De tufstenen kerk is omstreeks 1100 op de vijf meter hoge terp gebouwd. De geleding van deze romaanse kerk kan het best van de noordelijke muur worden afgelezen. Deze muur toont een fragment van een rondboogfries en duidelijke sporen van drie dichtgemetselde rondboogvensters. Er is bovendien een grote dichtgemetselde rondboog te zien, ongetwijfeld het spoor van een aanbouw. Daar is een 14de-eeuws reliëf van roze Bremer zandsteen ingemetseld: een onthoofde heilige. Naast de huidige ingang zien we een dichtgezette gotische ingang met een verdiepte spitsboognis. Boven het tufsteen zit een verhoging van gele baksteen uit de 15de eeuw, toen ook de kap werd vernieuwd, een driezijdig gesloten koor toegevoegd en grote spitsboogvensters werden ingebroken.

De zuidelijke muur is gotisch van karakter, maar draagt wel romaanse sporen: in tufsteendammen zitten rondbogen en een kepervormig fries. In de westelijke partij zit een herinneringssteen voor Ulbe Piers Draisma, een van de helden uit de geschiedenis van Achlum. De 15de-eeuwse koorsluiting wordt geschoord door tweemaal versneden steunberen. Het zadeldak van de 15de-eeuwse toren is in 1790 vervangen door de huidige houten opbouw met ingesnoerde spits met leien. Het kerkdak is gedekt met gesmoorde gegolfde Friese pannen die mogelijk in het eigen panwerk bij Achlum zijn vervaardigd.

De kerkruimte heeft een houten tongewelf met trekbalken, korbelen en muurstijlen uit de 15de eeuw. Twee van die stijlen hebben consoles met kopjes. Het meubilair vormt een opmerkelijke eenheid uit het midden van de 17de eeuw. De mannenbanken tegen de noordwand zijn gesloten; de vrouwenbanken dwars op de zuidelijke wand zijn open en hebben gesneden wangen met bloemen uit 1653. Eenvoudige, overhuifde herenbanken plooien zich tegen de drie koorwanden. De preekstoel met schroefvormige trappaal, hoekzuilen en klankbord en het doophek met balusters zijn uit dezelfde tijd. De aan de kanselkuip verbonden spil met een tulpvormig ornament van de koperen doopbekkenhouder rust op de vloer en de consolevormige en met lovertjes versierde houder kan hieraan draaien. Op de orgelgalerij staat een in 1854 door L. van Dam & Zn. gebouwd orgel.

De kerk staat op een natuurlijke verhoging en op een ruim kerkhof. Het gepleisterde bouwwerk lijkt aan de buitenkant niet erg oud. In 1858 is ter vervanging van een houten klokkenstoel tegen de westzijde een toren gebouwd, die de jonge indruk versterkt. Het westelijke gedeelte van de kerk bevat tufsteen en het schip zal dan ook op zijn laatst uit het einde van de 13de eeuw stammen. In de eerste helft van de 16de eeuw is de kerk uitgebreid met een koortravee en een driezijdige sluiting. In de geblokte pleisterlaag die waarschijnlijk bij herstelwerkzaamheden in 1833 op de muren is gezet, zijn enkele oude bouwsporen in het pleister getrokken. Aan de westzijde in de zuidmuur van de spitsbogige manneningang en aan de noordzijde van de vrouweningang. Op een gedetailleerde opmetingstekening door bouwmeester C.H. Peters uit 1918 is de noordzijde van de kerk met sporen van twee ingangen en van twee kleine, licht spitsbogige vensters te zien. De muren moeten na 1918 nogmaals zijn gepleisterd, waarbij deze sporen zijn weggesmeerd.

Een van de venstersporen is verdwenen toen in 1958 een glazen gang als verbinding met een nieuwe achtzijdige consistoriekamer ten noorden van de kerk werd gebouwd. Het gotische koor wordt geschoord door tweemaal versneden beren. De toren met tentdak heeft twee nauwelijks versneden geledingen, gepaarde rondboogvensters en enkele galmgaten in deze vorm. Beneden zit de ingang met halfrond bovenlicht en gebogen luifel.

Inwendig is de lichte kerkruimte gedekt met gotische kruisribgewelven die tijdens de uitbreiding van het koor aan het begin van de 16de eeuw zullen zijn geslagen. De gordelbogen en ribben steunen halverwege de wanden op kleine consoles. Het koor ligt twee treden hoger dan het schip. De preekstoel met klankbord is uiterst eenvoudig maar dateert wel uit de 17de eeuw. Het orgel, een geschenk van de Vlagtwedder geneesheer P. Rinsema, is in 1901 gebouwd door Bakker & Timmenga uit Leeuwarden. De glas-in-loodramen in het koor zijn bij de herstelwerkzaamheden in 1933 aangebracht.

De aan de apostel Paulus gewijde kerk is in het midden van de 12de eeuw gebouwd op een zandrug. De zaalkerk met driezijdig gesloten koor is opgetrokken van baksteen dat bekleed is met tufsteen. Ook de westtoren, aan het begin van de 13de eeuw verrezen, heeft een kern van baksteen met een tufstenen bekleding. Zowel kerk als toren zijn verschillende malen verbouwd, waardoor ze boeiende en soms contrasterende historische patronen vormen. In de noordmuur staat een jonge ingangspartij tussen pilasters en onder een fronton met daarboven een rondboogvenster. Even oostelijker bevindt zich de oude rondbogige ingang van tufsteen die met rode baksteen is dichtgemetseld. In de bovenzone zitten spaarnissen van tuf bekroond door rondboogfriezen. In een van de vakken is een oorspronkelijk, maar wel dichtgemetseld romaans rondboogvenster te zien. Oostelijker staat een groot 18de-eeuws venster dat een wijde spitsboog in het muurwerk doorbreekt, een spoor van een aanbouw van een dwarsarm, een kapel of een sacristie. Ook de zuidelijke muur laat tufstenen spaarnissen met rondboogfriezen zien die ook hier weer doorbroken zijn door jonge, grote rondboogvensters. De oude zuidelijke ingang met een fraaie boog met vertandingen van overhoeks gemetselde tufsteen is dichtgemetseld en meteen ernaast is een andere, kleine ingang gemaakt onder een wat scheef uitgevallen korfboog. Het middelste grote venster doorbreekt een spoor van een aanbouw, vergelijkbaar met dat aan de noordzijde. De koorsluiting heeft alleen een venster aan de zuidzijde en het muurwerk kreeg in de 19de eeuw een pleisterlaag. Het schip is in de tweede helft van de 16de eeuw verhoogd in baksteen en er kwam toen ook een nieuwe kapconstructie. De toren is eveneens in tufsteen bekleed, al schemert de baksteenbasis er hier en daar doorheen. Iets beneden de hoogte van de naald van het kerkdak is het torenmuurwerk aan alle zijden van grote rechthoekige spaarnissen voorzien die aan noord- en oostzijde door een rondboogfries worden bekroond.

De oostelijke romano-gotische geveltop vertoont fraaie klimmende rondboognissen met kepervormig metselmozaïek. Onder het tongewelf met trekbalken is in het interieur een fraai en gaaf bewaarde inventaris te bewonderen. Binnen een eenvoudige dooptuin is het middelpunt de preekstoel uit 1630 met een rijk gesneden manieristische kuip met een in verhouding eenvoudig klankbord. Op de hoeken van de kuip staan kariatiden en in de schelpnissen vazen met uitbundige bloementuilen. Het doopbekken dateert uit ongeveer dezelfde tijd. Tegen de sluitwand van het koor is het Tien Gebodenbord (1637) geïntegreerd tot een renaissance herenbank. Op een rijk bewerkte basis met de wapens van de schenkers ‘S.M. v. Aylua’ en ‘L.M. Eisenga’ staan tussen fijn uitgewerkte zuilen in twee panelen de teksten van de Tien Geboden en een schildering van Mozes met zijn wetstafelen bekroont het geheel. Omstreeks dezelfde tijd zal de westelijke van de twee herenbanken tegen de noordwand tot stand zijn gekomen. Deze heeft een voorbank met balusterhekje en een hoofdbank die een getoogde overhuiving met gecanneleerde zuilen kreeg. Daarop staat een kuifstuk met zuiltjes en rolwerk. De hiernaast staande Sminiabank is omstreeks 1700 vervaardigd door mogelijk Pieter Nauta in opdracht van Hobbe Baerdt van Sminia. Deze herenbank, een van de fraaiste in Friesland, heeft eveneens een overhuiving en deze rust op korintische, omrankte zuilen. Bovenop wordt op het opengewerkte kuifstuk het familiewapen door twee engeltjes vastgehouden. Ook in de rugschotten zijn engeltjes gesneden tussen allerlei rankwerk, vruchten, planten en bloemen. De panelen van de voorbank zijn ook uitbundig met florale voorstellingen, maar dan met vogels versierd en zelfs het stijl- en regelwerk is niet met rust gelaten en voorzien van allerlei festoenen. Met de kerkbanken bleef men niet achter: zij kregen bewerkte wangen. In de koorsluiting hangen twee rouwborden uit 1734 en 1782 en in de kerkvloer liggen verschillende grote, bewerkte zerken voor de families Heemstra en Sminia, adellijke families die in staten in de naaste omgeving woonden. Het orgel op de westelijke tribune is in 1882-’83 gebouwd door de firma Bakker en Timmenga uit Leeuwarden.

De kerk staat op een ruim en hoog kerkhof. Het schip is waarschijnlijk in de eerste helft van de 13de eeuw gebouwd. In de tweede helft van de 15de eeuw is de kerk vergroot met een breder en ook hoger koor. In 1666 leed de kerk oorlogsschade en het koor – en waarschijnlijk ook het schip – zijn daarna verlaagd en onder één kap gebracht. Alle venstersporen wijzen op een verlaging. De romano-gotische oorsprong is in de noordmuur duidelijk te zien. Daar zitten in de tweede en derde travee nissen aan weerszijden van vensters. Bij de tweede travee is een groot spitsboogvenster ingebroken en in de derde is het venster achter de dagkanten dichtgemetseld. Aan deze zijde zit ook het spoor van een rondbogige ingang. Aan de zuidzijde zijn vergelijkbare sporen te zien maar hier zijn ze dichtgemetseld. Ter vervanging van een vrijstaand houten klokhuis is in 1860 door aannemer T.B. Raatjes een toren tegen de westzijde van het schip gebouwd, mogelijk naar eigen plannen. Hij is twee geledingen hoog en heeft hoekpenanten en een ingesnoerde spits. Aan de zuidzijde staat de neoclassicistisch omlijste ingangspoort met dubbele deur, voorzien van ijzeren roosters. Ook de bekroning heeft deze stijl met een geprofileerde daklijst met een dichte reeks voluutvormige consoles.

De kerkruimte is overdekt door een vlak balkenplafond. De preekstoel met getordeerde hoekzuilen en gesneden plint en fries op de kuip, is in 1679 vervaardigd door schrijnwerker Frederik Alberts uit Leer. De herenbank tegen de noordwand, de zogeheten drostenbank, is omstreeks 1700 gemaakt en heeft een gesneden kuifstuk met voluten en het wapen van de stad Groningen. In de kerkvloer liggen zerken, waarvan enkele van roze zandsteen en die voor Haye Addinge (1492), de heer van de borg van Wedde, met een Sint-Joris en de vier evangelisten. Er zijn meer heren van Wedde begraven, leden van de families Haselhof, Elses, Cranenborg en Munting. Vlak voor het begraven in kerken werd verboden, is de laatste ‘drost’, mr. A.H. van Swinderen, hier ter aarde besteld.

Op een hoge terp kwam in het derde kwart van de 12de eeuw de Michaëlskerk tot stand, een tufstenen gebouw met een gereduceerd westwerk. De toren en de nevenruimten vormden daarbij zowel beganegronds als op de verdieping een drieledig overwelfd systeem waarbij de ruimten geopend waren naar het schip. In Anjum is van dit westwerk de zuidzijde bij de verbreding van de kerk verloren gegaan. Uiterlijk is de tufsteenkerk zichtbaar bij de toren en een gedeelte van de noordmuur. De westmuur vertoont stroken tufsteen tussen baksteenreparaties. Aan alle zijden van het torenmuurwerk zitten hoog drieledige, tufstenen, door rondstaven gescheiden spaarvelden die afgesloten worden door rondboogfriezen. De toren is in de 15de eeuw verhoogd in baksteen, gemetseld in afwisselende banden van grote rode en kleine gele steen, die speklagen suggereren. Onder de spits wordt het muurwerk bekroond met een korfboogfries met gebeeldhouwde kopjes.

De kerk is in de 13de eeuw verlengd en in de eerste helft van de 15de eeuw aan de zuidzijde verbreed en voorzien van een nieuwe koorsluiting. De zuidmuur en het koor zijn sindsdien geleed door (herstelde) steunberen met ertussen grote spitsboogvensters. De noordmuur heeft slechts enkele grote vensters en 19de-eeuwse steunberen. Na een orkaanramp in 1681, waarbij de torentop door het dak sloeg, is alles gerepareerd en werd het houten tongewelf aangebracht. In het ruime interieur wordt de aandacht getrokken naar het prachtige 16de-eeuwse sacramentshuis in het noordoosten. Het is een bakstenen huisje met een geveltopje op een rechthoekige, geprofileerde omlijsting. In de spitsbogige nis is een timpaan met een flamboyante tracering van roze zandsteen verwerkt. Het meubilair is deels 17de-eeuws. De preekstoel met klankbord is in 1666 vervaardigd door Jacob Cornelis. Twee overhuifde herenbanken vertonen eenzelfde renaissanceaanpak. Tegenover de preekstoel staan twee 18de-eeuwse herenbanken met versierde achterschotten. De koorwanden hebben beneden grote en diepe nissen die mede een liturgische functie hebben gehad. De fraaie psalmborden dateren uit 1745. Het orgel is in 1875 gebouwd door L. van Dam & Zn.

