De eenbeukige tufstenen kerk kwam in de 12de eeuw tot stand en werd gewijd aan Benedictus. Het oudste muurwerk, kistwerk gevuld met granieten keien en bekleed met tufsteen, is te zien in de zuidelijke, tamelijk ingedeukte muur die bij de laatste restauratie weer ontdaan is van grote, ingebroken vensters. Het vertoont nu twee brede spaarvelden tussen lisenen die zijn gedekt met een keperfries. Daarnaast staat een dichtgemetselde ingang in een gotische spitsbogige nis. Bij het koor is een dichtgemetseld klein venster te zien, mogelijk een hagioscoop.

Het driezijdig gesloten koor is van 1775 en heeft aan de zuid- en noordzijde grote rondbogige vensters. Toen zijn ook de muurpartij bij de noordingang en de korfbogig gesloten ingang zelf vernieuwd. De rest van de noordmuur met grote rondboogvensters tussen steunberen is in de 16de eeuw met rode baksteen beklampt. In de 13de eeuw is het westwerk vervangen door een deels ingebouwde toren die later vrij kwam te staan toen het schip aan de westzijde werd ingekort. De dikwijls gerepareerde en veranderde toren bestaat nu beneden vooral uit rode en boven uit voornamelijk gele baksteen. Hij heeft een zadeldak met pinakels en de twee geveltoppen zijn versierd met twee diepe rondboognissen. Daaronder staat aan elke zijde een rondgesloten galmgat.

Het interieur is gedekt met een houten tongewelf. Op de wanden zijn in 1599 vier grote na-reformatorische cartouches geschilderd in de maniëristische stijl zoals in het modellenboek (1555) van Hans Vredeman de Vries. Deze cartouches met citaten uit de bijbel komen verder nergens voor. Ze zijn geschonken door predikant Thomas Joha nnes Jeverensis (afkomstig uit Jever). De preekstoel met dooptuin tegen de oostelijke sluitmuur van het koor is waarschijnlijk bij de vernieuwing van 1775 geplaatst. Het geheel is met elegant rococo snijwerk door Yge Rintjes gemaakt. Op de preekstoel staat een fraaie koperen lezenaar. Het orgel is in 1777 gebouwd door Albertus Antoni Hinsz., de befaamde leerling uit de Noord-Duitse orgelbouwschool van de niet minder bekende Arp Schnitger.

De Lambertitoren rijst op vanachter de bebouwing van de hoofdstraat Burg straßeOster straße. Hij is het symbool van Aurich, zoals de Oldehove dat is voor Leeuwarden en de Martinitoren voor Groningen. De kloeke bakstenen toren van met elkaar 35 meter hoog stamt grotendeels uit de 14de eeuw, al dateert het onderste deel mogelijk al uit de 13de eeuw. De twee eerste geledingen gaan onversneden op, waarbij de tweede gele ding van grote rondbogige nissen is voorzien. Hier en daar zijn schijfvormige muurankers aangebracht. De hoogste geleding van de torenromp bezit grote rondbogige galmgaten.

In 1682 is op de torenromp een in verhouding bescheiden en niet erg hoge achtzijdige, met leisteen beklede en van uurwerkplaten voorziene bekroning met een eveneens met leien beklede ingesnoerde spits geplaatst. Bovenop de torenromp bleef ruimte voor een royale omgang en ook de bekroning kreeg een trans. Beide hebben borstweringen met vaasvormige balusters.

De Lambertikerk, genoemd naar de heilige uit de 7de eeuw, moet al omstreeks 1 200 in opdracht van een Oldenburgse graaf van baksteen zijn gebouwd. Zij raakte na zes eeuwen zo bouwvallig dat het gebouw omstreeks 1820 helemaal moest worden gesloopt. De nieuwe Sint-Lambertuskerk is in 1834-‘35 gebouwd naar ontwerp van architect Conrad Bernhard Meyer uit Aurich in neoclassicistische stijl. In de kerk is een belangrijk spoor van middeleeuwse vroomheid te vinden dat de vernielzucht van de hervorming heeft overleefd. Het is het zogenoemde ‘Ihlower Altar’, afkomstig uit het belangrijke, maar na de hervorming met de grond gelijkgemaakte cisterciënzer klooster van Ihlow bij Aurich. De retabel kwam in 1529 eerst in de slotkapel van Aurich terecht en verhuisde later naar de Lambertikerk. Op de achterzijde wijst het merk erop dat het fraai gedetailleerde passiealtaar met figuren in laat-gotische kleding en veel verguldsel omstreeks 1505 is vervaardigd door meesters van het Antwerpse Lucas-gilde. De kansel uit 1692 in rijke barokvormen draagt evangelisten en profeten in vol reliëf.

De romaanse kerk is omstreeks 1200 van warmrode baksteen gebouwd en behoort daarmee tot de oudste van dit materiaal gebouwde bedehuizen in Friesland. De kerk is gewijd aan Bonifatius, de missionaris die in 754 in deze contreien is vermoord. Het is een eenbeukig gebouw met een rechtgesloten koor dat bij de restauratie in 1962-’63 van zijn pleisterlaag is ontdaan. Daardoor is het romaanse karakter weliswaar weer zichtbaar, maar de muren zijn zo rigoureus aangepakt dat ze nog steeds nieuw lijken. Aan de noord- en zuidzijde zitten in het hoge register in het muurwerk nog de gaaf bewaard gebleven spaarnissen met drie en twee bogen met daartussen steeds een klein rondboog-venster. Beneden in de noordmuur is aan de westzijde de dichtgemetselde, segmentvormig gesloten ingang te zien en oostelijker een groter, opmerkelijk rondbogig spoor. Dit moet wijzen op een verloren gegane aanbouw omdat aan de zijkanten de keivulling van kistwerk zichtbaar is. De ronde koorsluiting is vermoedelijk in de vroege 16de eeuw vervangen door een rechte sluiting.

De zuidmuur heeft een groot gotisch venster met een stenen tracering en de sluitmuur heeft een dichtgezet venster van een kleiner formaat. De vleugelmuren aan weerszijden van de toren hebben op de hoeken overhoeks geplaatste steunberen. Tegen de noordzijde van het koor is in 1914 een dwarsbeuk aangebouwd. De toren heeft oorspronkelijk een helmdak op geveltoppen gehad. Nu ligt er een zadeldak tussen topgevels met boven de klokkenverdieping, met steeds twee rondbogige galmgaten, nog opmerkelijke verrijkingen van driepas- en trapvormige, klimmende blindnissen.

De kerk heeft een ingetogen interieur onder een vlak balkenplafond. De inventaris met eenvoudige kerkenraadbank, tribunes in schip en dwarsbeuk en preekstoel is wit geschilderd. De preekstoel met klankbord en de wapens van de familie Van Kleffens-Botnia is in 1818 vervaardigd en draagt tussen de pilasters met festoenen op de kuippanelen de personificaties van Geloof, Hoop en Liefde. Op de orgelgalerij staat een in 1895 door Bakker & Timmenga gebouwd orgel.

De kerk kwam omstreeks 1280 tot stand op een flinke heuvel, een warf of wurt, die opgeworpen was ter bescherming van mens, have en goed bij overstromingen. Het is een zaalkerk met in het oosten een versmald en verlaagd rechtgesloten koor, gemetseld van voornamelijk gele baksteen, een zeldzaamheid in deze streek. De zijmuren zijn met een paar hoge spitsboogvensters geopend. Aan de bouwsporen bij de vensters is te zien dat ze van hoogte en vorm zijn gewijzigd. De zijmuren van het koor bezitten elk een kleiner spitsboogvenster met geprofileerde dagkanten en in de oostelijke sluitmuur staan drie kleine rondboogvensters, waarboven verdiept, kruisen in het metselwerk zijn verwerkt. De westmuur is in 1755 ingestort en voor de wederopbouw gaf de koning van Pruisen, Frederik de Grote, toestemming om in heel Pruisen collectes te houden. De kerk werd aan de westzijde wat ingekort, de nieuwe muur is van rode steen gemetseld en muurankers geven het jaartal van het herstel aan. Daar kwam bovendien een nieuwe toegang. Zowel de zuidelijke als noordelijke ingang konden worden dichtgemetseld. De zuidelijke bleef gesloten; later is daar vlak naast een zware steunbeer gekomen die zover uitsteekt dat er een onderdoorgang bij is uitgespaard.

