De in de middeleeuwen aan Maria gewijde kerk is gebouwd aan de rand van een hoge es en is thans gelegen achter de bebouwing aan de rand van het dorp. Deze es moet al in de voorchristelijke tijd een plaats voor het begraven van de doden zijn geweest. Thans heeft Gasselte een van de grootste kerkhoven van Drenthe met een groot aantal zerken, meer dan honderd. Aan de westzijde is in 1613 een muur van kloostermoppen gemetseld, afkomstig van het ontmantelde klooster in Assen. Op last van stadhouder Willem Lodewijk van Nassau moest vanaf 10 mei 1598 ook in Gasselte de protestantse eredienst ingevoerd worden.

Het oudste muurwerk van de kerk dateert uit het midden van de 13de eeuw. De kerk heeft koepelvormige romano-gotische stenen gewelven gehad, waarvan in de noordwand bij herstellingen in 1964 twee muraalbogen werden aangetroffen die in het pleisterwerk zichtbaar zijn gebleven. Inwendig is een dichtgezet spitsboogvenster in de noordwand te zien. De huidige rondbogige vensters zijn van veel later tijd. De kerk is in 1637 hersteld en tien jaar later nog een keer.

In 1787 is op de westzijde van het dak een toren gebouwd met een bekleding van houten dokken of schaliën. Hierin kwam de in 1603 door Frerick van Butgen gegoten luidklok te hangen die voordien in een apart staande klokkenstoel was ondergebracht. Bij een omvangrijke verbouwing in 1851 kreeg het nieuwe dak blauw geglazuurde pannen en is het muurwerk gepleisterd. Deze bekleding is in 1964 weer ongedaan gemaakt, waarna het schone muurwerk wit is geschilderd.

Het interieur wordt gedekt door een gestukadoord houten tongewelf dat uit de tijd van de grote verbouwing van 1851 dateert. De preekstoel met klankbord uit omstreeks 1630 heeft gesneden toogpanelen. De avondmaaltafel is uit 1680. Het koperen doopbekken is van iets later (1696) en staat op een smeedijzeren stander uit het einde van de 18de eeuw. Het orgel is in 1839 gebouwd door Johan Christoff Scheuer voor de kerk van Woudsend in Friesland en is hier in 1995 geplaatst.

De Clemenskerk is een bijzondere kerk. Niet alleen omdat zij tamelijk ver ten noordoosten van de dorpskom staat, maar ook omdat de gotische kerk uit de 15de eeuw op de in 1310 gestichte romaanse kerk is gestapeld. Aan de buitenkant is dat al af te lezen: er zijn sporen van smalle romaanse en een enkel opnieuw geopend venster te zien. Op de vrij gesloten romaanse benedenzone is de gotische verhoging geplaatst. De gotische vensters zitten opmerkelijk hoog. Het eind 15de eeuw toegevoegde diepe koor met driezijdige sluiting kreeg normale rijzige gotische vensters. Binnen is aan het muurwerk de stapeling duidelijk te zien.

De stichtingssteen geeft aan dat de toren met vier geledingen en een traptoren aan de zuidzijde in 1410 is verrezen. Hij is van het Drents gotische type en mogelijk gebouwd naar plannen van Johan die Werckmeister. Boven de ingang staat een breed gotisch venster en in de tweede tot de vierde geleding zijn aan elke zijde een slanke spitsboog-nis met tracering verwerkt. De hoogste met galmgaten is voor de klok die in 1516 is gegoten door Geert van Wou en Johannes Schonenborch. Een verdieping lager is in 1988 (verbeterd in 1996) een door Cees Roubos uitgevonden chamadron opgesteld, een trompettenorgel waarvan de tongwerken door middel van een klavier worden bespeeld en waarbij de trompetten uit galmgaten worden geschoven.

Het muurwerk van het interieur is van pleister ontdaan, maar het kruisribgewelf en het waaiergewelf van de koorsluiting hebben hun pleister nog. In het muurwerk van het schip zijn de tot nissen geopende romaanse vensters en de muraalbogen van de drie gewelfvakken te zien. Onder de vensters van het koor zitten diepe spaarnissen. De preekstoel uit 1663 heeft voor deze tijd ongebruikelijke ojiefbogen op de panelen. In de koorsluiting staat de dubbele, overhuifde herenbank met getordeerde zuilen van de familie Linthorst Homan uit het derde kwart van de 17de eeuw. Petrus van Oeckelen bouwde het orgel in 1819 voor de Asser Abdijkerk; het is in 1897 in deze kerk geplaatst.

Kerk en toren staan op een vrij hoge en door bomen en struiken omzoomde zandrug in het laagveengebied. Een driehonderd meter lange beukenlaan verbindt het kerkgebied met het streekdorp. Deze fraaie beukenlaan kon met toegangshek en een kosterswoning worden aangelegd dankzij een legaat van de in 1890 overleden Thijs van Urk, die in de kerk een gedenksteen kreeg.

De toren uit de late 14de eeuw heeft drie geledingen en een piramidedak. De onderste en hoogste geleding zijn gesloten en onder staat aan de westzijde een segmentvormig gesloten ingang met een spitse boogtrommel. De tweede geleding heeft aan elke zijde een diepe rondboognis met een tracering in laagreliëf. De nissen zijn bij de restauratie in 1972-’74 gereconstrueerd. De derde geleding bevat aan elke zijde een enkel spitsbogig galmgat. Het schip en het koor worden geschoord door nauwelijks versneden steunberen. In de drie schiptraveeën en de koortravee en -sluiting staan smalle lancetvensters. Aan de zuidzijde is een vrij nieuwe consistoriekamer met plat dak aangebouwd die de middeleeuwse ingang aan het oog onttrekt en aan de noordzijde staat voor de oude ingang een groot, houten portaal met een fraai ojiefvormig dak met makelaar. Het portaal wordt in Kolderveen het klompenhok genoemd en is bij genoemde restauratie gereconstrueerd.

Het interieur heeft een houten tongewelf. In de wanden van het koor zitten grote spaarnissen en kleine spaarnissen die kennelijk de functie van piscina en sacramentsnis hebben gehad. Een sarcofaagdeksel van roze zandsteen met wijdingskruisjes uit omstreeks 1200 is altaarblad geweest. Een ander sarcofaag-deksel is in 1612 hergebruikt als grafsteen. De preekstoel met klankbord in de koorsluiting dateert uit het begin van de 18de eeuw. De kuip heeft gegroefde hoekzuilen en toogpanelen. Het doophek met balusters uit begin 19de eeuw is bij de restauratie aangevuld en bezit een koperen doopboog. Samen met die in Meppel is het de enige in Drenthe. De eenvoudige, overhuifde herenbank is in de tweede helft van de 18de eeuw vervaardigd voor de familie Van Paasloo. Het orgel is in 1869 gebouwd door Petrus van Oeckelen.

De kloeke kerktoren vormt een opmerkelijk contrast met de lage en lange tweebeukige kerk. De drie geledingen tellende 15de-eeuwse toren is de rijkst versierde gotische toren van Drenthe. Zowel de hoeken als de nissen zijn verrijkt met zandstenen blokken. In de gesloten onderste geleding staat een in zandsteen omlijste, korfbogige ingangspartij in een rondboognis. In de boog staat dat de toren in 1549 en 1718 is hersteld en in de boog-trommel dat dit in 1827 nogmaals gebeurde. Toen is de huidige bekroning met laag piramidedak, lantaarn en koepeldakje met een dubbele omgang totstandgekomen. Boven de ingang staat een groot spitsboogvenster. De andere twee geledingen zijn verlevendigd met hoge, slanke spitsboognissen met traceringen en drie- en vierpassen van zandsteen.

Aan de oostzijde is te zien dat het kerkdak hoger aangekapt heeft gezeten. De zuidelijke beuk van de kerk is ongeveer gelijk met de toren in de 15de eeuw gebouwd. Het muurwerk wordt geschoord door tweemaal licht versneden steunberen. In elk van de zeven traveeen staat een spitsboogvenster, behalve in de vijfde waarin een dichtgemetselde ingang in een spitsboog is te zien. De noordbeuk is in 1518 toegevoegd. Het ongelede en van spitsboogvensters voorziene muurwerk vertoont een opmerkelijke knik. In 1779-’81 is het veelzijdig gesloten koor vervangen door een aanzienlijke uitbreiding van beide beuken tot aan de hoofdstraat, waar een zeer decoratieve sluitgevel met allerlei classicistische motieven werd opgetrokken.

Binnen worden de beuken gedekt door bij de restauratie van 1959-’63 aangebrachte houten tongewelven die rusten op een colonnade van ronde zuilen. Aan de lijstkapitelen zitten ijzeren ringen, waaraan de schippers hun zeilen te drogen konden hangen. In de vloer zijn veel grafzerken gelegd. Midden tegen de zuidwand is de barokke preekstoel (1696) opgesteld, met gewrongen hoekzuilen en een koperen lezenaar in een dooptuin met een koperen doopboog (1782). J.H. Germans vervaardigde in 1964 de doopvont. Het orgel is in 1712-’16 gebouwd door Jan Harmensz. Kamp, in 1722 gewijzigd door F.C. Schnitger en later weer deels gereconstrueerd.

De Sint-Barbarakerk die als geheel kort na 1477 tot stand is gekomen, is in enkele opzichten een opmerkelijk originele kerk. Bij benadering valt al op dat de toren slank is vergeleken met het brede schip. Deze toren is aan de voorzijde geschoord door hoge, tweemaal versneden steunberen die in een dubbele rondboogconsole uitlopen om de hoogste torengeleding met dubbele, rondbogige galmgaten en een ingesnoerde naaldspits te ondersteunen. Tussen de steunberen zitten de ingang en het daarboven staande grote rond-boogvenster met gaffeltracering ingeklemd. Het schip heeft een opmerkelijke breedte gekregen door een bijzondere draagconstructie.

Inwendig staat een gebintconstructie van stijlen en dekbalken als van een hallenhuisboerderij. Daardoor zijn binnen smalle pseudo-zijbeuken gevormd. Waarschijnlijk waren de wanden van het schip eerst van hout en zijn ze in het begin van de 17de eeuw door steen vervangen. Aan de buitenzijde zijn de dakschilden met een knik over het schip gesleept. Het koor heeft dragende muren en daar zijn onversneden steunberen tegenaan geplaatst. Het schip is aan beide zijden geopend met vier spitsboogvensters; het koor heeft er twee aan elke zijde en in twee van de drie zijden van de sluiting zit ook zo’n venster. De sluitmuur is dichtgezet omdat de preekstoel er binnen tegenaan is geplaatst.

Inwendig draagt de genoemde gebintconstructie een houten tongewelf dat over het koor en de sluiting doorloopt en daar een gedaanteverwisseling ondergaat. Het warm oker gewelf kreeg in rode en witte blokken geschilderde ribben en er kwamen drie gewelfschotels met voorstellingen van een zegenende hand, een fontein en een toren. In het koor staat een offertafel uit 1477 en in de vloer ligt een priesterzerk uit 1506. De avondmaaltafel dateert van 1631, een geschenk van Frens Jacobs en diens vrouw Harmken Frens. De preekstoel uit 1744 heeft een smeedijzeren lezenaar en twee koperen kandelaars. Het in 1846 door Stulting & Maarschalkerweerd voor de Kleine Kerk van Zierikzee gebouwde orgel is hier in 1897 geplaatst zonder de oorspronkelijke kas.