De kerk van het oude wierdedorp Wehe staat op een hoog kerkhof. Het in 1880 gepleisterde gebouw oogt niet oud, maar onderzoek heeft aangetoond dat het bouwwerk in het tweede kwart van de 13de eeuw zal zijn gebouwd. Er zijn enkele aspecten aan de kerk die een oudere datering ondersteunen. In de rechtgesloten, van grote kloostermoppen gebouwde zaalkerk geven de dagkanten van de vensters het zware muurwerk aan. Dit muurwerk is met lisenen in drie traveeën verdeeld en per vak voorzien van een rondboogvenster dat waarschijnlijk in de 19de eeuw in deze vorm is vergroot. In de zuidmuur zitten kort boven het maaiveld twee kleine, rondbogige openingen, vrij zeker twee hagioscopen. Aan de noordzijde is een lisene doorbroken door een in 1880 ingebrachte ingang in neogotische vorm. De kerk is in 1656 hersteld volgens een door rolwerk omvatte en met wapen bekroonde gedenksteen boven de toen in de toren aangebrachte ingang. De ongepleisterde toren, deels opgetrokken van rode kloostermoppen, is bij deze herstelbeurt van 1656 verhoogd. De achtkante bakstenen lantaarnbekroning is in 1912 vernieuwd. Aan de buitenzijde van de kerk zijn twee gedenkstenen aangebracht: voor een jong overleden predikant Jodocus Warmolts en voor Theodericus Uilkens, die liefst 54 jaar predikant in Wehe was.

Inwendig is de ruimte overdekt met een houten tongewelf dat recent door de kunstenaars Wout Muller en Mathijs Röling is beschilderd met fraaie, maar kerkvreemde voorstellingen van een koe en stier en een schildpad tussen palmbomen. In de noordwand is een epitaaf in de muur verwerkt voor Jan van Julsingha, de eerste burgemeester van de gemeente Leens, die in 1857 overleed. De preekstoel is van fragmenten gereconstrueerd en boven de noordingang hangt een snijstuk van Casper Struiwig dat mogelijk deel heeft uitgemaakt van een herenbank. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken en is in gebruik als cultureel centrum ’t Marnehoes. Daartoe is een podium met een zuilenstelling in het koor van de kerk is aangebracht.

van de tweede naar de eerste travee. Het is een korfbogige poort waarboven het venster is ingekort. De oostelijke sluitmuur bezit ook een spitsboogvenster dat geflankeerd wordt door twee tot diepe nissen dichtgemetselde lagere rondboogvensters. De geveltop is versierd met klimmende blindnissen. Het schip is in vijf traveeën gedekt met kruisribgewelven die op T-vormige muurconsoles rusten. Tijdens de restauratie in de jaren 1950 zijn restanten van muur- en gewelfschilderingen gevonden. In het tweede gewelfvak twee engelenkopjes – één met een vleugel – en in dezelfde travee zit tegen de noordmuur een voorstelling van een heilige met wandelstaf, mogelijk Sint-Christoffel. De preekstoel van omstreeks 1650, zonder klankbord, heeft een kuip met getordeerde en omrankte hoekzuilen en wapens op het voorpaneel. De herenbank uit dezelfde tijd met balusterhekjes en knoppen heeft op het achterschot wapenpanelen tussen rolwerk. In de vloer liggen verschillende zerken van de families Harckema, Burmania, Hania en Haersma. Het orgel is in 1883 door E. Leichel vervaardigd.

De rechtgesloten bakstenen zaalkerk is in het midden van de 15de eeuw achter een oudere toren gebouwd op een verhoogd kerkhof. De toren uit de 13de eeuw heeft op een plint twee geledingen, waarvan de eerste hoog is. Bovenin staat aan elke zijde een rondbogig galmgat. Het gat aan de oostzijde is in de verdrukking gekomen door het later aangebrachte kerkdak. En aan drie zijden zitten uurwerkplaten. In de westelijke gevel staan bovendien midden in de eerste geleding een drievoudig geprofileerd romano-gotisch radvenster en in de tweede geleding een klein spitsboogvenster. De toren heeft in 1895 zijn zadeldak in moeten leveren voor een vrij gedrukte, ingesnoerde achtzijdige spits. Het schip is in zijn geleding en detaillering kenmerkend laatgotisch. De gevels zijn geleed door (vernieuwde) steunberen waartussen de grote spitsboogvensters met stenen traceringen in gaffelvorm staan. In de noordmuur staat in de tweede travee een (nu dichtgemetselde) ingangspartij van een gedrukt korfbogige poort in een hoge, spitsbogige nis. In de zuidmuur is vrij zeker de in gebruik zijnde ingang verplaatst.

De Andreaskerk staat op een hoog en ruim kerkhof. De eerste kerk is omstreeks 1200 gebouwd maar is in 1239 bij een dorpsbrand vernield. Er volgde een geschiedenis van winst en verlies. De herbouw tot kruiskerk met ondiepe dwarsarmen was in 1259 voltooid. Deze dwarsarmen zijn in de 15de eeuw weer afgebroken, in de kerk zitten nog aanzetten tot de gewelven. De beide zijgevels hebben toen grotere vensters gekregen. De gewelven van het schip zijn in 1658 vervangen door een vlak balkenplafond; de gewelven van de viering en het koor bleven zitten, maar zijn wel tot twee keer toe versterkt met trekbalken. Aan de westzijde had de kerk een forse 13de-eeuwse toren. Hij is in 1808 gesloopt en vervangen door een kleine daktoren op de westgevel. De zijgevels die waarschijnlijk in de 15de eeuw grote spitsboogvensters kregen, vertonen nog sporen van de romano-gotische indeling met door rondboogfriezen bekroonde spaarnissen en rondboogvensters geflankeerd door siernissen; in de noordmuur van het koor zelfs met dubbele boognissen. De oostelijke sluitmuur is het gaafst met een vensterdrietal dat asymmetrisch wordt geflankeerd door siernissen en een geveltop die volledig verrijkt is met siernissen met sleutelgat- en wafelvormige sluitingen. Aan de noordzijde is het verlies van de dwarsarm maar net te herkennen; aan de zuidzijde is de scheiboog nog zichtbaar.

Inwendig hebben de twee bewaard gebleven koepelgewelven elk acht ribben die in fraaie rozetten zijn vergaard. De gewelven dragen 13de-eeuws decoratief schilderwerk met onder meer rankenkrullen en imitatiesiermetselwerk, maar ook enige fragmenten van voorstellingen van heiligen. Op de noordmuur zit een beschadigd Laatste Oordeel. In de wanden van het koor zitten verschillende nissen, waaronder een restant van een sacramentsnis met een geschilderde gotische bekroning. Het meubilair dateert grotendeels uit het midden van de 17de eeuw: de preekstoel met klankbord, het doophek, het koorhek met balusters en rolwerkkuifstuk en de herenbank met gesneden bekroning op het rugschot. Het orgel is in 1873 gebouwd door Petrus van Oeckelen en heeft een zelden voorkomende neogotische kas. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De in de middeleeuwen aan Maria gewijde kerk staat op een terp met een kerkhof dat geheel is omgeven door een smeedijzeren hek uit het midden van de 19de eeuw. Het vroeggotische schip is in de 13de eeuw totstandgekomen en een eeuw later is het vijfzijdig gesloten koor toegevoegd. Het metselwerk laat een menging van gele en rode baksteen zien; bij het schip vooral geel en bij het koor is rood dominant. Het schip is geopend met grote spitsboogvensters. In de zuidmuur is de ingang dichtgemetseld; de korfbogig geprofileerde poort staat in een spitsbogige nis. Aan de noordzijde is de ingang van eenzelfde model in gebruik; in de nis zit een merkwaardige zandstenen saterkop. Het koor was eveneens met grote spitsboogvensters geopend. Eén exemplaar is er nog, twee zijn dichtgemetseld en aan de noordoostzijde staat een oorspronkelijk slank, met een stenen tracering ingedeeld spitsboogvenster waarvan de onderzijde is toegemetseld. De oorspronkelijke zadeldaktoren is in 1857 vervangen door een ongelede toren van kleine gele baksteen met een achtzijdige, ingesnoerde spits.

Tussen voorkerk en schip staat een wand met een balusterhek in renaissancevormen, een hek dat ongetwijfeld koorhek is geweest. De kerkruimte heeft een houten tongewelf en zware trekbalken. Het voornamelijk 18deeeuwse meubilair vormt een fraaie eenheid. Het hoogtepunt is de dooptuin met doopbekken en de in 1759 door Eylardus Swalue fraai gesneden preekstoel met klankbord en op de kuippanelen personificaties van de christelijke deugden. De hiertegenover staande herenbank van de familie Van Aylva is van 1761. Op de vloer van de kerk ligt een aantal belangrijke grafzerken, waaronder een roodzandstenen priesterzerk uit 1476 en zerken van de bewoners van Uniastate. In het orgel, in 1880 gebouwd door L. van Dam & Zn., zijn delen van het Schwartzburg-orgel uit 1750 verwerkt.

De kerk is sinds 1960 niet meer voor de eredienst in gebruik. In 1975 verwierf de Stichting Alde Fryske Tsjerken de kerk en zij wordt sindsdien voor culturele gebeurtenissen gebruikt, zoals een tentoonstelling over stinsen en staten in Friesland.

De kerk staat op een omgracht kerkhof aan de westelijke rand van het dorp. Het dorp heeft enkele malen te lijden gehad van stormvloeden met dijkdoorbraken: in 1686 de Sint-Maartensvloed en in 1717 de Kerstvloed. De laatste heeft het dorp grotendeels weggevaagd en oostelijker kwam daarna geleidelijk weer bebouwing. De kerk heeft de vloed ternauwernood doorstaan. Zij is in de 13de eeuw gebouwd als een eenbeukige, in drie traveeën overwelfde romano-gotische kerk met een rechte koorsluiting. Inwendig zijn bij een recente restauratie de muralen van de gewelven gevonden en deze zijn in de wanden aangegeven. Aan de buitenkant geeft het kerkgebouw het middeleeuwse karakter nauwelijks meer prijs. Later zijn grote spitsboogvensters ingebroken, vier in beide lange zijden en twee in de koorgevel. In 1831 is het muurwerk aan de buitenkant voorzien van een geblokte pleisterlaag, waarbij de vensters van de sluitgevel, aan de dorpszijde, sierlijsten en kuifstukken kregen, evenals de grote nis in de geveltop. Op de hoeken van deze gevel staan overhoeks geplaatste, dikke, tweemaal versneden beren. De zadeldaktoren dateert op zijn vroegst uit de 14de eeuw. Nadat de westelijke gevel van de naar het westen overhellende toren in 1926 gedeeltelijk instortte, is deze gevel herbouwd met een eigentijdse gevelklinker. Aan de westzijde staat de ingang in een diepe en hoge spitsboognis.

Het interieur is overdekt door een vlak balkenplafond. Tussen de vensters van de koorsluiting is de uit het midden van de 17de eeuw daterende preekstoel geplaatst. De kuip heeft gegroefde hoekzuilen en panelen met festoenen en het wapen van collator Schotto Tamminga van Bellingweer. Tegen de noordwand staan twee 17de-eeuwse banken, waarvan één met een opengewerkt kuifstuk met wapen en ertegenover staan de eenvoudige banken van de kerkdienaren. Het orgel op de westelijke balustrade is in 1893 gebouwd door de firma P. van Oeckelen; op de middentoren is maar net plaats voor een trofee van muziekinstrumenten.

Op het kerkhof herinneren twee zerken eraan dat de robbenjacht hier een middel van bestaan was.

De in de middeleeuwen op een hoge terp gebouwde en aan Martinus gewijde kerk is in 1669 vervangen door een nieuw gebouw achter de oude toren. Deze heeft drie door cordonlijsten gescheiden geledingen. De gevelplastiek en het gemêleerde gebruik van gele en rode baksteen geven de toren een levendig karakter. Aan de westzijde staat de nieuwe ingang onder een spitsboogvenstertje dat in zijn rijke profilering een spel vertoont van rode en gele steen. De tweede geleding is met nissen verlevendigd: aan alle zijden twee boven elkaar geplaatste registers van gekoppelde segmentvormig gesloten spaarnissen. De galmgaten en spaarnissen in de hoogste geleding wisselen in aantal van drie tot vijf. Het zadeldak maakte in 1862 plaats voor een hoge ingesnoerde spits.

De kerk is in 1669 gebouwd in een ingetogen gotiserende trant met aan de zuidzijde zes licht spitsbogige vensters en flauw diagonaal gemetselde steunberen. In de zuidelijke gevel staan twee classicistische poorten met neggen en sluitstenen in de vorm van bijbels met spreuken. De oostelijke gevel draagt in het bekronende fronton een wapen en naam, die met de even verder geplaatste steen over de stichters vertellen: Georg Frederik thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg en diens vrouw Isabella Susanna. Het fronton van de westelijke poort draagt de namen van de kerkvoogden. De noordelijke gevel is nagenoeg blind.

In het interieur is het meubilair grotendeels 17de-eeuws. In de dooptuin staat de preekstoel met klankbord (1673) met gewrongen en omrankte zuiltjes op de hoeken van de kuip en bloemen- en vruchtenfestoenen op de panelen. De psalmborden zijn in dezelfde stijl. De herenbank is 18de-eeuws. De vrouwenbanken bezitten gesneden wangstukken met bloemenfestoenen. In het koor zit een rijk versierd en van wapens en een voorstelling van Openbaringen 2:10 voorzien zandstenen epitaaf, omstreeks 1615 gehouwen door Dirck Lieuwes en Claes Jelles voor het eerste echtpaar van het geslacht Schwartzenberg dat zich in Friesland vestigde, Johan Onuphrius en Maria von Crombach. Het orgel is in 1861 gebouwd door de Groningse orgelbouwer P. van Oeckelen.

De waarschijnlijk aan Maria gewijde kerk is met een losstaande toren in het midden van de 13de eeuw gebouwd op een lage wierde naast de oorspronkelijke dorpswierde, waarvan de bebouwing zich in de richting van de kerk verplaatste. De kerk bestond uit drie met koepelgewelven overkluisde traveeën, die aan de zijden verlicht werden door een rondboogvenster in elk vak. Alleen het middelste vak aan de noordzijde bleef gesloten. De oorspronkelijke westelijke travee aan de noordzijde bezit nog zo’n oorspronkelijk venster, in het oostelijke travee aan de zuidzijde zijn er sporen van. Aan de noordzijde zitten de oorspronkelijke lisenen nog; aan de zuidzijde zijn ze verzwaard tot eenmaal versneden steunberen. Het muurwerk is bekroond door rondboogfriezen met gepleisterde velden; in de middelste traveeën aan beide zijden zijn ze nog aanwezig. In de middelste traveeën stonden de ingangen. Aan de zuidzijde is alleen het rondbogige spoor zichtbaar, aan de noordzijde is de detaillering te zien: binnen de rondboog staat het segmentvormige poortje met een boogtrommel van metselmozaïek. Het koor was halfrond gesloten. De klokkentoren aan de westzijde was vrij laag, wat is af te leiden van de dichtgemetselde galmgaten waarvan de sporen nog zichtbaar zijn. Hij kwam nauwelijks boven het dak van de hoge kerk uit. In het tweede kwart van de 16de eeuw werden kerk en toren ingrijpend verbouwd en uitgebreid tot het geheel dat wij nu kennen.