Ten noordwesten van het kerkschip staat de losse klokkentoren met piramidedak. Hij is omstreeks 1955 gerepareerd waarbij de westen zuidmuur werden vernieuwd. Er hingen vanouds drie klokken. Ze werden in de laatste oorlog gevorderd en alleen de kleinste kwam terug. Inmiddels is dankzij nieuwe klokken de drieklank terug.

De kerk heeft een eenvoudig interieur. Tussen het kerkschip en het smallere koor bevindt zich een zware, geprofileerde, spitsbogige triomfboog. De doopvont van het Bentheimer type dateert uit de 13de eeuw. Een voorstelling van de Kruisdraging siert de muur. De aardige, barokke preekstoel draagt Christus en de evangelisten als witte figuurtjes op de kuippanelen. Het orgel in de koorruimte is in 1794 in Oldendorf gekomen na al een eeuw dienst te hebben gedaan in Bunde. De kas is bewaard, maar herbergt een nieuw instrument uit 1970.

De Nicolaaskerk staat midden in het compacte dorpsweefsel en vormt met haar door hagen omzoomde kerkhof een fraaie ruimte op een niet al te hoge terp. De van gemê-leerd rode baksteen gebouwde kerk vertoont enige romaanse trekken en zal omstreeks 1200 zijn gebouwd. De koorsluiting is halfrond, al is deze in de gotische tijd vijfzijdig verhoogd. Bovendien staan ten noorden van de toren een venstertje in rondboogvorm in de westgevel en in de noordmuur van het schip nogmaals een venster van dit model. In deze noordmuur is ook een dichtgemetselde ingang uit de gotische periode te zien; een korfbogig gesloten poort in een spitsbogige nis die uit de 15de eeuw dateert. In de 16de eeuw is de kerk vooral aan de zuidzijde vernieuwd. Daar kwamen vier grote vensters, één met een rondboog, de andere spitsbogig. Boven de rondbogige ingang zit een spoor van een rondboogvenster in het muurwerk. Aan de zuidzijde van het koor is toen ook een spitsboogvenster aangebracht. Al deze vensters kregen stenen traceringen. De slanke, ongelede toren is aan elke zijde voorzien van twee rondbogige galmgaten. Hij heeft een zadeldak tussen topgevels met pinakels.

Het interieur is gedekt door een ongeschilderd houten tongewelf met trekbalken, sleutelstukken met kraalmotief en schoren op muurstijlen die beneden, bij de borstwering, overgaan in stenen pilasters. Bij het orgel is de trekbalk verwijderd, maar de schoren met sleutelstukken steken de ruimte nog in. In de ronde koorsluiting zit aan de zuidzijde een diepe spitsboognis die als piscina in gebruik is geweest. De eenvoudige preekstoel met klankbord in de koorsluiting is 19deeeuws. De zeszijdige kuip heeft rondbogige panelen met sierwerk in de zwikken en een rugschot met vrij grove wangstukken. Het orgel is rijker van vorm. Het instrument is in 1875 gebouwd door de Gebroeders Adema. Het is in 1916 en opnieuw in 1989 gerestaureerd door de firma Bakker & Timmenga uit Leeuwarden. De kas met midden- en zijtorens is versierd met sierwerk, wang- en kuifstukken.

De Laurentiuskerk is een bakstenen zaalkerk met apsis. Er zijn aanwijzingen dat het kerkhof vroeger omgracht is geweest; thans heeft het een ringmuur en is het omringd door boomzomen. Op de rand van een hoge geest ten zuiden van het sompige dal van de rivier Leda ontstond al vroeg een nederzetting die in de 13de eeuw als Backemoor het centrum werd van de streek Overledingerland. In de eerste helft van deze eeuw zal de kerk zijn gebouwd. Zij die recht spraken in de streek kwamen hier bijeen en dit college had een zegel dat twee heiligen vertoonde, Liudger, de missionaris van de Oostfriezen, en de martelaar Vincentius die schutspatroon van Backemoor was.

De bakstenen kerk met kleine, halfronde apsis rust op een basement van granietblokken die niet zichtbaar zijn. De kerk had kleine rondbogige romaanse vensters, waarvan alleen die in de oostelijke sluiting van de apsis over is gebleven. Alle andere vensters zijn in hetzelfde rondbogige model sterk vergroot. Er zijn sporen van dichtgezette ingangen en in de zuidmuur, bij het koor, ook van een hagioscoop. De apsis heeft een kegelvormig dak dat met leien is gedekt; het schip is gedekt met oranjerode dakpannen.

Het kerkschip is naar het westen toe langer geweest, maar in de 15de eeuw heeft men de westelijke partij vervangen door een westtoren met zadeldak. Het is een stoere klokkentoren die sporen van schietgatachtige openingen vertoont en drie nauwelijks versneden geledingen hoog is. Voor de westzijde van de begane grond is het muurwerk tot een brede steunbeer verzwaard. Beide geveltoppen zijn bijzonder gedecoreerd: ze hebben klimmende spitsboognissen met metselmozaïek, getande contouren en pinakels.

Het interieur is met een vlak plafond gedekt. Bij de apsisboog kwamen bij herstelwerkzaamheden in de jaren 70 van de twintigste eeuw wandschilderingen uit de 13de eeuw tevoorschijn: palmetten, loofwerk dat levensbomen kunnen verbeelden en fabeldieren. In de apsis staat een gemetselde (priester?)bank uit de 13de eeuw. Het altaar dateert van 1701, de preekstoel van 1709. Het orgel is in 1783 gebouwd door J.F. Wenthin uit Emden.

De kerk staat op een opvallend hoog terprestant. Van deze aan Johannes de Doper gewijde kerk begint de bouwgeschiedenis in de 13de eeuw. Het oudste gedeelte is te vinden in de noordmuur. Nabij de toren staat de huidige ingang in een 18de–eeuwse muurpartij. Hiernaast is een oude, dichtgemetselde ingang te vinden: van gotisch model onder een segmentboog en in een geprofileerde spitsboognis. Meer naar het oosten is een flink stuk muurwerk in tufsteen uitgevoerd, materiaal dat in de eerste helft van de 13de eeuw moet zijn hergebruikt. Hoog in het muurwerk staan kleine rondboogvensters.

Het vijfzijdig gesloten koor van gemêleerde rode en gele baksteen met steunberen op de hoeken is vroeg 15de-eeuws. In de sluitmuur staat een smal, hoog rondboogvenster, in de naastgelegen muurvakken zitten diepe blindnissen van hetzelfde model. De zuidmuur is voorzien van grote, laatgotische vensters met rode dagkanten en traceringen. De muurpartij dichtbij de toren is 18de-eeuws; hierin staat een rondbogige ingang.

De rijk uitgedoste, drie geledingen hoge toren is van 1550-’67. De onderste geleding heeft in de westgevel een spitsboogvenster met diepe, rijk geprofileerde dagkanten en zandstenen traceringen. De andere geledingen zijn aan alle zijden versierd met ondiepe, hoge spitsboognissen, voorzien van fijne traceringen van zandsteen. Op deze fraaie torenromp zijn in 1589 een elegante ui-vormige spits en hoekpinakels als karakteristieke bekroning geplaatst.

Het ruime, sobere interieur is gedekt door een houten tongewelf. In het koor ligt een collectie renaissancezerken van grote hardsteenhouwers. Bijvoorbeeld die voor het geslacht Feitsma: voor Siuck Feytsma, in 1551 door Benedictus Gerbrandtsz. gehouwen en ook voor Rioerd Feitsma (overleden 1556), waarschijnlijk van dezelfde meester. Die voor Hessel van Feitsma werd gemaakt door Pieter Dircks in 1561 en die voor Ofko van Feytsma was in 1605 het werk van Claes Jelles. De preekstoel met klankbord en aan de kuip gecanneleerde zuiltjes is in 1696 door Jan Matheüs gemaakt. Het orgel is in 1865 gebouwd door Willem Hardorff uit Leeuwarden.