De romano-gotische kerk, in de middeleeuwen gewijd aan Margareta, is in het midden van de 13de eeuw totstandgekomen. De ongelede zadeldaktoren zal het eerst zijn gebouwd. Deze heeft iets boven het midden tweelichtsvensters met deelzuiltjes van natuursteen in een rondbogige gepleisterde nis en daarboven rondbogige galmgaten. Na de toren zijn het koor en het schip gebouwd. Mogelijk is dit bij het schip in twee onmiddellijk op elkaar volgende fasen gebeurd. Begonnen is met een laag, in steen overwelfd schip. Daar getuigen de laaggeplaatste kleine romaanse vensters van, twee in de noord- en drie in de zuidmuur. Ook in de westelijke muur staan zulke kleine vensters. Om een of andere reden is tijdens de bouw besloten om het schip hoger op te trekken en niet in steen te overwelven. Zo kwamen er bovendien in een hogere zone aan beide zijden nog eens vier grotere, in de dagkanten geprofileerde romano-gotische rondboogvensters bij. Het iets versmalde koor met halfronde sluiting kreeg rijzige vensters van dit model. Alle muurwerk wordt geschoord door tweemaal versneden steunberen. In de zuidmuur staat een rondbogige ingang en in het koor een kleinere priesteringang. De ingang aan de noordzijde is in 1778 van een gemetseld portaal voorzien.

Het schip wordt gedekt door een vlak balkenplafond, het koor door een romano-gotisch ribgewelf. De triomfboog en de vier ronde ribben en vier schijnribben die in een rozet rond een sluitring zijn vergaard, bezitten decoratieve beschilderingen die bij de restauratie in 1969-’71 zijn aangevuld. In de sluitring zien we de duif van de Heilige Geest en een randschrift met onder meer: v eni sanctus spiritus. De zeldzame wijwaterbak dateert van het midden van de 12de eeuw en de 13de-eeuwse, van mensfiguren voorziene, doopvont uit het begin van de 13de eeuw. Het offerblok uit 1661 is net wat ouder dan de preekstoel die Dirck Jans Bijmold in 1678 vervaardigde. Het doophek is van omstreeks 1800 en de familiebank Tonckens van 1724. Het orgel is in 1896 door E. Leichel gebouwd.

De in de middeleeuwen aan Sint-Margareta gewijde kerk staat op het dorpscentrum gericht en heeft op het eerste gezicht niets middeleeuws. Juist deze kerk heeft echter een belangrijk oud en voor Nederland zeldzaam gedeelte: het thans als consistorie gebruikte koor. Dit rechtgesloten koor is omstreeks 1200 voor het grootste gedeelte opgetrokken van bewerkte granieten blokken in fraaie roze en grijze tinten, zoals bij middeleeuwse kerken in het midden en oosten in Ostfriesland veel voorkomt. Dit muurwerk gaat op tot ongeveer 3,75 meter, daarboven is het koor in baksteen verhoogd. In dit baksteenwerk zijn in de oostelijke sluitwand sporen te zien van dichtgemetselde, kleine romaanse rondboogvensters. In de 14de of 15de eeuw zijn grotere vensters in het koor aangebracht, een zeer breed spitsboogvenster met gepleisterde dagkanten in de zuidmuur, in de noordmuur een kleiner venster van dit type en aan de oostzijde is de hoge nis ingevuld met een deur en een hoog bovenlicht. Het interieur is gedekt door een koepelvormig kruisribgewelf met opvallend stevige, rechthoekige ribben die in de sluiting in een ring om een ronde opening zijn verzameld.

De middeleeuwse kerk die tot een hoogte van anderhalve meter ook uit granietblokken bestond, is vervangen door de huidige ruime zaalkerk, in 1857 gebouwd naar ontwerp van W. van Ernst. Zij werd veertig jaar later, na een brand, nog eens hersteld. Het gebouw is vijf, door lisenen gelede traveeën diep en kreeg in beide zijgevels grote rondboogvensters. De iets uitspringende slanke toren is gepleisterd met schijnvoegen. Op de torenromp staat een sterk verjongde achtkantige lantaarn met spits. De ingang heeft een halfrond bovenlicht en in de vleugelmuren zitten rondbogige nissen. Het geheel heeft een vooral neoclassicistisch karakter.

Het interieur wordt gedekt door een gestucadoord tongewelf dat na de brand is hersteld en een voor die tijd kenmerkend ornamentbies kreeg. Ook de preekstoel met klankbord op een gesneden kolom met voluutvormige consoles en het orgel dateren van na de brand. Het orgel is in 1899 gebouwd door de gebroeders Van Oeckelen.

De kerk en de losstaande klokkentoren zijn in de 15de eeuw op een hoog en ruim kerkhof in het midden van het dorp gebouwd. Door de losstaande toren lijkt de kerknederzetting invloed te hebben ondergaan uit Ostfriesland. Dit is waarschijnlijk gekomen door krijgshandelingen aan het einde van de 16de eeuw. De kerk zou een laag schip met een hoog koor hebben gehad. Tijdens het beleg van Coevorden in 1592 zou het grootste deel van het schip vernield zijn. Vervolgens is één travee bij het koor gehandhaafd. Dit gedeelte is in 1628 op gelijke hoogte met het koor gebracht en met een westelijke muur gedicht. In de tweede geleding van de westelijke torenmuur is heel vaag de oorspronkelijke aanhechting van het dak nog te ontwaren. De kerk is in 1862 bepleisterd en alleen aan de grote spitsboogvensters en de tweemaal versneden steunberen is te zien dat het om een laatgotische kerk gaat. De parmantige toren is een karakteristiek exemplaar van het Drentse gotische type, toegeschreven aan Johan die Werckmeister. De onderste van de drie geledingen bevat de hoge spitsbogige ingangsnis met de korfbogige ingang en een spits bovenlicht met vorktracering. De tweede geleding bevat nissen met traceringen en net als de derde, die daarbij de galmgaten bevatten.

Het inwendige van de kerk wordt gedekt door een vlak balkenplafond. De wanden bevatten beneden de vensters diepe en brede spaarnissen en enkele kleine nissen die voor liturgisch gebruik moeten zijn geweest. De preekstoel, in 1662 gesneden door Jan Jansz. Decker, is afkomstig uit de abdijkerk in Assen en in 1917 in Oosterhesselen beland. Het vrij deftige preekmeubel heeft tussen gegroefde ionische zuiltjes fraai gesneden panelen met toogvormen en bloemenguirlandes. De eenvoudige herenbanken uit het einde van de 17de eeuw behoorden aan de familie Oldenbanning en de bewoners van de Klencke. Het orgel is in 1864 gebouwd door L. van Dam & Zn. uit Leeuwarden. Voor het naar Oosterhesselen kwam stond het in kerken in Wânswert en Wijckel in Friesland.

De laatromaanse kerk dateert oorspronkelijk uit de tweede helft van de 13de eeuw, maar daarna is er nogal wat met het gebouw gebeurd. De forse toren is in 1624 gesloopt. Voor de klokken zal men zich beholpen hebben met een klokkenstoel, want pas in 1803 is de huidige ongelede en onversierde toren met een ingesnoerde spits gebouwd. Deze bevat aan de noord- en de zuidzijde de ingangen.

Het huidige ruime koor werd in 1824 met grote rondboogvensters en een driezijdige sluiting aan de oostzijde van de kerk toegevoegd ter vervanging van het oude, veel smallere, rechtgesloten koor. In 1964-’68 is de kerk ingrijpend gerestaureerd. Daarbij zijn de kleine, licht spitsbogige vensters met gepleisterde dagkanten weer teruggebracht, hoog in de door lisenen gelede zijmuren met dichtgemetselde ingangen. Binnen is de vrij nauwe triomfboog tussen het schip en het (oude) koor gereconstrueerd. Het koor is zo bijna een zelfstandige ruimte geworden.

Het interieur van het schip wordt gedekt door een gedrukt houten tongewelf, dat van het koor door een vlak balkenplafond. Peize bezit een van de gaafste van de romaanse doopvonten in Drenthe. De vont is gehouwen van Bentheimer zandsteen. De kuip wordt gedragen door vier leeuwen en de rand heeft versieringen van acanthusloof, wingerd en koordmotieven en zal in de 12de eeuw zijn vervaardigd. De kerk bezit hiernaast een doopbekken op een ijzeren stander, beide uit de 17de eeuw. Jan de Brugman maakte in 1751 de preekstoel met klankbord, waarvan de kuip kenmerkende gewelfde rococovormen bezit. De dubbele herenbank van de familie Kymmell tegenover de preekstoel is hoogst eenvoudig met enige gedraaide vaasvormen. Bij deze bank zijn enkele fragmenten van het doophek herplaatst. Het bijzondere orgel is in 1631 door A. Verbeek voor het Pepergasthuis in Groningen gebouwd. Arp Schnitger bouwde het om, A.A. Hinsz. voegde een rugwerk toe en P. van Oeckelen verzorgde in 1862 de plaatsing in Peize. In de voorkerk staat een 18de-eeuws offerblok.

De Catharinakerk kwam in de 13de eeuw tot stand als een eenbeukige romano-gotische kerk met koepelgewelven. In het interieur zijn aanzetten van gordelbogen die in het niets eindigen en sporen van muraalbogen boven de huidige scheibogen er duidelijke aanwijzingen voor. Aan het begin van de 15de eeuw is het oude koor vervangen door het huidige driezijdig gesloten, gotische koor. Spoedig hierna zijn de zijbeuken gebouwd.

Aan het einde van de 15de eeuw is tenslotte de toren opgetrokken. Daarna is er nog veel aan de kerk gebeurd, waarvan de vervanging van de koepelgewelven van het schip door stenen tongewelven en een ingrijpende restauratie in 1932-’33 waarbij het inwendige van zijn pleisterlagen werd ontdaan en het rode baksteenwerk in het zicht kwam, de belangrijkste zijn. Dankzij de zijbeuken onder gesleepte dakschilden lijkt het alsof de Catharinakerk zich heeft neergevleid, dit in tegenstelling tot de meeste andere kerken die oprijzen. In de lage zijbeuken staan lage, brede spitsboog-vensters; in het hoger oprijzende koor staan hogere vensters die alle bakstenen vorktraceringen bezitten. Alleen bij de oude rondbogige ingangen – die aan de zuidzijde is tot venster gehalveerd – staan een paar kleine vensters. De toren bezit ook een rondbogige ingang die een ojiefvorm als bekroning heeft.

Binnen kan de structuur van pijlers met aanzetten van gordelbogen en gehele scheibogen tussen schip en beuken goed worden gelezen. Deze structuur draagt het tongewelf en de halve tongewelven van de zijbeuken, daarbij geholpen door flinke trekbalken. De doopvont van Bentheimer zandsteen uit het eerste kwart van de 13de eeuw wordt door vier leeuwen gedragen en de rand is versierd met ranken en palmetten. In het koor zitten een gotische sacramentsnis en een piscina. De preekstoel is tegen de laatste zuidelijke vrije pijler voor het koor opgesteld. Het meubel dateert uit 1717 en heeft gewrongen hoekzuilen en enig decoratief snijwerk op de panelen. Het orgel gebouwd door A.A. Hinsz en heeft een orgelkas van de hand van A. Smid (1780). Wapens en tekstborden vertellen het verhaal van de schenking.