Met een tussenlid, ongeveer half zo diep als de traveeën, is de kerk aan de toren verbonden. Daarin kwamen de nieuwe ingangen: noord een korfbogige in een spitse nis met een beeldnisje in de boogtrommel en zuid een fraai geprofileerde korfbogige ingang met daarboven een spitsboogvenster. Toen zijn in de zuidmuur en de oostelijke travee van de noordmuur grote spitsboogvensters ingebroken. Die in de koortravee kregen asymmetrische plaatsingen, wat kan betekenen dat het oostelijke gewelf toen ook is vervangen door een balkenplafond. Tijdens deze verbouwing is de toren aanzienlijk verhoogd, waarbij de oorspronkelijke galmgaten zijn dichtgemetseld. Eeuwen later, aan het begin van de 19de eeuw is de laatste belangrijke wijziging aangebracht: de halfronde koorsluiting is weggehaald en de oostzijde kreeg een rechte sluitmuur met twee spitsboogvensters en zware steunberen. Bovenin dit muurwerk zijn sporen te zien van een fries van rechthoekige vakken. De noordmuur van de oostelijke travee is toen vernieuwd.

De voorkerk, het in de 16de eeuw aangebrachte tussentravee, heeft een balkenzoldering en is met het kerkschip verbonden door een grote, met schotwerk – voorzien van fraai gotisch beslag – dichtgezette spitse eenvoudig decoratief beschilderde gordelboog, zoals ook de andere gordelbogen zijn gedecoreerd. De dan volgende gewelven uit het midden van de 13de eeuw zijn om hun vormen en beschilderingen indrukwekkend. De westelijke travee heeft acht ronde onversierde ribben die in een vierkant bijeenkomen. De gewelfsegmenten zijn decoratief beschilderd in een veelheid aan imitatie metselmozaïek: kepervormen met en zonder klezoren, vlechtwerk en ruit- en wafelpatronen. Het tweede gewelf, in het midden van de kerk, is het fraaist. Hier zijn de ronde, gepolychromeerde ribben vergaard in een uitzonderlijk fraaie stervorm waarin zelfs plastische kopjes zijn verwerkt. En ook hier weer imitatiewerk van gevarieerde metselpatronen in keper- en vlechtvormen en ook met een zaagtandpatroon. Onder de noordelijke muraalboog van de middentravee zit op de muur een voorstelling van kampvechters die uit de 14de eeuw zal dateren, maar vanwege de tekenachtige aanpak op oudere voorbeelden terug zal gaan. De vechters moeten geduid worden als de strijd tussen goed en kwaad. Bij alle, vaak gewijzigde, middeleeuwse eerlijkheid is het merkwaardig dat de kerk een loos orgelfront uit 1902 heeft. De inrichting is vooral 19de-eeuws en gericht op de preekstoel tegen de oostwand. De preekstoel van omstreeks 1830 heeft een ronde kuip en rond klankbord en is vervaardigd in neoclassicistische vormen. De banken dateren uit de 17de eeuw maar zijn voor de huidige opstelling wel veranderd. Er zijn in 1875 twee fraaie, gietijzeren kronen aan de kerk geschonken.

De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

In het geïsoleerde dorp is begin 14de eeuw op een terp de vroeggotische Mariakerk met een zadeldaktoren gebouwd. Bij de bakstenen zaalkerk met een driezijdig gesloten koor vertonen de noordelijke en oostelijke zijde oorspronkelijk muurwerk van gemêleerd kleu rige moppen. In de noordmuur met een restant van een tandlijst zitten deels dichtgemetselde kleine spitsboogvensters. De muur wordt geschoord door steunberen van verschillend model. Nabij de toren staat een buitengewone, dichtgemetselde ingang. De korfbogige poort is opgenomen in een geprofileerde, spitsboognis die weer met getordeerde colonnetten rechthoekig is omkaderd. In het timpaan zit een kleine, natuurstenen beeldnis met een hogel ter bekroning. De koorsluiting bestaat ook uit het gemêleerde baksteenmateriaal. De blinde sluitgevel wordt door drie licht diagonaal gemetselde beren geschoord. In de andere koormuren staan grote rondboogvensters. Ook de zuidelijke muur heeft grote rondboogvensters die uit de eerste helft van de 19de eeuw dateren. Het muurwerk is deels vernieuwd maar aan de westzijde zitten nog muurvakken met middeleeuws materiaal. De kern van de toren is vrij zeker nog middeleeuws maar hij is omstreeks 1880 ommetseld. Hij bestaat uit drie geledingen en een ingesnoerde spits.

In het interieur met ingetogen maar evenwichtig meubilair trekt het orgel onmiddellijk de aandacht, vooral omdat boven de galerij in de orgelboog helder blauw geschilderde draperieën hangen die het instrument omvatten. Het instrument is in 1659 gebouwd door Willem Meynerts. De ornamenten en de bekroning zijn mogelijk deels te danken aan een herstel door Johan Spoorman in 1789. Daarna is het orgel nog tweemaal gerestaureerd. Het in een lichte houtimitatie geschilderde meubilair, behoudens de preekstoel met klankbord tegen de oostelijke wand die donker is gehout, vormt een fraaie eenheid met vrouwen- en mannenbanken, twee overhuifde herenbanken en halfrond geplooide kerkenraadbanken binnen het doophek. Op deze 19de-eeuwse eenheid vormen de psalmborden uit 1657 een uitzondering. Onder de houten vloer liggen grafzerken, waarbij één uit 1478 en één in 1551 door Benedictus Gerbrandtsz. gebeeldhouwde zerk voor bewoners van Riniastate. De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken.

De romano-gotische kerk, in de middeleeuwen gewijd aan Sint-Vitus, staat in het centrum van Winschoten op een wijds marktplein dat tot het begin van de 19de eeuw, toen begraven in grote kerken om hygiënische redenen werd verboden, nog een kerkhof was. Uit deze stenige stedelijke ruimte rijst de kerk op als een langgerekt, perfect voorbeeld van romano-gotiek. Bovendien staat vrij ver van de kerk, en in het stadsweefsel opgenomen, de klokkentoren die geleidelijk een eigen leven is gaan leiden. Terwijl andere kerken in deze stijl in ruim zeven eeuwen dikwijls zijn verbouwd en een soms rafelige indruk bieden, is de Vituskerk in het begin van de 20ste eeuw teruggerestaureerd naar een eenduidig, oorspronkelijk beeld van omstreeks 1275. Daarbij zijn levendige sporen uit de tussenliggende eeuwen verdwenen. De kerk is langgerekt, zij telt liefst vijf traveeën en heeft een weinig voorkomende (inwendige) lengte van 41 meter. De gevelindeling is dus regelmatig. De traveeën zijn aangegeven door licht versneden lisenen en het muurwerk wordt aan de bovenzijde afgesloten met een rondboogfries. In elk traveevak staat in de bovenzone een groep van twee smalle, spitsbogige vensters, geflankeerd door nissen in dezelfde vorm. Alle vensters en nissen zijn omkraald. Aan de zuidzijde heeft per travee de westelijke nis kepervormig metselmozaïek, terwijl aan de noordzijde alle nissen dit sierwerk bezitten. In de benedenzone staan aan beide zijden in de tweede en vierde travee al dan niet dichtgemetselde spitsbogige ingangen en vlak voor de oostelijke koortravee begint een rij van kleine, ronde, rijk geprofileerde vensters als een hagioscopenreeks om het koor te lopen. De rechte koorsluiting is het fraaist versierd. Boven de reeks laaggeplaatste ronde vensters staan drie smalle vensters van licht spitsbogige vorm tussen twee gelijkvormige nissen die beide zijn gevuld met siermetselwerk in vlechtpatroon. Daarboven is na een zaagtandfries de topgevel gevormd met een rijke nissencompositie onder een bij de daklijst aangebracht klimmend rondboogfries. Deze nissen hebben een spitsboog- of sleutelgatvorm en zijn met gevarieerd metselmozaïek gevuld: horizontale of verticale keperpatronen en vlechtwerk. In de geveltop is een ronde nis met vierpas verwerkt. De voorgevel is vernieuwd en kreeg een vergelijkbaar sierschema. Om het voorerf van de kerk is na een prijsvraag in 1995 een postmodernistisch hekwerk naar ontwerp van H. Pulles geplaatst dat meer ruimte had verdiend.

Het onderste gedeelte van de forse en 41 meter hoge toren, in Winschoten De Olle Witte genoemd, is mogelijk al in de 13de eeuw opgetrokken en is later in enkele fasen verhoogd. De hoge romp is ongeleed en voorzien van smalle galmgaten. Dan volgt een achtzijdige bakstenen lantaarn die is doorregen met galmgaten en tenslotte volgt een houten lantaarnverjonging met een koepeldak. Na de restauratie begin jaren 30 van de twintigste eeuw, is er een beiaard van 25 klokken geplaatst die in de oorlog zijn omgesmolten en in 1947 kwam er een nieuw carillon van 35 klokken, gegoten door A.H. van Bergen.

Inwendig is de kerkruimte overkluisd door vijf bij de restauratie teruggebrachte meloenvormige koepelgewelven met ribben. De gordel- en muraalbogen en de ribben zijn in schoonwerk uitgevoerd, de gewelfvakken zijn gepleisterd. De benedenzone van de wanden is in spitsbogige vakken tussen colonnetten geleed. Daarboven hebben de nissen aan weerszijden van de vensterparen ook hier, net als buiten, siermetselwerk. De westelijke binnenpoort, in 1772 in rococovormen gemaakt door B. Coender, is bij een restauratie van het front van de kerk naar binnen verhuisd. In het koor is tegen de wanden een grote reeks zerken opgesteld, waarvan de oudste van 1582 is. De barokke preekstoelkuip tegen de noordwand voor het koor is omstreeks 1745 vervaardigd door Jan Bitter met snijwerk van Casper Struiwig. Het meu bel is afkomstig uit de gesloopte kerk van Oterdum bij Delfzijl, waarna de Winschoter kansel verhuisde naar Monnikendam. Het orgel is in 1868 gebouwd door C.G.F. de Witte van de fa. Bätz & Co. in Utrecht, het enige van diens hand in de provincie Groningen. De glas-in-loodramen zijn tussen 1948 en 1970 vervaardigd door J. Schild en F. Schild-Geesink.

In de 13de eeuw was op de terp van Blije een romaanse, bakstenen Nicolaaskerk met westtoren totstandgekomen. Achter de gehandhaafde toren is de kerk aan het begin van de 16de eeuw vervangen door de huidige laatgotische kerk. De romaanse toren gaat tot de galmgaten onversneden op. Beneden is in de westgevel een geprofileerd spitsboogvenster gemaakt; verder zijn er enige kleine, sleufvormige openingen. De gekoppelde rondgesloten galmgaten staan in rondboognissen. Die aan de oostzijde zijn enigszins in de verdrukking gekomen door het hoogoprijzende kerkdak. Aan noord- en zuidzijde zitten uurwerkplaten. De geveltoppen zijn in het midden van de 18de eeuw vernieuwd.

De muren van de laatgotische kerk laten een plastisch ritme zien van grote diepliggende spitsboogvensters en tweemaal versneden steunberen met dekplaten. In de tweede travee aan de zuidzijde staat een segmentvormig gesloten ingang in een rechthoekige nis. Het vijfzijdig gesloten koor heeft afwisselend vensters en nissen in spitsboogvorm. Ook de noordmuur heeft grote vensters en steunberen. In de tweede travee staat de tegenwoordig gebruikte ingang in een omlijste, gepleisterde, rechthoekige partij, waarin een fraai geprofileerde spitsboognis is verwerkt met in het timpaan een kleine beeldnis waarin recent een Sint-Nicolaasbeeld is geplaatst. De ingang zelf is segmentvormig gesloten.

Het interieur wordt gedekt door een in 1858 aangebracht houten tongewelf in (gereconstrueerde) oorspronkelijke kleuren en trekbalken op sleutelstukken. Het meubilair dateert grotendeels uit de vroege 18de eeuw. De preekstoel met klankbord bezit op de kanselkuip en het achterschot snijwerk van sierlijsten en bladornament in Lodewijk XIV-stijl. Het orgel is in 1870 gebouwd door Lambertus van Dam uit Leeuwarden. Tegen de noordwand staan twee overhuifde herenbanken. Het doophek is verplaatst en fungeert nu als koorhek. In de muur van het koor zit een piscina en in de vloer liggen grafzerken, waaronder een kinderzerk (1556) en een prachtige portretzerk, in 1552 vervaardigd door Vincent Lucas voor Janke van Unema en Tet Wyboltsma. De man is in wapenrusting afgebeeld tegen een achtergrond van een rijk versierde renaissancepoort met een draperie.

De in de kern tufstenen kerk met ingebouwde toren is niet op, maar aan de rand van de dorpswierde gebouwd. Grote gedeelten van de tufstenen muren zijn met baksteen beklampt of vernieuwd, maar in de zuidmuur zitten nog fragmenten aan de oppervlakte. Het schip zal uit de 12de, misschien uit de 11de eeuw dateren. Door veel reparaties en de inbraak van grote spitsboogvensters is weinig te zeggen over de oorspronkelijke gevelindeling. Het vijfzijdig gesloten romano-gotische koor is omstreeks 1300 gebouwd. Dit is geleed met lisenen en wordt bekroond met een licht spitsbogig fries in gepleisterde velden. In de sluiting staan twee smalle en hoge romano-gotische vensters met geprofileerde dagkanten. Het dak heeft aan de zuid- en oostzijde een dekking van oude holle en bolle onder- en bovenpannen. Het oostelijke gedeelte van de noordmuur, de rest is vernieuwd, vertoont interessante sporen.

Bovenin een dichtgemetseld rond venster en daaronder, door elkaar, een drietal sporen van kleine en wat grotere, ook dichtgezette openingen. Op het eerste gezicht lijkt de kerk een zogeheten gereduceerd westwerk te bezitten, een toren met nevenruimten in twee lagen die onderling en naar de kerkruimte zijn geopend. Mogelijk heeft de kerk ook zo’n westwerk gehad, maar de huidige aanbouwen aan weerszijden van de toren zijn waarschijnlijk reconstructies uit 1699. De lijsten en hoekblokken die bij de restauratie hun oker kleur ontvingen, zijn van secundair gebruikte tufsteen en boven de ingang zit een fraaie kleurige gevelsteen met spreuk en het wapen van de stad Groningen. Het torenportaal is gedekt met een graatgewelf en de ruimten daarboven zijn via een buitentrap, die naar gevonden sporen bij de restauratie in 1975-’76 is gereconstrueerd, te bereiken.