De Johannes de Doperkerk ligt prachtig aan de oever van het Zwischenahner Meer. Het ruime kerkhof is een oase van rust in dit druk bezochte kuuroord. De kerk zou in 1124 gesticht zijn door Egilmar, de eerste erfgraaf van Oldenburg. Tien jaar later kon de kerk, gebouwd van granietblokken en voorzien van kruisribgewelven, worden gewijd. In de zuidmuur zijn grote gotische vensters aangebracht; ongetwijfeld ter vervanging van kleine romaanse vensters. In de vrij gesloten noordmuur is zo’n rondbogig romaans venster nog te zien, al is het dichtgezet.

Aan het begin van de 13de eeuw werd de indrukwekkende westelijke toren met zadeldak opgetrokken uit granietblokken aan de onderkant en hoger baksteen. De toren heeft drie geledingen, waarvan de hoogste aan elke zijde twee gepaarde galmgaten bezit. Op de naald van het torendak is een dakruiter geplaatst. In de 15de eeuw werd het kerkschip naar het oosten uitgebreid met een rechtgesloten, gotisch koor dat eveneens werd voorzien van kruisribgewelven. De totale binnenmaten werden een lengte van 28,2 en een vrij krappe breedte van 8,4 meter.

In de tweede helft van de 15de eeuw verrees aan de zuidelijke rand van het kerkhof een bakstenen klokkentoren met een grote rondbogige poortdoorgang. In de hoogste geleding zitten rondbogige galmgaten met eronder cirkelvormige nissen. In de geveltoppen zijn rondbogige blindnissen aangebracht. Bij de uitbreiding van de kerk zijn kennelijk granietblokken overgebleven die lukraak in de poorttoren lijken te zijn toegepast. In de toren hangen drie klokken. De Sankt Annaklok is van 1489; de andere oude klokken zijn in de wereldoorlogen omgesmolten en daarna vervangen door klokken uit 1956. Pas in 1888 is de hoofdingang tegen de zuidelijke muur van het kerkschip geplaatst, een merkwaardig poortbouwsel met zijtorentjes.

De Johanneskerk heeft een buitengewoon rijke inrichting. De gordelbogen en ribben van de gewelfvakken zijn met schilderwerk gedecoreerd. Er is blad-, golf en blokornament op verwerkt. Het gewelf van de koorsluiting draagt een schildering uit de tweede helft van de 15de eeuw die bij restauratiewerkzaamheden in 1904 aan het licht kwam. Christus troont als rechter van de wereld op een regenboog met de voeten op de wereldbol. Bij zijn hoofd zien we het zwaard en de lelie als symbolen van gerechtigheid en barmhartigheid. Aan weerszijden zijn Maria en Johannes de Doper – de patroon van de kerk – als voorspraak van de mensen knielend weergegeven. Achter hen worden links de zaligen door Petrus bij de hemelpoort ontvangen en rechts proberen de verdoemden aan de hellemuil te ontkomen. Onder dit gewelf staat het altaar met een gesneden retabel van omstreeks 1520 met de lijdensgeschiedenis van Christus: van het Laatste Avondmaal en het Verraad van Judas tot de Opstanding, de Dood van Maria en het Laatste Oordeel. De predella is in 1923 toegevoegd en vertoont de twaalf apostelen met Christus als verlosser van de wereld in hun midden.

De kansel in late renaissancestijl is in 1653 door Tönnies Mahler uit Leer gesneden; de polychromie is uit 1715. Op de kanseltrap zijn vijf christelijke deugden gepersonifieerd: Geloof, Hoop, Liefde, Gerechtigheid en Gehoorzaamheid. Op de paneelstijlen staan hermen van zeven apostelen. Zo zijn stijlen van de kanselkuip gevormd als hermen van de evangelisten. Op de panelen staan taferelen uit Jezus’ jeugd. Het klankbord heeft een opbouw met de duif als symbool voor de Heilige Geest met vijf apostelen op de hoeken, engeltjes en het wapen van de graaf van Oldenburg. Tegenover de kansel staat de Eyhauser herenbank in fijne renaissancevormen.

In het vrij smalle schip lijkt het meubilair opgestapeld te zijn, in het koor is het wat ruimer. Op de begane grond zijn de bankenreeksen voorzien van met balusters opengewerkte rugschotten. Dat is kennelijk gedaan om de transparantie te bewaren. Zo kregen ook de vanaf 1662 gebouwde galerijen, die aan de oostzijde een eerste en in het westen zelfs een tweede verdieping vormen, borstweringen met balustrades en tientallen geschilderde taferelen uit het Oude en Nieuwe Testament. Het huidige orgel in een classicistische kas is in 1973 gebouwd door Detlef Kleuker uit Brackwede en telt 23 registers.

De dorpskerk van Drogeham staat met haar zadeldaktoren op een geest of gaast, een hoge zandrug. De middeleeuwse kerk was gewijd aan Sint-Nicolaas, had een romaans karakter en was net als de toren gebouwd in de 13de eeuw. De kerk raakte in de loop van de 19de eeuw bouwvallig en men wilde haar vervangen door nieuwbouw. Vanuit Den Haag kwam de opdracht om daarbij de bouworde, de stijl van de oude kerk, aan te houden. Bij het ministerie van Binnenlandse Zaken werd onder leiding van Victor de Stuers in de jaren 1870 een begin gemaakt met wat nu monumentenzorg heet. In Friesland kwamen enkele restauraties van de grond, maar er waren ook gebouwen die in oude stijl mochten worden herbouwd. De in 1876-’77 vernieuwde kerk van Drogeham is onder leiding van de gemeentearchitect van Achtkarspelen, Van der Werf, in neoromaanse stijl vernieuwd. Bij de inwijding van de kerk in januari 1877 meldde men dat het gebouw er goed afgewerkt uitzag, maar dat het jammer was dat de commissie van rijksadviseurs de bouworde der oude kerk had voorgeschreven. Daardoor kwam er te weinig licht in de kerk en was de ruimte somber.

Het nieuwe schip is gebouwd op de grondslag van de oude kerk en het laat het complete programma van een romaanse dorpskerk zien. Het muurwerk is door lisenen in vakken verdeeld. De hoge borstwering is gesloten, in het register daarboven staan rondboogvensters en de gevels worden afgesloten met een boogfries. De oostzijde heeft een weinig inspringende, halfronde sluiting met nog kleinere rondboogvensters. Alleen de ingangen zijn met consoles en lateien van kunststeen modern.

De oude toren bestaat uit twee geledingen, waarvan de onderste rechthoekige spaarvelden bezit, aan de zuidzijde afgedekt door lijstwerk van roze Bremer zandsteen, aan de andere zijden gedekt door keperfriezen. Boven staat in ankers het jaartal 1704 tegen de zuidgevel; het jaar van herstelwerkzaamheden en mogelijk het aanbrengen van het huidige zadeldak. De gepaarde galmgaten staan in rondboognissen en op de overgang naar de geveltoppen zitten tandlijsten.

De kerkhofterp van de Sint-Salviuskerk is door een keermuur met een ijzeren hek omgeven. Van de 12de-eeuwse romaanse kerk resteren flinke stukken muurwerk aan de noordzijde. Daar schemeren door het pleisterwerk twee zones van spaarnissen die beëindigd worden door rondboogfriezen. De zuidmuur heeft een duidelijk gotisch karakter. De kerk is in de 14de eeuw namelijk verlengd en in 1504 verhoogd en van een vijfzijdig gesloten koor voorzien. Tegen de muur staan tweemaal versneden steunberen en er zijn zeven grote spitsboogvensters en een kleine boven de westelijke ingang. Aan de zuidzijde zit een hagioscoop die is gevuld met een mozaiek van glasscherven die bij de recente restauratie zijn gevonden. In het koor staat een zandstenen poort met ionische pilasters en een segmentvormig timpaan met symbolen en personificaties van deugden. De poort in de westelijke travee aan de zuidzijde (1650) is van baksteen met banden natuursteen gevormd. De pilasters dragen een doorbroken fronton met een gelauwerde schedel geflankeerd door obelisken.