Kerk, toren en koor vormen een harmonisch laatgotisch geheel dat gedurende de 15de eeuw tot stand is gekomen. Deze harmonie is door een verbouwing in 1854 sterk verstoord, maar door een restauratie in 1960-’64 is dit weer gereconstrueerd. De toren zal het eerst zijn gebouwd, aan het begin van de 15de eeuw. Hij behoort tot de gotische torens van het Drentse type die worden toegeschreven aan Johan die Werckmeister. Hij is vier geledingen hoog, heeft in de westmuur een ingang in een diepe spitsboognis en is voorzien van een rijk getraceerd bovenlicht. De andere geledingen hebben aan alle zijden slanke spitsboognissen met traceringen, waarvan die in de bovenste geleding de galmgaten bevatten. Het schip en het iets versmalde, bijna even lange koor worden geleed door steunberen die nauwelijks zijn versneden. Alle traveeën zijn geopend door grote gotische vensters die bij restauratie de bakstenen traceringen terugkregen. Ook het dak kreeg toen de oorspronkelijke hoogte terug en tegen de zuidzijde is in historiserende vormen een consistorie geplaatst op de plek van de vroegere sacristie.

Het interieur van het schip wordt gedekt door een houten balkenplafond; het koor door een gereconstrueerd ribgewelf. Ook de triomfboog is gereconstrueerd. In de koorvloer is een aantal zerken voor belangrijke lieden verwerkt, onder meer voor de schulten Lucas Homan en Hendrik Willem Camerlingh. Een vroeg 12de-eeuws sarcofaagdeksel laat een man in biddende houding zien en in een fragment van een altaarblad zitten wijdingskruisen. De preekstoel is een pronkstuk, gesneden in 1677 door Dirck Jans Bijmold. Tussen gegroefde ionische hoekzuilen zitten op de kuippanelen rijk gesneden vakken met draperieën, uitbundig loofwerk, bloemen en boomvruchten. Van sommige stukken inventaris zijn replica’s gemaakt: het offerblok en de gipsen doopvont naar 13de-eeuws model van Bentheimer zandsteen. Het orgel is in 1847 gebouwd door P. van Oeckelen en Zn. In de koorvensters zijn in 1964 zeer kleurige gebrandschilderde ramen van Joep Nicolas geplaatst met voorstellingen van de zes Drentse dingspelen en de rechterlijke macht.

De Mariakerk is omstreeks 1140 gebouwd bij het oudste klooster van Drenthe, de benedictijner abdij van Ruinen. Het klooster is in 1325 verplaatst naar Dickninge bij De Wijk, waarna de kerk als parochiekerk in gebruik kon worden genomen. Er is toen vrij spoedig door Jan van Ruinen, heer van de vrije heerlijkheid, een kapel met een piramidedak tegen de zuidzijde van het schip gebouwd. Deze Catharinakapel is eerst gehandhaafd en later toch afgebroken. De sporen van geprofileerde en gepleisterde spitsbogen en het ronde venster in de zuidmuur vertellen dit. De romaanse Mariakerk van tufsteen is in de 15de eeuw ingrijpend verbouwd tot het huidige gotische bouwwerk. Bij de grote verbouwing werd in 1423 eerst de toren in vier geledingen gebouwd, in de kenmerkend gotische stijl van een groep Drentse torens die aan Johan die Werckmeister uit Ruinen wordt toegeschreven. De geledingen bezitten in elke zijde een hoge spitsbogige nis met traceringen die hier gepleisterd zijn. Tegen de noordzijde is later een traptoren gebouwd. De bekroning van een gedrukt piramidedak met een lantaarn dateert van na een storm in 1660 en is daarna een paar keer gewijzigd. De benedenzone van het muurwerk van toren en kerk is van tufsteen, de noordmuur is zelfs grotendeels van dit stollingsgesteente. De bovenzone van baksteen bevat spitsboogvensters met vorktracering aan de zuidzijde en aan de noordzijde licht spitsbogige lancetvensters. Dit schip wordt geschoord door steunberen en is rechtgesloten. In de sluitmuur zitten sporen van de triomfboog in de richting van het gesloopte koor.

Het interieur wordt gedekt door een ziende kap met een fascinerende constructie op trekbalken met korbelen en korte muurstijlen. Op de noordwand is in de vroege 16de eeuw een fraaie Annunciatie geschilderd. De preekstoel – door Jan Janz. Decker – en het doophek met forse balusters dateren uit ongeveer 1660. Binnen dit hek ligt een aantal zerken. De vier herenbanken, waaronder die van de Heren van Ruinen tegen de oostelijke pui, dateren uit de 17de eeuw. Het orgel is in 1901 door M. Eerdtman gebouwd.

In het midden van de 12de eeuw is buiten Ruinerwold van gele kloostermoppen een romaanse kerk gebouwd, gewijd aan Maria Magdalena. In het eerste kwart van de 15de eeuw is een nieuwe, gotische kerk met toren gebouwd waarbij delen van het oude muurwerk zijn hergebruikt. Deze kerk werd gewijd aan Bartholomeus en kreeg in de 16de eeuw een noordelijke zijbeuk. De toren behoort tot het gotische Drentse type, toegeschreven aan de Ruiner bouwmeester Johan die Werckmeister. Bij de bouw zijn moppen van de romaanse kerk hergebruikt voor de onderste zone. Daarin staat een ingang in een spitsboognis. Aan de zuidzijde is een peilsteen aangebracht met de tekst: ‘4,47 meter boven N.A.P.’ Alle zijden van de volgende drie geledingen zijn versierd met een spitsboognis met traceringen. Die boven de ingang is deels tot gotisch venster geopend. Grote delen van de zuidelijke muur van het schip zijn nog van de oude romaanse kerk. In het muurwerk van gele, gemêleerde moppen zijn duidelijke sporen van een lisene, een kleine rondbogige hagioscoop, een romaans venster, een rondboogfries en, deels achter een steunbeer verstopt, ook van een rondbogige ingang te zien. Deze restanten van de romaanse kerk zijn verhoogd, aanzienlijk naar het oosten verlengd en van een driezijdige koorsluiting voorzien. De plint van deze uitbreiding laat ook moppenmateriaal zien. Het muurwerk wordt geschoord door steunberen en in elk muurvak staat een groot gotisch spitsboogvenster. De vrij lage 16de-eeuwse zijbeuk waarin aan de oostzijde de consistorie is ondergebracht, bezit veel lagere vensters van dit type.

Het schip en het koor worden inwendig gedekt door een houten tongewelf (1817) op trekbalken met korbelen en muurstijlen. De zijbeuk heeft een half tongewelf. Schip en beuk zijn met elkaar verbonden door spitse scheibogen die op ronde kolommen rusten. In de schipmuur daarboven zijn spitsbogige spaarnissen aangebracht. De preekstoel met klankbord dateert uit het midden van de 17de eeuw. De kerkvoogdijbank in de zijbeuk is van 1744 en kreeg in 1922 een overhuiving. Het orgel is in 1872 gebouwd door Petrus van Oeckelen.

De kerk lijkt op het eerste gezicht een neogotisch bouwwerk uit de 19de eeuw. Dat is het gevolg van de restauratie door Cornelis Peters onder supervisie van de neogotische bouwmeester Petrus Cuypers in 1882-’83. Daarbij zijn schip en koor beklampt met grauwbruine, kleine baksteen. De toren onderging dit lot niet. Deze is met de in 1923 aangebrachte naaldspits de hoogste kerktoren van Drenthe. Hij is rijker versierd dan die van het gotische Drentse type. In de onderste gesloten geleding zit in de westzijde de korfbogige ingang met daarboven een breed spitsboogvenster met een drieledige tracering. De volgende twee geledingen zijn verlevendigd met drie slanke spitsboognissen met zandstenen vorktraceringen. Het schip wordt geleed door tweemaal versneden zware steunberen en in de muren staan spitsboogvensters met vorktracering. Het koor uit de late 14de eeuw is omstreeks 1500 verhoogd waardoor de vensters wat laag in de gevels staan. De consistoriekamer tegen de zuidzijde op de overgang van schip en koor is bij de restauratie van 1962-’66 in historiserende vormen toegevoegd.

Inwendig biedt de kerk een fascinerende ruimte dankzij de overwelving die na de verhoging van het koor omstreeks 1500 is aangebracht, ook over schip en zijbeuken. Het koor heeft een netgewelf over de travee en een stergewelf over de koorsluiting. Schip en zijbeuken hebben een overwelving met kruisribben. In de koorwanden zitten in de onderste zone een fraaie reeks diepe nissen met vormen van spitsbogen en driepasbogen en een van een roosterdeur voorziene sacramentsnis. Het oudste inventarisstuk is de van Bentheimer zandsteen in de eerste helft van de 13de eeuw vervaardigde doopvont met gestileerde leeuwen aan de voet en loofwerken palmetbanden tussen koordbiezen op de kuiprand. De preekstoel in rijpe renaissance uit 1668 heeft getordeerde halfzuilen op de hoeken en vruchtenguirlandes op de panelen. Ook de fraaie avondmaaltafel dateert uit de 17de eeuw. Het orgel, in 1846 gebouwd door J.J. Vollebregt en in 1905 uitgebreid voor een Brabants klooster, is in 1949 in Sleen geplaatst.

De kerk, in de middeleeuwen gewijd aan Johannes de Doper, staat met de kloeke zadeldaktoren als indrukwekkend geheel op een verhoogd kerkhof. De toren verrees in de 14de eeuw, heeft vier licht versneden geledingen en is vrij gesloten van karakter. De onderste geleding wordt afgesloten door een rondboogfries, een herinnering aan de romaanse vormentaal. Zowel in de derde als vierde geleding zitten galmgaten, wat erop wijst dat de toren na de bouw nog eens is verhoogd. In de derde geleding staan aan west- en oostzijde twee van deze rondbogige galmgaten in spitsboognissen, met daarboven aan elke zijde enkele gaten. Kerkschip en koor zijn in de 15de eeuw achter deze toren gebouwd, eerst het koor en daarna het schip. Het koor is iets smaller dan het schip en heeft dus hoger opgaande muren en ook de grote spitsboogvensters reiken iets hoger. De bakstenen vorktraceringen in de vensters zijn bij de restauratie (1952-’54) aangebracht. Toen zijn ook de vensters van de driezijdige koorsluiting heropend. De travee-indeling wordt aan de buitenzijde gemarkeerd door eenmaal versneden steunberen die bij het koor wat zwaarder zijn. Deze helpen daardoor mee de spatkrachten van het stenen koorgewelf af te leiden.

Het interieur van het schip is gedekt door een vlak balkenplafond en, het koor heeft een kruisribgewelf en een straalgewelf in de sluiting. In deze sluiting zitten een kleine nis voor liturgisch gebruik, waarschijnlijk een sacramentsnis, en grote spaarnissen onder de vensters. De spaarnissen in de onderste zone van het schip corresponderen niet alle met de venstertraveeën. De doopvont van Bentheimer zandsteen dateert uit de 12de eeuw en is afkomstig uit het Duitse Gildehaus. De kuipwand is versierd met een rondboogfries, een band van ruiten en koordbiezen. Tegen de noordzijde van de triomfboog is de eenvoudige, maar wel deftige preekstoel uit de tweede helft van de 18de eeuw opgesteld. Op de westgalerij is in 1922 een orgel geplaatst dat in 1850 is gebouwd door J. van den Bijlaardt.

