Kollumerzwaag is een streekdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan op de noordelijke rand van een keileemrug die in de 11de/12de eeuw een ontginningsas vormde. De lange Foarwei getuigt daar nog van. De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788 dat het dorp: ‘in ’t Zuiden van dit deel gelegen, en zeer vermaakelyk wegens het geboomte, waar mede de huizen en bouwlanden omringd, en de wegen beplant zyn … en onder ’t zelve liggen ten Noorden de watertjes ’t Wydwater, ’t Merrygat en de Gauw.’

In het Aardrijkskundig Woordenboek van Van der Aa uit het midden van de 19de eeuw wordt na de melding van de armoede een aardige sociale schets van de bevolking gegeven: ‘die meest hun bestaan vinden in den landbouw, alsmede in het snijden en verkoopen van dekriet (Phragmites Communis), het verkoopen van jonge stoppel-, els- en berkenboompjes, het maken van roop of strootouw, van roggestroo gedraaid, hetwelk zij bij de bind verkoopen en op hunne hoofden, gelijk heidenbezems en schrobbers, door geheel Groningerland dragen; ook wonen hier vele handelaren in grove Friesche kaas, welke zij op wagens, veelal met oude afgeleefde paarden bespannen, in de prov. Groningen verkoopen, waar zij tevens oude paarden opkoopen of voor kaas inruilen, die in het najaar te Kollumer-Zwaag gedood en gevild worden, waarom de Kollumer-Zwaagsters, in vroegere tijden van vooroordeel, als paardenvillers en roopendraaijers in minachting waren; de kinderen loopen hier des zomers meest allen barrevoets.’

Van deze vroegere armoede is nu weinig meer te merken. De bescheiden woninkjes en boerderijtjes zijn bijna allemaal opgeruimd. Tegenover de kerk is op nummer 120 ‘Willems Húske’ met veel inspanningen blijven staan. Het voldoet volstrekt niet meer aan bouw- en bewoningsvoorschriften, maar als belangrijke getuigenis van hoe hier door keurige lieden op een bescheiden manier geleefd werd is het blijven staan en gerestaureerd. Hier woonden generaties lang de klokkenluiders van de kerk.

Aan de andere zijde van de Foarwei, meteen ten westen van de kerk staan twee woudboerderijen, op 145 een kleine uit 1788 en op 149 een grotere uit 1724. Verder is er niet veel oude bebouwing te vinden. Zelfs van de woningen uit de vroege geschiedenis van de georganiseerde volkshuisvesting is weinig meer over. Aan de helemaal westelijk gelegen Feartwei staan nog twee uit ongeveer 1930.

Aan het einde van de 19de eeuw, maar meer nog aan het begin van de 20ste eeuw is de oude bebouwing vervangen door verzorgde burgerwoningen met hier en daar een winkel of een villa. Van de laatste is in het oosten aan Foarwei 70 de villa ‘Zwagerveen’ een mooi voorbeeld. De woning is opgetrokken in kalkzandsteen met contrasterende kleuraccenten en in vormen van de vernieuwingsstijl. Ernaast staat op nummer 70 een woning uit 1911 die waarschijnlijk een winkelfunctie heeft gehad in eveneens de vernieuwingsstijl. Aan de overkant rijst de gereformeerde kerk op die in 1925 is gebouwd ter vervanging van een voorgangster uit 1894. Het gebouw is voorzien van een portaal en heeft een dakruiter op de voorgevel.

Aan de Tsjerkestrjitte en de Koarteloane is omstreeks 1950 een flinke buurt ontwikkeld van 27 woningen, 24 bejaardenwoningen en een Groene-Kruisgebouw in de traditionalistische vormen van de Delftse School. Daarna is er veel sociale woningbouw in Kollumerzwaag tot stand gebracht, waardoor het dorp na de oorlog sterk is gegroeid en zowel in het noorden als in het zuiden is uitgebreid.

Middelpunt van het dorp is de oude dorpskerk die aan een slinger in de Foarwei op een verhoging staat. Kerk en zadeldaktoren dateren uit de 12de eeuw; het koor is in de 15de eeuw vernieuwd en toen zijn nieuwe vensters aangebracht. De kerk is in 1888 van de ondergang gered omdat de ‘uitvinder’ van de monumentenzorg Jhr. Victor de Stuers vanuit het kurort Marienbad een rapport over de herstelplannen van het kerkje schreef: ‘Deze kerk … verdient in zijn oorspronkelijke karakter hersteld en onderhouden te worden, iets wat zonder veel moeite noch kosten kan geschieden.’

Deze Afsluitdijkdorpen zijn de jongste van de gemeente. Kornwerderzand kan met enige goede wil ruimtelijk en maatschappelijk nog een dorp worden genoemd. Breezanddijk niet, maar het kon deze status om administratieve redenen beter krijgen. De bewoners van Kornwerderzand en Breezanddijk zijn werkzaam aan de dijk en bij de sluizen. Beide dorpen zijn gesticht op werkeilanden van waaruit de Afsluitdijk is aangelegd.

Op Kornwerderzand is een dubbele schutsluis met binnen- en voorhavens en een reeks van tweemaal vijf spuisluizen met spuihavens. Dit complex van schut- en spuisluizen werd gebouwd tussen 1928 en 1932. De sluizen zijn genoemd naar prof. Hendrik Antoon Lorentz. De spuisluizen zijn ontworpen door Ir. Dirk Roosenburg, esthetisch adviseur van Bureau Zuiderzeewerken. Ze zijn een gaaf voorbeeld van het bouwen in gewapend beton. Ter verdediging van de dijk en de daarin liggende sluizen werden vanaf mei 1931 verschillende kazematten gebouwd: de zogenaamde stelling Kornwerderzand.

Tijdens de aanleg van de dijk vormde zich op het eiland van ongeveer 30 ha een dorp van een paar honderd inwoners. De meesten waren betrokken bij de Zuiderzeewerken, maar ook mensen die voor de verzorging nodig waren vestigden zich in de sluisbuurt. Het was een geïsoleerde gemeenschap, verstoken van allerlei comfort. Elektriciteit werd weliswaar door een oude dieselmotor opgewekt, maar telefoonverkeer was niet mogelijk. Er was een ziekenbarak met een dokter en verpleegster, een schooltje en een winkel (annex postkantoor en kapper) die dagelijks levensmiddelen kreeg aangevoerd. Een katholieke en een protestante kerk werden gebouwd, een benzinestation en een houten hotel. Omstreeks 1928 zijn huizen voor het sluispersoneel tot stand gekomen.

Tijdens de bezetting werd de stelling door de Duitsers uitgebreid met een aantal kazematten. Kornwerderzand kwam de oorlog niet ongeschonden door. Zo is het houten hotel in 1940 afgebrand en werden enkele huizen van het sluispersoneel opgeruimd omdat ze in het schootsveld stonden. De schade is hersteld. Breezanddijk is een werkeiland met een haven aan de IJsselmeerzijde; ’s zomers wordt het op een tjokvolle camping bevolkt met sportvissers.

Kortehemmen is een streekdorp van middeleeuwse oorsprong dat op de vroegste kaarten voorkomt als een agrarische nederzetting in een wirwar aan lanen tussen de akkers. De buurschappen Zandburen en de Galhoeke horen oorspronkelijk bij het dorp, maar zijn er sinds de aanleg van de autosnelweg – met weliswaar een viaduct – van afgesneden.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘dit dorp is klein van omtrek, heeft eene kerk zonder toren. … Onder ’t zelve behoort de Zandbuuren. De landeryen deezes dorps zyn bouwakkers, behalven eenige veenen, aan het watertje ’t Drait, waar door ’t overtollige water der landen naar de Smallen Eester zanding geleid, en dit dorp van de Zuiderdrachten gescheiden wordt. De rydweg van Boornbergum naar Smalle Ee loopt hier, in ’t Noordwesten voorby.’

Van der Aa weet in zijn Aardrijkskundig Woordenboek nog te melden dat de kerkelijke gemeente ‘hier eene oude, doch zeer goed onderhouden kerk heeft, zonder toren of orgel, doch met een klokkenhuis.’ De fraai in het geboomte staande, torenloze kerk is omstreeks 1300 van grote kloostermoppen in gotische stijl gebouwd. De zijmuren zijn geleed door van de grond opgaande spitsbogige spaarvelden, waarvan een paar siermetselwerk bevatten. De rechte koorsluiting dateert van 1620 en ook de frontgevel aan de westzijde is van later toen het kerkje aan die zijde werd ingekort. In de kerk staat onder meer een preekstoel met doophek en lezenaar uit de eerste helft van de 17de eeuw. De kerk heeft inmiddels ook een orgel, in 1935 gebouwd door Bakker & Timmenga. Op het enigszins verhoogde kerkhof staat ten noorden van de kerk een in 1950 vernieuwde klokkenstoel met een in 1750 door Johan Borchhardt gegoten luidklok.

Aan de Boerestreek staan enkele opmerkelijke boerderijen, een mooi ‘boerenspultsje’ uit 1718 en een fraaie kleine kop-rompboerderij uit het midden van de 19de eeuw. De Arbeidersgemeenschap der Woodbrookers stichtte in 1937 hier een conferentie-oord, dat voor de arbeidersemancipatie en volkseducatie van grote betekenis is geweest.

Het komdorp Koudum was tot de gemeentelijke herindeling in 1984 de hoofdplaats van Hemelumer Oldeferd en ligt op een lange hoge zandrug die op het hoogste punt meer dan zes meter hoog is. En alsof dat niet genoeg was, bouwde men er aan het begin van de 17de eeuw op initiatief van de grietman een toren bij de oude kerk waarvan de romp bijna dertig en de spits nog eens meer dan dertig meter hoog was. In de hele Zuidwesthoek moet het silhouet van Koudum te herkennen zijn geweest. De toren was een baken voor de schippers op de Zuiderzee. Was, want in het midden van de 19de eeuw zijn kerk en toren vervangen door de huidige.

Het dorp lag – en dat is opmerkelijk – in 17de eeuw al breed uitgestrekt op de zandrug, langs drie nagenoeg parallel lopende straten. Dat zijn thans de Bovenweg, de Onderweg en de Onderweg die van Weste naar Ooste ongeveer een kilometer lang zijn. Het is lange tijd veruit de volksrijkste plaats van een wijde omgeving. Er zouden omstreeks 1620 al ongeveer honderd woningen staan en: ‘Ook liggen deeze huizen zeer vermaakelyk in eene zaverige, vruchtbaare en lommerryke landouwe.’ Het belangwekkende dorp trok deftige personen zoals de Galama’s, Epema’s, Donia’s die er hun stinsen en staten bouwden.

De kerk staat aan de zuidwestelijke flank van de zandrug. Zij is in 1857 gebouwd op de plaats van de oude kerk die aan de H. Martinus was gewijd. De nieuwe kerk is robuust maar van architectuur niet bijzonder. De verrassing is in het inwendige te vinden want het bijzondere meubilair is er herplaatst. Vooral de kansel is opvallend omdat het preekmeubel met snijwerk van zuilen, friezen en panelen met bloem- en vruchtenguirlandes, rust op zeven marmeren zuilen in een vorm die ook bekend is uit de Amsterdamse Westerkerk. Er wordt dan ook verondersteld dat de preekstoel uit Holland afkomstig is.

Midden in het dorpsweefsel van kleine straatjes staat aan de Vermaningsweg de bescheiden doopsgezinde kerk. Zij is niet veel groter dan de omliggende huizen, maar onmiddellijk herkenbaar aan de rondbogen van ramen en deur en een groot rond venster in de geveltop. In de naoorlogse periode is Koudum flink in omvang gegroeid. Aan alle randen kwam wel wat woningbouw, maar kloeke dorpsuitbreidingen zijn aan de zuidoostelijke en zuidwestelijke zijden ontwikkeld. Om de kom van het dorp van verkeer te ontlasten is de autoweg met een boog om de bebouwing gelegd.

Meer dan drie kilometer ten noorden van Koudum lag de bij het dorp behorende buurt Terwisga die vanouds Kolderwiske werd genoemd. De buurt lag voor de indijking van het Workumer Nieuwland aan zee. Nu vinden we er nog twee groepen flinke boerderijen met de namen Grote en Kleine Wiske.