De vierkante, door een ranke, achtzijdige traptoren begeleide torenromp is twee geledingen hoog. Aan de westzijde zit een zandstenen, rijk geprofileerde nis met de ingang en een groot spitsboogvenster met levendige tracering. De tweede geleding is aan elke zijde versierd met twee ranke spitsboognissen met traceringen. Hiermee houdt de overeenkomst met de vier jaar later gebouwde toren van Tzum op. Hierop volgt een omgang en een achtzijdige bakstenen lantaarn voorzien van een fantasievolle spits. In de 19de eeuw is aan de noordzijde een twee lagen hoge consistoriekamer aangebouwd; de verdieping is voorzien van spitsboogvensters.

Onder het houten tongewelf is de ruime kerkzaal, met een fraaie collectie renaissancezerken in de vloer, voorzien van lichtoker gehout meubilair uit de 17de eeuw. Het koor is met een getimmerde wand afgesloten, tegen de zuidwand staat de preekstoel met een klankbord in de dooptuin en tegen de noordwand is een fraaie reeks herenbanken geplaatst. Het orgel is in 1653 gebouwd door de gebroeders Bader. De kas is gebleven; het instrument is enkele malen gerepareerd en in 1918 gewijzigd.

De in de middeleeuwen aan Sint-Martinus gewijde kerk rijst op uit de fascinerend gave dorpsstructuur van Easterein. Zij staat op een vrijwel compleet omgrachte kerkterp. De forse kerk is in de tweede helft van de 14de eeuw gebouwd met gebruikmaking van ouder muurwerk van een eerdere tufstenen kerk. Schip en koor zijn in 1862 ommetseld met kleine gele steen. De noordmuur is ongeleed en voorzien van twee grote spitsboogvensters met bakstenen traceringen. Boven de rondbogige noordelijke ingang zit een cirkelvormig venster. Aan de westzijde van de zuidmuur is hetzelfde te zien. Het vijfzijdig gesloten koor kreeg op de hoeken tweemaal versneden steunberen en in het zuidoostelijke muurvak staat een groot gotisch venster. Ook de zuidmuur heeft dit model vensters, alle met bakstenen traceringen. Ze staan tussen de zware, diagonaal gemetselde steunberen.

De toren met stompe, ingesnoerde spits is in 1688 hersteld of opgetrokken. Hij is in 1862 voor het grootste deel omklampt met kleine gele steen. Het grote aantal staafankers is een aanwijzing dat de toren inwendig nog van middeleeuwse oorsprong kan zijn. Er hangen klokken van Steven Butendiic uit 1468 en Jacob Noteman uit 1645. De neoclassicistische ingangspartij is vermoedelijk bij de verbouwingen in 1862 aangebracht. Tegen de noordzijde van het koor staat een uit het begin van de 14de eeuw daterende sacristie. Deze heeft kleine rechthoekige vensters en boven een tandlijst een traptop waarin klimmende, samengestelde diepe blindnissen die tezamen een levendige plastiek opleveren.

Het interieur heeft een 16de-eeuws tongewelf dat, buiten het koor, in 1862 een blanketbeurt heeft gekregen. Een tweede witgeschilderd tongewelf werd toen aangebracht, de trekbalken en muurstijlen zijn gestukadoord en de korbelen decoratief omtimmerd. In de kerkvloer ligt een groot aantal gebeeldhouwde zerken uit de 16de en vroege 17de eeuw. De wit geschilderde preekstoel uit de 19de eeuw draagt op de kuip personificaties van de christelijke deugden. Ertegenover staan vier 17de-eeuwse overhuifde herenbanken. Het orgel is in 1870 vervaardigd door Willem Hardorff uit Leeuwarden.

De kerk bewaart een grote schat uit de vroege renaissance. Hein H., een kistenmaker uit de buurt, maakte in 1554 een kraak of oksaal in de kerk; hij liet er zijn merkteken op achter. Hij is ongetwijfeld identiek aan Heino, de maker van de opmer kelijke renaissancegrafzerk uit 1556 voor Sibble Sipkis en Mary Sybesdr. Meylama in de zelfde kerk waarop staat te lezen: ‘Heino est huius operis autor’: van dit werk is Heino de maker of de ontwerper. Er bestaat ook de veronderstelling dat Hein Hagart, de uitvoerder van het praalgraf voor Edo Wiemken in Jever, de vervaardiger van de kraak is. De kraak of galerij is twee verdiepingen hoog en drie vakken breed. Tussen vier zuilen met voorgeplaatste ge groefde zuilen zitten drie rondbogige openingen. De zuilen kregen composiete kapitelen waarin de voluutkrullen van de ionische en de acanthusbladeren van de korintische orde gecom bineerd zijn. Zij dragen een kroonlijst met daarin friesvak ken.

Deze vakken dragen achttien bijzonder aardige voorstellingen uit het Oude en Nieuwe Testament met David en Christus als hoofdpersonen in een, als daar aanleiding toe was, prachtige perspecti vische setting. Onder de voorstellingen zijn in rolwerkcartou ches bijschriften aange bracht. De segmenten tussen de rondbogen en de horizontale kroonlijst, de zwikken, zijn op een zeer decoratieve wijze ingevuld met maskarons en mensfi-guren die verstrikt zijn in rolwerk. Ook de verdieping met fraaie balus ters met Latijnse tekst tussen de bases van de vakken, bestaat uit drie rondbogen. Hier rusten ze op fraai gedecoreerde vierkante pijlertjes en vanaf de geboorte der bogen nemen draagfiguren de functie over. Blijkens de opschriften op de basis zijn dat aan de oostzijde Perzen en aan de westzijde kariatiden. Zij dragen een kroon lijst met een brede tekstband, deze keer in het Nederlands. Be ne den wordt de binnenruimte door ster- en boven met netgewelven overhuifd. In de ver diept liggende cassetten zijn gevarieerde, gesneden maskers aangebracht. Zo ademt het meubel aan alle kanten de decoratie zin en eruditie van de renaissance uit. In de Latijnse teksten voert een antiek zelfbewustzijn de boventoon.

De aan Sint-Margareta gewijde kerk staat op een grotendeels afgegraven terp en dateert oorspronkelijk uit de 12de eeuw. Zij kreeg in de 13de eeuw een rondgesloten koor en is in de 15de eeuw vernieuwd. De enigszins ingedeukte zuidelijke muur bestaat uit gele kloostermoppen en reparaties van kleine gele baksteen, maar in enkele velden zit ook nog tufsteen. In deze muur staan grote spitsbogige vensters en een sierlijke poort uit 1655. De koorsluiting vertoont eenzelfde menging van gele baksteen in verschillende formaten.

Aan de zuidzijde zit een dun spoor van een rondboogvenster en aan de noordzijde een dichtgemetseld geprofileerd venster van dit model. De noordelijke muur buikt wat uit en bevat allerlei bouwmaterialen en kleuren; ook aanzienlijke stukken met tufsteen. Er zijn sporen van kleine, dichtgezette rondboogvensters van verschillende formaten en aan de westzijde van een fraaie, dichtgemetselde ingang, een poort onder een gedrukte segmentboog geplaatst in een geprofileerde spitsboognis die weer is omvat door een rechthoekig rondstaafkader.

De toren is in de kern mogelijk nog romaans. In 1854 is naar ontwerp van Frederik Stoett het zadeldak vervangen door een ingesnoerde spits en de romp ommetseld. Deze laat nu drie geledingen zien met door ondiepe rondboognissen verlevendigde gevelvakken. Op de naald van het kerkdak staat op de overgang van schip naar koor een dakruiter met angelusklokje. Aan de noordzijde is bij de overgang van schip en koor in de 15de eeuw een sacristie aangebouwd die in de 19de eeuw sterk is verbouwd.