Het interieur heeft een getoogd stucplafond met goudkleurige sterren en rozetten waaraan gietijzeren lichtkronen hangen. Het interieur is in 1869 sterk gewijzigd. Preekstoel en banken zijn toen vernieuwd. Ze zijn eenvoudig maar kregen aardige ornamenten van gietijzer. Het orgel is in 1977 gebouwd door de firma Mense Ruiter met een kas die mahonierood is geschilderd met blauwe luiken.

De oorspronkelijk aan Sint-Martinus gewijde kerk staat aan de noordelijke rand van het dorp op een terp. Van de kerk is de oostelijke koorpartij met halfronde apsis waarschijnlijk het oudst. De oostelijke partij dateert uit de tweede helft van de 12de eeuw; het schip is van iets later en mogelijk is toen het koor ook al aanzienlijk in baksteen verhoogd. De toren moet aan het einde van de 13de eeuw zijn verrezen. De muren zijn als kistwerk behandeld: de buitenmuren zijn voornamelijk van tufsteen en de binnenmuren van baksteen, waartussen een vulling van keien, puin en mortel is gestort. Tijdens de restauratie van 1939 tot 1948 waren sporen van rondbogige vensters in de zuidelijke gevel aanleiding om deze te reconstrueren. Ze hebben diepe, schuine dagkanten. In deze zuidelijke gevel is in 1700 een barokke poort toegevoegd: korfbogig met lijstkapitelen en een sluitsteen met een cherubijn.

De poort staat tussen korintische pilasters en onder een kroonlijst met opschrift en datering en heeft een klein segmentvormig timpaan met een palmboom in zandsteen. In de gevels van het koor en de apsis staan rondboogvensters waarbij de geprofileerde dagkanten verrijkt zijn met colonnetten met ringen van roze zandsteen. In de noordelijke koorgevel zitten bovendien laag een nis en een klein venster: mogelijk hagioscopen. In de noordelijke gevel staan drie hooggeplaatste gotische spitsboogvensters die vanzelfsprekend een bakstenen pro filering in de dagkanten bezitten en een stenen gaffeltracering. Meer westelijk staat nog een romaans venster en eronder, om de voorkerk te verlichten, twee segmentvormig gedekte venstertjes. Ook is daar de dichtgemetselde noordelijke ingang te zien, onder een segmentboog en in een spitsboognis.

De toren is aan het einde van de 13de eeuw opgetrokken van gemêleerd rode en gele baksteen; in de oostelijke en noordelijke gevels is ook nog tufsteen verwerkt. De romp is onversierd; de galmgaten bovenin de toren vertellen een merkwaardig verhaal. Er staan namelijk twee reeksen van die gaten boven elkaar wat stellig aangeeft dat de toren eens is verhoogd. Ze zijn licht verschillend van vorm en formaat. Van de twee klokken in de toren is de ene in 1633 gegoten door Andreas Obertin.

Het schip wordt inwendig gedekt door een houten tongewelf. De koortravee heeft een kruisgewelf met rechthoekige ribben en de apsis een koepelgewelf. De overgang van schip naar koor wordt gevormd door een zwaar geprofileerde gordelboog en die naar de apsis door een bescheidener boog die begeleid wordt door slanke colonnetten met ringkapitelen van roze zandsteen die ook de ribben van de apsis ondersteunen. Het koepelgewelf heeft doorhangende bakstenen rondstaafribben waarop bij de restauratie decoraties in velerlei patronen en in de kleuren blauw, rood en oker zijn aangetroffen. Ze zijn opgewerkt en aangevuld. De ribben verzamelen zich boven in een ster en vormen in het midden een neerhangende knoop. Op de drie oostelijke gewelfschelpen is tijdens de restauratie een opmerkelijke schildering aangetroffen, een Majestas Domini, een tronende Christus, in een vierpas met vlechtwerk, omringd door de vier evangelistensymbolen en geflankeerd door vier heiligen. De schildering is in het tweede kwart van de 13de eeuw aangebracht, waarschijnlijk naar een ouder type voorstelling. Christus is afgebeeld als een baardloze jongeman. In de apsismuur zitten enkele nissen, een hagioscoop en een piscina.

In de kerkvloer ligt een collectie gebeeldhouwde grafzerken uit de 16de tot de 18de eeuw, waarvan twee (1541 en 1542) van de vroege renaissancemeester Benedictus Gerbrandtz. voor leden van de familie Walta de hoogtepunten vormen. Ze tonen onder meer maniëristisch beweeglijke mensen tussen de dekkleden rond de wapens. De voorname preekstoel, in 1691 vervaardigd door Agge Monsma, heeft gegroefde korintische zuilen en gekorniste panelen, een rugschot en een fors klankbord. Het doophek uit 1780 heeft fraaie rococo balusters en sierlijke bolle vazen op de hoeken. De twee overhuifde herenbanken bezitten wangen van hetzelfde type als de kerkbanken. De bouw van het monumentale orgel met rugpositief is in 1783 begonnen door G. Heineman en in 1791 door Rudolf Knol voltooid. De orgelkas met beeldengroepen en rijke decoraties is vervaardigd door F. Twentrop en Antonio Solaro.

De zaalkerk kwam aan het begin van de 13de eeuw tot stand op een verhoogd, ruim kerkhof. Het westelijke gedeelte van de zuidmuur is vrij spoedig daarna vernieuwd. Er heeft aan de westzijde een toren gestaan die in 1878 is afgebroken. Op het vernieuwde deel na heeft het muurwerk een kenmerkend romaanse gevelindeling. In de benedenzone staan van de grond af opgaande, rondbogige spaarnissen en in de bovenzone een breed spaarveld bekroond door een rondboogfries. De noordzijde is het meest oorspronkelijk met in de bovenzone kleine romaanse vensters. Daar staat in het midden de dichtgemetselde rondbogige manneningang. Aan de westzijde is voor verlichting van de voorkerk een huiskamervenster aangebracht en aan de oostzijde zijn een hagioscoop en een fraaie knielnis bewaard gebleven. Zo’n ingang en hagioscoop zitten ook in de zuidmuur; in het vernieuwde gedeelte zien we nog een spoor van een ingang. In de zuiden de sluitmuur zijn in de 14de en 15de eeuw grotere vensters ingebroken.

Het inwendige was ongetwijfeld overkluisd met stenen gewelven maar de ruimte is later overdekt met een vlak balkenplafond. Het middelste venster in de sluitwand heeft in de dagkanten schilderingen van heiligen en op de noordwand zit een prachtig fragment van een gotische nissenreeks in vrolijke kleuren. Het kan de geschilderde bekroning zijn van een onderliggende nis. Het zijn schilderingen uit de 15de eeuw. Daarnaast zit weer het restant van waarschijnlijk een sacramentsnis. Aan de zuidzijde zit in de sluitwand een piscina en daarnaast is een sarcofaagdeksel met knotskruis en kromstaven van roze Bremer zandsteen tegen de wand geplaatst.

In de kerkvloer liggen verschillende gebeeldhouwde zerken, waaronder drie 16de-eeuwse voor leden van de familie Froma. De preekstoel met klankbord dateert uit het midden van de 17de eeuw. De herenbank is van 1644 en draagt op het rugschot een kuifstuk met de wapens van Wiltet Louwens en Remke Jelmers. Twee andere herenbanken zijn onder de orgeltribune geplaatst. Het orgel is in 1879 door P. van Oeckelen gebouwd. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De kerk van Boer is in de vroege 12de eeuw op een terp verrezen. Zij is in romaanse vormen van grote, gemêleerd gele en rode kloostermoppen gebouwd. Kerk en toren zijn in de 19de eeuw geheel geblokt gepleisterd, maar geleidelijk zijn er stukken pleister los gaan laten waardoor fragmenten muurwerk in het zicht kwamen. Het koor heeft een eigenaardige sluiting die wel als romaans halfrond wordt gezien, maar vaker als vijfzijdig gotisch. De kern is vrij zeker romaans met een halfronde hoofdvorm. In de 15de of 16de eeuw is hieromheen met zware lisenen en gemetselde togen een soort korset gebouwd.

Het vijfzijdige effect wordt versterkt door steunberen. In de muren staan brede rondboogvensters met ijzeren roeden uit de tijd waarin de kerk werd gepleisterd. In de westelijke travee van de zuidmuur staat de ingang met een poortje uit 1664, afkomstig van Elgersmastate die in de nabijheid stond. Het bestaat uit pilasters met festoenen met bloemen, schelpen en vruchten. Op de kroonlijst staan twee wapenhoudende leeuwen. In het met een pijnappel bekroonde fronton zitten kwabornament en de initialen IVK, waarschijnlijk Ignatius van Kingma, die op Kingmastate in Zweins woonde. Hij heeft een band met Boer gehad, want zijn naam staat ook op de preekstoel vermeld. De eveneens bepleisterde toren is opgetrokken van rode baksteen van een kleiner formaat en zal in de 16de eeuw zijn verrezen. In de westgevel staat een rondboogvenster en bovenin heeft elke zijde twee rondbogige galmgaten, maar verder is de toren gesloten.

Inwendig is de kerkruimte met een houten gewelf uit de 17de eeuw gedekt. De ribben en randen zijn versierd met eierlijsten. In het koor staat een bijzondere preekstoel met doophek en klankbord. Hij heeft op de hoeken getorste zuilen en met kwabornament en loofwerk versierde panelen en het meubel zal uit de jaren 60 van de 17de eeuw stammen. Op het voorpaneel heeft Ignatius van Kingma zijn naam achtergelaten. Op de westgalerij met een afscheidingswand uit het derde kwart van de 17de eeuw staat een kabinetorgel. De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken.

De kerk staat aan de westzijde van het dorp op een hoog kerkhof. Deze Petruskerk is het schiprestant van een kruiskerk met toren die uit het derde kwart van de 13de eeuw dateert. Aan het einde van de middeleeuwen, misschien iets later, zijn het transept en het koor gesloopt. Toen in 1855 de toren werd gesloopt, is van het sloopmateriaal een ondiepe westelijke travee met een dakruiter toegevoegd. Het kerkrestant is niet met rust gelaten. Na aanzienlijke oorlogsschade in 1945, waarbij het volledige meubilair verloren ging, is terstond begonnen met de restauratie, waarbij op de westelijke gevel een bakstenen geveltoren is geplaatst en aan de oostzijde een apsis-achtige aanbouw om binnen ruimte te creëren voor een nieuwe opstelling van de preekstoel en een opgang naar het orgel. Bij deze restauratie is ook het een en ander gereconstrueerd: het rondboogfries en de venstergeledingen.

De twee oorspronkelijke traveeën zijn door lisenen geleed en bekroond door rondboogfriezen. Daarin staan aan beide zijden in de westelijke travee één en in de oostelijke travee twee lancetvensters in hoge, licht spitsbogige en omkraalde nissen. Aan beide zijden staat beneden een dichtgemetselde, geprofileerde, rondbogige ingang. In de toegevoegde halve westtravee staat de huidige, rondbogige ingang en verder zijn er rondbogige vensters. Aan weerszijden van de toegevoegde oostelijke, vijfzijdige uitbouw is de gordelboog van schip naar viering in het muurwerk aangegeven en zijn op beide hoeken de aansluitingen naar de transeptarmen waar te nemen.

Beide oorspronkelijke traveeën bezitten hun koepelvormige gewelven nog. Boven de gesloten vlak afgewerkte benedenzone hebben de wanden bijzondere dubbelschalige en op zware ronde kolommen rustende lichtbeuken. Deze triforium-achtige geleding is in de oostelijke wand, waarin het orgel van Mense Ruiter uit 1952 en de preekstoel zijn opgenomen, gereconstrueerd. De kleurige sier bij deze lichtbeuk en de kleuren op ribben en bogen zijn van omstreeks 1350. Ook de prachtige Majestas Domini omringd door de evangelistensymbolen in de gewelfschotel en de kampvechters zijn uit dezelfde tijd. De andere voorstellingen, een Maria met Kind en heiligen dateren van ruim een eeuw later.

De Margaretakerk is in de 12de eeuw van tufsteen gebouwd op de hoge en aan de noordwestzijde scherp afgegraven terp van Boksum. In de vroege 14de eeuw is de kerk uitgebreid en in de 15de en 16de eeuw heeft het gebouw ook nog veranderingen ondergaan. De toren is na instorting in 1843 met het oude materiaal opnieuw opgetrokken en is in 1879 tot de huidige gedaante omklampt en van een ingesnoerde spits voorzien. De oude vorm van de tufstenen kerk is aan de noordzijde te zien, waar het muurwerk een boeiend historisch tapijt is gaan vormen. Daar zit een dichtgemetselde ingang in fraaie gotische vormen. De zuidmuur en het koor hebben gotische vormen met al dan niet dichtgezette spitsboogvensters en steunberen.

Het interieur wordt gedekt door een houten tongewelf van omstreeks 1500. De preekstoel met klankbord heeft traditionele vormen met gekorniste panelen op de kuip. Tegen de noordwand staat een overhuifde herenbank van de familie Glinstra–Bouricius met een bekroning van een aedicula waaruit de wapens zijn verwijderd. Tegen de koorsluiting staat een overhuifde bank in neoclassicistische vormen uit 1826. Daarbij hangt een memoriebord van de slag bij Boksum (1586). In de vloer liggen grafzerken waarvan die voor het echtpaar Worp van Juckema en Anna van Mockema (overleden resp. 1560 en 1585) zeer bijzonder is. Hij werd in 1561 gehouwen door Pieter Dircks en vertoont aan weerszijden van de nis met wapens de personificaties van Memoria en Gloria die wulps haar tuniek optilt. In een nis aan de bovenzijde zien we een levendig portret van astronoom Ptolemeus die de aardbol ophoudt en in de zwikken zijn putti met aan de ene zijde meet- en muziekinstrumenten en aan de andere zijde gereedschap te zien.

Het orgel met rugpositief, dat net als in Blessum op een podium staat met blauw geschilderde draperieën onder het gewelf, is oorspronkelijk in 1675 gebouwd door Jan Harmens. Het instrument heeft allerlei wijzigingen ondergaan. De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken.