Van Hindeloopen tot Hemelum heeft over Koudum eens de Koudumer Slaperdijk (1732) van de befaamde waterstaatkundige Willem Loré gelopen. Bij de afslag naar Hindeloopen ligt bij de Grote Wiske nog een stukje. Het grootste tracé vanaf die kruising tot bij Koudum is onlangs verbreed tot autoweg, zodat daar niet meer van het bijzondere profiel kan worden genoten. Bij het hooggelegen Koudum was de dijk niet nodig, maar zuidelijker werd de waterverdediging weer hernomen, van Galamadammen tot het ook weer hooggelegen Hemelum. Tussen de Morra en de Fluessen met nabije plassen en poelen kwam in 1732 een doorvaart voor het waterverkeer tussen Stavoren en Sneek. Dat gebeurde voor rekening van een raadsheer voor het Hof van Friesland die er vervolgens te eeuwigen dage tol mocht heffen. Er kwam een robuust sluizencomplex: de Galamadammen. Daar ligt nu een brug. Bij de waterwerken stond een buitenplaats en zoals een bron uit het einde van de 18de eeuw meldt: ‘Ook is hier eene aangenaame Herberg, alwaar in den Zomer veel lieden komen om meervisch te eeten, die hier in overvloed te vinden is.’ Het kloeke tolhuis is in 1945 door brand verwoest maar er staat weer een nieuw hotel-restaurant.

Koufurderrige is een zeer jong agrarisch streekdorp, dat pas na de Tweede Wereldoorlog als dorp werd beschouwd. Het hoorde toen nog bij Doniawerstal, een gemeente die verder aan de andere zijde van het Koevordermeer lag. Bij de gemeentelijke herindeling in 1984 is de streek bij Wymbritseradiel ingedeeld, waar het voor de voorzieningen al helemaal op was gericht.

Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 is de streek ten westen van het meer vrijwel leeg. In het noorden staat alleen de buurschap Sand Buiren aangegeven van drie boerderijen en een vogelkooi en veel zuidelijker, ten zuiden van de vaart de Welle, is nog een vogelkooi ingetekend.

De streek had geen zelfstandige status, maar hoorde in parten bij de dorpen aan de andere zijde van het Koevordermeer. Het kleinste, noordelijke deel hoorde met Sand Buiren bij Langweer. Het middelste, grootste, maar wel lege gedeelte hoorde bij Dijken en het zuidelijke part bij Teroele. In de Tegenwoordige Staat van Friesland die aan het einde van de 18de eeuw werd opgemaakt, wordt geen aandacht aan de lege streek besteed.

Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit 1850 staat de rijksstraatweg, die in 1848 van Sneek naar Lemmer is gelegd, aangegeven. Deze is voor de ontwikkeling van het gebied van grote betekenis geworden. In het Langweerder gebied ligt de buurt Zandburen of Zandgaast nog steeds en vlakbij de nieuwe weg en de Jeltesloot is er een boerderij bijgekomen. Aan de oever van het meer is op het gebied van Dijken de boerderij Koesprong gekomen en in het zuidelijke Teroelster gebied kwam bij de vervallen vogelkooi aan de oever van het meer ook een boerderij.

De streek is pas werkelijk ontwikkeld vanaf de tweede helft van de 19de eeuw. Toen is in korte tijd, in de periode 1870 tot 1890, een flinke reeks meest grote boerderijen gebouwd. De meeste aan de oostzijde van de rijksweg, maar ook een drietal aan de westzijde.

Het terpdorp Kûbaard kan alleen over kronkeldijkjes bereikt worden, alsof de toegangen op effect zijn aangelegd. In de kerk is in het begin van de 16de eeuw dan ook Sint-Christoffel afgebeeld, die patroon is van de reizigers en het transport.

Kûbaard heeft een compacte dorpskern: aan dijkjes en vaarten waaiert de bebouwing bescheiden het landschap in. Nieuwbouw is vooral aan de zuidzijde gekomen. Aan de oostzijde van de kern staat de kerk op een ruim kerkhof en tussen een door hoge linden omzoomde kerkbuurt. Tegenover de toren staat het dorpshuis, ooit het dorpscafé, en schuin daartegenover een burgerhuis dat in het verleden de school huisvestte.

In het centrum een kaaspakhuis dat maar kort functioneerde omdat de zuivelhandel zich in grote dorpen concentreerde. Het voormalige doleantiekerkje is een van de kleinste in de provincie. De straat, richting de Swarte Beyen aan de oude, monumentale Slachtedyk, is aan één zijde bebouwd met karakteristieke vrijstaande dorpswoningen uit de periode rond 1900.

De gepleisterde kerk doet niet oud aan, maar de diepe vensternissen in het dikke muurwerk geven aan dat het gebouw uit de Middeleeuwen stamt. De mantel van pleister zit op muurwerk van tufsteen, een aanwijzing dat de kerk van vóór 1200 dateert. In de 19de eeuw is er van alles met de kerk gebeurd. Er kwam een orgel in en recht ertegenover kwam een gigantische kraak. Orgel en kraak zijn twee polen waartussen de Gouden Eeuw is gevangen: prachtig renaissance-meubilair van preekstoel met dooptuin en herenbanken. Daar kijkt Christoffel met welgevallen op neer. Ook aan de buitenkant is veel 19de eeuw te beleven: de bepleistering is uit de eerste, de toren uit de tweede eeuw-helft, net als de deftige pastorie die ten oosten van de kerk in een ruime tuin met oude bomen staat. Daarachter, verder naar het oosten en noordoosten, zijn nog twee laaggelegen buurtjes verstopt.

Langedijke is een oud streekdorp dat zich langs de weg van Makkinga naar Groot Wateren in Drenthe uitstrekt. Het is verreweg het kleinste dorp van Ooststellingwerf. Omstreeks het jaar 1500 wordt het dorp vermeld als een parochie die tot het decanaat Drenthe behoorde. De Tegenwoordige Staat van Friesland noemde het in 1788: ‘een klein Dorpje aan den rydweg van Makkinga naar Appelsche, waar onder maar 12 stemmen behooren; ’t Kerkje zonder toren staat ten Westen van dien rydweg, en verder Zuidwaards vindt men eenige boeren huizen, in ’t geboomte aan de Bouwlanden, loopende tot digt aan Appelsche.’

Erg veel boerderijen stonden er niet, allemaal op rechthoekige, opstrekkende kavels in een regelmatig patroon. Op de grietenijkaart in de Eekhoff-atlas (1849) kunnen niet meer dan tien boerenhoeven worden geteld. De kleine gemeenschap heeft zijn kerk dan ook niet in stand kunnen houden, in het noorden ligt het kerkhof er nog wel. Na het verdwijnen van de kerk werd een klokkenstoel opgericht, waarin de oudst gedateerde luidklok – liefst uit 1300 – van Friesland hangt. Kerkelijk is het al sinds eeuwen gecombineerd met Makkinga en Elsloo.

De vrijwel uitsluitend op deze weg gerichte agrarische bebouwing lag tamelijk verspreid. In het zuiden liep de dorpsstreek uit op de zandduinen van Appelscha die later zijn bebost. Ongeveer 700 meter oostelijk van de oorspronkelijke wegstreek lag een parallelle agrarische streek tussen Boekhorst onder Oosterwolde en Terwischa onder Appelscha die ook bij Langedijke behoorde. Tussen deze twee streken is een verbindingsweg gelegd, de Stokdijk waaraan in 1864 de school werd gesticht en drie jaar later ook de onderwijzerswoning kon worden gebouwd.

In de buurt van de school is na de oorlog sprake geweest van enige komvorming. Daar kwam aan de Weidewijk de nieuwe school en ook het dorpshuis ‘Oons Dörpshuus’ dat onlangs is uitgebreid. Bij het kruispunt van de Klokhuisdijk en Stokdijk is ook enige concentratie, maar verder bestaan de streken van Langedijke nog steeds uit zeer losse bebouwing.

Langelille is een jong streekdorp nabij de Tsjonger die in de Stellingwerven de Kuinder wordt genoemd. De streek van verspreide bebouwing lag aan de zuidoostelijke oever van de oude rivier vanaf Schoterzijl tot aan de aftakking van de Pier Christiaanssloot. De streek werd tot Scherpenzeel en Munnekeburen gerekend en een noordelijk gedeelte bij Oldelamer.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 bij Scherpenzeel gemeld: ‘Aan de Kuinder behoort onder dit Dorp gedeeltelyk eene lange streek huizen, die by Schooterzyl begint, en tot aan de scheiding van Monnikebuuren en Oude Lemmer voort loopt, onder den naam van Lange lille.’ Bij het dorp Munnekeburen staat geschreven dat het grootste gedeelte van ‘Lange lille’ tot dit dorp behoorde. De naam komt op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 al voor.

De bebouwing langs de Tsjonger stond toen vooral in het zuidelijke gedeelte. Ter hoogte van Oldelamer staat slechts één huis aangegeven. Op de kaart in de Eekhoff-atlas uit 1850 is het noordelijke gedeelte van de streek Langelille volop in vervening en de in 1748 gegraven Jonkers- of Helomavaart is een nieuwe ontsluiting over water. Ook bij de andere dorpen was de vervening toen in volle gang. Vooral ten westen van Munnekeburen lagen reeksen lange petgaten.

Nabij de dijk van de Tsjonger is de bewoning blijven bestaan. Noordelijk ligt nog steeds veel onland. Zuidelijker is tussen de oude Lindedijk en de Scheen de Grote Veenpolder in Weststellingwerf ingepolderd en in cultuur gebracht. Het omstreeks 1930 gebouwde gemaal aan de Langelilleweg 51 is daar een spoor van.

Op de Eekhoff-kaart staat de Kerkeweg als ‘nieuw’ aangegeven en daaraan is in de 20ste eeuw de bebouwing zich gaan concentreren. In Langelille is geen kerk gekomen, er is wel een school geweest en aan de Langelilleweg bij de kruising met de Kerkeweg kwam een grote zuivelfabriek die in 1971 dicht ging. De gebouwen bieden sinds 1986 onderdak aan een bedrijf van tanktransport en mesthandel.

Langezwaag is een oud streekdorp met al een middeleeuwse oorsprong. De huidige, in 1781 aan ’t Hou gebouwde kerk verving namelijk een middeleeuwse die aan de Heilige Mattheus was gewijd. Het dorp was aan het begin van de 18de eeuw, toen de verveningen ten zuiden van het dorp al aan de gang waren, nog bescheiden van omvang. De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘dit Dorp bevat eene goede uitgebreidheid van landeryen, doch weinig huizen by de kerk …. De Noordelyke landen zyn schoone Weid- en Miedlanden, en de Zuidelyke bouwlanden.’

Langezwaag was wel het centrum van een reeks buurten in het zuidwesten van Opsterland: Wijngaarden – dat eind 18de eeuw een schone buurt werd genoemd – in het westen en Jonkersland en Sing Sang in het oosten. In het midden van de 19de eeuw waren er zowel een scheepswerf als een kalkbranderij in het dorp en aan het einde van die eeuw werd aan de Nieuwe Vaart een zuivelfabriek gesticht.

De eind 18de-eeuwse kerk, enigszins geleed met muurpenanten maar verder hoogst eenvoudig, heeft een driezijdig gesloten koor en een forse, ingebouwde toren met achtzijdige spits, waar de uurwerken voor zijn gemonteerd. De kerk bezit een avondmaaltafel uit de 17de eeuw en de preekstoel dateert waarschijnlijk uit de tweede helft van de 18de eeuw; de trap is in Lodewijk XVI-stijl gemaakt. In de kerkvloer liggen gebeeldhouwde 17de- en 18deeeuwse zerken. Naast de kerk staat op de hoek van ’t Hou en de Tsjerkeleane een opvallend verenigingsgebouw uit het begin van de 20ste eeuw met een vriendelijke trapgevel die in kunststeen en met siersmeedwerk is versierd.