De inventaris onder een spitsbogig houten tongewelf dateert voornamelijk uit de 18de eeuw: de lambriseringen, de rijk gesneden preekstoel (1755) met klankbord en de personificaties van de deugden, het doophek met fraaie balusters, de mannen- en vrouwenbanken en de tekstborden. De overhuifde herenbank in ingetogen fraaie renaissancevormen tegenover de preekstoel is al van 1604. De twee rouwborden (1664 en 1695) gedenken leden van de familie Hettinga. Willem Hardorff uit Leeuwarden bouwde in 1867 het orgel dat plaats kreeg op een tribune boven een fraaie scheidingswand uit de 18de eeuw.

De kerk midden in het vrij gave radiaalterpdorp Ee was gewijd aan de heilige Gangulfus of heilige abt Jarich. De kerk is in het tweede kwart van de 13de eeuw totstandgekomen in romano-gotische trant. Dat is het best te zien aan de noordmuur met grotendeels dichtgemetselde, middelgrote, gepaard geplaatste spitsboogvensters. Oorspronkelijk waren het vier paren die de gewelfvakken verlichtten. Het niet gedichte venster aan de oostzijde bezit nog de oorspronkelijke dagkanten met kraalprofiel. In het eerste kwart van de 16de eeuw zijn de gewelven verwijderd en is de kap verhoogd. Het oostelijkste vensterpaar is verdwenen toen in 1908 de rechte koorsluiting werd vervangen door een driezijdige.

In de noordmuur zitten de sporen van twee dichtgemetselde rondbogige ingangen. In de zuidmuur zitten ze ongeveer op gelijke plaatsen. De zuidelijke ingang is segmentvormig gesloten en staat in een geprofileerde spitsboognis. De zuidmuur heeft verder grote spitsboogvensters die er na het verwijderen van de gewelven zijn ingebroken. Beide muren worden bekroond door reeksen consoles in de vorm van lijstwerk dat op een voetje steunt. Veel van deze voetjes zijn gevormd tot mensenmaskers en dierenkoppen. De toren en westgevel zijn van 1869.

Het interieur wordt gedekt door een gedrukt tongewelf. In de vloer ligt een grote collectie gebeeldhouwde zerken, waarbij een sarcofaagdeksel, een gotische zerk van roze zandsteen en een renaissancezerk voor Frans Humalda die in 1627 overleed. Aan de wanden hangen negen ruitvormige rouwborden. In de noordwand is een rijk renaissance-epitaaf van albast en zwart marmer opgenomen ter herdenking van de in 1627 overleden Snelliger Meckema. De met eenvoudig lijstwerk versierde preekstoel met klankbord is in 1867 vervaardigd door K.F. Ozinga. Aan weerszijden van het rugschot is sierstucwerk aangebracht. In het doophek zitten sierlijke gietijzeren roosters. Tegen de noordwand staan drie dubbele herenbanken uit de 17de en 18de eeuw, waarvan die tegenover de preekstoel door zijn geslotenheid op een monumentaal ledikant lijkt. Het in 1957 gebouwde orgel is voorzien van panelen met voorstellingen van Paulus en Liudger, geschilderd door Dick Ozinga.

De Johannes de Doperkerk staat op het restant van de grotendeels afgegraven dorpsterp. Zij is in de 13de eeuw gebouwd van gele en rode kloostermoppen als een zaalkerk met een rondgesloten koor. Dit koor is omstreeks 1300 verhoogd en toen is het schip aan de westzijde verlengd. Daar kwam ook een toren te staan. Het oudste, oostelijke gedeelte van het schip wordt door lisenen en een uitgemetselde daklijst geaccentueerd; het iets jongere westelijke gedeelte bezit kwartronde lijsten onder de dakvoet. Het romaanse karakter van de kerk is het beste aan de noordzijde te herkennen. Daar zijn bij de restauratie van 1963-’66 in het oudste, ingedeukte en van sierranden voorziene muurgedeelte drie romaanse vensters hersteld naar gevonden sporen. Er is een dichtgezette, romano-gotische ingang met een rondstaafprofiel tussen een dubbele rondboog. In de zuidelijke muur staat een poortje (met een asymmetrisch geplaatste deur) van iets ander model: door rondboog- en segmentvormen lijkt deze sikkelvormig gesloten. In deze muur zijn in later tijd drie flinke rondboogvensters geplaatst. Tussen die in het oudste gedeelte is een dichtgemetseld klein spitsboogvenster als spoor bewaard gebleven. In de ronde koorsluiting staan kleine spitsboogvensters.

Door een windhoos is de toren in 1836 ingestort. De in de kerk ingebouwde onderbouw is gehandhaafd en hersteld, maar het gedeelte dat boven het dak uitstak is niet opnieuw opgetrokken. Er kwam een houten torenbekroning met een flink geprofileerde daklijst en een ingesnoerde spits voor in de plaats.

Het interieur wordt gedekt door een 1 7deeeuws tongewelf met trekbalken, korbelen en muurstijlen. In het koor laat het muurwerk duidelijk het verschil in dikte van het oorspronkelijke werk en de verhoging zien. Daarin zit een aantal nissen, waarvan één de piscina is geweest. In het westelijke gedeelte van het schip zit aan elke zijde een ondiepe spitsboognis in de wanden. Ze bevatten laatgotische muurschilderingen met levendige voorstellingen van de Geseling en de Doornenkroning. Het orgel is in 1895 gebouwd door L. van Dam & Zn.

De toren en kerk, gewijd aan Sint-Martinus, zijn te bereiken over het pleintje het Vrijhof en bevinden zich achter een 17de-eeuwse poort naast het voormalige prebendarishuis. Kerk en toren zijn in de 15de eeuw gebouwd. Eerst de eerste twee geledingen van de toren en meteen daarna het schip van de kerk. Omstreeks 1525 is de toren verhoogd en het vijfzijdig gesloten koor werd in 1525 voltooid tot een vrij compleet laatgotisch totaalbeeld. Restauraties waren er in 1926-’27 en 1934-’35, waarbij aan de toren en in vensters traceringen zijn ‘hersteld’. De ingangspoorten aan de zuidzijde en in het koor in Lodewijk XVI-stijl dateren uit 1792. De noordmuur is gesloten en daarin is nog tufsteen te vinden.

De zeven traveeën worden geschoord door steunberen. Aan de noordoostzijde van het koor zitten twee dichtgemetselde vensters. In en tegen de andere vakken van de koorsluiting staan gotische spitsboogvensters en beren. De zuidmuur bezit zeer grote spitsboogvensters en steunberen. De toren bestaat uit drie licht versneden geledingen. De onderste geleding is onversierd; in de zuidmuur zit een uit 1640 daterende en in 1704 vernieuwde zandstenen zonnewijzer. De tweede geleding heeft ondiepe, korfbogige nissen met traceringen en in de derde geleding zitten hoge, korfbogige nissen met bovenin telkens drie, spitsbogige galmgaten. Bij genoemde restauraties is het zadeldak niet tussen maar op de geveltoppen gelegd.

Het inwendige van de brede en vooral lange kerk wordt gedekt door een houten tongewelf. De preekstoel met klankbord (mid den 17de eeuw) staat in een dooptuin. Er tegenover staat een van de herenbanken, een overhuifde met gecanneleerde zuiltjes. Het koor is afgesloten met banken aan weerszijden van een glazen pui. In het koor staan een aantal eenvoudige doodsbaren en tegen de sluitgevel een door Dirk Embderveld vervaardigd portaal. Sinds 1682 hangt er in de kerk een koperen lichtkroon uit de 16de eeuw, versierd met een dubbele adelaar. Het orgel uit het atelier van de Adema’s heeft een kas uit 1866 en een instrument met onderdelen uit 1873 en is vele malen gewijzigd.