De toren, de meest rijk uitgedoste romaanse toren van het Noorden, is in het midden van de 12de eeuw verrezen en aan het einde van deze eeuw kwam ook het schip tot stand. Het rondgesloten koor is omstreeks 1425 vervangen door het huidige, hoge, gotische koor. Tezamen vormen ze een fascinerend complex.

Het onderste gedeelte van de toren is van tufsteen opgetrokken. Na een overgangszone van afwisselende lagen tufsteen en rode baksteen is het hoogste gedeelte volledig van baksteen en daarboven volgt de bekroning door een tentdak. De toren is ongeleed, maar hij kreeg wel een levendige indeling in zones die aan elke zijde variaties vertonen. In het onderste gedeelte staat de segmentvormig gesloten ingang met een fraaie rondbogige omranding met onder meer een tandlijst. Daarboven zit een vrij lage zone van spaarvelden met rondboogfriezen die aan de drie zijden al dan niet door fijne colonnetten ondersteund zijn en waarin kleine vensters staan. De volgende zone heeft aan elke zijde een gepaarde rondboogopening met een deelzuiltje. In de daarboven gelegen zone van tuf- en baksteen heeft de zuidzijde wederom een spaarveld met rondboogfries en colonnetten en twee dubbele openingen met deelzuiltjes. Ook de westzijde heeft deze openingen, maar zonder het spaarveld en de noordzijde heeft slechts één dubbele opening met deelzuiltje. De hoogste, bakstenen, zone heeft aan elke zijde een spaarveld dat aan de west- en oostzijde door een keperfries wordt gedekt en aan de andere zijden door een rondboogfries. Het schip heeft zijn huidige gedaante met kleine romaanse vensters in brede rondboogspaarvelden te danken aan een reconstructie tijdens de restauratie in 1946-’49. Zowel aan de noordals zuidzijde staat een ingang die vergelijkbaar is met die in de toren. Het rijzige koor heeft grote spitsboogvensters en tweemaal versneden steunberen.

Inwendig valt vooral het verschil in lichtval tussen schip en koor op. Het schip is donker en in het hoge koor valt juist veel daglicht naar binnen. Het is een effect dat pas bij de restauratie is ontstaan, omdat toen in het schip de grote gotische vensters ongedaan zijn gemaakt en de kleine hooggeplaatste romaanse vensters zijn gereconstrueerd. Het schip wordt gedekt door een vlakke zoldering met kruiselings geplaatste en op consoles rustende balken. Het hoge koor heeft een overwelving met kruisribben, een gewelf dat bij restauratie is teruggebracht nadat het in 1680 was ingestort. De ribben konden toen weer rusten op bewaard gebleven gebeeldhouwde kraagstenen. Zij hebben voorstellingen van dubbele menselijke koppen en van een os, een leeuw en een mens, die mogelijk de evangelisten Lucas, Marcus en Mattheus symboliseren. Onder de koorvensters zitten diepe spaarnissen. In de noordwand van het koor zit een rechthoekige, in zandsteen omlijste nis, een restant van een sacramentsnis.

De doopvont dateert uit de 13de eeuw en is vervaardigd van Bentheimer zandsteen. De ronde kuip heeft op de rand versieringen van banden met bladranken en palmetten gescheiden door koordbiezen en wordt gedragen door een viertal zittende menselijke figuren met de handen op de knieën. De vont is in 1883 verkocht aan het Drents Museum en is veel later in bruikleen in de oorspronkelijke kerk teruggekeerd. Nog ouder zijn de sarcofaagdeksels die de kerk rijk is. Ze stammen uit de 12de eeuw en vertonen in verschillende figuraties kruisen en krom staven. De preekstoel tegen de noordzijde van de triomfboog is in 1661 vervaardigd in rijpe renaissancevormen met plint en friesstukken met rolwerkcartouches, slanke getordeerde hoekzuiltjes en rijk gesneden toogpanelen.

Het klankbord is later toegevoegd en de trap is van recente datum. Bij de preekstoel staat tegen de noordwand een eenvoudige dubbele herenbank. Ertegenover, tegen de zuidmuur, staat een sierlijke herenbank uit 1762. Deze heeft een rugschot met een kuifstuk dat in rococovormen is gesneden en het alliantiewapen van Joan Gijbelandt en Allegonda van Linthorst bevat. Het orgel op de westgalerij is in 1885 door de gebroeders Van Oeckelen gebouwd. De bij restauratie tegen de noordzijde van het koor toegevoegde consistoriekamer in historiserende vormen huisvest in de kelder een klein klokkengietersmuseum.

Het oudste gedeelte van de Stephanuskerk is de benedenzone van de toren die in de 13de eeuw van grote kloostermoppen is gebouwd. De toren is waarschijnlijk in 1778 in grauwbruine steen verhoogd tot de huidige hoogte en weer later is de ingesnoerde spits erop gekomen. De toren is zonder geleding en vrijwel geheel gesloten opgetrokken, met uitzondering van enkele zeer kleine rondbogige openingen en galmgaten in dezelfde vorm. Wel zit aan de westkant een korfbogige ingang die waarschijnlijk dateert uit de tijd van de torenverhoging. De kerk kwam met het koor met driezijdige sluiting aan het begin van de 15de eeuw tot stand en werd opgetrokken van een kleiner formaat gemêleerd rode baksteen. Vergeleken met andere Drentse, gotische kerken is zij vrij kort en opmerkelijk breed. Het schip is slechts drie traveeën diep waarop zonder een merkbaar koor travee de driezijdige sluiting volgt. Aan de buitenzijde zijn schip en koorsluiting geleed door eenmaal versneden steunberen en de muurvakken zijn geopend met grote spitsboogvensters die tijdens de restauratie van 1935 een bakstenen gaffeltracering kregen. Aan de zuidzijde zit een fraai geprofileerde ingang.

Het interieur wordt gedekt door een vlakke balkenzoldering. In de benedenzone van de wanden zitten diepe spaarnissen en enkele kleine nissen die in de middeleeuwen voor liturgisch gebruik waren. De kerk bezit een 17de-eeuwse avondmaaltafel. De preekstoel met groot klankbord tegen de sluitingswand dateert uit 1778 en heeft enig snijwerk van guirlandes op de hoekpenanten en de panelen. Het orgel is in 1726 gebouwd door Christiaan Müller en Johann Michael Schwartsburg voor de kerk in Beetgum in Friesland. Het instrument is in 1862 door Petrus van Oeckelen naar Westerbork verplaatst. Aan de noord- en zuidwand van het schip hangen schilderijen met vrome taferelen. Het zijn laat-impressionistische gezichten van de kerkgang van vrouwen in traditionele dracht. Het is het werk van Reinhart Dozy (1880-1947), die in Antwerpen en Parijs gestudeerd en gewerkt heeft en in Elp ten noorden van Westerbork een zomerhuis had, waar hij vanaf 1939 ging wonen.

De kerk van Zuidlaren heeft drie duidelijk te onderscheiden delen. Het schip, de toren en het koor. Het schip is grotendeels vóór 1264 totstandgekomen. De muren worden in brede traveeën geleed door uitgemetselde lisenen en in de noord- en zuidmuur zijn duidelijke sporen te zien van rondboogvensters uit de late romaanse periode. In de westelijke travee van de zuidmuur staat een geprofileerde korfbogige ingang en ook in de noordmuur is zo’n exemplaar, maar die is dichtgemetseld. In de zuidmuur is laag bovendien een bouwnaad te zien die het spoor zou kunnen zijn van een hagioscoop. In het muurwerk van dit schip zijn later, vermoedelijk in de 15de eeuw, bescheiden maar wel geprofileerde vensters ingebroken, waarbij die in de westelijke travee kleiner dan de andere zijn.

De toren is omstreeks 1300 verrezen. Be neden staat aan de westzijde een kleine, meervoudig geprofileerde, rondbogige ingang. Het gedeelte in het midden is gevormd met grote spaarvelden, waardoor hoeklisenen zijn gevormd. Halverwege zijn deze velden versierd met tandlijsten en daarboven zitten de galmgaten: aan de west- en oostzijde gepaarde, smalle, spitsbogige in rondboog nissen en aan de noord- en zuidzijde twee rondbogige. Vlak boven de beëindiging van de hoek lisenen loopt een fraai fries van gekruiste rond bogen dat ongetwijfeld de bekroning van de torenromp vormde. De toren is in de 15de eeuw verhoogd en in dit gedeelte zijn opnieuw galmgaten aangebracht. Ze hebben een vergelijkbare vorm, maar zijn daar opgenomen in spitsboognissen. De toren heeft een ingesnoerde spits ter bekroning.

Het hoge koor en een uitbreiding van het lage schip met een halve travee kwamen ter vervanging van het romaanse koor in de 15de eeuw tot stand in laatgotische stijl. De muren worden geschoord door eenmaal versneden beren en rond het koor is ter hoogte van de onderkant van de dorpels een waterlijst van zandsteen aangebracht. In de muurvakken staan zeer grote spitsboogvensters, die bij de restauratie in 1972-’74 de bakstenen traceringen kregen. Aan de zuidzijde staat een ingang in de eerste sluitingswand en aan de noordzijde is de ingang van de koortravee – net als die van het schip – dichtgemetseld. Ze zijn beide korfbogig gesloten.

Het interieur van schip is gedekt met een gedrukt tongewelf van hout. Waarschijnlijk is het ooit in steen overwelfd geweest, want aan beide zijden van de eerste travee bij de orgelgalerij zijn nog muraalbogen in het muurwerk te zien. Het koor kreeg een stenen kruisribgewelf dat in 1648 na ernstige schade tijdens de Tachtigjarige Oorlog is gereconstrueerd. Een gedenksteen herinnert daar aan. Tussen het schip en het koor staat een spitsbogige triomfboog. In het koor zitten onder de vensters diepe spaarnissen. Vooral dankzij het meubilair bezit de kerk een deftige inrichting. Tegen de zuidzijde van de triomfboog is de preekstoel met groot klankbord opgesteld, een in 1675 door Dirck Jans Bijmold rijk gesneden meubel met acanthusblad op de plint, losstaande, gegroefde ionische hoekzuilen en in de paneelvakken festoenen met bloemen en vruchten. Fragmenten van het weggehaalde doophek zijn aan de westzijde van de kerk terug te vinden.

In de kerk staan drie fraaie herenbanken van patricische families. Die tegenover de preekstoel is van de familie Van Selbach uit het einde van de 17de eeuw. In het kuifstuk van het rugschot is het wapen van deze familie opgenomen. In het schip staat tegen de noordwand de monumentale zetel van de familie De Drews die uit het begin van de 18de eeuw stamt. De overhuifde bank van de familie Van Heiden uit de tweede helft van de 18de eeuw is in de koorsluiting geplaatst.

In het koor hangt het kleurige memoriewapen van Alexander Carel van Heiden, drost van Drenthe, overleden in 1776. Het wapen is omhangen met de keten van de orde van Pruisen en wordt gehouden door griffioenen. Het orgel is in 1787 door Abraham Meere gebouwd voor de kerk in Beusichem, is in het midden van de 19de eeuw uitgebreid door A.A. Kuerten en spoedig daarna (1859) door Zuidlaren aangekocht en door Petrus van Oeckelen geplaatst, waarbij hij sierwerken toevoegde.

