Onder dit Dorp behooren de buurtjes Oosterend, de Woudbuuren en Westerend aan de Fluyssen, alwaar veele Visschers woonen, en de aaken liggen, met welke de opgekochte meervisch naar Holland wordt verzonden.’ In de 18de en 19de eeuw hadden de palingvissers en -handelaars van Gaastmeer en Heeg in Londen een eigen ligplaats.

In het centrum is over de vaart een middelhoge boogbrug geslagen. Daar wordt de ruimte gemarkeerd door vier gebouwen. Noord het café, een breed eenlaags pand, oost een opmerkelijke, met stucwerk gesierde stelpboerderij, in 1875 gebouwd naar ontwerp van A. Breunissen Troost en thans onderkomen van de havenmeester. In zuid de flinke kop-rompboerderij Attemastate uit 1772 met een onderkelderd voorhuis uit 1869 en west een boerderij met een dwarsgeplaatst voorhuis in neorenaissancestijl. De hervormde kerk staat wat achteraf aan een gevarieerd bebouwd straatje met onder meer een notabele woning. Zij is een ingetogen, driezijdig gesloten zaalkerk uit het begin van de 19de eeuw met een houten geveltoren.

Ten noordwesten van de dorpskern werd in 1962 aan de oever van het Groote Gaastmeer een flinke waterrecreatienederzetting gepland. Pas tien jaar later werd deze eerste nederzetting in zijn soort in Friesland uitgevoerd naar een stedenbouwkundig plan van Buro Bügel/Van de Dijk. Architect Hans Swanborn uit Kedichem ontwierp 56 recreatiewoningen: hoogst eenvoudige, grote houten tenten.

Gaast komt in een lijst van kerkdorpen van Wonseradeel uit omstreeks 1270 voor als Lutkegast, kleine gaast dus. Gaast betekent ‘zandige hoogte’. Het is een echt kustdorp, het leunt tegen de voormalige Zuiderzeedijk aan, is relatief hoog gelegen en de Dijkvaart loopt achter de kleine kern van het dorp langs. Zo dichtbij de zee heeft Gaast altijd de dreiging bij stormen gevoeld: in 1643 brak vlakbij de kerk de dijk door en in 1703 hield de dijk het maar net, maar toen vergingen 23, meest Hindelooper schepen bij Gaast.

Het dorp ligt nu temidden van de weidelanden waar vroeger, net als bij de buurdorpen, vrij veel kleinschalige akkerbouw op de zavelige grond werd bedreven. Achter de relatief hoog gelegen oude kern die tegen de voormalige zeedijk leunt, is een bebouwde ‘rondweg’ ontstaan. Buiten de bebouwde kom wonen al zeker sinds de 18de eeuw behoorlijk wat mensen aan weerszijden van de fraaie route van de Boerestreek en de daarnaast liggende Gaaster Nieuwe Vaart. Het is een fraaie route die in oostelijke richting naar en door het in 1876/’79 drooggelegde Parregastermeer voert.

Gaast werd vroeger bevolkt door jagers, schippers en matrozen, in het midden van de 18de eeuw waren dat een galjootschipper, twee kofschippers, twee smakschippers en een eigenaar van een ‘gering schip’. Nu verdienen de meeste inwoners de kost in het agrarische bedrijf.

De hervormde kerk dateert vermoedelijk uit de 14de eeuw maar is in 1906 helemaal ommetseld zodat zij een leeftijdsgenote lijkt van de hier ook aanwezige gereformeerde kerk, die een verbouwde school is. De hervormde kerk heeft een uit 1763 stammend houten torentje op de westgevel. Inwendig bezit het eenvoudig eiken meubilair uit de 18de eeuw. In het begin van de 17de eeuw stond in Gaast de ‘zeemansdominee’ Adam Westerman. In diens stichtelijke boek voor zeelieden waarschuwde hij hen voor vreemde vrouwen, drank en tabak. Een van zijn opvolgers, Petrus Vomelius, werd juist een halve eeuw later weggestuurd vanwege aanstotelijke zonden en drankzucht.

Frieschepalen is een jong streekdorp ontstaan nabij een kruising van een veenvaart en een oude postweg, de Tolweg, temidden van de venen nabij de Groningse grens. De palen in de dorpsnaam zijn de grenspalen en daar is aan het einde van de 16de eeuw een schans opgeworpen. In het begin van de Tachtigjarige Oorlog moest de rust in Friesland worden verdedigd door schansen op strategische plekken. Die aan de Tolweg – tegenwoordig Tolheksleane – lag net ten noorden van de huidige dorpskern. De schans is aan zijn lot overgelaten, in 1672 weer opgemaakt en daarna vervallen. Restanten liggen nog in het landschap.