De Sint-Vituskerk staat op een terp uit het begin van de jaartelling. Zij is in de eerste helft van de 13de eeuw van gemêleerd kleurige baksteen gebouwd in romaanse stijl. Het oorspronkelijke koor is omstreeks 1500 vervangen door een koor in gotische stijl dat in de 17de eeuw een rechte, blinde sluiting kreeg. In de noordmuur zijn twee kleine rondbogige vensters uit de romaanse periode te zien en ongeveer in het midden een zwaar geprofileerde rondboog, die aangeeft waar een aanbouw heeft gezeten. Het koor heeft aan deze zijde één klein, gotisch spitsboogvenster. De korfbogige en in een spitsboognis opgenomen ingang dateert ook uit de gotische periode. Het muurwerk aan de zuidzijde wordt afgesloten door een tandlijst. In het koor staan twee lancetvensters en een breder spitsboogvenster met een bakstenen vorktracering in de muur. Het gedeelte van het schip is geopend door een lancetvenster en twee spitsboogvensters van jonge leeftijd. De laatgotische, dichtgemetselde ingang aan deze zijde is korfbogig en wordt omvat door een rechthoekige nis waarin aan de bovenzijde een reeks van drie diepe nissen is uitgespaard. De slanke, ongelede toren verrees aan het einde van de 13de eeuw; de gepaarde galmgaten staan in ondiepe rondboognissen.

Het interieur is gedekt door een houten tongewelf met zware strekbalken. Het is al in de 16de eeuw aangebracht ter vervanging van een stenen gewelf waarvan de sporen nog in de noordwand zijn te herkennen. In de sluitmuur van het koor zitten nissen die in de middeleeuwen liturgische doelen hebben gediend. De preekstoel met klankbord, sierlijke, gegroefde zuiltjes en gekorniste panelen dateert uit de 17de eeuw. Ook de overhuifde herenbank met omrankte zuilen is uit deze tijd, maar afkomstig uit de kerk van Hurdegaryp. Onder het koor zit een grafkelder voor de families Grovestins en Holdinga en in de vloer van koor en schip liggen veel gebeeldhouwde zerken uit de 17de en 18de eeuw. Het orgel is gebouwd in 1913 door de firma Bakker & Timmenga uit Leeuwarden. De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken.

De Mariakerk staat op een terprestant. Van de oorspronkelijke kerk bestaan alleen de omstreeks 1200 gebouwde delen van de toren nog. Deze toren maakte deel uit van een gereduceerd westwerk. De restanten van de boogvormige doorgangen naar de zijruimten zijn als sporen in de noordelijke en zuidelijke muur te zien. Deze bogen hangen opvallend scheef. Dat is het gevolg van de verzakking van de toren in westelijke richting waardoor in de 15de eeuw correcties noodzakelijk waren. De toren is toen bovendien verhoogd.

De westelijke vleugelmuren en aansluitende gedeelten aan de noord- en zuidzijde zijn vernieuwd of ommetseld. In 1753 is de toren nogmaals hersteld; zie het anker in de geveltop. De toren staat met een steviger fundament sindsdien loodrecht, de oostgevel hangt nog steeds scheef. In het begin van de 19de eeuw bleek de stabiliteit nog goed, maar de kerk was zo bouwvallig dat besloten werd om een nieuwe kerk te bouwen, waarvoor in 1808 de eerste steen werd gelegd. Het schip is vier traveeën diep en de sluiting is driezijdig met lisenen op de hoeken. De dubbele deur heeft daar een halfrond bovenlicht. Aan de zuidzijde heeft eenzelfde toegang gezeten, maar die is dichtgezet met behoud van het bovenlicht ter verlichting van de voorkerk. De rondgesloten vensters bezitten ijzeren roeden.

Inwendig is de ruimte gedekt door een gedrukt houten tongewelf. Het middenpad tussen de eenvoudige bankenrijen leidt naar het liturgisch centrum dat is afgesloten door een koorhek met balusters. Daarin staat tegen de oostelijke sluitwand de preekstoel met klankbord. De kanselkuip met ranke, gecanneleerde hoekzuiltjes dateert uit het begin van de 17de eeuw, maar er zijn latere wijzigingen zoals de steun in de vorm van een korte ionische zuil. Het kabinetorgel op de westelijke galerij dateert uit 1775 en is in 1924 overgenomen uit een andere kerk.

Ten noorden van de kerk staat de interessante voormalige pastorie, waar van 1859 tot 1862 dominee François HaverSchmidt woonde, die met melancholieke gedichten onder het pseudoniem Piet Paaltjens naam maakte.

De Martinikerk is gedurende de 15de eeuw totstandgekomen als een kerk die in zijn ruimtelijke dispositie in Friesland geen gelijke kent. Zij is toen in de plaats gekomen van een tufstenen voorgangster, waarvan materiaal is hergebruikt. De kerk is voornamelijk opgetrokken van gemêleerde baksteen waarin geel domineert. Het is een ruime pseudobasiliek waarbij de zijbeuken als omgang om het koor worden voortgezet. Aan de westzijde bezit zij een flinke toren met een hoge spits.

In het begin van de 15de eeuw is eerst het koor met de omgang gebouwd, daarna is in het midden van die eeuw het schip met de zijbeuken opgetrokken en is aan het einde van de eeuw de toren verrezen. Er is een grote eenduidigheid in de laatgotische architectuur die aan de buitenkant in de lange zijmuren een ritme heeft opgeleverd van een grote reeks van veertien tweemaal versneden steunberen en dertien venstertraveeën. Aan beide zijden staan ingangen in de tweede travee, waarvan de zuidelijke in gebruik is en in de vijfde travee zijn de ingangen, eveneens van geprofileerde, korfbogige vorm, dichtgemetseld. De vensters hebben alle een dubbele bakstenen vorktracering en onder de dorpels loopt rond de hele kerk een waterlijst door, ook over de beren en rond de sacristie. Deze sacristie is in dezelfde bouwstroom aan de noordzijde van het koor dwars tegen de kerk gebouwd en is op de hoeken eveneens van steunberen voorzien. Het enige element dat na de 15de-eeuwse bouwerij nog is toegevoegd is een poort in de koorsluiting, een renaissancepoort met zandstenen neggen, lijstkapitelen, een sluitsteen met een kop en een bekroning met het stadswapen, geflankeerd door voluten. De toren is aan het einde van de 15de eeuw tot de nok van het dak ongeleed opgemetseld en daarboven kwam een iets verjongde geleding. Daarin zijn aan alle zijden drie galmgaten en uurwerkplaten opgenomen. Binnen een omgang rijst de hoge, ingesnoerde spits op.

Inwendig is het schip overdekt door een tongewelf met trekbalken, korbelen en muurstijlen die tot de kapitelen van de kolommen doorlopen. De zijbeuken zijn met halve houten tongewelven gedekt. Schip en zijbeuken zijn van elkaar gescheiden door dertig verhoudingsgewijs slanke, ronde, bakstenen kolommen met lijstkapitelen en door spitsbogige scheibogen. Om de suggestie van een lichtbeuk te wekken zijn hoog in de schipmuren boven de scheibogen, spitsboognissen met vorktraceringen aangebracht. Tussen het verhoogde koor en de kooromgang is een gepleisterd bakstenen hekwerk geplaatst, transparant met gotische traceringen en fleurons ter bekroning. In het koor staan vier laatgotische koorbanken en tegen de noorderkolom op de overgang van schip en koor is de preekstoel geplaatst, een eiken en met ebbenhout ingelegd meubel dat in 1622 door Syuert Hiëroniemus is vervaardigd en voorzien van een klankbord waarin oudere elementen zijn verwerkt. De koorafscheiding met fraaie balusters is het verplaatste en hergebruikte 17de-eeuwse doophek. Het orgel is met gebruikmaking van oudere onderdelen in 1848 door L. van Dam & Zn. gebouwd.