De kerk is in de vroege 13de eeuw gebouwd en werd in de eerste helft van de 16de eeuw aan de westzijde met een vijfde travee uitgebreid. De muren zijn in traveeën geleed met lisenen en ze zijn oorspronkelijk bekroond door rond-boogfriezen die aan de noordzijde het meest compleet zijn. De vakken kregen elk een groot spitsboogvenster van jonger datum, waarvan twee aan de zuidzijde versierd zijn met zandstenen neggen. De westelijke travee kreeg aan beide zijden een rondboogvenster bij de orgelgalerij. Aan beide zijden zijn sporen van een dichtgemetselde ingang. Voor de zuidelijke staat een rijk gebeeldhouwde zandstenen zerk in gotische stijl. Er zijn nog wat bouwsporen te ontdekken. De halfronde koorsluiting heeft dunne lisenen. Bovenin staat een reeks rondbogige spaarnissen die vroeger vensters hebben bevat. De westelijke frontmuur is onversierd en bevat een fraaie laatgotische ingang onder een korfboog, gevat in een ojiefnis. De romp van de vrijstaande zadeldaktoren is vlak opgetrokken op een rechthoekige plattegrond; de geveltoppen zijn versierd met elk drie spaarnissen. Het westelijke dakschild heeft een uurwerkkapel en op de naald staat een slanke dakruiter.

Inwendig zijn de stenen gewelven en de muren bij de restauratie in 1932 ontpleisterd en gewit. Daarvoor waren de twee oostelijke gewelven al in nieuwe steen vervangen. De westelijke travee heeft een kruisribgewelf en de overige meloenvormige koepelgewelven. In het koor staat de avondmaaltafel met marmeren blad uit 1758 op een zerk uit 1702 met een zwaar koperen wapen van het geslacht Clant-Lewe. In het koor hangt het enig resterende rouwbord uit 1676. Koorruimte en schip lijken door een koorhek van elkaar gescheiden, maar dit blijken de van flinke kuifstukken voorziene rugschotten van de uit 1679 daterende herenbanken Clant-Lewe en Coenders-Lewe te zijn. De elegante preekstoel uit het derde kwart van de 18de eeuw laat rijke versieringen zien in barokke en rococo-vormen. Het meubilair geeft de kerk een deftig karakter. Het orgel is in 1731 gebouwd door Albertus Anthonie Hinsz. Dit was het eerste instrument dat hij zelfstandig maakte na de leertijd bij Schnitger.

De Broerekerk hoorde bij het Franciscaner klooster dat in 1270 in Bolsward is gesticht. Klooster en kerk hebben een dramatische geschiedenis. Het klooster is in 1503 door brand verwoest en weer opgebouwd. Na de reformatie is het opnieuw verwoest; de kerk werd gespaard. Later is de kerk in gebruik gekomen voor de protestantse eredienst. De fraai gesneden gotische koorbanken zijn overgebracht naar de Martinikerk, waar ze met die van de Martini een boeiend ensemble vormen.

Het klooster is gesticht in het laatste kwart van de 13de eeuw, maar of de kerk toen ook tot stand is gekomen, is de vraag. De pseudobasilicale kerk met ronde bakstenen kolommen en spitsbogige scheibogen heeft een vrij diep koor met een driezijdige sluiting. Zij heeft met haar structuur en detaillering, spitsboogvensters met rijke traceringen, een gotisch karakter. Het is vooral de rijk versierde westelijke gevel die reden is tot discussie over de bouwtijd. De klimmende boognissen in zowel het middenregister van de gevel als de hier en daar zelfs dubbel geprofileerde klimmende nissen in de geveltop kunnen zowel geplaatst worden in de rijke romano-gotische periode als de laatgotische tijd van de vroege 15de eeuw. Historisch gezien zou de eerste mogelijkheid minder aannemelijk zijn: de minderbroeders vormden een bedelorde die kort na de vestiging mogelijk de middelen nog niet had voor zo’n rijk uitgedoste kerk. Geleidelijk is het klooster door schenkingen tot welstand gekomen, waardoor zelfs strijd ontbrandde tussen Gaudenten (rekkelijken) en Observanten (strengen).

Bij een verwoestende brand in 1980 gingen de kap, de houten gewelven en de inventaris verloren. De kerk was toen al niet meer voor de eredienst in gebruik. In 1986 is de bakstenen structuur met ronde, van baksteen opgetrokken kolommen tussen schip en zijbeuken hersteld en als kerkruïne gehandhaafd, waarna deze voor toeristisch bezoek en culturele gebeurtenissen kon worden gebruikt. In 2005 is begonnen aan hernieuwd herstel waarbij een kerkdak in het oorspronkelijke formaat van transparant materiaal is toegevoegd.

De kruiskerk staat op een ruim en door een hek met geblokte penanten uit het einde van de 18de eeuw toegankelijk kerkhof en rijst met toren hoog op uit het bescheiden dorpssilhouet. De kerk kwam in het midden van de 14de eeuw in één bouwstroom tot stand en is vroeg-gotisch van karakter met nog aspecten van de romano-gotiek. Zo zijn inwendig de koepelgewelven met acht ronde ribben en in de korte dwarsarmen vier ribben nog romano-gotisch van structuur en vorm, maar is de rijzige wijze waarop dit is gebeurd nieuw: gotisch. Deze nieuwe karakteristiek wordt ondersteund door grote en hoge spitsboog-vensters. Zo herinneren de spaarnissen met dubbele rondbogen in de zone onder deze gotische vensters nog aan de romano-gotiek. Als grote dorpskerk in deze spannende overgangsstijl van romano-gotiek naar vroege gotiek, neemt de Jacobuskerk van Zeerijp een heel eigen positie in tussen de groep fraaie romano-gotische kerken in de streek rond Loppersum.

Het schip telt drie traveeën, heeft niet zeer zware, tweemaal versneden steunberen en bezit boven een onversierde benedenzone in elke travee een hoog spitsboogvenster met vorktracering. De ingangen in de noord- en zuidmuur van het schip en in de sluitmuren van de dwarsarmen zijn rijk geprofileerd met dubbele kralen. Aan de zuidzijde zijn ze wit gepleisterd; aan de noordzijde kregen ze een feestelijke decoratie: op de dubbele rondstaven blad- en rankornament in grijs en op de tussenliggende hoekige brede lijst blokken in rood en zandlopervormen in wit en grijs. In de eindmuren van de dwarsarmen, met lisenen op de hoeken, staat aan beide zijden eveneens een spitsboogvenster dat breder is dan dat in het schip. In de westmuren zitten geprofileerde ronde vensters en in de oostelijke kleine spitsboogvensters. De koortravee en de vijfzijdige sluiting met driemaal versneden beren hebben spitsboogvensters die hoger dan die van het schip zijn.

De vrijstaande toren staat ten noordoosten van de kerk in een overhoekse positie en is vermoedelijk in de eerste helft van de 15de eeuw gebouwd in twee geledingen. Hij is in de 17de eeuw twee keer gerepareerd en in 1834 iets ingekort en voorzien van het huidige tentdak. Hij heeft een poortdoorgang die inwendig een ribloos stervormig graatgewelf heeft en uitwendig in hoge spitsbogige spaarnissen staat. Op de eerste verdieping staan aan elke zijde twee kleine spitsboog-vensters en de klokkenverdieping is geopend met een reeks galmgaten in deze vorm.

De inwendige structuur van koepelgewelven is bij de restauratie van 1962-’66 weer voorzien van decoraties in imitatiemetselmozaïek die er oorspronkelijk zaten en de muren en andere structuurelementen kregen felrode steentjesimitaties. Dat is in rode en grijze kleuren gedaan, in de bekende patronen van om en om vlechtwerk en keperpatronen. De koorgewelven bleven onversierd. In de koorwanden zijn zowel een restant van een sacramentsnis als van een piscina bewaard. In de kerkvloer liggen enkele gebeeldhouwde grafzerken en in het koor en de dwarsarmen hangt een reeks van elf rouwkassen voor leden van belang-rijke families, waaronder die voor Maurits Ripperda (overleden 1665), Nicolaas van Borck (overleden 1682), Derk Clant (overleden 1700), Margareta Josina Alberda-Hor enken (overleden 1705) en Habbina Elisabeth van Bock-Alberda (overleden 1717).

De fraaie preekstoel, in 1646 vervaardigd, heeft een kuip die voorzien is van door Johan Elderkamp gesneden ionische draagfiguren, kariatiden als personificaties van de deugden. De panelen hebben getoogde nissen in levendige vormen en het klankbord is versierd in late renaissancevormen met onder meer rolwerk. In de zuidelijke dwarsarm staan twee bankenblokken met toogpanelen en gedraaide knoppen en in de andere arm staat een bank met een fronton op het rugschot. Ze dateren uit de 17de eeuw. De avondmaaltafel is anders van karakter en werd dan ook in 1773 gemaakt in elegante rococovormen. Het orgel is in 1651 vervaardigd door Th. Faber. Er resteren slechts enkele pijpen van het oorspronkelijke instrument. De door Derck Abrahams ontworpen kas is wel authentiek en draagt snijwerk van Johan Elderkamp.

De aan Sint-Martinus gewijde kerk is in de hoge middeleeuwen dekenaatkerk geworden en daarmee de moederkerk van Westergo. De huidige kerk is het resultaat van een ambitieus nieuwbouwprogramma in de 15de eeuw. Dat begon in het eerste kwart van de 15de eeuw met de bouw van een robuuste toren, waarvan de bovenste twee geledingen in het derde kwart van deze eeuw tot stand zijn gekomen en in de 17de eeuw de bekroning met een zadeldak. De vernieuwing van de kerk begon in 1446 met de westzijde van het schip. Tegen het midden van die eeuw werden aan de noord- en zuidzijde flinke toegangsportalen gebouwd (die aan de noordzijde is in 1909 gesloopt). Het oostelijke deel van het schip en het rijzige koor zijn daarna gebouwd en konden in 1461 worden voltooid. Vijf jaar later is aan de noordzijde een sacristie gebouwd, die vrij zeker in het midden van de 17de eeuw is verlaagd en onder de doorlopende kap van de noordbeuk gebracht.

Het resultaat is een ruime pseudobasilicale kerk die bestaat uit een schip met zijbeuken die langs de toren doorlopen. In de zijbeuken staan spitsboogvensters tussen tweemaal versneden steunberen; aan de noordzijde zijn de laatste twee traveeën – de sacristie – voorzien van hoge rechthoekige vensters onder korfbogen. Daar rijst uit het dak een traptoren met spits op. Tussen de kap van het schip en de aankappingen van de zijbeuken is het muurwerk aan de westzijde blind, terwijl de oostelijke traveeën enige verlichting krijgen van ronde vensters. In het koor staan zeer hoge spitsboogvensters tussen zware steunberen die met hogels zijn bekroond.

Het interieur is gedekt door stenen gewelven, alleen aan weerszijden van de toren zitten houten tongewelven. Het schip heeft stergewelven tussen gordelbogen die evenals de minder hoge scheibogen rusten op ronde kolommen. De zijbeuken hebben kruisgewelven. Boven de scheibogen zijn de wanden voorzien van nissen met traceringen, een soort schijnlichtbeuk. Waar geen hoge vensters zijn heeft het koor zeer hoog oprijzende nissen waardoor de koorruimte wel heel hemels is geworden. Op een noordelijke koornis is vaag een schildering te zien van de bisschop van Utrecht en de deken van Bolsward, Watse van Heerma (circa 1560). Op een van de schipgewelven zitten decoratieve schilderingen en in de noordbeuk zijn op de gewelven grotendeels goed bewaarde schilderingen van omstreeks 1475 te zien met voorstellingen van de Annunciatie, Geboorte, Besnijdenis, Aanbidding der wijzen, Vlucht naar Egypte, Kindermoord, Presentatie in de tempel, Doop in de Jordaan, Verzoeking in de woestijn en Bruiloft van Kana.

De kerk bezit bijzonder rijk meubilair. De koorbanken, waarvan de noordoostelijke afkomstig is uit de Broerekerk, behoren tot het fraaiste gotische snijwerk van Nederland. Ze zijn met baldakijns en vouwwerk in de rugpanelen gesierd en de wangen laten bijbelse taferelen en voorstellingen van heiligen zien, zoals scènes uit het leven van Maria, de kerkpatroon Sint-Martinus, Sint-Joris, Sint-Barbara en Sint-Catharina, maar ook Judith en Holofernes, Salomo’s Oordeel, de Mannaregen en Abrahams offer. De preekstoel is ontworpen door Gerben Wopkesz.; Pieter Jurjensz., Johannes Kinnema en Piter Posthuma voerden hem uit in 1660-’62. De kuip wordt gedragen door twee grote adelaars en een mollige engel. In de panelen tussen de gewrongen, omrankte zuilen zijn verrassende voorstellingen van de vier seizoenen gesneden en in front de Bijbel onder een boog met de tekens van de dierenriem. Het klankbord draagt een drie verdiepingen tellende lantaarn met gewrongen zuiltjes en een bekroning van adelaars en de keizerskroon. De preekstoel wordt gerekend tot de fraaiste van Nederland uit de baroktijd.

De gotische doopvont van hardsteen is afkomstig uit de kerk van Kuinre. In de vloer ligt een gevarieerde collectie grafzerken, waarbij twee renaissancezerken van Benedictus Gerbrandtsz. en de fraaiste portretzerk van Friesland, die voor Godschalk van Heerma en diens tweede vrouw Sits van Cammingha, in 1620 vervaardigd door Hans Schuyneman. Het monumentale orgel met rugpositief is in 1781 vervaardigd door Albertus Anthoni Hinsz (tachtig jaar later uitgebreid door firma L. van Dam & Zn.) met een kas van Jan Nooteboom en snijwerk van Hermannus Berkebijl.

De rijzige Petruskerk is aan het einde van de 13de eeuw in rijke romano-gotische stijl totstandgekomen. De in verhouding lage klok kentoren is eveneens in deze periode gebouwd. Het schip is door lisenen in twee traveeën verdeeld en het opgaande muurwerk is in twee zones opgebouwd. De onderste is voorzien van spitsbogige spaarnissen tussen lisenen en colonnetten en in de eerste travee staat aan beide zijden een dichtgemetselde ingang. De bovenzone heeft per travee twee smalle licht spitsbogige vensters, geflankeerd door blindnissen in deze vorm en met metselmozaïek in horizontaal en verticaal keper- en vlechtwerk. De gevels worden – net als de zijgevels van dwarsarmen en koor – bekroond door rondboogfriezen met gepleisterde velden. Het muurwerk van de transeptarmen kreeg een soortgelijke behandeling, maar in de bovenzone van de zijgevels staat steeds alleen een spitsboogvenster. De ingangen van de sluitgevels zijn versierd met (sterk vernieuwde) samengestelde vormen van rondboog-, sleutelgat- en spitsboognissen. De geveltoppen zijn aan de twee zijden voorzien van een fijn schema van klimmende smalle spaarnissen in verschillende formaten en met siermetselwerk; de grote nissen zelfs met traceringen in de koppen. De geveltoppen van de westgevel en die van de oostelijke sluitmuur kregen nissen van groter formaat onder klimmende boogfriezen. Aan alles is te merken dat bij de bouw een eenheid in verscheidenheid is nagestreefd. Alle geveltoppen zijn in 1770 vernieuwd maar het is te zien dat het met respect voor de bestaande is geschied. De gevels van het vrij diepe, rechtgesloten koor hebben een vergelijkbare aanpak, maar hier zijn de koppen van de meeste spaarnissen in de benedenzone voorzien van ronde, rijk geprofileerde vensters met vierpassen.