De kerk is in de tweede helft van de 13de eeuw gebouwd van rode baksteen, op een hoog kerkhof aan de rand van het dorp. In de dakruiter hangt een 14de-eeuwse klok die de naam ‘Maria’ draagt. Het kan een aanwijzing zijn dat de kerk aan haar is gewijd. De kerk onderging in 1929-’30 een ingrijpende restauratie, waarbij enig baksteenmateriaal is vernieuwd en enkele vensters zijn aangebracht. De hoeken van het schip worden geschraagd door steunberen. Van de grote vensters in de zuidmuur is één tijdens de restauratie toegevoegd. Deze vensters zijn licht spitsbogig en staan in diepe rondbogige dagkanten waarin romano-gotische kraalprofielen zijn verwerkt. Tussen de twee gepaarde vensters staat de rondbogige zuidelijke ingang in een spitsbogige nis. Nabij het koor staat laag een venster, kennelijk een hagioscoop. Het koor dat waarschijnlijk uit de 17de eeuw stamt, waarbij voor de onderste zone baksteen van groot formaat van de oude koorsluiting is hergebruikt, heeft een driezijdige sluiting. Deze was geheel gesloten, maar heeft bij genoemde restauratie vensters gekregen. De noordmuur bezit drie vensters en bij het koor weer een hagioscoop. De noordelijke, rondgesloten ingang staat niet in een nis. De westgevel bezit ook een rondgesloten ingang, waarboven een rondboogvenster staat. De twee flankerende vensters zijn bij de restauratie toegevoegd. Boven deze gevel staat een dakruiter waarvan de wanden en de licht ingesnoerde spits zijn bekleed met houten plankjes, zogenoemde schaliën of dokken.

Het interieur wordt gedekt door een houten tongewelf uit de restauratietijd. De muren hebben in de benedenzone een geleding met diepe spitsbogige spaarnissen. Verder zitten aan de koorzijde enige liturgische kleine nissen. Eén heeft een laatgotisch smeedijzeren deur: de sacramentsnis. In het koor staan zowel een romaanse doopvont van Bentheimer zandsteen (13de eeuw) als een gotische wijwaterbak (15de eeuw). De preekstoel uit 1709 bezit op de kuip snijwerk met bijbelse en allegorische voorstellingen van onder meer David, Elia en Jozua en Kaleb met de druiventros. Op de ruime westgalerij staat een orgel uit de 19de eeuw.

De kerk staat op een kerkhof dat aan de zuiden noordzijde aardig ruim is; aan de oostzijde zijn toren en kerk in de dorpsbebouwing verweven. Het schip is in het derde kwart van de 13de eeuw gebouwd nadat de losstaande toren in de eerste helft van die eeuw tot stand was gekomen. De kloeke toren in twee geledingen bezit aan de dorpszijde een ingang. Boven het poortje zitten twee gebeeldhouwde stenen die vertellen van herstelwerkzaamheden in 1714 en 1762. De geveltoppen hebben – niet oorspronkelijke – ondiepe, klimmende spaarnissen met metselmozaïek in gevarieerde patronen. Op het zadeldak staat een achtzijdige, deels opengewerkte spitse dakruiter. Het kerkschip bestaat uit vier traveeën die inwendig gewelfkoepels kregen en aan de buitenzijde zitten lisenen met halverwege een versnijding. De zuidmuur heeft in de benedenzone van de grond opgaande spaarnissen met dubbele rondbogen tussen penanten. Bovendien zijn er twee rondbogige ingangen in sleutelgatnissen en in de voorlaatste travee een hagioscoop. In de bovenzone staan in elk vak omkraalde vensters tussen nissen die of een kraal of een recht profiel in de omlijsting bezitten. De nissen zijn gevuld met buitengewoon inventief gevarieerd metselmozaïek: horizontale en verticale keperpatronen in verschillende steenformaten, met diagonaal of rechtstandig vlechtwerk en met een ruitvormig tegelverband, waarbij vaak het kleurarrangement meespeelt. De noordzijde wijkt hier niet veel van af. De indeling van de twee zones is gelijk. Hier staat maar een enkele ingang, in een spitsboognis, maar er zit op dezelfde plaats een hagioscoop en aan de uiterste westzijde vervangt een brede spaarnis de twee smalle van de andere zijde. De westgevel, zonder ingang, vertoont eveneens de zone- en nissengeleding; de geveltop zal oorspronkelijk ook versierd zijn maar die is later in vlak verwerkte kleine baksteen vernieuwd. De oostelijke sluitgevel, gewoonlijk de rijkst versierde in de romano-gotische tijd, is verdwenen bij het bouwen van een nieuw gotisch hoogkoor in de 15de eeuw. Dit bestaat uit twee traveeën en een driezijdige sluiting, geleed en geschoord door eenmaal versneden steunberen en in alle muurvakken voorzien van grote gotische spitsboogvensters. Onder de onderdorpels loopt een waterlijst.

Het schip heeft licht spitsbogige gordelbogen en vier meloenvormige koepelgewelven met steeds acht ronde, slanke ribben, die in gevarieerde, rijk gevormde rozetten zijn vergaard. De triomfboog tussen schip en koor is zwaarder en rondbogig. Het koor wordt gedekt met kruisribgewelven met vier en zes ribben. Van de uitwendige rijke gevelgeleding is binnen een echo te ervaren. De benedenzone vertoont ook spaarvelden met enkele of dubbele bogen, terwijl in de bovenzone de vensters worden geflankeerd door spaarnissen. Al deze aspecten zijn met schilderwerk in steenimitatie en enige kleurige biezen geaccentueerd. Op de gewelven en muren zijn schilderingen uit verschillende middeleeuwse perioden in het zicht gebracht.

Op de noordwand van de derde travee een Laatste Oordeel en in de vierde travee heiligen in de benedennissen, waarbij de colonnetten fraai zijn gedecoreerd. Verspreid zien we hier en daar nog fragmenten van eerder geestige dan geestelijke voorstellingen. Op het gotische koorgewelf onder meer de symbolen van de evangelisten en een Man van Smarten. In de noordelijke koormuur zit een hoge, omrande nis met een kielboog; het restant van een sacramentsnis. In de oostelijke sluitmuur zal de lage, brede nis de herinnering aan een piscina zijn.

De preekstoel met klankbord is in 1823 vervaardigd van mahonie en heeft een ingetogen neoclassicistische stijl. De kuip en het klankbord zijn rond van vorm en ook de trap plooit zich naar de kuip. De kuip kreeg niettemin gladde, Toscaanse zuiltjes en aan de rand een fries van triglyfen en metopen. Het klankbord heeft een stralendecoratie en dubbele tandlijst aan de rand. Het bijbehorende doophek heeft aan de zijkanten panelen en is aan de voorzijde met afgeplatte balusters geopend. Op de wand achter de preekstoel zijn fragmenten van rankenschilderingen rond enkele liturgische nissen, waaraan is te zien dat deze ruimte voor de bouw van het hoogkoor de koortravee is geweest. H.H. Freytag en F.C. Schnitger jr. bouwden in 1823 het orgel waarbij ze gebruik maakten van pijpwerk uit 1662.

De kerk op de dorpswierde lijkt niet middeleeuws omdat het bouwwerk in de 19de eeuw uitwendig van een pleisterlaag met blokkenpatroon werd voorzien, nadat in 1667 al veel aan de kerk was veranderd. De ingang aan de westzijde, een rondbogig poortje, heeft siersteentjes: een sluitsteen en twee neggen met de mededeling ‘anno 1667’. Maar tijdens herstelactiviteiten in 1968 is het muurwerk in het zicht geweest en toen bleek dat de kern van oud materiaal is opgetrokken. Oud beeldmateriaal maakt duidelijk dat het oorspronkelijk een zaalkerkje met een zadeldak tussen topgevels was en dat er een losse klokkentoren, eveneens met een zadeldak, bij stond. Deze toren is in 1794 afgebroken en toen zal er een dakruiter op de westelijke gevel zijn geplaatst. Daarin kwam de oude luidklok te hangen, in 1618 gegoten door Hendrick Wegewaert. De dakruiter is in 1849 nog eens vernieuwd. De oostelijke topgevel, versierd met vensters en/of nissen, is in 1667 afgebroken. Aan deze zijde kwam een dakschild. In genoemd jaar zijn de ingangen aan noord- en zuidzijde – waarvan de sporen in 1968 zijn aangetroffen – dichtgemetseld. De smalle, ongeveer twee meter hoge vensters zijn door de huidige grote rondboogvensters in de noordelijke en westelijke muren vervangen. Had de kerk in de 17de eeuw al een ander aanzien gekregen, vóór het midden van de 19de eeuw werd dat nog sterker door het aanbrengen van de uitwendige pleisterlaag.

Het interieur wordt gedekt door een vlak balkenplafond. Onder de houten vloer liggen grafzerken voor de familie Coenders. Het interieur bezit een fraaie eenheid aan meubilair, dat grotendeels dateert van de grote verbouwing in 1667. Voorbeelden zijn de preekstoel met een kuip met gegroefde hoekzuiltjes en gesneden friezen en een klankbord, een doophek met gedraaide balusters, knoppen en rolwerkkuiven, een avondmaaltafel met bolpoten – de bijbehorende banken zijn in 1901 gemaakt – kerkenraadsbanken met knoppen en rolwerk en kerkbanken met knoppen en een offerblok. Het orgel is in 1899 gebouwd door Marten Eerdman met gebruikmaking van ouder materiaal. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

Het zaalgebouw is het enig overgebleven bouwwerk van de machtige cisterciënzer abdij van Aduard. Het was de ziekenzaal, in een rijke romano-gotische stijl aan het begin van de 14de eeuw gebouwd. Bij het begin van de Opstand is het klooster in 1580 grotendeels verwoest. Alleen de ziekenzaal is hersteld en na de Reductie van 1594 als reformatorische kerk in gebruik genomen. Het westelijke gedeelte is toen verbouwd tot school met schoolmeesterswoning. Het oostelijke gedeelte is door de hoofdelingen van Aduard geleidelijk tot privékapel opgeëist en Evert Joost Lewe richtte het omstreeks 1720 als zodanig in op rijke, barokke wijze. Daarvan getuigt het fraaie meubilair van preekstoel, herenbank en twee losse banken.

Het interieur is bij de restauratie van 1917 tot 1928 teruggebracht in rijke romano-gotische vormen en ook het uiterlijk werd in deze stijl hersteld, waarbij de bijzondere en voor ziekenzalen geëigende licht- en luchttoetreding door veel vensters, in de langsgevels zelfs in twee lagen, opvalt. In de westelijke topgevel staan drie grote lancetvensters boven de seg-mentvormig gesloten ingang. De oostelijke topgevel heeft ook drie zulke vensters en in de geveltop klimmende nissen met steeds twee kleine vensters die samen een klimmende groep vormen. De lange gevels hebben in de met een rondboogfries afgesloten bovenzone een groot spitsboogvenster per travee. Daaronder zitten steeds twee kleine vensters: de licht- en luchttoetreding voor de zieken. Aan de noordzijde is in het midden een grote boog van een dichtgezette doorgang en daarnaast een kloeke traptoren te zien.

Binnen is de romano-gotische rijkdom nog groter, vooral dankzij de ronde spaarnissen tussen de vensterkoppen en heel grote spaarnissen in de zwikken van de dichtgezette boogdoorgang. Boven deze boog is zelfs een soort triforium gevormd. De meeste vensters en nissen zijn geprofileerd en van rondstaven voorzien; de ziekenvensters aan de binnenzijde met geglazuurde koordranden. Aan de westzijde is een vloer met oorspronkelijke tegels gelegd, deels geglazuurd en van patronen voorzien. Het houten tongewelf is bij de restauratie in art déco-vormen beschilderd door J. Por (zie ook Oudega).