Ten noorden van het dorp staat aan de Hegedyk het voormalige, omstreeks 1880 gebouwde, sobere diaconie armhuis. Gedurende de 20ste eeuw is het dorp ten noorden van ’t Hou uitgebreid, vooral na de oorlog. Ook aan de noordelijk gelegen Hegedyk kwam meer bebouwing en aan De Plasse is een reeks landarbeiderswoningen gebouwd, die in 1988 in traditionalistische stijl is vernieuwd.

Legemeer is een dunbevolkt streekdorp van middeleeuwse oorsprong tussen Sint-Nicolaasga en Langweer. Het ligt vrij hoog en de naam Legemeer is dan ook een raadsel. De bouwlanden van Legemeer waren omvat door een dijk die op de grietenijkaart van Schotanus duidelijk is aangegeven. Aan de oostzijde lagen uitgestrekte heidevelden.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘Legemeer … is, ten grooten deele, beslooten binnen een zeshoekigen dyk, en hoog land, dat veelal dor is, en echter bebouwd en beplant wordt. … De kerk is zonder toren. Buiten den Dyk, ten Oosten, behoort hier onder een zandig heidveld, dat tot bosch is aangelegd, en zich uitstrekt tot aan den Lemster rydweg, alwaar, in ’t buurtje de Ryl, het zogenoemde Huis ter heide staat, eene bekende Herberg, alwaar ’s Zomers eene menigte rydtuigen stil houden. Dit huis is meest nieuw opgebouwd, .. staande met den Voorgevel recht tegen over de groote Allee die naar Langweer leidt.’

De aangeplante bossen waren een attractie voor burgers uit de omgeving om zich er te verpozen. Er werd toen zelfs een kolfbaan aangelegd. De recreatie in de Vegilinbosschen is gebleven, maar herberg Huis ter Heide en kolfbaan zijn verdwenen. De buurschap Huis ter Heide is bij Sint-Nicolaasga gevoegd en van Legemeer bleef weinig meer over dan een streek van verspreide boerderijen, waar zelfs geen buurt valt te bespeuren. Bij de hoek met de Bredyk richting Langweer staat een grote stelp uit het begin van de 20ste eeuw met een opvallend oranjerood pannendak. Even verder is een stelp met flinke nieuwbouw omgeven door golfvelden.

Middenin een volgend stuk bouwland rijst een groen eiland op. Het is het tamelijk hoge kerkhof met klokkenstoel, rijkelijk door struiken en bomen omzoomd. Een smal betonpad voert ernaartoe en een dam met hek en voorhek bewaken de toegang. De klokkenstoel uit het begin van de 18de eeuw heeft een helmdak en een klok die in 1722 door Jan Crans is gegoten.

Lekkum is een terpdorp dat voor de Middeleeuwen is ontstaan op de oeverwal van de Ee, een nederzetting met een agrarisch karakter. In het midden van de 19de eeuw stelde het dorp niet veel voor met zes woningen in de kerkbuurt maar wel met een oliemolen en een steenbakkerij. De bij het dorp horende waterbuurt aan de Ee, Snakkerburen, telde toen 31 woningen. In de tweede helft van de 19de eeuw is de terp grotendeels afgegraven en wel zo diep dat het dorp er een diepliggende ijsbaan aan overhield. De hoogte van de terp is over het Michaëlpaed en Weme nog het best te voelen.

Sindsdien is Lekkum gegroeid, na de oorlog zelfs flink en het werd zo een forensendorp voor Leeuwarders. Al verloochent het zijn afkomst niet dankzij boerderijen die het dorp omkaderen. De oude kerk die in 1606 en 1657 was opgeknapt, is in 1778 vervangen door een nieuw bedehuis. De zadeldaktoren met een elegant gebogen ojiefgevel moest het in 1896 ontgelden. Sindsdien vormen ze een sober geheel. Het schip heeft vier door lisenen gelede traveeën en een driezijdig gesloten koor. In de eerste schiptravee staat de rondbogige toegang en de kerkruimte is met grote, rondbogige vensters geopend. De toren kreeg net als de kerk lisenen die op de hoeken als dunne steunberen driemaal versneden zijn en een achtzijdige, ingesnoerde spits. De preekstoel bezit op de kuip enig ornament van bloemen en bladeren in de Lodewijk XV-stijl. De overhuifde herenbank in Lodewijk XVI-stijl moet ook uit die bouwtijd dateren. Op de hoek van het Tsjerkepaed en Weme staat de gepleisterde voormalige pastorie uit ongeveer 1875.

Ten oosten van het dorp staat aan de Canterlânswei de forse kop-hals-rompboerderij Eeburgh Zathe uit 1871. Aan de rand van de bebouwing staat Sjoerdsmastate uit 1933, een boerderij van het type slak, ontworpen door M.O. Meek in expressionistische vormen. Aan de andere kant van het dorp staat de boerderij Mearsterpaed; het dwarshuis heeft een 17deeeuwse kern.

Lemmer is een groot dorp, een vlekke met stedelijke allure en veruit de grootste nederzetting van de gemeente, waar het altijd de hoofdplaats van is geweest. De nederzetting is ontstaan bij een flauwe baai van de voormalige Zuiderzee. Dat gebeurde in de vroege Middeleeuwen bij de uitgang van de Lemsterrijn en de Zijlroede. Het ontwikkelde zich in de 16de en vooral 17de eeuw tot een belangrijke havenplaats. De structuur werd daarbij bepaald door de lange, nagenoeg parallel aan de kust verlopende Zijlroede – waarvoor een binnenhaven werd gemaakt – en de haaks daarop staande Lemsterrijn.

Vooral aan de Zijlroede ontwikkelde zich een gevarieerde bebouwing van representatieve woonhuizen en bedrijfsgebouwen. In 1887 is een buitenhaven met sluizencomplex aangelegd waarbij tevens een havenachtige verbinding werd gemaakt met de Lemsterrijn. Het indrukwekkende sluiscomplex werd ontworpen door S.J. Vermaas, hoofdingenieur van de Provinciale Waterstaat. Het sluiswachterhuis en peilschaalhuisje op de sluishoofden en de dienstwoningen op de wal, alle in neorenaissancestijl, vormen met de sluizen een indrukwekkend en tegelijk sierlijk ensemble. Sluis en havens gaven de plaats een stevige impuls. De visserij werd belangrijk en ook visverwerkende bedrijven werden gesticht. Spoedig werd Lemmer als knooppunt in het verkeer over water naar Amsterdam belangrijk en het kreeg een tramverbinding met het Friese achterland.

Bij de binnenhaven en de Zijlroede staan de meeste monumentale gebouwen. Daarvan vormt de hervormde kerk het hoogtepunt. De kerk staat wat scheef in een schilderachtige positie nabij de flauwe bocht in de Zijlroede. Het is een zaalkerk uit 1716 die een oudere kerk uit de 16de eeuw verving. Zij heeft een driezijdige sluiting en aan de noordzijde is in 1759 een dwarsbeuk aangebouwd die ook driezijdig is gesloten. De toren is in de westelijke partij van de kerk verwerkt en hij heeft een achtzijdige houten lantaarn met daarop een opengewerkt paviljoen met koepel. Inwendig is het houten tongewelf versierd met een geschilderde voorstelling van de sterrenhemel, vogels en wolken. De barokke preekstoel is van Gerben Nauta (1745). Lemmer heeft nog twee kerktorens.

Aan de oostkant rijst aan de Schans de roomskatholieke neogotische Willibrorduskerk op. De kerk – met door meubels en glas-in-lood rijk interieur – en toren zijn in 1897-1901 gebouwd naar ontwerp van de uit Sneek afkomstige Nicolaas Molenaar. In het noorden staat aan de Nieuwburen – de entree van Lemmer met veel representatieve bebouwing – de in 1889 naar ontwerp van de uit Gorredijk afkomstige Tjeerd Kuipers gebouwde gereformeerde kerk. Molenaar en Kuipers waren specialisten die elk voor hun kerkgenootschap overal in Nederland kerken ontwierpen.

De dorpsuitbreidingen vonden vanaf de jaren dertig vooral ten noorden van de Zijlroede plaats. Vanaf de jaren zestig ook in het oosten en aan de andere kant van het restant van de Lemsterrijn zelfs het zuidoosten, buiten de vroegere zeedijk. Nadat de Zuiderzee met de Afsluitdijk getemd was, ging de betekenis van de visserij achteruit zonder geheel te verdwijnen. Industrie kwam ervoor in de plaats met onlangs een aanzienlijke scheepswerf. Ook het toerisme van water- en kustrecreatie bloeide na de oorlog op en kreeg de afgelopen decennia een nieuwe impuls, omdat de waterrecreatie zich uitbreidde naar het IJsselmeer. Ten westen van de havens is een strand aangelegd dat ’s zomers druk wordt bezocht. Aan de westzijde kwamen niet alleen uitbreidingen van woonwijken, maar ook uitgestrekte jachthavens en recreatienederzettingen.

Ten westen van Lemmer staat over het stroomkanaal het D.F. Woudagemaal, het grootste stoomgemaal ter wereld. Het is op de werelderfgoedlijst van de Unesco geplaatst. Het stoomgemaal is in 1917/’18 gebouwd naar plannen van de hoofdingenieur van Provinciale Waterstaat, de naamgever. De lange machinehal in verzorgde, rationalistische architectuur staat op de waterkering met acht tunnels. Haaks hierop staat het ketelhuis waarin de koleninstallatie is vervangen door oliestook. Daarbij rijst de schoorsteenpijp op die zowel op het land als vanaf het IJsselmeer een karakteristiek baken is. De machinerie in werking zien is verbazingwekkend: wat suizen en tikken is alles wat de gigantische centrifugaalpompen met hun vliegwielen laten horen.

Leons is een terpdorp ten zuiden van de Bolswardertrekvaart waar het een opvaart naar toe had. Aan de andere kant van de Panwurksbrêge over de vaart ligt een buurtje dat tot het tweelingdorp Lúns behoort. Dat Leons een terpdorp is kan ondanks de uiterst dunne bebouwing goed in het landschap worden herkend. De ringstructuur is te beleven en de meeste van de vijf boerderijen en drie woningen liggen nog aan die ring. Hoewel de ring vrij uitgestrekt is en de terp dat ook geweest moet zijn, is Leons qua bebouwing en bewoning een van de kleinste dorpen van Friesland.

Leons is oud: er is een Romeins bronzen beeldje gevonden van de godin Fortuna. De terp is grotendeels afgegraven, maar in het midden staat de kerk nog op de kunstmatige hoogte. Aan de zool staat de in 1878 gebouwde pastorie, een kenmerkende middengangwoning. Vanaf de ontsluitingsweg voert een dwarsweg naar het ‘centrum’. Om de pastorie loopt een betonnen reed van de oostelijke boerderij. Ook de zuidelijk gelegen en de noordoostelijke boerderij en het nabijgelegen huis hebben eigen ontsluitingspaden, zij het onverharde. Aan de positie van de bouwwerken is de historische ringvormige structuur met radiale paden nog te beleven. Er slingeren door dit dorpsgebied ook enkele kleine vaartjes.

Het dorpslandschap van Leons is gevarieerd en levendig. De kerk is nog van romaanse oorsprong en opgetrokken van voornamelijk gele moppen. Binnen heeft de noordmuur een nissenstructuur en er zitten kleine, rondgesloten vensters met kraalprofielen. In deze muur zitten twee met kleine rode steentjes dichtgezette ingangen, de westelijke korfbogig met een rondstaafprofiel, de andere vlak met een rondboog. De kerk zal uit het begin van de 13de eeuw dateren en bezit een driezijdig gesloten koor dat ooit overwelfd is geweest. De zuidelijke muur is in de 19de eeuw vernieuwd en in dezelfde tijd is de toren ommetseld en van een spits voorzien. De toren is met allerlei rondpasvakken versierd en in de onderste geleding staat de toegangspartij.