De ten noordoosten van de rijzige kerk losstaande, vrij zware, maar niet hoge toren uit het einde van de 13de eeuw is, getuige de grote ankers aan de zuidzijde, in 1709 gerepareerd. De ongelede zadeldaktoren laat in de zuidgevel twee verdiepingen met rondboogvensters zien en de klokkenzolder is aan elke zijde geopend met twee rondbogige nissen waarin gepaarde galmgaten zijn verwerkt. De geveltoppen zijn versierd met een klimmende groep blindnissen met enig metselmozaïek.

De kerk is in de 19de eeuw bepleisterd. Bij de ingrijpende restauratie in 1915 is de pleistermantel weer van de kerk genomen en is ook het interieur deels ontpleisterd. Bij de restauratie in 1937-’39 is ook de toren bevrijd van de pleisterlaag. Het interieur is overdekt met meloenvormige koepelgewelven die in schip en koor acht ronde ribben hebben en die in de dwarsarmen vier. De wanden van het koor en de gewelven zijn beschilderd. In het koor onder meer een engel en op de gewelven rond de rozetten, waar de ribben zijn vergaard en boven de muraalbogen floraal sierwerk uit de 15de eeuw. In enkele aanzetten van gewelfvelden zitten ook nog enige fragmenten van imitatiesiermetselwerk van oudere datum. Bij de restauratie in 1997 werden op het kerkhof in de grond verrassend grote fragmenten gevonden van levensgrote beelden, delen van een Calvariegroep: een torso en het hoofd van de gekruisigde Christus en het hoofd en schouders van de treurende Maria, kennelijk vernield en begraven bij de beeldenstorm. De groep moet dateren uit de late middeleeuwen, is van grote kwaliteit en zelfs in beschadigde staat van ontroerende schoonheid.

Het interieur herbergt buitengewoon rijk meubilair. Het meest opvallend is de koorafsluiting die gecombineerd is met drostenbank en kerkvoogdenbank, een ensemble dat in 1709 is ontworpen door Allert Meijer, waarbij voor het snijwerk van de kuifstukken van het hek Jan de Rijk werd ingeschakeld en voor de banken Mencke Mollaan. De overhuifde herenbank tegenover de preekstoel uit 1671 doet hier nauwelijks voor onder. De preekstoel is in 1736 vervaardigd naar ontwerp van Casper Struiwig en van rijk, barok snijwerk voorzien. Het doophek met siervazen zal uit dezelfde tijd zijn maar de lezenaar in rococovormen is van omstreeks 1770. Het nog in vrij oorspronkelijke staat verkerende orgel werd in 1793-’94 door F.C. Schnitger jr. en H.H. Freytag gebouwd.

De Mariakerk staat op een opvallend hoge terprest. Het koor, dat een halfronde sluiting bezat, is omstreeks 1200 van kloostermoppen gebouwd. Het romano-gotische schip is in de 13de eeuw totstandgekomen. Toen zijn er twee koepelgewelven aangebracht, waarbij het oostelijke gewelf ook een deel van het koor dekte. Het koor werd van het schip gescheiden door een triomfboog. In het midden van de 16de eeuw is de kerk verhoogd, zijn de gewelven in het schip gesloopt en is de huidige kap aangebracht. Toen is aan de westzijde een toren opgetrokken die in 1845 deels en in 1898 geheel is gesloopt waarna de huidige houten geveltoren met ingesnoerde spits is aangebracht. De koorapsis is in 1816 vervangen door een rechte koorsluiting van deels oud bouwmateriaal. Het koorgewelf is toen weggebroken, maar de triomfboog is gerespecteerd, waarbij de aanzetten van de gewelven zichtbaar bleven.

In beide zijmuren van het koor zijn de geringe sprong naar het schip en het kwartronde profiel voor de verhoging te zien. Aan de noordzijde staat een hoog rondboogvenster en daarnaast een spoor van een klein romano-gotisch venster. In de zuidmuur van het koor staan twee spitsboogvensters. Het schip heeft aan de zuidzijde ook twee dergelijke vensters. Bovendien staat aan de westzijde een dichtgemetselde ingang onder een kloeke rondboog. In de noordmuur van het schip zit een dichtgemetseld spitsboogvenster. Aan de westzijde staat de huidige ingang, omvat door pilasters en bekroond door een klokgeveltop uit 1751 die afkomstig is van de gesloopte pastorie van Hiaure.

Het intieme interieur wordt gedekt door een vlak balkenplafond. De licht spitsbogige triomfboog bevat fraaie ornamentele schilderingen en in de ondiepe koorruimte zijn resten van muurschilderingen te zien. Tegen de zuidwand zou de Wonderbare Visvangst verbeeld kunnen zijn en is een bos te zien, aan de noordzijde een groep heiligen, waarvan één met kruisstaf. De eenvoudige preekstoel dateert waarschijnlijk van 1816. In de vloer ligt een grote renaissancezerk voor Frans van Aylva, overleden in 1563, gehouwen door Benedictus Gerbrandtsz. De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken.

De kruiskerk met flinke westtoren oogt niet oud. De ware gedaante van de kerk gaat schuil achter een in de 19de eeuw aangebrachte uitwendige pleisterlaag die bij de dwarsbeuken van enig vroeg neogotisch ornament is voorzien, waardoor de kerk uit het midden van die eeuw lijkt te stammen. Maar het muurwerk van het westelijke gedeelte van het schip bestaat uit tufsteen en de oorspronkelijke zaalkerk zal al in de 12de eeuw zijn gebouwd. Achter het orgel zien we de tufstenen muur met muraalboog. De torenbouw is vroeg in de 13de eeuw begonnen. Dit zien we aan de tufstenen gedeelten aan de binnenzijde. In de gotische tijd, in de 14de of 15de eeuw is aan het schip een vrij diep koor met een driezijdige sluiting gebouwd en in de 15de of vroege 16de eeuw zijn de dwarspanden toegevoegd en de kappen op gelijke hoogte gebracht. Het huidige uiterlijk kreeg de kerk omstreeks 1840 toen niet alleen de bepleistering is aangebracht, maar ook grote vensters in de muren zijn gebroken. De toren is verschillende keren verbouwd en verhoogd en kreeg in de 17de eeuw de huidige vorm met opmerkelijk hoge naaldspits. Even opmerkelijk zijn de zware steunberen aan de westzijde.

Inwendig wordt de kerkruimte gedekt door een met platen betimmerd, vlak balkenplafond. De preekstoel met dubbel klankbord is in de 17de eeuw vervaardigd en heeft op de kuiphoeken getordeerde zuilen en op de panelen verschillende familiewapens, onder andere die van Meininga, Siccama en Buningh. Het doophek met balusterhekken is uit dezelfde tijd. Tegenover de preekstoel staat de overhuifde familiebank Clant uit de late 17de eeuw. Hiernaast staat een herenbank van een onbekende familie. De kerkbanken met gedraaide knoppen kunnen nog uit de 17de eeuw dateren. Van de Clant-familie hangen twee rouwkassen in het noordelijke dwarspand. Het koor is als consistoriekamer van de kerk afgescheiden en bevat 17de-eeuws schotwerk. Erboven is een tribune aangebracht. Het orgel is in 1793 gebouwd door Heinrich Herman Freytag en Frans Caspar Schnitger.

De kerk staat midden in het vrij gave terpdorp waarvan de radiale structuur doorkliefd wordt door de doorgaande weg. Tot in 1972 leek de kerk met grote spitsboogvensters een laatgotisch bouwwerk uit de 15de eeuw. In dit jaar kwam onder de in 1858 aangebrachte pleisterlaag een in de tijd genuanceerder verhaal tevoorschijn. De westelijke traveeën van het schip bleken uit tufsteen te bestaan. De meest westelijke travee schijnt pas in de 15de eeuw in tufsteen te zijn toegevoegd, maar de andere twee tufstenen traveeën zijn 12de-eeuws. De westelijke helft van de kerk is grijs van het tufsteen, het oostelijke gedeelte levendig rood van de gemêleerde baksteen. Het westelijke gedeelte wordt aan beide zijden geschraagd door eenmaal versneden steunberen die van tufsteen zijn, maar stellig ver na de 12de eeuw zijn toegevoegd. Vooral in de noordmuur zijn in het tufgedeelte flinke fragmenten van een rondboogfries bewaard gebleven, maar ook aan de zuidzijde zien we wat kleine sporen van deze romaanse muurversieringen.

Vlakbij de bouwnaad naar de bakstenen uitbreiding zijn de randen van de spaarvelden te zien. In de noordmuur zit een spoor van een rondboogvenster en in de benedenzone een dichtgezette kleine opening. Hier zitten twee ingangen. In de westelijke travee van de zuidmuur staat een dichtgemetselde gotische ingang met een spitse boogtrommel waarin een beeldnis heeft gezeten. Kort voor 1543 is de kerk in baksteen naar het oosten verlengd en van een driezijdige koorsluiting voorzien. De koorsluiting heeft tweemaal versneden steunberen en drie grote vensters, waarvan die in de sluiting is dichtgemetseld. De westelijke gevel en forse geveltoren met ingesnoerde spits kwamen in 1877 naar ontwerp van P. Helder tot stand.

De kerkruimte heeft onder een houten tongewelf en tussen gepleisterde en van pilasters voorziene wanden (1858) een eenvoudige inrichting met een wit geschilderd liturgisch centrum: binnen een doophek met balusters en een gietijzeren doopboog staat de preekstoel uit omstreeks 1660 die voorzien is van een klankbord. Het orgel is in 1877 gebouwd door Willem Hardorff.

De oorspronkelijke kerk is waarschijnlijk al in de 11de eeuw van tufsteen totstandgekomen. Van deze vroeg-romaanse kerk is door verbouwingen weinig overgebleven, maar bij de restauratie van 1997-’99 zijn wel wat sporen aangetroffen. De kerk is in de 13de eeuw in baksteen verlengd. Bij een ingrijpende verbouwing aan het begin van de 16de eeuw zijn delen van het tufstenen muurwerk in baksteen vernieuwd. De oude vensters en ingangen zijn vervangen door gotische vensters en de thans nog bestaande ingang in de zuidmuur. De bewogen bouwgeschiedenis is bij de zuidmuur in 1846 aan het zicht onttrokken door een pleisterlaag. Toen het romano-gotische koor in 1854 voor de aanleg van de weg langs het Boterdiep moest wijken, zijn ook de driezijdige sluiting en de noordmuur van een geblokte pleisterlaag voorzien. De vensters kregen met lijstwerk en kuifstukjes een kenmerkende 19de-eeuwse uitdrukking. De toren toont de middeleeuwse oorsprong in volle glorie. De grotendeels uit tufsteen opgebouwde toren is na een fors, ongeleed basement versierd met drie registers van ondiepe rondboognissen met een opvallende perspectivisch werkende verjonging. De onderste reeks bestaat uit vier vrij grote nissen aan weerszijden van een klein rondboogvenster, vervolgens bestaat de middelste uit een fijnere reeks van zeven nissen en de hoogste is een arcade geworden van negen, opnieuw kleinere nisjes. Deze nissenreeksen zijn ook te zien in Bedum, Doezum en Vries.

Daarboven is de toren – naar aangenomen wordt in 1638 – in baksteen verhoogd en van licht spitsbogige galmgaten voorzien. De bekroning is met een tentdak. Inwendig is in de voorkerk nog een gesneden portaal naar de toren uit 1643 bewaard gebleven. Onder het gestucte, gedrukte tongewelf valt het ruime in 1854 ingerichte liturgisch centrum op. De preekstoel, delen van het doophek, twee eenvoudige herenbanken en de avondmaaltafel stammen uit de verbouwingsperiode in het midden van de 17de eeuw; het zuidportaal geeft daarvoor het jaar 1651 aan. Het orgel is in 1817 gebouwd door N.A. Lohman en is tweemaal uitgebreid. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

Op de terp van Britsum is de kerk, die waarschijnlijk aan Johannes was gewijd, vanaf het einde van de 12de eeuw totstandgekomen. Het exterieur verstopt een fascinerende middeleeuwse structuur en interieur. De oude kerk is in 1875 ommetseld, mogelijk naar ontwerp van E. Kuikstra. Het schip en de meerzijdige – inwendig ronde – koorsluiting is daarbij uiterst eenvoudig aangepakt maar het front met ingebouwde westtoren is opgesierd. De westelijke partij met toren is waarschijnlijk in 1896 aangepakt; er werd toen een aanzienlijk bedrag voor uitgetrokken. De toren met ingesnoerde spits is decoratief gestukadoord. Er hangen twee klokken in: die in 1507 door Johannes is gegoten, draagt reliëfs van Maria en Bartholomeus; de andere van Jurriën Balthasar uit 1664 draagt wapens van de schenkers. In de toren bevindt zich een 17de-eeuws torenuurwerk. Deze westelijke partij is achter de jonge bekleding het oudst. Het is een zogeheten gereduceerd westwerk dat tussen 1180 en 1200 is gebouwd. Zo’n gereduceerd westwerk bestaat uit een toren met aan weerszijden zowel op de begane grond als op de verdieping vierkante overwelfde ruimten die door middel van bogen met de torenruimte en met het schip in open verbinding staan. Het is een vereenvoudigde versie van robuuste, ingewikkelde westwerken die bij grote kerken in de Maasstreek en Westfalen zijn te vinden. Achter het westwerk van de Johanneskerk is tussen 1240 en 1260 een romano-gotisch schip met rondgesloten koor gebouwd. Het interieur is in vier vakken met gevarieerde, tufstenen koepelgewelven gedekt. De muurbogen en de met gearceerd schilderwerk versierde gordelbogen tussen de gewelfvakken zijn licht spitsbogig en steunen op pilasters. De westelijke gewelftravee – met orgelgalerij – heeft een verdeling in zessen, waarbij de ribben elkaar kruisen. De volgende travee heeft ook een verdeling in zessen, maar hier komen de ribben bijeen in de vorm van een zespuntige ster. Het derde vak is in vieren gedeeld met een vergaring van de ribben aan een ringvorm. Het gewelf van het koor bestaat uit zes schelpen waarbij de licht verdraaide ribben in een afhangende knoop bijeenkomen. De gewelfribben lopen als colonnetten door langs de muurpilasters; in het koor steunen ze halverwege op consoles. De ribben zijn evenals de gordelbogen met schilderwerk g edecoreerd in gevarieerde patronen en kleuren, waarbij de rode okers domineren. Er zijn ruitformaties, kepers, zaagtandvormen, enkele en dubbele spiralen en banden te zien.