De oorspronkelijke kerk, gewijd aan Onze Lieve Vrouw, werd in het begin van de 13de eeuw vervangen door een eenbeukige kerk met westtoren die aan Sint-Nicolaas werd gewijd en uit zou groeien tot een grote stadskerk, een driebeukige hallenkerk. Omstreeks 1260 werd een dwarsschip toegevoegd en een rechtgesloten koor, waardoor een romano-gotische kruiskerk ontstond, zoals er meer in het noorden van Groningen tot stand kwamen. In de volgende eeuwen is de kerk nog verder uitgebreid. Eerst is aan het begin van de 14de eeuw het koor verlengd en van een vijfzijdige sluiting voorzien. Vervolgens zijn in het derde kwart van de 15de eeuw de noordelijke en zuidelijke beuken toegevoegd. Ze werden even hoog als het schip, waardoor een hallenkerk ontstond. Aan het einde van de 15de eeuw is aan de zuidelijke beuk nog een Jozefkapel gevoegd en even later aan de noordzijde de Mariakapel en een twee verdiepingen hoge, dwarsgeplaatste vleugel die op de begane grond de sacristie bevatte en op de verdieping mogelijk een librije huisvestte.

Tijdens de laatstgenoemde bouwfase is de westtoren gesloopt. Zo was aan de zuidzijde van de stad een ruime hallenkerk met aanbouwen totstandgekomen die zowel uitwendig als inwendig van een ambitieuze bouwgeschiedenis van romano-gotiek tot late gotiek vertelt. In de zuidelijke muur en de vrijstaande gedeelten van de noordelijke muur zijn de sluitgevels van de transeptarmen te herkennen aan de rijke romano-gotische stijl. Het zijn de traveeën die rijk versierd zijn met licht spitsbogige nissen. In de benedenzone drie, waarvan de middelste met groen geglazuurde kraallijsten omvatte toegangen bevat.

In de bovenzone zitten vier slankere nissen gevuld met siermetselwerk en vensters. De zones worden gescheiden door rondboogfriezen. De traveeën van de zijbeuken en kapellen zijn ongeleed, vertonen sporen van weggehaalde steunberen en zijn elk voorzien van een groot spitsboogvenster. Een zandstenen waterlijst loopt rond ter hoogte van de onderdorpels. In de westelijke traveeën staan geprofileerde ingangen. De noordelijke is dichtgemetseld, maar wordt binnen afzienbare tijd mogelijk weer geopend.

De huidige vrijstaande toren ten noorden van de kerk kwam in 1834-’35, mogelijk naar ontwerp van J.H. van Calker, tot stand. Op de kloeke, ongelede torenromp zit een balustrade en de bekroning bestaat uit een sterk verjongde achtzijdige lantaarn met spits. De kerk, het daar tegenaan gebouwde 17de-eeuwse raadhuis met een pronkgevel in renaissancestijl en de toren vormen een bijzonder monumentaal ensemble.

In het interieur is het verschil tussen de romano-gotische kruiskerk en de uitbreiding tot gotische hallenkerk aan de gewelven af te lezen. De kruiskerk heeft meloenvormige koepelgewelven met steeds acht stevige ribben die vergaard en soms ook onderbroken zijn met gevarieerd gevormde ringen en rozetten. De zijbeuken en de Jozefkapel kregen kruisribgewelven, de Mariakapel een netgewelf en de koorsluiting een fijn straalgewelf. Op deze gewelven zijn bij de restauratie van 1948 tot 1954 veel schilderingen aan het licht gekomen. Het westelijke gewelf met veel ringversieringen heeft geschilderde veelpassen en op een van de gewelfschelpen is ook een zegenende Christus te zien. In het tweede gewelf met kleine ringen en vooral decoratieve schilderingen vermeldt een rolwerkcartouche dat de kerk in 1570 is opgeknapt en ‘gestoffeerd’, kennelijk mede doelend op de decoratieve schilderingen. Het derde gewelf – van de viering – laat voorstellingen zien van vier heiligen met bouwattributen. Een wapenschild draagt eveneens gereedschappen.

Het koorgewelf heeft een vrij zeldzame afbeelding van het Lam Gods uit de 13de eeuw en op het gewelf in de koorsluiting is de wijheilige Sint-Nicolaas te zien. Het netgewelf van de Mariakapel is bijna overwoekerd met sierschilderwerk en de Jozefkapel heeft bij de ribkruising en boven de scheibogen prachtig bloemwerk gekregen. De fraai gesneden preekstoel uit 1665 rust op een pelikaan die zijn jongen met eigen bloed voedt, een Christussymbool, en het wapenteken van Appingedam. De kerk bezit bovendien een aantal herenbanken uit de 17de eeuw, deels met gesneden kuifstukken en twee die verhoogd geplaatst en via trappen te bereiken zijn. Het prachtige orgel is in 1744 gebouwd door A.A. Hinsz; de kas is voorzien van snijwerk van Casper Struiwig.

De kerk staat met losstaande toren op het hoogste punt van de dorpswierde, een open gebied. Het oudste gedeelte van het schip, de noordzijde, bevat tufstenen muurwerk uit de 12de eeuw. In de 13de eeuw is de kerk flink uitgebreid. Sporen van de oudere kerk en secundair gebruikte tufsteen in de zuidmuur hebben aangetoond dat het schip ongeveer twee meter verbreed is. In dit westelijke gedeelte zijn in de bovenzone vaag sporen van kleine vensters te zien en aan de zuidzijde de moet van een aankapping met eronder een gedichte, geprofileerde ingang. Aan de noordzijde zit een rondboog in tuf met daarin weer een segmentboog van baksteen; sporen van een tot tweemaal toe dichtgezette ingang. De kerk werd in de 13de eeuw bovendien bijna dubbel zo lang met een koor waarvan de oostelijke sluitmuur duidelijk de karakteristieken van de romano-gotiek vertoont. Er staan drie klimmende rondboogvensters in en in de geveltop klimmende blindnissen met metselmozaïek: de middelste met kraalrand waarin vlechtwerk, de andere twee met horizontaal en diagonaal verwerkt keperwerk. In de langsmuren van deze uitbreiding zijn weer allerlei sporen van ingangen en mogelijk van een hagioscoop zichtbaar. Bij de restauratie van 1981-’83 zijn de topgevels van de westmuur en die van de koorsluiting hersteld. De losstaande zadeldaktoren is aanvankelijk in de 13de eeuw als vrij laag klokkenhuis – de lage dichtgezette galmgaten getuigen daarvan – totstandgekomen. Omstreeks 1500 is dit bouwwerk verhoogd tot een echte toren met spitsbogige galmgaten en een gotische ingang.

Het interieur wordt gedekt door een vlak balkenplafond. Bij de restauratie zijn de gietijzeren vensterindeling en het gekleurde glas uit de 19de eeuw gerespecteerd. In het koor hangt een rouwbord en zeldzamer: een collectie beschilderde kistplaatjes. Het interieur bevat voornamelijk 19de-eeuws meubilair. Er staat wel een uit Engelbert afkomstige preekstoel uit het midden van de 17de eeuw in renaissancevormen. Van de twee herenbanken met vergelijkbare bekroningen op de rug-schotten is er één gedateerd: 1878. Het orgel is in 1877 door R. Meijer gebouwd.

De Walfriduskerk is vanaf het midden van de 11de tot in de 12de eeuw gebouwd als een grote, representatieve driebeukige kruiskerk met een gereduceerd westwerk. Het was een belangrijke kerk, ontstaan als bedevaartkerk voor de plaatselijke heilige Walfridus uit de Noormannentijd. De kruiskerk is enkele malen ingrijpend vergroot en verbouwd; de geschiedenis is lastig van het bouwwerk af te lezen. De zware pijler aan de zuidoostzijde, de muurpijlers aan de oostzijde en de gordel- en scheibogen zijn nog uit deze tijd. Duidelijk is wel de fraaie tufstenen toren die in twee lagen zijruimten heeft gekend die met boogopeningen onderling waren verbonden. De toren bezit in enkele zones fraaie, door rondboogfriezen gedekte spaarvelden en de geveltoppen worden beëindigd door klimmende boogfriezen. In de westgevel staat een fraaie bakstenen gotische poort met een zuiltje in de boogtrommel. De aankappingen van de zijruimten zijn zichtbaar in de zijgevels van de toren, in de noordelijke zien we tevens de met baksteen dichtgezette openingen. Bovendien zijn er sporen van ooit aangebrachte en weer verdwenen steunberen te zien. Eind 15de eeuw is de kerk vergroot tot tweebeukige hallenkerk waarvoor de zuidbeuk is vervangen door een bredere die even hoog werd als het schip en waarbij de zuidertranseptarm is aangepast.

De zuidelijke ingang met het fraai geprofileerde venster met flamboyante tracering is het resultaat hiervan. De ronde kolom aan de zuidwestzijde in de kerkruimte kwam toen in de plaats van de vijf oorspronkelijke pijlers. Deze zijn nog wel aanwezig in het muurwerk aan de noordzijde, waarvan de bogen in de wand zijn aangegeven. Hoog in die muur zit een bijzondere, klaverbladvormige nis uit de tijd van de verandering van de lichtbeuk bovenin het schip omstreeks 1275. Dit was ooit een venster. In het grootste deel van de zestiende eeuw heeft aan de oostzijde bovendien een hoogkoor gezeten. Omstreeks 1800 werd de herhaald verbouwde noordbeuk van de kerk afgescheiden en tot kosterswoning en consistorie ingericht. In 1860 kreeg de kerkruimte na het instorten van een gewelf haar huidige stucgewelf.

De Bartholomeuskerk van Beerta staat op de zandopduiking van het zogenoemde schiereiland van Winschoten. Of er al vroeg een parochiekerk stond is onbekend maar de huidige laatgotische kerk zal ongetwijfeld voorgangsters hebben gehad, temeer omdat in de buurt een kloosternederzetting was. Een inmiddels verdwenen gevelsteen vertelde dat de kerkbouw in 1506 werd voltooid. De rechthoekige zaalkerk, waarvan het schip zonder versmalling in het koor doorliep en gedekt werd door een doorlopend tentdak, heeft muren die geleed zijn door lisenen. Op de hoeken kwamen overhoeks geplaatste steunberen. Ter hoogte van de onderdorpels van de grote gotische spitsboogvensters is rond de hele muur een waterlijst van natuursteen aangebracht, ook langs de blinde noordmuur.

In de zuidelijke muur staat een ingang die een stevige omlijsting kreeg van zandsteen die aan de bovenzijde licht kielvormig is. In de noordelijke muur is de soortgelijke ingang dichtgemetseld, maar de omlijsting is grotendeels blijven zitten. De tegenwoordig gebruikte ingang in de westelijke muur heeft dezelfde vorm. De kerk heeft oorspronkelijk dus drie ingangen gehad. Het grote gotische venster boven deze westingang is met kleine steen dichtgemetseld, mogelijk toen het orgel aan de westzijde van de kerk werd geplaatst.

De toren is in 1806 tamelijk ver ten zuiden van de kerk opgericht. Hij heeft drie geledingen en een vierzijdige spits, bekroond met een kleine lantaarn met koepeltje.