Lichtaard is een klein terpdorp dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling is ontstaan. Er wordt verondersteld dat Lihdanfurth, genoemd in de uit de 10de eeuw stammende lijst van kloosterbezittingen van Fulda, de aanduiding van Lichtaard is. Het is met Ginnum, Jislum en Reitsum een van de vier zogenoemde Vlieterpen. Het is een radiale terp die nauwelijks meer als zodanig kan worden herkend. Omstreeks 1900 is de schaars bebouwde terp namelijk sterk afgegraven. Daardoor lijkt ook de kerk op het terprestant vanaf de doorgaande route omhoog te rijzen en het kerkpad aan de noordzijde als een oplopende dijk naar de kerk. Aan deze noordzijde is de ringweg met een onregelmatig beloop ook nog wel te herkennen.

Lichtaard was over water ontsloten dankzij de oostelijk lopende Holwerdervaart waar even ten noorden van Lichtaard ook de vaart uit Blije op uitkomt. Er was ook al vroeg een landweg naar Ferwert die bij Lichtaard door het land kronkelde maar even verder noordwestelijk tamelijk strak richting de hoofdplaats liep. De doorgaande route van Dokkum over Lichtaard en Ginnum naar Ferwert is omstreeks 1867 rechtgetrokken, verhard en verbreed. Deze weg ligt net buiten de zuidelijke rand van de oorspronkelijke terp. Aan deze weg is sindsdien de meeste, hoogst eenvoudige bebouwing tot stand gekomen.

Het eenbeukige zaalkerkje is in het midden van de 16de eeuw met hergebruik van ouder bouwmateriaal opgetrokken op de plaats van een voorgangster en werd in 1642 omklampt. Zij heeft een vijfzijdige koorsluiting. De zadeldaktoren is ingebouwd en verschillende keren op veel plaatsen met kleine steen gerepareerd en vernieuwd. Zo gebeurde dat in 1851. De toren is aan de noord- en zuidzijde met houten delen bekleed. Wellicht omdat de diepe nissen die op een van de historische portretten zijn te zien moeilijkheden veroorzaakten. In de toren hangen een mogelijk 14de-eeuwse klok en een klok uit 1404. De in 1973 gerestaureerde kerk bevat een preekstoel uit 1642, die overeenkomsten vertoont met die van Reitsum.

Lioessens is een dorp met een kleine terp in het oosten dat zich vooral in westelijke richting naar een splitsing van wegen heeft ontwikkeld. De tweelingdorpen Morra en Lioessens zijn sociaal en maatschappelijk aan elkaar gebonden, maar ze verschillen historisch, geografisch en stedenbouwkundig sterk. De landschappelijke ruimte tussen de dorpen, een afstand van ongeveer 500 meter, toont een opmerkelijke overgang van het lage weidegebied rond Morra in het zuiden naar het ruim een meter hoger liggende akkerbouwgebied rond Lioessens. De tot Dijkstervaart getemde kwelderslenk vormt er ongeveer de grens van.

Aan de westzijde van de Skyligerwei/Moarsterwei tussen de dorpen staat het gebouw van de halte 3e klasse (1909) van de Noord Friesche Lokaal Spoorweg. Het tracé, dat ruim na de sluiting van de spoorweg in 1935 nog als een halve maanboog ten noorden van Morra liep, is intussen wegverkaveld. Aan de andere zijde van de weg staan de fronten van kantoor en directeurswoning van de daarachter gelegen en in 1915 gestichte zuivelfabriek Dongeradelen. De fabriek is bij de vaart, de spoorweg en tussen de dorpen op een uitgelezen plek komen te liggen. De fabriek is in de loop van de 20ste eeuw verschillende malen vergroot, waardoor het complex verdicht is tot een boeiend, rommelig kluwen van bouwelementen. De directeurswoning en het kantoorfront kregen met zorg gestalte. De fabriek is in 1973 gesloten.

De oude dorpskerk is eenbeukig met een driezijdige koorsluiting. Op de westelijke partij staat een flinke houten toren uit 1827, toen de kerk ook van steunberen werd voorzien. In de westelijke torengevel zit tufstenen muurwerk uit de 12de eeuw verstopt. De 13de-eeuwse kerk is nog te beleven aan de noordzijde waar het muurwerk van kloostermoppen met lisenen en beschadigde tandlijst in het zicht is. Aan het einde van de 15de eeuw is de kerk verbreed en verhoogd in gotische vormen. De gereformeerde kerk is in 1927 naar ontwerp van Ane Nauta in expressionistische trant gebouwd aan de westelijke uitvalsweg.

Lippenhuizen is een streekdorp dat al in de Middeleeuwen is ontstaan – met toen de naam Kobunderhuzen – op een zandrug die van Gorredijk naar Hemrik en verder loopt. De nederzetting lag tussen de heide in het noorden en de venen in het zuiden. De kaart van Schotanus (begin van de 18de eeuw) laat de buurt van Lippenhuizen als gesloten bebouwing zien. Er lagen ten zuiden van het dorp ‘boekweiten ackers’ en verder venen. Ten noorden lag na een strookje cultuurland verder heide.

Twintig jaar later werd de Opsterlandse Compagnonsvaart gegraven waarop de turfwinning begon. Een herinnering is het verlaat bij Vosseburen, de tweede sluis in de vaart die in 1736 werd aangelegd. De sluis is in 1858 in steen vernieuwd, wat in 1902 nogmaals gebeurde. Met de uit omstreeks 1880 daterende sluiswachterswoning vormt het een fraai ensemble. In de Tegenwoordige Staat van Friesland stond in 1788 vermeld dat Lippenhuizen bestaat uit: ‘een dubbele buurt huizen aan den rydweg. De Noordelyke landen, waar eertyds de Kerk gestaan heeft, loopen tot aan ’t Konings Diept, en zyn gedeeltelyk bouwlanden, gelyk ook de Zuidelyke, dewyl het Veen onder dit Dorp vergraaven is.’

De huidige kerk staat aan De Buorren en is het resultaat van de herbouw in 1860 van de in 1743 op een verhoogd kerkhof gebouwde kerk. De 17de-eeuwse preekstoel dateert uit de oude kerk. De kerk heeft een driezijdige koorsluiting en een houten, met leien beklede geveltoren met naaldspits.

Ten noordwesten van het dorp staat aan de verbindingsweg met Beetsterzwaag, de Sweachsterwei, een uit omstreeks 1860 daterend tolhuis. Aan de oostzijde van De Buorren vormt de uit 1932 daterende watertoren het hoogtepunt van het dorp, een in expressionistische stijl gebouwd kloek bouwwerk. Bij de onderkant van de reservoir-ommanteling kraagt het metselwerk van de schacht in een dubbele beweging uit om de hoeken op te vangen. De vorm van de toren gaat dan over op een achtkantig systeem. De liggende vensters ontvingen op de hoeken gemetselde cilindertjes: art déco-ornamentiek.

Het terpdorp Loënga behoort tot de ‘Sneeker-Vijfga’ omdat het met Offingawier, Scharnegoutum, Goënga en Gauw de groep Wymbritseradeelster dorpen vormt die ten noorden van Sneek lagen. De laatste drie zijn dat nog steeds, maar in 1984 zijn Loënga en Offingawier bij Sneek gevoegd.

De ontsluiting was in vroeger eeuwen een eigen opvaart naar de Sneeker Oudvaart. Het dorpsgebied is vrij uitgestrekt geweest, maar nu is de fraaie herenboerderij Haubois zelfs ingebouwd geraakt aan de rand van de nieuwe stadswijk Pasveer van Sneek, genoemd naar de Loëngaster buurschap, waar buiten de grasdrogerij nauwelijks meer iets van resteert. Er staan verspreid in het land boerderijen waar de meeste Loëngasters wonen. De oude kern bestaat uit enkele woningen terzijde van het hoge kerkhof, de rest van de terp. Het vormt een oase van rust nabij de drukke stad Sneek. Het kerkhof heeft een dubbele haag en een zoom van bomen. De kerk die toegewijd was aan Sint-Nicolaas en in elk geval dateerde uit de vroege 14de eeuw, is in het midden van de 18de eeuw afgebroken. De kleine gemeenschap heeft een klokkenstoel opgericht om de kerkklok in op te hangen, die op gezette tijden te luiden en de doden naar hun graf te begeleiden. Het is een hoge klokkenstoel met een zadeldak gedekt met leien en versierd met aardige details in de topgeveltjes: makelaars en dakranden. De klok uit 1670 is door de bezetter meegenomen. In 1950 kon een nieuwe klok worden geluid, wat tegenwoordig tweemaal daags gebeurt.

De tekst op de klok luidt dan ook:

Myn wente stiet yn Loaijingea,
Myn lûd heard Snits oant Goaijingea.
Ik loovje hjir mei myn gebrom
It Fryske lân fol ear en rom.
Ik rop ta wurk,
ik rop ta rêst,
En hâld it leauen oan God fêst.

Op het kerkhof ligt onder anderen dominee Sipke Huismans begraven, de mede-oprichter van het Kristlik Frysk Selskip en een pleitbezorger van de Friese taal in de kerk.

Lollum is een ‘buitendijks’ terpdorp, het ligt namelijk westelijk van de Slachtedyk. Het dorp werd vroeger Ruigelollum genoemd ter onderscheiding van Lutjelollum, een buurschap onder Franeker. Lollum heeft een boeiende dorpskern rond de oude, deels afgegraven terp. Om de zuidzijde van deze terp loopt een smalle vaart met verbindingen naar het westen en vooral het oosten. Zowel in het noorden als in het zuiden zijn belangrijke buurten aan de uitvalswegen ontwikkeld. Aan de zuidzijde is dat in belangrijke mate woningbouw uit de naoorlogse perioden.

Rond de kerk zijn veel huizen van gele baksteen te vinden, soms hebben ze dan een voorgevel van roodbruine baksteen. Die was vroeger duurder dan de in de regio gebakken ‘geeltjes’ en straalde dus meer representatie uit. De meest representatieve woning staat tegenover het koor van de kerk, de pastorie, een statige middengangwoning met een kajuituitbouw met ajourrandjes en rondboogvensters.

Aan de zuidelijke uitvalsweg staat een grote gereformeerde kerk (1915) met flinke dwarsarmen. Lollum is een echt doleantiedorp: aan het einde van de 19de eeuw gingen de meeste inwoners over op de gereformeerde leer. Aan het kerkgebouw is dat te zien: zij heeft in haar rijzigheid en uitdossing een bijna triomfalistisch karakter. De hoge frontgevel bezit een register glas-in-lood vensters en er staat een hoge toren met een naaldspits naast.

De hervormde kerk staat op het nogal kale terprestant in het midden van het dorp. Het kerkhof is omringd door een ijzeren hek. Het zaalkerkje met een rondgesloten koor dateert uit de eerste helft van de 13de eeuw. In de 19de eeuw is het gebouw uitwendig gepleisterd en met een spitsboogfries versierd. De toren is in 1883 weggebroken en op de nieuwe westgevel is een houten torentje geplaatst. Daarin hangt een klokje dat in 1530 is gegoten door Gert van Wou. Het is een van de welluidendste klokjes van heel Friesland. Inwendig is de middeleeuwse sfeer nog te proeven. Onder het meubilair zijn vooral de 18de-eeuwse decoratief gesneden wangen van zeven vrouwenbanken te roemen.

Longerhouw is een oud terpdorp ten zuiden van de voormalige Marneslenk. Aan het naar verhouding flinke aantal forse boerderijen van verschillende typen aan de dorpsstraat en de zijstraatjes en -paden is de bijna uitsluitend agrarische geschiedenis van dit kleine, tamelijk geïsoleerde dorp af te lezen. Het dorp bezit zijn oude verkeersverbinding nog, de opvaart, de haven, naar de Makkumervaart waardoor het met de rest van Friesland was verbonden.

Het huidige Longerhouw is met een weg en een viaduct over de autosnelweg A7 met Schettens verbonden waar ook de school voor de kinderen staat. In het midden van de kern met daaromheen wat kleine woningbuurtjes staat een forse, laat-middeleeuwse toren die, aan de sporen te zien, al heel wat mee heeft gemaakt. De kerk is in 1757 vernieuwd en oogt wat saai. Net als in Schettens zegt dat niets want zij bevat een paar daverende verrassingen. Het fraai gedecoreerde gebodenbord hoort hier eigenlijk niet, maar in het buurdorp Schettens: op de achterkant staat namelijk een tekst die slaat op de vernieuwing van de kerk daar in 1785. De kansel uit 1757 is charmant versierd met rococo-ornament, maar het mooist zijn de panelen met voorstellingen uit de heilsgeschiedenis, drukbevolkt en met een ontroerend oog voor details: de geboorte van Christus, kruisiging, hemelvaart en laatste oordeel. De schrijnwerker die deze prachtig verfijnde taferelen heeft gesneden moet een groot kunstenaar zijn geweest, maar zijn naam is nooit bekend geworden.