Opvallend is het grote aantal op de kolommen geschilderde heiligen die uit de tweede helft van de 15de eeuw dateren en bij restauratie voor de zichtbaarheid nogal zijn aangezet. Aan de zuidzijde zijn het achtereenvolgens de heiligen Clothilde, Rochus, Hubertus, Adrianus, Lucas, Jacobus en Sebastiaan en aan de noordzijde op de derde kolom de verzameling van Dominicus, Franciscus, Katharina en Margareta en twee kolommen verder Apollonia. Naast deze heiligenparade is de collectie grafzerken in de vloer en langs de wanden, vooral die uit de renaissancetijd van uitzonderlijke betekenis. Van vrijwel alle in Friesland werkzame meesters is werk te vin-den, vooral van hen die vanuit een Franeker atelier werkten, zoals Vincent Lucas en Claes Jelles. Er zijn ook enkele zerken van de grondlegger van de renaissance in Friesland, de monogrammist B.G., van wie inmiddels bekend is dat hij Benedictus Gerbrandtsz. heette. Tegen de wand aan de noordzijde van de kooromgang staan twee zerken van deze meester uit de jaren 30 van de zestiende eeuw. Daarop zijn in de traditionele dekkleden rond de helm en wapens blote renaissance-mensjes in extatische houdingen verstrikt. De mani-eristische ‘figura serpentinata’ is hier en daar verbazingwekkend vroeg verbeeld.

De hervormde kerk van Gerkesklooster heeft wellicht de merkwaardigste geschiedenis van alle oude kerken in Friesland. Het gebouw is in de 15de eeuw gesticht als brouwhuis van het premonstratenzerklooster Jeruzalem, ook Gerkesklooster genaamd naar zijn stichter Gerke Harkema (1240). Het aan grondbezittingen rijke klooster dat vrij spoedig was overgegaan tot de cisterciënzer orde, werd na de Hervorming door de Staten van Friesland genaast en goeddeels gesloopt. Het dorp dat bij het klooster tot ontwikkeling was gekomen en daarnaar Gerkesklooster werd genoemd, kreeg in 1629 toestemming en een bijdrage van de Staten om het gehandhaafde brouwhuis van het klooster te verbouwen tot kerk. In de westelijke muur staan aan weerszijden van de slanke, in 1854 toegevoeg-de toren afgeplatte korfbogige vensters en in de geveltop nissen van dezelfde vorm.

In de zuidelijke muur zijn sporen te zien van dichtgemetselde korf-, flauwe spits- en rondbogige vensters. Hier zit bovendien een fraaie dichtgemetselde ingang; korfbogig in een geprofileerde kielboognis. De oostelijke gevel vertoont ook middeleeuwse vormen: diepliggende venstertjes en een ingang, alles in korfbogige vorm. Blijkens restanten van een zandstenen cordonband is het bouwwerk oorspronkelijk hoger geweest. In het westelijke gedeelte van het rechthoekige gebouw zijn aan beide zijden rondbogige kerkvensters aangebracht. In 1786 kreeg het gebouw een nieuwe kap en is in het oostelijke gedeelte de pastorie van twee verdiepingen ingericht, later (1874) kosterswoning en recent aula en bovenzaal. Dat gedeelte kreeg aan de zuid- en noordzijde woonhuisvensters en een omlijste ingangspartij.

De vrij kleine kerkzaal heeft een vlak balkenplafond. In de wanden zijn allerlei bouwsporen zichtbaar, nissen en in de westelijke wand is de plaats van de schoorsteen van de brouwerij herkenbaar. De kerk heeft een ingetogen inrichting met tegen de oostelijke wand en binnen het doophek de preekstoel met klankbord. De kuip heeft kussenpanelen en enige versiering. Binnen het doophek is ook het kleine, door de firma Flentrop gebouwde orgel geplaatst. De banken zijn afkomstig uit de kerk van Britswert.

De kleine kerk is gelegen op een deels afgegraven terp die al dateert van enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling en er is van afstand niet te zien dat zij zoveel wijzigingen heeft ondergaan. Het gedeelte van de in de 12de eeuw gestichte kerk is aan de noordzijde te zien. Daar is tufsteen op een fraaie kenmerkend romaanse wijze verwerkt met spaarnissen tussen lisenen en afgedekt met rondbogen. In twee van die nissenreeksen zitten de moeten van dichtgezette rondboogvensters en daar tussendoor is een grote boog te herkennen die duidt op een verdwenen aanbouw aan die zijde. In de 13de eeuw is de kleine kerk in westelijke richting in baksteen verlengd en werd de kerkruimte gedekt met romano-gotische koepelgewelven. In de noordmuur kwam een ingang die weer is dichtgemetseld, wat een rechthoekig spoor achterliet. Later is ernaast een kleine ingang gekomen. De overwelving is vermoedelijk in de 17de eeuw vervangen door het vlakke houten balkenplafond van tegenwoordig. De kerk is daarbij enigszins verhoogd met een klein formaat baksteen. Alleen in de 15deeeuwse toren is een koepelgewelf behouden.

De driezijdige koorsluiting is in de 15de eeuw aangebracht. In de sluitmuur staat een venster en aan de zuidoostzijde een tweede venster met diepe, geprofileerde dagkanten. De zuidelijke muur is in baksteen vernieuwd en voorzien van vier spitsboogvensters, waarvan drie met geprofileerde dagkanten. Ook aan deze zijde zit een kleine ingang onder een segmentboog. De toren gaat ongeleed op en boven de naald van het kerkdak zitten aan alle zijden gepaarde galmgaten in seg-mentvormig gesloten nissen. Op de toppen en schouders van de gevels van het zadeldak staan kleine pinakels.

Het interieur onder het vlakke balkenplafond bevat geen oorspronkelijk meubilair of liturgische voorwerpen meer, maar beeldend kunstenaar Gerrit Terpstra heeft er een Sanctum Corpus, enkele retabels en andere naar rituelen en contemplatie verwijzende kunstwerken opgesteld die harmoniëren én contrasteren met de middeleeuwse ruimte. De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken.

De Agneskerk staat op een hoge en vooral aan de west- en noordzijde scherp afgegraven terp en temidden van een kerkhof dat door een ijzeren hek en leilinden is omgeven. Van de tufstenen kerk uit de 11de of 12de eeuw zijn aan de noordzijde nog gedeelten te zien. Het muurwerk is verstoord door latere wijzigingen. Het is een boeiend historisch tapijt. Tufsteenblokken in grote formaten zijn tot decoratieve banden verwerkt, in de hoge zone staan dichtgemetselde rondboogvensters en rond de in de 19de eeuw aangebrachte neoclassicistische ingang zitten sporen van een vroegere, met baksteen dichtgezette ingang. De kerk is bij de vernieuwing en vergroting in de 15de eeuw met baksteen verhoogd.

Onder de geprofileerde daklijst zit een blokfriesje. In het oostelijke deel van deze muur staan drie jongere spitsboogvensters die later aan de onderzijde weer ingekort zijn. De vijfzijdige koorsluiting dateert uit de gotische tijd met tweemaal versneden steunberen en in twee zijden spitsboogvensters. Aan de zuidoostelijke zijde is geen spoor te zien van de grote, vrij gave piscinanis die bij de recente restauratie aan de binnenzijde is aangetroffen. In de zuidmuur staan vijf spitsboogvensters en bij de voorkerk staat een 19de-eeuwse neoclassicistische ingang. De kloeke zadeldaktoren heeft drie geledingen. De eerste is onversierd en bevat de korfbogige ingang en een diepe en hoge spitsboognis, waarin nog de kop van een venster zit. De tweede geleding heeft telkens twee spitsboognissen; de derde eveneens en daar met rondbogige galmgaten. De geveltoppen zijn verlevendigd met spitsboognissen met vorktraceringen.

Het interieur wordt gedekt door een houten tongewelf met trekstangen. Tijdens de recente restauratie is een fraaie collectie grafzerken aan het licht gekomen, waaronder een zerk van de meester Vincent Lucas. Daaroverheen is een glazen vloer gelegd. In de koorsluiting staat binnen het doophek de preekstoel; beide eenvoudige 19de-eeuwse elementen. De kerk bevat twee rouwkassen voor de familie Cammingha uit het midden van de 18de en 19de eeuw. Het orgel is in 1864 gebouwd door L. van Dam & Zn.