Het inwendige van schip en koor heeft een stenen overwelving gehad, maar deze is na gebleken instortingsgevaar in 1783 vervangen door het nog steeds bestaande houten tongewelf met grote, decoratieve rozetten en trekbalken. In de kerkvloer liggen verschillende gebeeldhouwde grafzerken, onder meer voor Walrick Nantkes (overleden 1623), Sebo Huninga (overleden 1661) en Doede Huninga (overleden 1665). De preekstoel is in 1625 in renaissancestijl vervaardigd door Johan Berentz. Het grote orgel is in 1862 gebouwd door Petrus van Oeckelen. Na een restauratie van 1956 tot 1961 onderging de kerk tijdens het samenstellen van dit boek een interne restauratie. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De kerk van Bellingwolde is bij de Dollardvloed van 1509 zwaar beschadigd geraakt en is waarschijnlijk op dezelfde plaats in 1527 in gotische stijl herbouwd. Daarbij is bouwmateriaal van de gesloopte kerk van Ulsda gebruikt. Zij staat nu op een ruim hoog kerkhof in een zoom van oude eiken. Gezien de door het iets bredere schip oversneden ingang, is het driezijdig gesloten koor waarschijnlijk het eerst totstandgekomen. Er zijn meer merkwaardige sporen, zoals die van steunberen die waarschijnlijk in de 18de eeuw aan de zuidzijde zijn weggehaald en andere, zeer forse steunberen die later vooral tegen het koor zijn geplaatst. Aan de noordzijde zien we de oorspronkelijke beren nog. Aan de westzijde van de noordmuur is een grote, dichtgemetselde ingang te zien. De sporen vertellen dat er mogelijk nog een kleinere ingang heeft gezeten, terwijl er nu een klein venster zit ter verlichting van de voorkerk.

Daarboven staat een spitsboogvenster dat de westgalerij verlicht. Verder staat in de noordmuur slechts één groot gotisch venster. De zuidmuur heeft drie grote spitsboogvensters en aan de westzijde staat de kleine ingang. In het koor zijn de vensters dichtgemetseld, behalve die in de sluitmuur, waaronder aan het einde van de 18de eeuw een omlijste poortingang is aangebracht, mogelijk in 1797 toen het orgel in het koor werd geplaatst. In de benedenzone van het koor zit een drietal kleine rechthoekige vensters, die mogelijk ook aan het einde van de 18de eeuw zijn ingebroken om de ruimte onder de orgelgalerij te verlichten. Ze hadden geen hagioscoop-functie. Alle gevelopeningen hebben gepleisterde dagkanten en omlijstingen.

Het interieur wordt gedekt door kruisribgewelven waarbij de ribben in okerkleur zijn geschilderd en begeleid worden door bladerbiezen. Ze worden gedragen door elegante kraagstenen. De preekstoel met klankbord is in 1660 vervaardigd door meester kistmaker Christopher, die mogelijk ook de met knoppen versierde kerkbanken maakte. Het orgel, opmerkelijk geplaatst in de oostelijke koorsluiting, is in 1797 in Lodewijk XVI-stijl gebouwd door H.H. Freytag en F.C. Schnitger jr.

De Sebastiaankerk in het wierdedorp Bierum is bekend door de geweldige steunbeer tegen de westgevel van de toren die deze voor verdere verzakkingen moet behoeden. Zij staat op een ruim en door bomen omringd kerkhof en met de helderrode baksteen en het oranjerode pannendak is het een schilderachtig geheel. De kerk was in de middeleeuwen gewijd aan Sint-Sebastiaan. Zij is na oorlogsschade van 1945 tot 1950 ingrijpend gerestaureerd, waarbij de romano-gotische vensters van het schip zijn gereconstrueerd. De zuidmuur van het schip wordt geleed door lisenen en is onder de dakvoet versierd met een rondboogfries op consoles en elke travee bevat een rijk geprofileerd rondboogvenster.

Er staan twee ingangen, waarvan de westelijke rondbogige in gebruik is en de andere, de korfbogige, is dichtgemetseld. Vlakbij het koor zit een dichtgezette hagioscoop. De noordmuur heeft geen geleding met lisenen, maar wel een fries en vensters. Tegen de dichtgemetselde ingang is een gotische grafzerk geplaatst. Het koor wordt geschoord door tweemaal versneden steunberen en bezit smalle hoge, licht spitsbogige vensters.

De ingebouwde, ongelede zadeldaktoren is in het eerste kwart van de 13de eeuw totstandgekomen en hij bevat in de middelste zone rondbogige spaarvelden boven een rondboogfries ter hoogte van de dakvoet van het schip. De opvallende steunbeer met spitsbogige opening is vermoedelijk al in de 15de eeuw aangebracht. De toren bevat het enige complete, maar wel sterk gerestaureerde gereduceerde westwerk van de provincie Groningen. De toren heeft dus smalle zijruimten die ruimtelijk met bogen met elkaar in verbinding staan en op deze wijze ook op de ruimte van het schip zijn gericht. Op de verdieping is een kapelruimte. Het schip is overwelfd met meloenvormige koepelgewelven met steeds zes ronde, gedecoreerde ribben die in de sluiting vergaard zijn tot rozet- en stervormige ornamenten.

Ook de gordelbogen tussen de gewelfvakken zijn decoratief beschilderd. De gewelfschelpen zijn versierd in verschillende patronen van metselmozaïek, van keper- tot vlechtmotieven. Deze rijke en kleurige geometrische schilderingen zullen in de romano-gotische periode, voor het midden van de 13de eeuw, zijn aangebracht. Op de oostelijke gewelfschelpen van de viering, het derde gewelfvak vanaf het westen gerekend, zijn de patroon van de kerk, Sint-Sebastiaan met een pijl in de hand en paus Gregorius de Grote met tiara en kruisstaf verbeeld, schilderingen die uit de tijd van de toevoeging van het koor zullen dateren. Het koor uit de tweede helft van de 14de eeuw kreeg een straalgewelf met zeven decoratief beschilderde ribben. De triomfboog op de overgang van schip naar koor bleef onversierd, wellicht om alle aandacht te richten op de schilderingen op het koorgewelf. Op de gewelfschelp van de sluiting is groot een prachtige zegenende Christus verbeeld, met het boek in de hand en zittend op een bewerkte troon. Hij wordt omringd door de symbolen van de evangelisten, bij de sluiting de gevleugelde mens van Mattheus en de adelaar van Johannes en bij de basis de leeuw van Marcus en het rund van Lucas. Verder zijn er afbeeldingen aangebracht van de tronende Maria met Kind, van de kroning van Maria en van Catharina van Alexandrië.

Over de gewelfschelpen zijn bovendien decoratieve ringen gestrooid, waarvan sommige niet zijn ingevuld en andere decoratieve motieven bevatten of afbeeldingen van fabeldieren kregen. In de koorwanden zitten een sacramentsnis en een piscina. De zandstenen doopvont uit de 13de eeuw bezit reliëfversieringen: beneden een palmetband, dan een dubbel koord en op de rand ranken met bladeren en wafelmotieven ertussen. De preekstoel met klankbord en op de kuip toogpanelen tussen gegroefde hoekzuilen dateert uit het midden van de 17de eeuw.

De herenbank stamt uit de eerste helft van deze eeuw. Deze draagt wapens van Maneil en Alberda, in de tweede helft van de 18de eeuw de bewoners van de verdwenen borg Luinga die ten zuiden van de kerk stond. Zij schonken in 1792 het door H.H. Freytag en F.C. Schnitger jr. gebouwde orgel. Tegen de noordwand hangt een groot, met draperieën omgeven rouwbord voor Warmold baron van Maneil en een kleiner exemplaar voor Onno Joachim van Berum.

De kerk van het vrij jonge en kleine streekdorp Breede is omstreeks 1400 gebouwd. Het zaalkerkje is niet groot en is in de 19de eeuw zo sterk verbouwd, dat het middeleeuwse karakter verstopt is geraakt. Toch kunnen in de pleisterlaag, die er bij de restauratie in 1983-’84 tijdelijk was afgenomen, sporen van de middeleeuwen worden herkend. In de oostelijke sluitmuur zijn groeven van twee rondboogvensters in het pleister getrokken. Na een zaagtandlijstje vertoont de geveltop versiering met zeven slanke, klimmende, spitsbogige blindnissen die aan het zicht onttrokken metselmozaïek bevatten. Ook de westelijke geveltop bevat klimmende blindnissen, maar deze zijn met z’n drieën en minder gepronon-ceerd. In deze gevel staat de huidige ingang met daarboven een dichtgezet spitsboogven-ster. De zuidelijke en noordelijke muren zijn door lisenen geleed; aan de zuidzijde zijn er twee verstevigd tot wigvormige steunberen.

In de zuidelijke muur zijn sporen van oorspronkelijke rondboogvensters en een dichtgezette ingang in het pleister gekrast; in de noordmuur kwam bij restauratie een gave, rondbogige ingang aan het licht die als diepe nis herkenbaar bleef. Mogelijk zijn in de 16de eeuw de grote spitsboogvensters geplaatst; ze kregen in de 19de eeuw hun gietijzeren traceringen. Op de westgevel staat sinds begin 17de eeuw een dakruiter die in 1723 is vernieuwd en die een klok draagt die in 1615 is gegoten door Hans Falck van Neurenberg.

Aan de binnenzijde zijn aanzetten voor een stenen overwelving aangetroffen, maar of die ooit is aangebracht valt te betwijfelen. In de 19de eeuw kreeg het interieur een gestukadoorde uitdossing die een neoclassicistische sfeer kreeg door een gestukadoord tongewelf en twee opvallende korintische pilasters tegen de oostwand en twee korintische zuilen aan de westzijde aan weerszijden van het in 1849 door de firma Van Oeckelen tot kerkorgel omgebouwde huisorgel. Tegen de noordwand staat de herenbank met kleine overhuiving en het wapen van de familie Sickinghe. De preekstoel tegen de oostgevel dateert van 1853 en de avondmaaltafel met marmeren blad is iets jonger: 1878. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De kerk met losstaande toren staat schilderachtig aan de zuidelijke marge op een verhoogd kerkhof. De uiterlijk eenvoudige, vele malen verbouwde kerk moet totstandgekomen zijn in het midden van de 13de eeuw. Het is te zien aan de rechte sluitmuur van het koor. Beneden zit een spoor van een kleine spitsboognis, een piscina. Daarboven zijn de sporen van twee dichtgemetselde rondboogvensters te zien. Ze zijn verstoord door twee rechthoekige sporen van latere, maar ook weer dichtgezette openingen. Na een zaagtandlijst vertoont de geveltop een sierlijk programma van blindnissen: drie nissen met gekoppelde keperbogen, geflankeerd door cirkelvormige nissen die ook zonder profilering als romano-gotisch zijn te herkennen. De westelijke frontmuur is onversierd maar bevat wel een (vrij jonge) ingang, omlijst en gedekt door een segmentvormig timpaan. De zuidmuur heeft enkele bouwnaden die op weggewerkte vensters, ingangen en mogelijk een hagioscoop wijzen. De oorspronkelijke rondboogvensters hebben kennelijk op de plekken gezeten waar later de vier spitsboogvensters zijn ingebroken. Bij de noordmuur is dat ook gedaan, maar deze muur laat meer sporen zien, ondermeer aan de oostzijde een spitsboog van een hagioscoop. In de bovenzone zit een merkwaardig luik. De toren is ongeleed, gesierd met een zaagtandlijst en bekroond door een tentdak dat is afgeknot voor een dakruiter met luidklokje.