Bij een restauratie gaf de kerk een oud geheim prijs: er werden hoogst zeldzame, aanzienlijke fragmenten van een 14de-eeuwse mozaïekvloer gevonden, bestaand uit tegels van aardewerk in verschillende vorm en maat en voorzien van glazuren in verschillende kleuren. Sommige hebben zelfs voorstellingen van geel slib: een portretkop, adelaars, herten, ridders te paard, rozetten, Franse lelies en allerlei patronen. Alles is gerestaureerd en de mooiste fragmenten worden, keurig beschermd door glas, graag aan belangstellenden getoond.

Luinjeberd is een streekdorp dat deel uitmaakt van de dorpenreeks – van west naar oost – Terband, Luinjeberd, Tjalleberd en Gersloot, die De Streek van het oude Aengwirden vormen. Ze zijn met het noordoostelijke gedeelte van Heerenveen in 1936 bij Schoterland gevoegd om de gemeente Heerenveen te vormen. Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit het midden van de 19de eeuw blijkt bijna de hele omgeving voor de turfwinning vergraven te zijn en onder water te liggen. Helemaal in het noorden is de inpoldering en het in cultuur brengen van de landerijen weer begonnen.

De Tegenwoordige Staat van Friesland weet in 1788 te melden: ‘dit Dorpje … heeft eene kerk met een spits torentje. Weleer werd hier het Recht onder den blooten hemel gehouden, gelyk zulks op meer andere plaatsen in Friesland geschiedde. In de Roomsche tyden had men hier een Vrouwen Klooster, Steenkerk genaamd, ’t welk een Uithof of lusthof was der Abten van Oudeklooster. Zuidwaards loopen de landen genoegzaam tot aan de Knype, werwaards men door verscheiden turfwyken vaaren kan; Noordwaards loopt van hier eene Schipvaart tot digt aan Oudeboorn.’

De kerk is omstreeks 1745 gesloopt en op het kerkhof is een klokkenstoel geplaatst die in 1921 is vervangen door een exemplaar van gewapend beton, zoals dat later in het buurdorp Gersloot ook gebeurde. Ten zuiden van deze begraafplaats heeft het klooster Steenkerk gestaan. De verveningen lieten een waterig onland achter waartussen De Steek als een rafelige kade resteerde.

Het in cultuur brengen van onland, het bouwen van gemalen en de aanleg van wegen brachten opnieuw structuur in De Streek. Er kwamen nieuwe boerderijen, zoals die op de nummers 245 en 251 die uit 1909 en 1908 dateren en voorhuizen met Jugendstil-ornament hebben. Het stichten van een coöperatieve melkfabriek in 1901 was een logisch en betekenisvol gevolg. Aan die fabriek werd in 1911 zelfs een elektrische centrale gekoppeld. De fabriek is gesloten maar er heeft zich een nieuw bedrijf gevestigd.

Het compacte terpdorp Lytsewierrum ligt in de oostelijke punt van het ‘eiland van Easterein’. Het dorp bestaat uit wat losstaande huizen, een oud rijtje, een pastorie en enkele boerderijen, spontaan gegroepeerd rond een open middenruimte. Deze is langzamerhand tot dorpsplein gevormd met aan de zuidzijde bij de entree van het dorp een vernieuwde kop-halsrompboerderij en oostelijk wat huisjes waarvan er twee wit zijn geschilderd en één twee grote kastanjes in front heeft.

De westzijde wordt beheerst door de gele dorpskerk die met het vijfzijdig gesloten vensterloze koor naar het plein is gericht. De kerk met omgeving lijkt met de toren buiten het midden te staan. Kerk en toren worden aan de west- en noordzijde door een kerkhofslootje omgeven waaraan enige bebouwing van kleine huizen staat. Ten oosten van het koor van de kerk ligt de pastorie, een gebouw in de mengstijl van de jaren-1880 in een ruime tuin.

De kerk vertelt uitwendig en in het interieur allerlei verhalen. Deze laat-middeleeuwse kerk, toegewijd aan Sint-Gertrudis, en de zadeldaktoren zijn grotendeels gebouwd van gele moppen, aangevuld met kleinere gele steen. De kerk maakt zelf het bouwjaar bekend. In de zuidmuur zit binnen een fraaie ojiefvormige nis een gedenksteen met: ‘Anno 1557 de XXXI marti doe is dese kercke angeleit doe is dat broet coft voor XII st’. Het brood was toen met zijn twaalf stuivers prijzig. In de zuidgevel zitten drie spitsboogvensters en vier nissen in die vorm. De noordgevel laat bij het koor de sporen zien van een daar aangekapte sacristie, die in 1850 is afgebroken. In die muur zitten twee spitsboogvensters en een nis in die vorm. Bovenin de toren zitten rondboognissen met galmgaten en spitsboognissen die de eenvoudige toren verlevendigen. Binnen bezit de Sint- Gertrudiskerk kleurige beschilderingen in art déco-stijl op het gewelf. Er hangt nog een complete collectie olielampen en op de kerkvloer ligt een aardige verzameling oude zerken. Het beeld van de kerk en omgeving is door de eeuwen heen nauwelijks veranderd.

Makkinga is oorspronkelijk een streekdorp dat vanuit Oosterwolde in de 15de eeuw als agrarische ontginningsnederzetting is ontstaan. Het bestond aanvankelijk uit enkele agrarische streken. Er groeide geleidelijk een kom in de buurt van de kerk en om een brinkachtige ruimte op het kruispunt van wegen vanuit Oosterwolde, Oldeberkoop, Donkerbroek en Elsloo.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘Dit Dorp is, wat de buurt aangaat, een van de voornaamsten der Grieteny; doch de Kerk is zonder toren. Tot sieraad deezer buurt dient wel inzonderheid, het huis, hier voor deezen door die van Lyklama zeer fraai opgebouwd, en nu behoorende aan den tegenwoordigen Heere Grietman. De Kerkbuurt, omtrent even als Oude Berkoop, een groen plein in het midden hebbende, ligt aan den voornoemden Boven weg.’

Ten zuidwesten lagen flinke buurschappen, Twijtel en Middelburen, maar van de laatste is intussen niet veel meer te merken. De laatmiddeleeuwse Lycklamastins die aan de noordoostzijde van deze kruising stond is in 1829 afgebroken. Het was de enige stins in de wijde omgeving en dat wijst erop dat Makkinga op een strategische plek lag of een zekere status had of beide. Het dorp is na Oldeberkoop en voor Oosterwolde van 1848 tot 1886 hoofdplaats van de grietenij en na 1851 gemeente Ooststellingwerf geweest. In 1856 werd daartoe een bestaand gebouw tot gemeentehuis verbouwd. Omstreeks dezelfde tijd liet grietman/ burgemeester P.A. Bergsma Villa Nova als woonhuis bouwen.

Voor de ontwikkeling was het van belang dat in 1887 de Makkingaastervaart naar de gekanaliseerde Tsjonger werd gegraven en dat het in 1914 bovendien aan de tramlijn van Oosterwolde naar Steenwijk kwam te liggen. Aan de Wemeweg is in 1895 de zuivelfabriek gesticht, de Coöperatieve Melkerij ‘De Eendracht’ die in 1908 op stoomkracht overging. Korenmolen De Weijert werd in 1925 aan de Lyclamaweg herbouwd, na in Gorredijk (toen nog houtzaagmolen) en Twijtel te hebben gedraaid. Na de oorlog hebben eerst in het zuidoosten, daarna in het zuidwesten dorpsuitbreidingen plaatsgevonden.

Midlum is een terpdorp en eeuwenlang een vooruitgeschoven post van Franekeradeel geweest. Het is ontstaan op een van de terpen die hier, zo dichtbij de zee, nogal dicht gezaaid waren. Het dorp was het eerste aan de rijweg, de Witteweg, van Harlingen naar Leeuwarden. De bedrijvige Koningsbuurt hoorde er ook bij. Daar stonden onder meer tichelwerken, kalkbranderijen en leerlooierijen. De kerk was in de Middeleeuwen een dochterkerk van de augustijner abdij Ludingakerk die tussen Harlingen en Achlum lag.

Het dorp met zijn Koningsbuurt is jaren geleden bij de stad Harlingen gevoegd. De kerk staat op een rechthoekige, vrij hoge terprest waar het dorp met hier en daar enige oude bebouwing onmiddellijk omheen gegroepeerd is. Aan de westzijde staan agrarische gebouwen en aan de noordoostzijde een groep gerestaureerde diaconiewoninkjes met gevelankers (1702). Langs de oude rijweg staat ook nog enige 19de en vroeg-20ste-eeuwse bebouwing, waartussen een voormalige smidse. Verder is het dorp, pas na 1950 sterk uitgebreid met volkswoningen en later met woningen in de vrije sector. Dat is in stroken ten noorden en oosten van de kerk maar vooral ten zuiden van de Leeuwarderweg gebeurd.

De kerk op het vrij ruime en hoge, door een ligusterhaag omzoomde kerkhof dateert grotendeels uit het begin van de 13de eeuw, maar zij heeft veel verbouwingen ondergaan. Vooral de toren, die in de 18de eeuw een elegante bekroning van een lantaarn bezat, is sterk gewijzigd. Hij is in 1810 verlaagd en voorzien van een achtkante ingesnoerde spits. Deze toren is helemaal van geel baksteenmateriaal, deels moppen en merendeels kleine drielingen opgetrokken. Aan het begin van de 20ste eeuw is de kerk opgeknapt, ommetseld, met uitzondering van de noordgevel die nog gele kloostermoppen laat zien. De zuidelijke muur is bepleisterd. Rond de ingang en de rondboogvensters steken de dagkanten van bruine mangaansteen uit. In het driezijdig gesloten koor zijn enige bouwsporen van vroegere openingen te zien, maar vooral de noordmuur is mededeelzaam met allerlei sporen van vensters en poortopeningen. Bij de toren staat een waarschijnlijk 18de-eeuwse zerk met een pracht van een afbeelding in hoog reliëf van een molen met schuren en zagerijen.

Het kleine dorp Mirns wordt voor het eerst vermeld in de 12de eeuw en ligt ten zuiden van het veel grotere Bakhuizen dat op zijn grondgebied is ontstaan. Het bestaat uit twee buurten met vrij open bebouwing. Het noordelijke gedeelte bestaat uit bebouwingsstreken bij de kruising van de Breelenswei en de Murnserdyk naar het zuiden. Het zuidelijke deel is de oorspronkelijke kern en ligt op een meter of vier hoogte op de Mirnser Klif nabij de kust. Het vertoont een begin van komvorming. Daar stond tot in het midden van de 18de eeuw de kerk.

Tussen wat groepjes huizen en enige boerderijen ligt het schilderachtige kerkhof met een klokkenstoel met schilddak, die er al voor 1723 stond. In veel Friese dorpen werden in de oorlogstijd door de bezetter de klokken gevorderd, in Mirns werd niet alleen de klok, maar ook de klokkenstoel oorlogsslachtoffer. Niet door de schuld van de bezetter, maar door een ongeluk van een neerstortende geallieerde Lancester bommenwerper. De klokkenstoel is in een lagere en zwaardere vorm herbouwd. Westelijk staat een eenvoudige middengangswoning op een erf met geschoren hagen, oostelijk een grote stelpboerderij met een trage dakhelling. Aan de Murnserdyk staat bovendien een woonhuis met neoclassicistische karaktertrekken. Bij de Wieldyk nabij de kust staat een kleine Amerikaanse windmotor uit omstreeks 1920. Recentelijk is er nabij de gemeentegrens van Gaasterlân en Nijefurd een omvangrijk buiten gebouwd in de vorm van een middeleeuwse stins, maar dan toch weer in vrij moderne uitdossing.