De Sint-Pieterkerk is een romaans tufstenen bouwwerk dat in de eerste helft van de 13de eeuw tot stand is gekomen. Het bestaat uit een eenbeukig schip en een inspringend, lang en rondgesloten koor. De noordzijde laat het best de geleding van de oorspronkelijke kerk zien. Daar lopen rondbogige spaarvelden in het tufstenen muurwerk tot op de grond. En het eveneens van tufsteen opgetrokken koor laat in het onderste register een fraai klimmend boogfries zien met daaronder het spoor van een klein rondboogvenster en daarboven een afsluitend horizontaal boogfries. De kerk is diverse malen verhoogd en vergroot. Dat begon al spoedig: nog in de eerste helft van de 13de eeuw is het schip verhoogd waarbij tufsteen en baksteen op een levendige wijze zijn verwerkt. In het tufstenen muurwerk zijn twee banden in baksteen gelegd en de rondbogige vensters kregen bakstenen dagkanten. Het koor is daarna verhoogd, voornamelijk in baksteen en met een horizontale afsluiting van opnieuw een boogfries. In dit muurwerk is ook een met baksteen dichtgemetseld rondboogvenster te zien. In de 15de eeuw is het schip naar het westen verlengd; toen vanzelfsprekend van baksteen. Het schip is in dezelfde bouwfase voor de tweede keer verhoogd. De huidige toren is waarschijnlijk om een oudere kern gelijktijdig verrezen. In het begin van de 15de eeuw tenslotte, onderging het koor een tweede verhoging waarbij de kappen van schip en koor ook zijn vernieuwd. Deze fascinerende bouwgeschiedenis is aan de noord- en oostzijde van de kerk goed af te lezen. De zuidgevel is later beklampt met baksteen en er zijn grote vensters ingebroken van spitsbogig, gotisch model boven de borstwering met dunne lisenen. De gevel wordt bekroond door een rondboogfries. De zuidelijke ingang bleef bij de vernieuwing gespaard.

De uit de restauratietijd (1927-’28) daterende fraaie korfbogig gedekte dubbele deur staat in een rijk geprofileerde ojiefvormige nis waarvan het timpaan is uitgevoerd in metselmozaïek van gele en rode behakte baksteen. De koorpartij is na de hervorming van het schip afgesloten. Het koor heeft van het midden van de 17de eeuw tot 1832 als recht- en raadhuis gediend en is daarna lange tijd kosterswoning geweest. Het is nu al jaren als consistorie in gebruik. In de muren zijn dan ook woonhuisvensters gebroken. In de zware zadeldaktoren zijn omstreeks 1965 in de noordelijke en zuidelijke muren smalle vensteropeningen teruggevonden die opnieuw zijn geopend. Aan elke zijde zijn gepaarde galmgaten aangebracht in korfbogige nissen, aan de noord- en zuidzijde drie, aan de andere zijden twee. De beide geveltoppen zijn verlevendigd met klimmende blindnissen. In de westmuur is boven de ingang een groot spitsbogig timpaan aangebracht dat het planten van drie eiken, afkomstig uit Cornjum, memoreert. De schenking (1672) was van jonker van Burmania (en diens vrouw), grietman van Leeuwarderadeel die deze functie kort daarvoor bekleedde in Idaarderadeel, waarvan Grou de hoofdplaats was.

Het interieur werd gedekt door een houten tongewelf met naar het lijkt trekbalken met korbelen. Die zijn tijdens de restauratie vanwege het overhellen van het gebouw vervangen door een stalen constructie die is omtimmerd om het historische beeld niet te verstoren. Tegen de westelijke wand is een kraak aangebracht waarbij een groot tekstbord met het eerste van de tien geboden tussen kwabornament (1654). Voor de kraak staan twee overhuifde banken uit de 17de eeuw. De kerkbanken kregen fraai gesneden wangstukken waarvoor Harmannus Berkebijl en Dirk Embderveld in 1782 en 1784 betaald kregen. Tegen de noordwand staan twee forse 18de-eeuwse overhuifde barokke herenbanken met gesneden wang- en kuifstukken, de Roordabank en de Kamstrabank. In het begin van de 20ste eeuw zijn orgel, preekstoel, doophek en ingangen tot een merkwaardige monumentale oostelijke partij gevormd. Bij de restauratie in de jaren 90 is deze weer gewijzigd, omdat de laat 17de-eeuwse preekstoel van Gorredijk tegen de zuidgevel, tegenover de grote herenbanken kon worden geplaatst. De ruimte onder de orgel galerij kon zo worden vrijgemaakt. Op de galerij staat een in 1853 door de firma L. van Dam & Zn. gebouwd orgel in een nog deels 18de-eeuwse kas.


0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 | 31 | 32 | 33 | 34 | 35 | 36 | 37 | 38 | 39 | 40 | 41 | 42 | 43 | 44 | 45 | 46 | 47 | 48 | 49 | 50 | 51 | 52 | 53 | 54 | 55 | 56 | 57 | 58 | 59 | 60 | 61 | 62 | 63 | 64 | 65 | 66 | 67 | 68 | 69 | 70 | 71 | 72 | 73 | 74 | 75 | 76 | 77 | 78 | 79 | 80 | 81 | 82 | 83 | 84 | 85 | 86 | 87 | 88 | 89 | 90 | 91 | 92 | 93 | 94 | 95 | 96 | 97 | 98 | 99 | 100 | 101 | 102 | 103 | 104 | 105 | 106 | 107 | 108 | 109 | 110 | 111 | 112 | 113 | 114 | 115 | 116 | 117 | 118 | 119 | 120 | 121 | 122 | 123 | 124 | 125 | 126 | 127 | 128 | 129 | 130 | 131 | 132 | 133 | 134 | 135 | 136 | 137 | 138 | 139 | 140 | 141 | 142 | 143 | 144 | 145 | 146 | 147 | 148 | 149 | 150 | 151 | 152 | 153 | 154 | 155 | 156 | 157 | 158 | 159 | 160 | 161 | 162 | 163 | 164 | 165 | 166 | 167 | 168 | 169 | 170 | 171 | 172 | 173 | 174 | 175 | 176 | 177 | 178 | 179 | 180 | 181 | 182 | 183 | 184 | 185 | 186 | 187 | 188 | 189 | 190 | 191 | 192 | 193 | 194 | 195 | 196 | 197 | 198 | 199 | 200 | 201 | 202 | 203 | 204 | 205 | 206 | 207 | 208 | 209 | 210 | 211 | 212 | 213 | 214 | 215 | 216 | 217 | 218 | 219 | 220 | 221 | 222 | 223 | 224 | 225 | 226 | 227 | 228 | 229 | 230 | 231 | 232 | 233 | 234 | 235 | 236 | 237 | 238 | 239 | 240 | 241 | 242 | 243 | 244 | 245 | 246 | 247 | 248 | 249 | 250 | 251 | 252 | 253 | 254 | 255 | 256 | 257 | 258 | 259 | 260 | 261 | 262 | 263 | 264 | 265 | 266 | 267 | 268 | 269 | 270 | 271 | 272 | 273 | 274 | 275 | 276 | 277 | 278 | 279 | 280 | 281 | 282 | 283 | 284 | 285 | 286 | 287 | 288 | 289 | 290 | 291 | 292 | 293 | 294 | 295 | 296 |
Archivering van erfgoedinformatie met het ErfgoedCMS™

Bent u geïnteresseerd in erfgoedinformatie en hoe u dit op een professionele en duurzame manier kunt ontsluiten op het internet, dan is het volgende voor u van belang.

Sinds kort is er namelijk het ErfgoedCMS™ van DeeEnAa. Met dit op maat gemaakte ErfgoedCMS™ kan ieder dorp of iedere stad haar erfgoedinformatie registreren, rubriceren en ontsluiten. Daarnaast kan het ErfgoedCMS™ worden ingezet als webshop voor lokale producten en kan het de basis vormen voor dorps- of stadswandelingen compleet met QR-code bordjes.

Voor meer informatie over dit onderwerp verwijzen wij u graag naar de pagina over het ErfgoedCMS™ op de ErfgoedCMS-website via onderstaande knop.