Bij de recente restauratie (1993-’94) is een opmerkelijk programma van muurschilderingen uit de periode omstreeks 1270 onder de kalklagen aangetroffen en in 1997 aan het licht gebracht. Een Maria met Kind in een mandorla werd aangetroffen op het gewelf van het schip. De wanden en gedeelten van het gewelf van de koorsluiting laten een uitvoerige serie passietaferelen zien: het Laatste Avondmaal, de Gevangenneming, Ver oor deling, Geseling, Kruisdraging en Kruisiging. Van uit de boogzwikken kijken oudtestamentische persoonlijkheden op de lijdensgeschiedenis neer. Waarschijnlijk zijn het Abraham, Isaak, Jakob, Mozes, Aäron, David, Salomo, Jonathan, Absalom en Saul. Bij een nis die mogelijk de functie van sacramentnis heeft gehad, is een reliëf van roze zandsteen met een ram met vier horens in de muur verwerkt. Ooit in Britsum gevonden, is het er na museale omzwervingen teruggekeerd.

Het meubilair dateert uit de 17de eeuw. De eikenhouten vierzijdige preekstoel met gekorniste panelen tussen gecanneleerde hoekzuiltjes en het doophek dateren uit 1667. De doopbekkenstandaard is mogelijk 19deeeuws. De overhuifde herenbank van vermoedelijk de familie Burmania (midden 17de eeuw) heeft gewrongen, omrankte zuilen en een voorbank met balusterhek. De eveneens overhuifde bank met gecanneleerde zuilen en een gesneden kuifstuk, waarin het alliantiewapen Van Wyckel – Van Lyclama is opgenomen, kwam aan het einde van de 17de eeuw tot stand. De tekstborden met gouden biezen dateren uit 1725 en zijn in 1862 veranderd. In de vloer ligt een aantal interessante zerken: een priesterzerk voor Aggo Herama uit 1535 die mogelijk door Benedictus Gerbrandtz. is gehouwen, een zerk voor de in 1577 overleden Edzart van Douwema en enkele zerken voor de families Burmania, Schotanus en Douma. Het orgel is in 1861 gebouwd door Willem Hardorff uit Leeuwarden. De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken.

Zuurdijk komt in 1287 in de kronieken voor als ‘Sutherdike in de Marne’. Deze Zuiderdijk van het Marnegebied begaf het bij een stormvloed en dat eiste veel slachtoffers. Het huidige kerkje moet toen al hebben bestaan en heeft de ramp door zijn hoge positie op een wierde doorstaan. Aan de buitenkant is de middeleeuwse oorsprong door de bepleistering in 1879 niet te zien. De diepe dagkanten van de in 1849 aangebrachte grote, spitsbogige vensters laten zien dat het muurwerk dik is en uit de middeleeuwen moet stammen.

De oorspronkelijke structuur is binnen wel van het muurwerk af te lezen. De kerk bestond uit drie, in steen overwelfde traveeën waarbij elke travee van beide zijden verlicht werd door een hooggeplaatst smal venster in een licht spitsbogige vorm. Inwendig zijn in de noordwand twee en in de oostwand nog drie van deze vensters te zien. De vorm van de gewelven kan afgelezen worden aan van vijf van de zes muraalbogen in de wanden.

In de westelijke travee hebben aan zuid- en noordzijde ingangen gezeten. Hieruit kan afgeleid worden dat de kerk in de eerste helft van de 13de eeuw tot stand is gekomen, vóór de genoemde stormvloed. In 1798 is de westmuur van de kerk afgebroken, de kerk aan deze zijde iets ingekort en kwam er aan die zijde de toren met zadeldak. Het zadeldak is in 1831 vervangen door één met piramidevorm en in 1908 zijn de west- en zuidmuur, de zichtzijden, beklampt met een harde machinale steen.

Het interieur wordt gedekt door een vlak balkenplafond. In de wanden aan de koorzijde zijn nissen voor liturgisch gebruik gevonden. De in 1849 vervaardigde preekstoel is tegen de oostelijke sluitmuur tussen twee vensters geplaatst. Het meubel heeft gegroefde hoekpenanten aan de kuip en een klankbord. De banken voor de kerkdienaars aan weerszijden van de preekstoel zijn geschenken uit 1838, toen ook de avondmaaltafel is geschonken. Het orgel is een fabrieksinstrument van 1922 uit Osnabrück.

De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De kerk op de sterk afgegraven terp was oorspronkelijk gewijd aan Sint-Nicolaas, maar wordt nu Sint-Joriskerk genoemd. De zaalkerk met rondgesloten koor is in het midden van de 12de eeuw gebouwd van geel gemêleerde kloostermoppen. De toren verving in 1883 een middeleeuwse toren met zadeldak. Hij heeft drie geledingen en spaarvelden die zijn afgesloten door rondboogfriezen van gele steen. Boven een spitsbogig westelijk venster staan sierlijke galmgaten met traceringen en de torenromp wordt bekroond door een kroonlijst met consoles en een ingesnoerde spits.

In de noordmuur staan drie rondboogvensters uit de 18de eeuw en naast het westelijke venster zit een spoor van een dichtgemetselde ingang. De zuidmuur is geopend met drie spitsboogvensters van verschillende breedte die waarschijnlijk uit de 17de eeuw dateren. Nabij het koor is een kleine, dichtgemetselde ingang te zien. Aan de westzijde zit het spoor van een eveneens dichtgemetselde grotere ingang. Vlak achter de westgevel staat de huidige ingang, een door pilasters geflankeerde, door neggen en een sluitsteen omvatte en met een in zandsteen gehouwen kuifstuk bekroonde poort. Het opschrift vermeldt een vernieuwing van de kerk in 1753 onder verantwoordelijkheid van de grietman van Baarderadeel, jonker Ernst Frans van Aylva. Diens wapen, gehouden door steigerende eenhoorns, siert de steen. Het sterk naar het oosten overhellende muurwerk van het koor bevat een dichtgemetseld ovaal venster en heeft onder de dakvoet fragmenten van verschillende profiellijsten.

De kerkzaal wordt inwendig gedekt door een 15de-eeuws houten tongewelf en zware trekbalken op muurstijlen. De barokke preekstoel met fors klankbord heeft getordeerde zuiltjes op de hoeken van de kuip. In de kerkvloer ligt een mooie collectie grafzerken, waaronder een renaissancezerk door Pieter Claesz. voor Sijds van Aggema en Ath Oenema die resp. in 1588 en 1573 overleden en zerken voor de predikant Bernardus Schotanus (door Jelle Claesz. de jongere) en hoogleraar Christiaan Schotanus uit de 17de eeuw. Het orgel is in 1868 gebouwd door L. van Dam & Zn. in Leeuwarden. De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken.

De kerk van Accum wordt al in 840 in een kerkkroniek genoemd. Op de tamelijk hoge wurt zal dat een houten bouwwerk zijn geweest. In de 13de eeuw kwam de eerste stenen kerk tot stand, maar die heeft zoveel te lijden gehad van stormvloeden – het laatst tijdens de kerstvloed in 1717 – dat het gebouw niet meer veilig kon worden gebruikt en in 1719 door de huidige kerk moest worden vervangen. De financiering werd geregeld door de Heer van Knyphausen, graaf Anton II von Adelberg. De graaf legde zelf de eerste steen, getuige een gedenksteen rechts van het kuifstuk boven de oorspronkelijke ingang. De geschiedenis van de kerk is lang verbonden geweest met het geslacht von Inn- und Knyphausen.

De zaalkerk telt vijf traveeën, waarvan aan beide langszijden de middelste drie licht vooruitspringen. De vensters zijn aan de bovenzijde licht getoogd. In tegenstelling tot de eenvoud van het kerkschip rijst de geblokt gestukadoorde toren, die even uit de oostgevel springt, elegant op. Daarin zit de barokke deur met een fors kuifstuk. De toren wordt bekroond door een balustrade, een achtzijdige open lantaarn en een uivormig dak. Ten zuidoosten van de kerk staat de lage klokkentoren met een zware klok uit het einde van de 12de eeuw en een lichtere die in 1417 in Bremen is gegoten.

Binnen is aan de ingetogen sfeer te merken dat het om een gereformeerde kerk gaat, opmerkelijk in het verder lutherse gebied. Toch zijn er enkele interieurstukken die aan de eenvoud ontsnappen. De niet opvallende preekstoel in zacht paarse kleur met gouden biezen heeft enige decoraties op de panelen en lijsten. Wel valt het orgel op. Het is in 1705 gebouwd door de beroemde orgelbouwer Arp Schnitger. Het instrument is vervangen, maar de sierlijke orgelkas is gerespecteerd. In de koorruimte valt het praalgraf op van Tido von Knyphausen en zijn gemalin Eva von Renneberg, overleden respectievelijk 1565 en 1579. Het echtpaar is in vol reliëf op de tombe verbeeld.

De kerktoren is aanzienlijk ouder dan het kerkgebouw. De bakstenen toren van twee geledingen is omstreeks 1200 verrezen. Hij is in de 16de eeuw verhoogd. Na een eerste herstel in 1790 is hij in 1886 deels ommetseld. Aan de oostzijde zitten de sporen van de rondgesloten dubbele galmgaten van voor de verhoging. Na een brand in 1956 kreeg de toren het huidige tentdak. De laatgotische grote zaalkerk met vijfzijdig gesloten koor kwam aan het einde van de 15de eeuw tot stand. De votiefsteen ten westen van de huidige ingang geeft bij de naam Maria het jaartal 1491 te lezen; misschien de bouwdatum.

De kerk is in 1594 door brand getroffen en in 1611-’13 hersteld. Zij heeft vooral aan de zuidzijde en bij het koor de kenmerken van de late gotiek. De muren vertonen een metrum van steunberen en hoge, brede spitsboogvensters. Aan de westzijde staat een geprofileerde, segmentvormig gesloten toegang. In de noordmuur zijn de vensters op één na dichtgemetseld; boven de huidige ingang staat een ingekort venster. Bij herstelwerkzaamheden in het midden van de 19de eeuw is het schip bepleisterd, wat bij de restauratie van 1949-’50 weer ongedaan is gemaakt.

Het interieur wordt gedekt door een vlak balkenplafond. De kerk bezit een laatgotische doopvont met opmerkelijke verbeeldingen in reliëf: de apostelen Petrus en Paulus, het Lam Gods met kruisvaan en een pelikaan (symbool voor Christus). Op de voet zien we personificaties van de levensfasen. De kerk bezit bijzonder rijk meubilair. De preekstoel met doophek is in 1769 door Egbert Hoef vervaardigd in ingetogen rococostijl. De vijf tegen de noordwand geplaatste herenbanken, waarvan twee overhuifd, stammen merendeels uit de 17de eeuw. In de kerkvloer ligt een keur aan gebeeldhouwde zerken en aan de wanden hangen ruitvormige rouwborden en grote rouwkassen, allemaal sporen van adellijke en patricische families die in Buitenpost hun domicilie hadden. Ze geven het kerkinterieur een deftig karakter. Het orgel met een klein rugpositief is in 1877 door L. van Dam & Zn. vervaardigd.

De kerk van Apen, gewijd aan Sint-Nicolaas, staat op een verhoogd kerkhof. Het is een vrij grote bakstenen zaalkerk die in 1339 voor het eerst in de bronnen voorkomt, maar stellig een eeuw ouder is. Dat is onder meer te zien aan de gewelven binnen en de uitwendige sier van friezen in de muren. De muren zijn geopend met spitsboogvensters van laatgotisch model. Boven deze vrij complete keperfriezen in de noord- en zuidgevel zitten nog twee zaagtandlijsten in het metselwerk onder de gootlijst. De friezen lopen niet door over het iets smallere en hogere, rechtgesloten koor. In de zijgevels van dit koor zijn lage spitsboogvensters ingebroken. In de sluitgevel is zo’n venster tot een nis gesloten en deze staat tussen dichtgezette rondboogvensters. De geveltop laat klimmende, gepleisterde nissen zien.

De voorkerk aan de westzijde is met zeer onregelmatig geplaatste vensteropeningen van verschillend formaat geopend. Er zijn allerlei aspecten te zien die op wijzigingen in de laatgotische periode wijzen. Ten noordwesten van de kerk rijst een poorttoren uit 1497 op, een klokkentoren van drie geledingen met een zadeldak, waarbij in de onderste geleding een poort is uitgespaard. De tweede geleding vertoont gepleisterde rondboognissen en de bovenste galmgaten hebben dezelfde vorm. Daarin hangen een klok van omstreeks 1300 en één uit de 17de eeuw.

Het interieur wordt gedekt door koepelgewelven met zware, rechthoekige gordelbogen en kruisribben van hetzelfde type. De gewelven en muren zijn gepleisterd. Aan weerszijden van het altaar zijn laatgotische muurschilderingen blootgelegd, een vrouwelijke en een mannelijke heilige. Het barokke altaar, omstreeks 1720 vervaardigd door de kunstenaar Jöllemann, laat een voorstelling van het Laatste Avondmaal zien. Het wordt geflankeerd door de gesneden apostelen Petrus en Paulus en bekroond door twee engelen die wijzen op de verrijzende Christus in stralenkrans. De kansel met klankbord, de trots van de kerk, wordt toegeschreven aan de Bremer meester Ludwig Münstermann (circa 1625-’30); de maniëristisch beweeg-lijke, bijna onrustige houdingen van de evangelisten kunnen ook op een leerling wijzen.