Voor de kust ligt westelijk het natuurgebied de Mokkebank. Het reservaat ontleent zijn naam aan de grote groepen meeuwen, ‘mokken’, die er broeden. Nu wordt de bank bezocht door andere vogelsoorten. Er is een pad naar een vogelkijkhut. Oostelijk strekt zich de soms tot ruim vijf meter opgestuwde hoge keileemrug van het Mirnser Klif uit, die achter het Rijsterbos ’s zomers zeer druk bezocht wordt. Daar bevindt zich dan ook een paviljoen. Mokkebank en klif worden beheerd door It Fryske Gea.

Moddergat is een klein dijkdorp dat als westelijke uitbreiding op het Westdongeradeelster gebied van het Oostdongeradeelster dorp Paesens is ontstaan. De dorpen worden gescheiden door het water de Paesens, oorspronkelijk een zeeslenk, die zuidwaarts om Oosternijkerk heen naar Dokkum loopt.

Moddergat kent net als het buurdorp Paesens een verleden als vissersdorp. Het bestaat uit twee buurten. Nabij de Paesens ligt De Kamp die aansluit op het buurdorp. Daar is in 1912 de gereformeerde kerk gebouwd, een eclectische zaalkerk met een omlijste ingangspartij en een houten dakruiter op de voorgevel. De Oere – wat de oever betekent – ligt verder westelijk. Het is een gaaf bewaarde vissersnederzetting die na restauratie deels een museumfunctie kreeg. De meeste vissershuizen dateren uit de tweede helft van de 18de eeuw. Ze zijn gewoonlijk in gele baksteen tot één laag opgemetseld en voorzien van een hoge kap die aan de zijde waar de bedsteden kwamen even doorschieten. In Visserspad 4 is de oorspronkelijke indeling bewaard gebleven met een schouw, een bedstedenwand en een betegelde kamer.

Op de zeedijk herinnert een monument aan de stormramp die in de nacht van 5 op 6 maart 1883 vrijwel de gehele vissersvloot van 22 schepen uit Moddergat wegvaagde. Daarbij vonden 83 vissers de dood. De visserij heeft zich nimmer kunnen herstellen. Toch bleef de zee de voornaamste bron van bestaan. Zeevarenden gingen in dienst bij reders die soms veraf woonden, tot Vlaardingen en Emden toe. Tussen de wereldoorlogen ging het in de Waddenzee en Lauwerszee ineens opvallend goed met de garnalen. De Moddergasters pasten zich aan. De garnalen waren niet voor menselijke consumptie, maar werden verwerkt tot eiwitrijk diervoer, puf. Om ze goed te drogen werd een coöperatie gesticht die in 1924 een garnalenfabriek ten westen buiten het dorp stichtte. ‘It grenaatfabryk’, een eenvoudig roodstenen schuur met golfplaten dak, is in 1930 nog uitgebreid. In het begin van de jaren veertig liep na een recordvangst in 1940 de opbrengst snel terug. In 1943 is de fabriek opgeheven.

Molkwerum heette eeuwenlang de Friese Doolhof; het is een archipeldorp en dat is nog te ervaren. De huizen stonden vroeger op eilandjes en ondanks dempingen is het beeld van weleer nog op te roepen, dankzij enkele tussen de huizen door lopende grachtjes. Deze kronkelende watertjes bepaalden de structuur en niet straten met netjes gerooide bebouwing.

Het dorp lag tussen waterpartijen, ten noorden lag de Zuiderzee, ten zuidwesten het uitgestrekte Staverse Meer, dat aan het begin van de 17de eeuw is drooggemalen. Hier woonden varensgasten die voor meestal Amsterdamse reders op vooral de Oostzee voeren. Van het maritieme verleden resteert niets meer. In tegenstelling tot andere stadjes en grote dorpen nabij de voormalige Zuiderzee, heeft Molkwerum niet een compacte structuur met dichte bebouwing, maar is het dorp transparant met allerlei doorkijkjes. Nog steeds lijken de meeste huizen kriskras door elkaar te staan: ze roepen een sfeer op van een bekoorlijke eenvoud. Het voormalige rechthuis, Hellingstrjitte 8, uit 1697 is een hoogtepunt. Het erfgoed van het dorp wordt onder de aandacht gebracht in het bakkerswinkeltje naast de Molkwerumer koekfabriek. De winkel is nostalgisch ingericht.

De hervormde kerk is in 1850 gebouwd en de zadeldaktoren is uit 1799. De kerk bezit een oude koperen doopbekkenhouder en drie koperen kronen, waarvan de oudste uit het einde van de 16de eeuw dateert. De tweede uit 1648 bezit schildjes met klederdracht en de derde is in de 18de eeuw vervaardigd.

Molkwerums bloeiperiode viel tussen het midden van de 16de en het einde van de 17de eeuw. Nadat de koopvaardij op de Oostzeelanden stagneerde, schakelden de Molkwerumer schippers over op de visserij. De Staverse jollen konden in de baai voor de kust worden afgemeerd. Het Wijd, met een kom bij de sluis in de zeedijk, zorgde voor een waterverbinding. Die is nog maar net te herkennen; het haventje is in de jaren zestig grotendeels gedempt en de sluis gesloopt. Alleen de sluiswachterwoning en de natuurstenen trap over de dijk zijn behouden gebleven.

Mûnein is een streekdorp dat tot 1948 bij Oentsjerk hoorde en toen de status van zelfstandig dorp kreeg. Het dorp bestaat uit buurten aan weerszijden van verschillende wegen en paden die langs de Dr. Kijlstraweg hier en daar verdichtingen kennen en bij de kruising met de Jelte Binneswei tot een soort dorpskom zijn gevormd.

Het dorp heeft zijn naam te danken aan een molen die helemaal in het oosten, tegen de grens met Dantumadeel stond. Op de grietenijkaart van Tytsjerksteradiel in de Schotanusatlas staat de molen aangegeven, vlakbij het meertje De Zwarte Broek dat toen veel uitgestrekter was dan tegenwoordig. Op de kaart in de Eekhoff-atlas is de molen verdwenen. Het dorp had toen geen hoogtepunt meer, want het heeft nooit een kerk gehad.

Pas omstreeks 1900 kwam er, en nu aan de zuidoostelijke marge van het dorp, weer een hoogtepunt: de vlasfabriek met een flinke schoorsteenpijp, door de filantroop Th.M.Th. van Welderen baron Rengers gesticht voor de werkgelegenheid. Het niet meer in bedrijf zijnde complex is met zorg van gele steen gebouwd. Het hoogste, onder een dubbel zadeldak gevatte gedeelte is gedekt met Friese gegolfde pannen die om en om grijs gesmoord en oranjerood zijn. Het levert een decoratief beeld op. Daarachter strekt zich een lagere vleugel uit waardoor een mooie spanning tussen verticale en horizontale elementen is ontstaan.

De meeste bebouwing is ingetogen, al staan er in en bij het dorp ook enkele flinke boerderijen, zoals die uit 1880 aan de Kaetsjemuoiwei 28. Op nummer 37 staat een huis uit 1751 dat gedeeltelijk van kloostermoppen is gebouwd. De in 1905 opgerichte ‘Vereeniging tot verbetering van de volkshuisvesting in de dorpen Giekerk, Oenkerk en Oudkerk’ bouwde in 1907 en 1908 aan de Kaetsjemuoiwei en Dr. Kijlstraweg vier dubbele arbeiderswoningen, de vroegste woningwetwoningen op het platteland van Friesland. Ze staan er nog steeds, maar zijn tot vier woningen samengevoegd. Meteen na de Tweede Wereldoorlog is aan de Dr. Kijlstraweg een fraaie rij volkswoningen gebouwd in de traditionalistische trant van de Delftse School.

Munnekeburen is een streekdorp dat waarschijnlijk in de late Middeleeuwen aan de Padsloot is ontstaan. Vanaf het zuiden, vanaf Spanga, liep de Padsloot in een boog door de westelijke hoek van Weststellingwerf om ook de dorpen Scherpenzeel, Munnekeburen en een deel van Oldelamer te ontsluiten. Naast de sloot liep een voetpad. Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 staat de bebouwing van het streekdorp bij deze sloot aangegeven, terwijl aan de even westelijker gelegen weg, de Grindweg die nu de voornaamste verkeersverbinding vormt, bijna nog geen bebouwing staat.

De Tegenwoordige Staat van Friesland wist in 1788 niet veel te melden, wel dat aan de Grindweg al wat meer bebouwing is ontstaan: ‘dit Dorpje, ten Noorden van ’t voorige Scherpenzeel, op dezelfde wyze gelegen, heeft ook eene Kerk, met een klein spitsje; zynde de huizen gebouwd aan denzelfden rydweg, waar aan ook de twee voorgaande Dorpen liggen, als mede aan de vaart, de Padsloot genaamd, die van Spangen, voorby Scherpenzeel, hier door loopt, tot aan den Weerdyk.’

Het dorp heeft in 1825 veel schade ondervonden van de stormvloed. Huizen werden vernield en de kerk stond op instorten. Op de kaart in de atlas van Eekhoff uit 1850 is nog nauwelijks te zien dat het dorp zich van de Bandsloot naar de Grindweg aan het verplaatsen was. Deze twee dorpsassen kwamen bij de kerk dichtbij elkaar en daar was al enige verdichting in de bebouwing ontstaan. Gedurende de 19de eeuw bood naast landbouw de vervening veel werk en dat is op de kaart met de vergraven landen te zien.

De aardig gedetailleerde, driezijdig gesloten kerk uit 1806 heeft een houten geveltoren. Het gebouw is in 1860 ingrijpend verbouwd. Munnekeburen is nog steeds een karakteristiek streekdorp met vrij dichte lintbebouwing. Door het kronkelige beloop van de Grindweg en de niet consequent aangehouden rooilijnen levert dit levendige dorpsgezichten op. De bebouwing aan de oudere as van de Padsloot is veel losser.

Munnekezijl is een komdorp, dat in de late Middeleeuwen is ontstaan bij de in 1476, door de cisterciënzer monniken van Gerkesklooster geslagen sluis in de Lauwers die het door hen ingedijkte land moest beschermen. De sluis is een paar keer verlegd en vernieuwd. Er is aan het einde van de 16de eeuw een verdedigingsschans aangelegd. De bouw van de huidige sluis in 1741 vormde een onderdeel in de verbetering van het Zijldiep en Munnekezijlsterried. In de jaren 1874/’77 is de dijk van Nitterhoek en Zoutkamp aangelegd en zo werden de dijken bij Munnekezijl slaperdijken en had de sluis geen zeekerende functie meer.

In 1882 werd iets oostelijker ter bevordering van de afwatering een stroomkanaal gegraven en een grote spuisluis aangelegd. Deze indrukwekkende sluis bestaat uit elf afsluitbare stroomgaten en aan de buitenzijde een van steunberen voorziene hoge keermuur. Aan de binnenzijde is een brug over de stroomgaten gelegd.

De nederzetting die zich ten westen van de sluis ontwikkelde is, ondanks dat er in 1665 al een kerk werd gesticht, lang een buurschap onder Burum gebleven. De kerk is in 1899 vernieuwd in een min of meer neorenaissancestijl naar ontwerp van de in deze streek zeer actieve architect H.A. Zondag. Het is een zaalkerk met een sierlijk toegangsportaal en een opengewerkt houten torentje op de voorgevel dat nog uit een verbouwing van 1856 dateert.

De gereformeerden lieten in 1913/’14 een naar verhouding flinke kerk bouwen naar ontwerp van architect Egbert Reitsma. Ook dit is een zaalkerk maar deze heeft een uit de voorgevel gebouwde toren die met flankerende ruimten een aardige frontpartij vormen.

Een derde bouwwerk dat het dorp silhouet verschaft is de Munnekezijlstermolen die ook wel ‘Rust Roest’ wordt genoemd. Het is een met riet gedekte achtkante stellingmolen op een stenen onderbouw uit 1856. Hij is als pelmolen gebouwd maar nu als korenmolen in gebruik. Aan de randen en in de buurt van het dorp zijn veel monumentale boerderijen te vinden.