In de 17de eeuw was nog geen sprake van dorpsvorming. In het verlengde van de Lange Wijk was door de Drachtster Compagnons vanaf ongeveer 1660 de Grote Veenvaart naar Bakkeveen gegraven om de venen in het noordoosten van Opsterland te kunnen exploiteren. Bij Frieschepalen maakte deze vaart met verlaat en ophaalbrug een buiging naar het zuidoosten. Er stonden enkele huizen en een herberg. De Schotanus-atlas toont de verveningen in volle gang. De grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit 1848 laat zien dat Ureterp aan de Vaart levendig bebouwd was: boeren brachten de afgeveende gronden op kleinschalige wijze in cultuur.

Bij de kruising van Frieschepalen stonden enkele bouwsels. De gronden in de omgeving werden woest en dor genoemd. De vaart is gedempt en nu is de Tolheksleane de hoofdader van het dorp, een laan met mooie eiken en fatsoenlijke bebouwing van vooral vrijstaande woningen, enige boerderijen en een verlegen tussen de bebouwing teruggetrokken kerkje met dakruiter uit 1928.

Ten oosten van de Tolheksleane zijn straatjes met nieuwbouw te vinden: Lytse Leane, Lytse Dobbe en ’t Paed. Later is ook het plan De Slûs gerealiseerd en recent is de opvallende seniorenhuisvesting De Jister tot stand gekomen. Frieschepalen is een compleet dorp, dat na de oorlog deze status kreeg: op het kruispunt staat nog een café (1913), nabij de plaats waar de sluis lag, die ook aan de demping ten offer is gevallen.


0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 | 31 | 32 | 33 | 34 | 35 | 36 | 37 | 38 | 39 | 40 | 41 | 42 | 43 | 44 | 45 | 46 | 47 | 48 | 49 | 50 | 51 | 52 | 53 | 54 | 55 | 56 | 57 | 58 | 59 | 60 | 61 | 62 | 63 | 64 | 65 | 66 | 67 | 68 | 69 | 70 | 71 | 72 | 73 | 74 | 75 | 76 | 77 | 78 | 79 | 80 | 81 | 82 | 83 | 84 | 85 | 86 | 87 | 88 | 89 | 90 | 91 | 92 | 93 | 94 | 95 | 96 | 97 | 98 | 99 | 100 | 101 | 102 | 103 | 104 | 105 | 106 | 107 | 108 | 109 | 110 | 111 | 112 | 113 | 114 | 115 | 116 | 117 | 118 | 119 | 120 | 121 | 122 | 123 | 124 | 125 | 126 | 127 | 128 | 129 | 130 | 131 | 132 | 133 | 134 | 135 | 136 | 137 | 138 | 139 | 140 | 141 | 142 | 143 | 144 | 145 | 146 | 147 | 148 | 149 | 150 | 151 | 152 | 153 | 154 | 155 | 156 | 157 | 158 | 159 | 160 | 161 | 162 | 163 | 164 | 165 | 166 | 167 | 168 | 169 | 170 | 171 | 172 | 173 | 174 | 175 | 176 | 177 | 178 | 179 | 180 | 181 | 182 | 183 | 184 | 185 | 186 | 187 | 188 | 189 | 190 | 191 | 192 | 193 | 194 | 195 | 196 | 197 | 198 | 199 | 200 | 201 | 202 | 203 | 204 | 205 | 206 | 207 | 208 | 209 | 210 | 211 | 212 | 213 | 214 | 215 | 216 | 217 | 218 | 219 | 220 | 221 | 222 | 223 | 224 | 225 | 226 | 227 | 228 | 229 | 230 | 231 | 232 | 233 | 234 | 235 | 236 | 237 | 238 | 239 | 240 | 241 | 242 | 243 | 244 | 245 | 246 | 247 | 248 | 249 | 250 | 251 | 252 | 253 | 254 | 255 | 256 | 257 | 258 | 259 | 260 | 261 | 262 | 263 | 264 | 265 | 266 | 267 | 268 | 269 | 270 | 271 | 272 | 273 | 274 | 275 | 276 | 277 | 278 | 279 | 280 | 281 | 282 | 283 | 284 | 285 | 286 | 287 | 288 | 289 | 290 | 291 | 292 | 293 | 294 | 295 | 296 |
Archivering van erfgoedinformatie met het ErfgoedCMS™

Bent u geïnteresseerd in erfgoedinformatie en hoe u dit op een professionele en duurzame manier kunt ontsluiten op het internet, dan is het volgende voor u van belang.

Sinds kort is er namelijk het ErfgoedCMS™ van DeeEnAa. Met dit op maat gemaakte ErfgoedCMS™ kan ieder dorp of iedere stad haar erfgoedinformatie registreren, rubriceren en ontsluiten. Daarnaast kan het ErfgoedCMS™ worden ingezet als webshop voor lokale producten en kan het de basis vormen voor dorps- of stadswandelingen compleet met QR-code bordjes.

Voor meer informatie over dit onderwerp verwijzen wij u graag naar de pagina over het ErfgoedCMS™ op de ErfgoedCMS-website via onderstaande knop.