Kort na 1100 is de tufstenen parochiekerk, gewijd aan Sint-Martinus, gebouwd. Ruim een eeuw later werd het godshuis uitgebreid en weer een eeuw later is dit opnieuw gebeurd. Daardoor is het een even ingewikkeld als fascinerend bouwwerk geworden, waarvan de geschiedenis nog goed afleesbaar is. De geschiedenis van de kerk is sterk verweven met die van het klooster van de reguliere kanunniken van Sint-Augustinus dat in het begin van de 13de eeuw, in elk geval vóór 1240, ten noorden van Burgum werd gesticht. De bezittingen van dit Barraconvent, ook wel Berghklooster genoemd, grensden aan die van de parochie en er is vanuit het klooster stellig invloed uitgeoefend. De eenbeukige parochiekerk is nog te herkennen in de toren en de laagste, tufstenen gedeelten van de westelijke gevel aan weerszijden van de toren. Dit muurwerk is later met baksteen verhoogd. Aan het begin van de 13de eeuw is de kerk ingrijpend veranderd en uitgebreid. De kerk is ook verhoogd, er zijn zijbeuken aangebouwd en zij werd verlengd met een koor. De romano-gotische vernieuwing is het best te zien aan het koor.

Daar staan smalle, hoge en licht spitsbogige vensters met omlijstingen van rondstaafprofielen. Het muurwerk is verlevendigd met spaarvelden van metselmozaïek in kepervormen en vlechtwerk. Het tufsteenmateriaal van de toen naar de zijbeuken geopende muren is hergebruikt voor het bepleisteren van de binnenwanden en als muurvulsel. De nok van het flink verhoogde dak rees bijna boven de toren uit en deze is toen met baksteen verhoogd. Daarmee zijn verhoudingen uit balans geraakt: de toren is bij de forse kerk erg slank. Het fraaiste aspect ging aanvankelijk verloren; de rondbogige galmgaten met tufstenen zuiltjes werden dichtgezet, maar ze zijn bij de restauratie in de jaren 50 weer geopend, waardoor de toren twee stel galmgaten boven elkaar bezit. De vernieuwing tot driebeukige kerk vond ongetwijfeld plaats onder invloed van het klooster. Weer een eeuw later vond er een merkwaardige uitbreiding tot kruiskerk plaats: tussen koor en schip kwamen dwarspanden. Maar dit transept was niet breed en stak alleen in de hoogte boven de zijbeuken uit. De eindmuren van de zijbeuken werden daartoe deels benut. Ruimtewinst werd er niet mee bereikt; parochie en klooster zullen mogelijk representatie en decorum voor ogen hebben gehad. Tijdens de bouw is mogelijk nog besloten de dwarsarmen breder te maken. De vensters zitten namelijk asymmetrisch in de sluitwanden van het transept.

De kloostergebouwen zijn spoedig na de hervorming van 1580 gesloopt en de kerk onderging tussen 1610 en 1613 een bijna catastrofale verbouwing. De zijbeuken waren overbodig en werden gesloopt. Er werd kennelijk niet beseft dat dit gevolgen voor de stabiliteit van het in steen overwelfde gebouw kon hebben. De zijbeuken hadden niet alleen een liturgische functie, maar dienden tevens om de druk van kap en gewelf op te vangen en af te leiden. Het verval kon niet uitblijven. Pas in 1950 werd zij gesloten wegens instortingsgevaar. Een paar jaar later werd een vijf jaar durende restauratie uitgevoerd, waarbij de reconstructie van de zijbeuken om esthetische en constructieve redenen de belang-rijkste wijziging was. De namaakbeuken zijn in een kleinere baksteensoort uitgevoerd en inwendig met vlakke balkenplafonds gedekt, waardoor de vernieuwde gedeelten altijd herkend kunnen worden.

Het schip is in vijf traveeën overwelfd met kruisribgewelven in koepelvorm met hoge gordelbogen, waarbij de ribben in rondstaafvorm in de sluiting bijeenkomen in een ring of een rozet. Op sommige gewelfschelpen zitten restanten van schilderingen, meestal decoratieve plant- en diermotieven. Tussen schip en nieuwe zijbeuken staan zware geprofileerde kolommen met spitsbogige scheibogen. Bij de restauratie is de inrichting flink veranderd. De banken zijn door stoelen vervangen en het 17de-eeuwse meubilair is verplaatst. De kloeke preekstoel uit omstreeks 1685 met omrankte, gewrongen hoekzuiltjes en gekorniste panelen en fors klankbord kwam voor in de kerk (het doophek ging verloren) en herenbanken, samengesteld uit verschillende andere banken, zijn in de transeptarmen geplaatst. Het fraaie en welluidende orgel met rugpositief is in 1783-’88 gebouwd door L. van Dam & Zn. uit Leeuwarden.

De Bonifatiuskerk, gelegen op een hoge wurt aan de rand van een geestrug, doet op het eerste gezicht niet oud aan omdat het front zo jong is: de westgevel is in 1818 en de toren pas in 1886 met de voor toen gebruikelijke neostijlversieringen totstandgekomen. Maar het schip van de kerk is oud en nog grotendeels van tufsteen. Dit bouwmateriaal, vulkanisch gesteente dat uit het Eifelgebergte via de stapelplaats Deventer over zee naar het noordoosten werd vervoerd, komt in Ostfriesland verder nauwelijks voor. Het is een aanwijzing voor de leeftijd van de kerk, die omstreeks 1200 gebouwd zal zijn. De stijlkenmerken van het romaanse muurwerk bevestigen dit. Zowel in de noord- als de zuidmuur staan hoog geplaatste, kleine rondboogvensters. In de zuidmuur zijn veel later grote gotische vensters, van onderling verschillend formaat, ingebroken en zijn nog meer sporen van veranderingen te bespeuren.

De noordmuur is vrij ongeschonden gebleven, daar zijn de lisenen tussen de zes traveeën beter bewaard gebleven. De halfronde koorsluiting is iets versmald en vertoont in het tufstenen gedeelte aan de zuidoostzijde spaarvelden tussen lisenen die gedekt zijn door een rondboogfries. Midden in deze veldentrits staat vrij laag een dichtgezet rondboogvenster. De koorsluiting is in baksteen verhoogd. Het dak bezit een dekking met leien.

Het interieur bevat een aantal belangrijke herinneringen aan middeleeuwse vroomheid. De kloeke doopvont van Bentheimer zandsteen uit de 13de eeuw is versierd met florale randen en rust op een voet met dierenfiguren. Bijna in contrast daarmee is het hoge, torenvormige en frêle sacraments huis van Bamber ger zandsteen dat uit het laatst van de 15de eeuw zal dateren. Het kruisigings altaar stamt eveneens uit de laatgotische tijd. Het behoort tot de zes fraaiste van Ostfriesland. De retabel bevat gesneden taferelen uit de lijdensgeschiedenis van Christus met zwikken en luifels van verguld filigreinwerk. De vleugels bevatten recent geschilderde taferelen. De preekstoel met de vier evangelisten op de panelen is in 1675 vervaardigd in het atelier van Jacob Cröpelin uit Esens.

De in eerste aanleg romano-gotische kerk uit het begin van de 13de eeuw was gewijd aan Johannes de Evangelist en staat bij een romaanse toren uit de 12de eeuw op een kerkhof dat grotendeels is omgeven door een ringgracht. Kerk en toren zijn ingrijpend gewijzigd, waardoor het middeleeuwse karakter nauwelijks is te ervaren. De kerk is in 1726 van binnen en waarschijnlijk ook van buiten vernieuwd onder leiding van Claes Bockes Balck, de stadsbouwmeester van Leeuwarden. De kerk is ommetseld met oud, gemêleerd geel baksteenmateriaal en de zuidzijde is voorzien van vijf grote, korfbogige vensters. De drie stevige, diagonaal gemetselde steunberen zijn uit de 19de eeuw. De muren van de vijfzijdige koorsluiting zijn gesloten; in de sluitmuur is wel een geprofileerd, dichtgemetseld rond venster te zien. De noordgevel is ook goeddeels gesloten. Nabij het koor staat een groot, korfbogig venster en boven de ingang aan de westzijde een klein lancetvenster. De toren is in 1816 aangepakt: bekapt en ommetseld met kleine gele baksteen en voorzien van een nieuwe achtzijdige spits. Erg stabiel is de toren kennelijk niet, want het muurwerk is doorregen met staaf- en kruisankers.

Het interieur wordt gedekt door een houten tongewelf. Op de grafkelder in het koor van de Ockinga’s ligt een grote zerk van Vincent Lucas (1550). In het koor hangen een Tiengebodenbord en een gedenkbord voor de vernieuwing van de kerk in 1726. Middelpunt is vanzelfsprekend de preekstoel met een koperen houder voor een zandloper, een doophek en een gesneden doopbekkenhouder. De preekstoel met klankbord is mogelijk het werk van de Leeuwarder kunstenaar Jaan Oenema die in elk geval betaald kreeg voor het vervaardigen van de pui met fraai snijwerk tussen voorkerk en schip. Op de panelen van de kuip staan de personificaties van geloof, hoop, liefde, gerechtigheid en een fraaie bloempot op een console. Hier tegenover staat een overhuifde herenbank. Het orgel is in 1735 gebouwd door Johan Michiel Schwartzburg en is in 1822 en in 1948 nog enigszins gewijzigd.

De kerk van Asel staat op een hoge warf en is in de vroege 13de eeuw geheel opgetrokken van granietblokken die in de omgeving zijn verzameld. De zwerfkeien zijn gekloofd en zorgvuldig bewerkt zodat ze voor regelmatig muurwerk konden worden gebruikt. Na ruim zeven eeuwen blijkt het gebouw, zoals meer granietblokkerken, geleden te hebben van instabiliteit, vooral te zien aan de hol staande noordmuur en de wat gekartelde, geheel gesloten westmuur. Vooral in de zuidmuur kan de kleurenpracht van het granietmateriaal bewonderd worden. Het gebouw meet slechts 22 bij 11 meter en behoort tot de kleinste bedehuizen van Ostfriesland. Het is groter geweest, maar een deel is in 1825 afgebroken. Hoog in de zijgevels staan rondbogige vensters; in de rechte sluitmuur van het koor staan twee dergelijke vensters wat lager in de gevel. De zuidelijke ingang is dichtgemetseld; die in de noordwand wordt nog steeds gebruikt. De apart staande klokkentoren met grote rondbogige galmgaten en tentdak is in 1661 of 1664 opgemetseld van baksteenmateriaal van een eerdere toren.

Het inwendige van de kerk is gedekt door een vlakke balkenzoldering. In het koor staat een altaar met een merkwaardige retabel. Deze bestaat uit vijf tekstpanelen uit de lutherse catechismus: de geboden, het Onze Vader, de geloofsbekentenis, de doop en het avondmaal.

Bovenin zijn afbeeldingen geschilderd van de zegenende Christus, de apostelen Petrus en Paulus, de Doop in de Jordaan en het Laatste Avondmaal. Boven de doopvont hangt een pas gerestaureerde, zeldzame doopengel, een mollige engel in een levendige houding, in 1752/’53 vervaardigd door kunstenaar David Benjamin Opitz. Tegen de zuidelijke wand staat de slanke, kleurige preekstoel naar renaissancemodel met gegroefde hoekpilasters, op de panelen geschilderde evangelisten en met bloementoefjes op de metopen van de friezen. Het klankbord wordt bekroond door een woud aan gesneden krullen. Het orgel (1855-’56) is één van de twee best bewaarde instrumenten uit het atelier van de Oostfriese bouwer Gerd Sieben Janssen. Het orgel staat op een galerij met een borstwering met heiligen en vrome spreuken op de panelen.


0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 | 31 | 32 | 33 | 34 | 35 | 36 | 37 | 38 | 39 | 40 | 41 | 42 | 43 | 44 | 45 | 46 | 47 | 48 | 49 | 50 | 51 | 52 | 53 | 54 | 55 | 56 | 57 | 58 | 59 | 60 | 61 | 62 | 63 | 64 | 65 | 66 | 67 | 68 | 69 | 70 | 71 | 72 | 73 | 74 | 75 | 76 | 77 | 78 | 79 | 80 | 81 | 82 | 83 | 84 | 85 | 86 | 87 | 88 | 89 | 90 | 91 | 92 | 93 | 94 | 95 | 96 | 97 | 98 | 99 | 100 | 101 | 102 | 103 | 104 | 105 | 106 | 107 | 108 | 109 | 110 | 111 | 112 | 113 | 114 | 115 | 116 | 117 | 118 | 119 | 120 | 121 | 122 | 123 | 124 | 125 | 126 | 127 | 128 | 129 | 130 | 131 | 132 | 133 | 134 | 135 | 136 | 137 | 138 | 139 | 140 | 141 | 142 | 143 | 144 | 145 | 146 | 147 | 148 | 149 | 150 | 151 | 152 | 153 | 154 | 155 | 156 | 157 | 158 | 159 | 160 | 161 | 162 | 163 | 164 | 165 | 166 | 167 | 168 | 169 | 170 | 171 | 172 | 173 | 174 | 175 | 176 | 177 | 178 | 179 | 180 | 181 | 182 | 183 | 184 | 185 | 186 | 187 | 188 | 189 | 190 | 191 | 192 | 193 | 194 | 195 | 196 | 197 | 198 | 199 | 200 | 201 | 202 | 203 | 204 | 205 | 206 | 207 | 208 | 209 | 210 | 211 | 212 | 213 | 214 | 215 | 216 | 217 | 218 | 219 | 220 | 221 | 222 | 223 | 224 | 225 | 226 | 227 | 228 | 229 | 230 | 231 | 232 | 233 | 234 | 235 | 236 | 237 | 238 | 239 | 240 | 241 | 242 | 243 | 244 | 245 | 246 | 247 | 248 | 249 | 250 | 251 | 252 | 253 | 254 | 255 | 256 | 257 | 258 | 259 | 260 | 261 | 262 | 263 | 264 | 265 | 266 | 267 | 268 | 269 | 270 | 271 | 272 | 273 | 274 | 275 | 276 | 277 | 278 | 279 | 280 | 281 | 282 | 283 | 284 | 285 | 286 | 287 | 288 | 289 | 290 | 291 | 292 | 293 | 294 | 295 | 296 |
Nieuwe encyclopedie van Fryslân voor slechts € 29,90 incl. verzenden!

Bijna 8 kilogram aan kennis over Friesland! Wees er snel bij want op is op.

De Nieuwe Encyclopedie van Fryslân is een onmisbare aanvulling in de boekenkast voor iedereen die gek is van Fryslân en meer wil weten van deze provincie. Op 15 september 2016 verscheen de vierdelige encyclopedie die rond de 3000 pagina’s telt, 11.000 trefwoorden bevat en ruim 8 kilo weegt. De encyclopedie staat bomvol actuele kennis over Fryslân en is een echte pageturner geworden.

Voor al diegenen die dit standaardwerk over Fryslân altijd al hadden willen hebben! Nu voor een wel heel speciaal prijsje! Maar let op! Op = Op!