Nes is van oorsprong een agrarisch terpdorp aan de noordelijke oever van de Boarn en later aan de daar gelegde Leppedyk. Naar het noorden loopt de Nesser Zijlroede richting de boerenbuurschappen Bokkum en Birstum, een waterloop die met een paar naamswisselingen verbinding heeft met het Pikmeer bij Grou. Het is een waterverbinding die in tegenwoordige ’s zomers druk bevaren wordt door watertoeristen. Bij de twee bruggen van Nes is het dan een drukte van belang.

Nes bestaat uit enkele waterbuurtjes langs de Boarn, aan weerszijden van de bruggen, waarvan die aan de noordwestzijde uit een vriendelijke reeks brede burgerwoningen bestaat. Aan de zuidelijke oever is er aanzienlijk meer bebouwing, maar het is niet duidelijk of deze bij het naar het oosten uitgebreide Akkrum gerekend moet worden of bij Nes. Verder bestaat het dorp uit een oud kerkhof en een moderne watertoren.

Het dorp heeft een kerk gehad met een zadeldaktoren, maar die is al in de 17de eeuw gesloopt en er is geen nieuwe voor in de plaats gekomen. Eerder is op deze plek in 1228 een klooster, een commanderij van de Duitse orde van Sint-Jan, gesticht die in de omgeving veel kerkelijk gezag verwierf. Het klooster is tijdens de Hervorming opgeheven. Het sfeervolle, hooggelegen kerkhof bewaart de herinnering aan de kerk. Er staat nu een klokkenstoel met helmdak waarin een in 1950 door de gebroeders Van Bergen gegoten klok hangt.

In 1956 kreeg Nes een opvallende watertoren. Het waterleidingnet was na de oorlog dusdanig uitgebreid dat het noodzakelijk was om hier (en in Sint-Jacobiparochie) een toren te bouwen. De door jhr. Ir. A.P. Wesselman van Helmond ontworpen toren is 37 meter hoog en hij kreeg op een gecanneleerde slanke romp een ronde doos van beton met een reservoir voor 515 kubieke meter water. Ten noorden van de Boarn en ten westen van de Nesser Zijlroede is recent de waterwijk Boarnstee ontwikkeld die bij Nes wordt gerekend. Hierdoor is het inwonertal in korte tijd is verviervoudigd.

Nes is een terpdorp dat in de vroege Middeleeuwen is ontstaan. Het heeft een niet zeer hoge terp en een rechthoekige structuur. De oude bebouwde kom wordt omvat door een rechthoek van straten en de kerk is er centraal in geplaatst. Nes werd ontsloten door de Nesser Opvaart die in zuidwestelijke richting naar de Paesens is gegraven. Er is een aantal paden over de terp gerooid die elkaar niet precies haaks kruisen en aan die paden en het wegenvierkant is de bebouwing geleidelijk verdicht, wat een zeer gevarieerd beeld heeft opgeleverd. Vooral aan de Middenstraat en aan een zijde van de Foarstrjitte staan fraaie huizen uit de 18de en 19de eeuw. Foarstrjitte 21 laat zelfs Jugendstil details zien.

Vanaf het laatste kwart van de 19de eeuw is aan de uitvalswegen enige lintbebouwing gegroeid, in noordwestelijke richting vooral met flinke boerderijen. Ook verder van het dorp liggen op het dorpsgebied monumentale boerderijen waar voornamelijk tuinbouw wordt bedreven. De 20ste-eeuwse woningbouw heeft vooral binnen of aan het wegenvierkant plaatsgevonden, recent ook ten koste van het verlies van oude woningen. Bovendien is er aan de noordzijde tot en met de Noarderwei een bescheiden dorpsuitbreiding gekomen.

Bij de zuidwestelijke hoek is in 1925 aan de Wiesterwei de door Ane Nauta in expressionistische trant ontworpen gereformeerde kerk gebouwd. Het is een kruiskerk met een dakruiter. De hervormde dorpskerk was in de Middeleeuwen toegewijd aan Johannes de Evangelist. Het is een van kloostermoppen gebouwde eenbeukige, romaanse kerk die uit het einde van de 12de eeuw dateert. De oostelijke torenmuur is het oudst; wellicht is het een overblijfsel van een westwerk, daar werd aan de ene zijde de toren gebouwd en aan de andere kant het kerkschip. Het vierzijdig gesloten koor dat met lisenen, een rondboogfries en een tandlijst is versierd, is in het midden van de 13de eeuw tot stand gekomen. Het interieur pronkt met een in 1775 vervaardigde preekstoel in rococovormen: waarschijnlijk het werk van Yge Rintjes.

Niawier is een terpdorp dat net als andere niet zeer oude terpdorpen in Dongeradeel, zoals Engwierum en Nes, een rechthoekige structuur bezit, maar in vergelijking met die andere is de terp hier toch wat hoger.

Niawier is in de vroege Middeleeuwen ontstaan. De Niawierster Opvaart die om het kloosterterrein van Sion (gesticht omstreeks 1100) richting de Paesens liep, zorgde voor de ontsluiting over het water. De Tegenwoordige Staat van Friesland is beknopt: Niawier ‘heeft eene kerk met een spits kloktorentje, en bevat 20 stemdraagende plaatsen. Onder dit dorp behooren de buurten Lutkewier en Berghuizen, gelyk ook Sion, weleer een Vrouwen Klooster van de Cistertienser orde, gesproten uit het Klaarkamster Klooster, en afgebroken in den jaare 1580; ’t zelve heeft ook eene vaart naar de Paezens, en ligt dus wel ter reed en vaart.’

Het kloosterterrein is nog te herkennen: vanaf de dorpskom loopt de thans met woningen bebouwde Singel om de zuidelijke marge van het gebied heen. Lutkewier is een groep boerderijen nabij Wetsens; Berghuizen is een nog kleinere agrarische nederzetting ten noorden bij de Paesens. Bebouwing heeft vooral plaatsgevonden om het wegenvierkant om de terp en op de paden die over de terp zijn gerooid. Nagenoeg in het midden bestaat nog een open graskamp dat voorheen voor het kaatsen werd gebruikt. Ten oosten daarvan is de gereformeerde kerk opgetrokken, een relatief ruime zaalkerk. De naoorlogse woningbouw heeft niet alleen aan de Singel, buiten de dorpskern plaatsgevonden, maar gedurende de laatste decennia ook op en aan de rand van de terp.

De dorpskerk staat niet in het midden maar aan de oostelijke rand van de terp. Zij is in 1668 gebouwd van kloostermoppen van de voorgangster. Boven de ingangspoort is een stichtingssteen aangebracht. Het is een eenbeukig kerkje met een driezijdig gesloten koor en een westelijke gevel die in 1811 is hersteld. Bij die gelegenheid is een houten met leien bekleed torentje met een ingesnoerd spitsje op de gevel geplaatst.

Nieuwebildtdijk is een streek die eigenlijk de status van dorp niet bezit maar grotendeels bij Oude Bildtzijl wordt gerekend. Het is de tweede dijk die in 1600 het nieuw aangeslibde land van Het Bildt ging beschermen. Met daarop in het oosten aansluitend de Koedijk voor het Nieuw Monnikebildt in Ferwerderadiel.

De dijk strekt zich uit over een breedte van zes en een halve kilometer tussen Zwarte Haan in het westen en Nieuwebildtzijl in het oosten. Recht ten noorden van Oudebildtzijl werd een uitwateringssluis gelegd, de Nieuwebildtzijl, die door opslibbing van de pollen niet meer werkte en in 1655 werd opgegeven. Deze Oudeen Nieuwe-Bildtpollen werden in 1715 en 1754 ingedijkt waardoor de Nieuwebildtdijk slaperdijk werd. Desondanks zijn er in 1717 en 1825 nog dijkdoorbraken geweest. De Nieuwebildtdijk kon zich, nadat ze in ruste was gegaan, net als de Oudebildtdijk tot woonstreek ontwikkelen. De nieuwe dijk werd veel minder dicht bebouwd. De losse bebouwing kwam met enkele concentraties tussen Nieuwebildtzijl en de Schuringaweg. Nabij deze driesprong werd het Dijks- of Contributiehuis van de pollen gebouwd en net even oostelijker werd de buurt, met een lagere school, niet zonder humor Stad Niks genoemd: een benaming die nog steeds in gebruik is. Helemaal in het westen ligt nog een buurtje bij Zwarte Haan.

Er kwam over een lengte van ruim vier kilometer bebouwing. Aan de Oudebildtdijk is dat inclusief de Westhoek elf kilometer. Dat gebeurde op dezelfde wijze als bij de oude dijk. Wat betekende dat tegen de buitendijkse zijde de arbeiderswoningen konden worden gebouwd en aan de binnendijkse zijde in het land de boerderijen. Deze vaak monumentale boerderijen lijken vanaf de dijk majestueus.

Ongeveer een halve kilometer ten westen van Nieuwebildtzijl staat een van de opmerkelijkste: een oude boerderij met een voorhuis met een gestucte voorgevel en daarop geschilderd twee imitatie vensters met zandloperluiken en een groot wapen van ’t Bildt erop met het wimpelopschrift ‘Aren út Skelpen’. De langhuisschuur steekt maar net boven het hoge voorhuis uit.

Haskerdijken (nabij Nieuwebrug) is een streekdorp dat is ontstaan in de buurt van het klooster Maria’s Rozendal of het Haskerconvent, dat omstreeks 1235 is gesticht op de plaats waar de vrome kluizenaar Dodo zijn kluis had. Op de grietenijkaart van 1718 staat langs de kronkelige Hasker Dijken verspreide bebouwing van vooral boerderijen. De meeste staan in het noorden. In het midden zijn de kapel van het convent en enkele boerderijen afgebeeld. Een strak aangelegde dijk ligt naast de oude kronkeldijk.

In 1788 meldde de Tegenwoordige Staat van Friesland dat het dorp bestond uit een weids grondgebied maar dat er maar weinig huizen stonden: ‘Naar dit Dorp is dat gedeelte van den rydweg genaamd, ’t welk van Akkrum naar ’t Heerenveen, door deeze Grieteny, loopt: deeze weg, eertyds zeer bogtig en een groot gedeelte van ’t jaar onbruikbaar zynde, werd in 1716, door den Heere Grietman Jr. P.F. Vegilin van Claerbergen verbeterd, en verder Westwaards gelegd, onder den naam van de Nieuwe Hasker Dyken.’ De nieuwe rechte dijk kreeg naast de functie van waterkering die van verbindingsweg en hij werd in 1826 grotendeels gebruikt om er een deel van de rijksstraatweg van Leeuwarden naar Zwolle over aan te leggen.

Het dorp bestaat nu uit een paar buurten van verschillende aard. Helemaal in het noorden ligt een streek van grote en soms monumentale boerderijen langs de oude Rijksstraatweg en de Sminiaweg.

In het midden ligt bij de brug en de fly-over van de autosnelweg over de Nieuwe Pompsloot, de Kapellewei. De weg voert naar het licht verhoogde kerkhof met de hervormde kerk die in 1818 is gebouwd op de plaats van de kloosterkapel van het convent. Het is een zaalkerk met een driezijdige koorsluiting en een geveltorentje.

Zuidelijker is een buurt gevormd bij een sluis en een nieuwe brug in de vaart die naar de Polder van het 4de en 5de Veendistrict leidt. Dat heeft de buurschap Nieuwebrug gevormd die voorheen tot Schoterland en de gemeente Heerenveen behoorde.

Nieuweschoot is een oud streekdorp dat thans ligt uitgestrekt langs de Rotstergaasterweg. Het is altijd vrij klein gebleven. Door het sterk naar het zuiden uitgebreide Heerenveen is het bijna de zuidelijke marge van deze plaats gaan uitmaken. Bovendien is de lintbebouwing, vooral in het oostelijke gedeelte, in de naoorlogse jaren verdicht. Toch heeft Nieuweschoot een landelijk karakter behouden, een karakter dat in westelijke richting puurder kan worden genoten. Het was ‘zeer vermaaklyk in de bouwlanden, en in het geboomte gelegen’ schreef de Tegenwoordige Staat van Friesland in 1788 en dat kan nog opgemerkt worden.

Aan de westzijde wordt het dorpsgebied begrensd door de Engelenvaart die in 1840 is gegraven om de Veenscheiding – het oostelijke verlengde van de Schoterlandse Compagnonsvaart – in verbinding te brengen met de Tsjonger. Voordat deze vaart werd gegraven liep de vrij dun bebouwde streek langs twee paden verder naar het westen door tot wat nu het oostelijke gedeelte van het langgerekte dorp Rotstergaast is.

De kerk is een laat-gotisch gebouw met steunberen en een driezijdig gesloten koor. Het gebouw is opgetrokken van rode kloostermoppen die kennelijk bij een vernieuwing herbruikt zijn. Er wordt verondersteld dat dit in de 15de eeuw is gebeurd, maar het zou ook later geweest kunnen zijn. In de zuidelijke gevel zit een dichtgezet spitsbogig lancetvenster, maar de gevels zijn nu geopend met rondbogige vensters. De voorgevel wordt eveneens gestut door beren en de geveltop is vermoedelijk in de 18de eeuw vernieuwd in kleine steen.

Op het kerkhof staat een kleine houten klokkenstoel met een zadeldak die een 15de-eeuwse luidklok herbergt. Kerk en klokkenstoel staan op een sfeervol, door bomen omzoomd kerkhof. Dat is in de 20ste eeuw uitgebreid tot een grote, goed onderhouden begraafplaats waar ook een crematorium aan is verbonden. In het westen van het dorp staat een aantal monumentale boerderijen. Zoals dicht bij de Engelenvaart een modeltype kop-hals-rompboerderij ‘Rikazathe’ uit omstreeks 1860 met molkenkelder, getoogd gesloten vensters en rondgesloten schuurdeuren en een heerlijk ingetogen erf.

Nijeberkoop is een streekdorp dat niet zo jong is dan de naam doet vermoeden. Het is als dochternederzetting van Oldeberkoop al ontstaan in de 13de eeuw. Het is een klein dorp gebleven en de inwoners hebben hun kerk niet in ere kunnen houden, zodat die in 1826 is afgebroken. In 1788 kon de Tegenwoordige Staat van Friesland met enkele zinnen volstaan: ‘Nieuwe- of Nyeberkoop, ten Oosten van ’t voorige Dorp Oldeberkoop, is tusschen de beide voornoemde rydwegen gelegen. Het Kerkje is hier zonder toren. De gelegenheid van dit Dorp tusschen de Kuinder en Linde is gelyk aan die van ’t voorige, en de grond van denzelfden aard; doch men vindt ’er minder Weid- en Hooiland.’

Deze beide wegen zijn de zuidelijke Binnenweg en de noordelijke Buitenweg. Ze heten nu de Bovenweg en de Oosterwoldseweg/Grindweg. De boerenlanderijen langs deze wegen strekken zich uit tot de oude rivieren de Linde in het zuiden en de Tsjonger – die in de Stellingwerven Kuinder wordt genoemd – in het noorden. In het midden van de 19de eeuw bestaat er volgens het kaartbeeld van de streek in de atlas van Eekhoff (1849) bijna nog geen bebouwing langs de Buitenweg en ook langs de Binnenweg is de bebouwing niet dicht. Aan een tussenpad, bereikbaar over de Lijkweg naar de begraafplaats waar ooit de kerk stond, waren ook een paar boerderijen te vinden. Aan de Bovenweg is in 1898 een school gebouwd – een voorganger in 1826 was opgeheven – die nog steeds bestaat, een tweeklassige school met een onderwijzerswoning.

Vanaf de Bovenweg kan de begraafplaats worden bereikt, waarop een klokkenstoel met zadeldak staat. In 1934 werd de Albardalaan verhard, waardoor de streek naar het noorden toe, richting Hoornsterzwaag, ontsloten werd. Tussen de Grindweg (Oosterwoldseweg) en de Bovenweg vormen wel paden, maar geen wegen, verbindingen. Aan de Bovenweg en op Egypte is voor de oorlog enige volkshuisvesting tot stand gekomen. Na de oorlog gebeurde dat aan de Bovenweg en de Oosteregge.

Nijega is een streekdorp van middeleeuwse oorsprong. Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1718 is het een agrarische streek langs de Lijkweg, thans de Kommisjewei, tussen de akkers. De kerk stond helemaal aan de westzijde en daar lag in het westen de buurt De Wieren tussen de weilanden.

Aan het einde van de 18de eeuw meldde de Tegenwoordige Staat van Friesland dat het een kerk zonder toren had en: ‘dit is het eerste dorp, daar men, uit Tietjerksteradeel komende, doorrydt. Onder ’t zelve behooren eenige buurtjes van naame, als de Wieren naast aan de Kerk, de Middelbuuren, ten Zuiden naast aan de Hoogeweg gelegen, en nog verder zuidwaards, over dien weg, niet verre van het Gaaster Diept, Egbert Gaasten; waaromtrent het alles veengrond is. De overige huizen die tot dit dorp behooren, liggen langs de Lyk- en Hoogeweg, aan de bouwlanden en in ’t geboomte, ’t welk een aangenaam gezigt geeft.’ Ook de buurschap De Tike behoorde aanvankelijk onder Nijega en is later een zelfstandig dorp geworden.

De torenloze kerk had in elk geval een ouderdom die tot de 14de eeuw terugging, want de luidklok in de huidige kerk dateert van 1381. In 1877 wordt de ‘belangrijke vertimmering van de kerk op de Nijegaaster Hoek’ geadverteerd. Maar of dat ook is gebeurd onder leiding van de Drachtster architect D.D. Duursma, is de vraag. In 1893/’94 is een door dezelfde architect ontworpen nieuwe kerk tot stand gekomen. Een merkwaardige zaalkerk in een mengstijl van neoclassicisme en neorenaissance. Het schip is uitwendig gestukadoord en op de hoeken staan spitsjes. Het front met ingebouwde toren is in schoon werk uitgevoerd. De toren met ingesnoerde naaldspits is verlevendigd met gepaarde rondboogvensters en galmgaten die sierlijk omrand zijn.

Tegenover de kerk is een soort plein gevormd waar enkele woningen en het café op zijn gericht, even noordelijker staat een voormalig tolhuis van omstreeks 1890. Aan de Kommisjewei staat een verscheidenheid aan woningen en (soms monumentale) boerderijen.

Nijeholtpade is een streekdorp, in de late Middeleeuwen ontstaan aan de weg van Wolvega naar Oosterwolde. De vrij losse lintbebouwing langs de Binnenweg (thans Hoofdweg) is op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 weergegeven. Door de knik in de Hoofdweg, terwijl de Binnenweg doorloopt en door de positie van de kerk nabij de Bovenweg (ook wel Buitenweg en thans Stellingenweg), is een wegenkruis ontstaan en werd het dorpsgezicht gevarieerder dan dat van omliggende dorpen.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘het Oostelykste der Dorpen aan de Noordkant van de Linde, strekt zich met zyne landeryen Noordwaards uit tot aan de Kuinder, en zuidwaards tot aan de Linde. De Kerk deezes Dorps heeft een spits torentje, waarin twee klokken hangen: dezelve staat aan het einde van den Middelweg, die by Wolvega begint, en, by deeze Kerk in den Buitenweg eindigt. … Daaromtrent liggen de huizen zeer aangenaam in het geboomte en de bouwlanden. Nergens vindt men in deeze Grieteny meer Houtgewas, dan in dit en in ’t naastvolgende Dorp, waarop ook jaarlyks hier veel brandhout wordt gemaakt, en alomme verzonden …. Weleer was hier een sterk gemuurd gebouw, uit eene graft opgetrokken en Friesburg genaamd … hebbende dat gebouw toebehoord aan den Saxischen Grietman Lykle Eblens, gesprooten uit het voortreffelyk geslagt … ’t welk namaals den naam van Lyklama à Nyeholt heeft aangenomen.’

Op de kaart uit 1850 in de atlas van Eekhoff is te zien dat het dorp toen nog een bescheiden omvang had. En dat terwijl het de stamplaats was van het Lycklama à Nijeholt-geslacht, dat lange tijd belangrijke bestuurlijke functies in Weststellingwerf en andere grietenijen bekleedde.

De laat-gotische, aan Sint-Nicolaas gewijde kerk heeft een driezijdig gesloten koor en een aardig ritme aan spitsboogvensters tussen steunberen. De slanke toren met naaldspits heeft oorspronkelijk aan de voet grote spitsbogige openingen gehad, maar die zijn dichtgezet. Tegen de westelijke muur is een overhoekse steunbeer geplaatst. De toren draagt twee klokken, één van Willem Wegewaert uit 1598 en de andere van Gheraert Koster uit 1611.


0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 | 31 | 32 | 33 | 34 | 35 | 36 | 37 | 38 | 39 | 40 | 41 | 42 | 43 | 44 | 45 | 46 | 47 | 48 | 49 | 50 | 51 | 52 | 53 | 54 | 55 | 56 | 57 | 58 | 59 | 60 | 61 | 62 | 63 | 64 | 65 | 66 | 67 | 68 | 69 | 70 | 71 | 72 | 73 | 74 | 75 | 76 | 77 | 78 | 79 | 80 | 81 | 82 | 83 | 84 | 85 | 86 | 87 | 88 | 89 | 90 | 91 | 92 | 93 | 94 | 95 | 96 | 97 | 98 | 99 | 100 | 101 | 102 | 103 | 104 | 105 | 106 | 107 | 108 | 109 | 110 | 111 | 112 | 113 | 114 | 115 | 116 | 117 | 118 | 119 | 120 | 121 | 122 | 123 | 124 | 125 | 126 | 127 | 128 | 129 | 130 | 131 | 132 | 133 | 134 | 135 | 136 | 137 | 138 | 139 | 140 | 141 | 142 | 143 | 144 | 145 | 146 | 147 | 148 | 149 | 150 | 151 | 152 | 153 | 154 | 155 | 156 | 157 | 158 | 159 | 160 | 161 | 162 | 163 | 164 | 165 | 166 | 167 | 168 | 169 | 170 | 171 | 172 | 173 | 174 | 175 | 176 | 177 | 178 | 179 | 180 | 181 | 182 | 183 | 184 | 185 | 186 | 187 | 188 | 189 | 190 | 191 | 192 | 193 | 194 | 195 | 196 | 197 | 198 | 199 | 200 | 201 | 202 | 203 | 204 | 205 | 206 | 207 | 208 | 209 | 210 | 211 | 212 | 213 | 214 | 215 | 216 | 217 | 218 | 219 | 220 | 221 | 222 | 223 | 224 | 225 | 226 | 227 | 228 | 229 | 230 | 231 | 232 | 233 | 234 | 235 | 236 | 237 | 238 | 239 | 240 | 241 | 242 | 243 | 244 | 245 | 246 | 247 | 248 | 249 | 250 | 251 | 252 | 253 | 254 | 255 | 256 | 257 | 258 | 259 | 260 | 261 | 262 | 263 | 264 | 265 | 266 | 267 | 268 | 269 | 270 | 271 | 272 | 273 | 274 | 275 | 276 | 277 | 278 | 279 | 280 | 281 | 282 | 283 | 284 | 285 | 286 | 287 | 288 | 289 | 290 | 291 | 292 | 293 | 294 | 295 | 296 |
Archivering van erfgoedinformatie met het ErfgoedCMS™

Bent u geïnteresseerd in erfgoedinformatie en hoe u dit op een professionele en duurzame manier kunt ontsluiten op het internet, dan is het volgende voor u van belang.

Sinds kort is er namelijk het ErfgoedCMS™ van DeeEnAa. Met dit op maat gemaakte ErfgoedCMS™ kan ieder dorp of iedere stad haar erfgoedinformatie registreren, rubriceren en ontsluiten. Daarnaast kan het ErfgoedCMS™ worden ingezet als webshop voor lokale producten en kan het de basis vormen voor dorps- of stadswandelingen compleet met QR-code bordjes.

Voor meer informatie over dit onderwerp verwijzen wij u graag naar de pagina over het ErfgoedCMS™ op de ErfgoedCMS-website via onderstaande knop.