Inwendig is de kerkruimte gedekt met meloenvormige maar ribloze gewelven met spitse gordel- en muraalbogen. De wandpijlers zijn weggehaald om meer ruimte te scheppen. Om stabiliteit te waarborgen hebben lange tijd trekbalken dwars door de gewelven gezeten maar die konden bij de jongste restauratie worden weggehaald. Bij deze restauratie kwamen namelijk vrij veel fragmenten van prach-tige, 13de-eeuwse gewelfschilderingen aan het licht. Het is voornamelijk imitatie-siermetselwerk in gevarieerde patronen en met de suggestie van gewelfribben, maar er zijn ook voorstellingen van een gevecht van ridders te paard en enkele dieren. In de oostelijke gevel zit een met schilderwerk omkaderde sacramentsnis. De preekstoel in Lodewijk XVI-vormen dateert uit 1792 en het orgel is in 1902 gebouwd door de gebroeders Van Oeckelen.

De kerk ligt schilderachtig aan de flank van het streekdorp op een nog gave wierde. De oorspronkelijk laat-middeleeuwse kerk – er is sprake van dat het een in 1555 vanuit de abdij van Aduard gestichte kapel was – is in 1729 met gebruikmaking van oud bouwmateriaal vervangen door een nieuwe kerk. Het jaartal is in blauw geglazuurde pannen in het rode pannendak gelegd. Tot op een hoogte van ongeveer een meter is het muurwerk van opnieuw gebruikte middeleeuwse kloostermoppen opgetrokken. Het gebouw is met lisenen in vier traveeën geleed en kreeg een driezijdige sluiting aan de oostzijde. In de muren staan grote rondboogvensters met houten traceringen en de ingang met bovenlicht aan de zuidzijde staat in een groot, omlijst kozijn. De kerk is in 1911 getroffen door brand, waarna de westmuur en de dakruiter uit 1633 moesten worden vernieuwd. Dit torentje heeft afgesnoten hoeken en een achtzijdige spits. Achter de westmuur staat een gebintconstructie in de voorkerk.

Het interieur wordt gedekt door een vlak balkenplafond. De kerk bezit een gaaf ensemble aan meubilair uit vooral de vroege 19de eeuw. De preekstoel met klankbord is wit geschilderd en voorzien van gouden biesjes. Hij staat in een doophek van gesloten panelen en met gedraaide knoppen die ook de wangen van de kerkbanken sieren. Om de preekstoel staat een viertal herenbanken met enig snijwerk op rugschotten en deuren, waarvan één 1824 is gedateerd en de fraaist versierde van omstreeks 1750 is. Vrijwel de gehele vloer is belegd met gebeeldhouwde grafzerken, zo’n 25 in getal, waarvan de oudste uit 1573 dateert. In 1851 is onder de kerk een grafkelder voor de voorname familie De Mepsche gemaakt die de bij Den Ham staande en nog steeds bestaande Piloersemaborg bewoonde.

Het orgel, een geschenk van Menno Wil lemsen, is in 1899 gebouwd door Jan Doornbos met gebruikmaking van ouder pijpmateriaal. Het orgelfront met galerij is net als de preekstoel wit met gouden biezen geschilderd. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De Vituskerk van Doezum bestaat afleesbaar uit drie gedeelten. Het westelijke tufstenen gedeelte met grotendeels ingebouwde zadeldaktoren, het schip van een veel recentere baksteensoort en het koor van kloostermoppen. In de 12de eeuw is een tufstenen kerk gebouwd met een zogeheten gereduceerd westwerk, een westelijke partij van toren en zijruimten die onderling maar ook naar het schip met bogen was geopend en een kapel bevatte. Het onderste gedeelte van de toren en de zuidelijke vleugel bestaan nog, de noordelijke vleugel is gesloopt. Dit westwerk vertoont in de muren spaarnissen en rondboogfriezen. Aan de noordzijde laten de sporen van de sloop de openingen naar de zijruimten zien en tevens het kistwerk van de tufstenen muren: een buiten- en binnenmuur van tufsteen met vulsel van zwerfkeitjes en mortel ertussen. Binnen zijn de onderling verbonden ruimten beneden en boven nog goed te ervaren.

Achter het schip is omstreeks 1200 een laag bakstenen romaans koor toegevoegd met een vijfzijdige sluiting en kleine, laag geplaatste vensters. Inwendig heeft het koor verrassend genoeg een halfronde apsis met een ribloos gewelf. Dit koor is later verhoogd, vermoedelijk in de 15de eeuw, zonder dat de vensters verplaatst of vergroot zijn. In de 16de eeuw heeft er een belangrijke wijziging plaatsgevonden. Het tufstenen schip werd vervangen door een bakstenen exemplaar en met de vrijkomende tufsteen is de toren toen verhoogd. Het schip is nogmaals vervangen in 1808 en toen heeft men ook de noordelijke vleugel van het westwerk gesloopt.

Inwendig worden schip en koor gedekt door een vlak balkenplafond. In de apsis is een sarcofaag van roze zandsteen opgesteld en in de vloer ligt een aantal gebeeldhouwde zerken. De preekstoel met klankbord (1829) heeft voorstellingen van de deugden op de kuippanelen. Ertegenover staan twee 18deeeuwse herenbanken, waarvan één met een gesneden kuifstuk. Aan de wanden hangen enkele rouwborden, waaronder één met helm en zwaard voor Bernhard van Prott die in 1672 een van de verdedigers van Bourtange was. Het orgel is in 1866 gebouwd door G.P. Dik & Zn.

De kerk staat op het restant van de in 1911 grotendeels afgegraven wierde en is in het open landschap van verre te herkennen. De kerk is in 1648 herbouwd. In hoeverre er sprake was van hergebruik van middeleeuws muurwerk dan wel van het moppenmateriaal van de oude, waarschijnlijk 13de-eeuwse kerk is niet duidelijk. Het kerkgebouw is namelijk in 1875 helemaal bepleisterd in blokpatroon waardoor de geschiedenis verstopt is geraakt. Wel is bekend dat de ingang vóór de torenbouw in de zuidwesthoek van de kerk zat en een gotische of neogotische boog vertoonde. De kerk bezit aan beide zijden van het schip twee ventsters en in twee van de drie sluitingsmuren brede spitsboogvensters die in pleister zijn omlijst en voorzien van kuifjes van acanthusblad in de sluitingen. De koorsluiting kreeg twee wigvormige steunberen.

De slanke toren is in 1869 tegen de westelijke gevel van de kerk geplaatst. Hij bestaat uit twee ongelijke geledingen. De onderste, hoge geleding is versierd met rondbogige en hogere spitsbogige spaarnissen. Na een waterlijst heeft de hoogste geleding spitse galmgaten en na tandlijstjes een tentdak. In de westgevel staat de ingangspartij met halfrond bovenlicht. De toren draagt een klok uit 1682 die afkomstig is uit het noordelijker gelegen Wierum waar de kerk in 1829 werd gesloten. Van 1829 tot 1869 heeft de klok in een houten klokkenstoel gehangen.

Het interieur wordt gedekt door een vlak balkenplafond. De opstelling van het meubilair is sinds de 17de eeuw gewijzigd. De eenvoudige preekstoel met klankbord staat nu tegen de oostelijke sluitwand. Hij heeft gegroefde pilasters op de kuiphoeken en rust op een zeszijdig stenen basement. De herenbank tegen de zuidwand was die voor de collator. Het rugschot is versierd met een kuifstuk van rolwerk naar 17de-eeuws model aan weerszijden van het wapen van de stad Groningen. De bank ertegenover, kennelijk voor de kerkbestuurders, heeft op de hoeken penanten met het ‘geteld geld’-motief. Het orgel is in 1908 van Van Oeckelen aangeschaft, maar is vermoedelijk al omstreeks 1850 gebouwd.

De kerk staat op een hoog en ruim kerkhof midden op de dorpswierde. Zij is in de tweede helft van de 13de eeuw totstandgekomen, waarbij het schip in de muren aan de binnenzijde hergebruikte tufsteen bevat. Het is aan de buitenzijde een door lisenen in zes traveeën geleed bouwwerk dat met de gereconstrueerde licht spitsbogige vensters een romano-gotisch karakter bezit. In de rechte koorsluiting staat een drietal van zulke vensters. Aan de noordzijde zijn twee dichtgezette ingangen te zien en bij het koor een fraai geprofileerde hagioscoop. Aan de zuidzijde is de ingang in de vierde travee nog aanwezig.

De meer dan vijftig meter hoge toren is tussen 1646 en 1652 verrezen. De toren heeft vier, door natuurstenen waterlijsten gescheiden geledingen en de gehele romp is versierd met hoekblokken van natuursteen. Alle gevelopeningen van vensters en galmgaten zijn geprofileerd en licht spitsbogig. De eerste geleding bezit kleine vensters en aan de westzijde zit de ingang. De tweede geleding heeft hogere vensters (en op de zuidwestelijke hoek een zonnewijzer), in de derde staan twee kleine vensters aan weerszijden van een rechthoekige spaarnis en de vierde bevat aan elke zijde twee galmgaten. Op de romp wordt na de verjonging door een tentdak de toren voortgezet met een achtkant met hoekblokken en balustradedeuren, waarna een koepel met kroon volgt.

Het interieur wordt gedekt door meloenvormige koepelgewelven met slanke ribben. In het muurwerk herinneren allerlei nissen, een piscina en mogelijk zij-altaarnissen, aan voorreformatorische tijden. Verreweg het oud ste inventarisstuk is de tufstenen doopvont uit de 12de eeuw die behakt is met rondboognissen. Het deftige meubilair, inclusief herenbank, in Lodewijk XVI-stijl uit de jaren 1811-’14 verleent aan het geheel een waardige stemming. Het is allemaal gemaakt in opdracht van collator Goosen Geurt Alberda van Dijksterhuis door de in deze periode vooraanstaande houtsnijder Matthijs Walles en diens zoon. De preekstoel vertoont gebeurtenissen van Christus’ leven: Geboorte, Vlucht naar Egypte, Graflegging, Hemelvaart en Opstanding. Het orgel is in dezelfde periode gemaakt door N.A. Lohman & Zn.


0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 | 31 | 32 | 33 | 34 | 35 | 36 | 37 | 38 | 39 | 40 | 41 | 42 | 43 | 44 | 45 | 46 | 47 | 48 | 49 | 50 | 51 | 52 | 53 | 54 | 55 | 56 | 57 | 58 | 59 | 60 | 61 | 62 | 63 | 64 | 65 | 66 | 67 | 68 | 69 | 70 | 71 | 72 | 73 | 74 | 75 | 76 | 77 | 78 | 79 | 80 | 81 | 82 | 83 | 84 | 85 | 86 | 87 | 88 | 89 | 90 | 91 | 92 | 93 | 94 | 95 | 96 | 97 | 98 | 99 | 100 | 101 | 102 | 103 | 104 | 105 | 106 | 107 | 108 | 109 | 110 | 111 | 112 | 113 | 114 | 115 | 116 | 117 | 118 | 119 | 120 | 121 | 122 | 123 | 124 | 125 | 126 | 127 | 128 | 129 | 130 | 131 | 132 | 133 | 134 | 135 | 136 | 137 | 138 | 139 | 140 | 141 | 142 | 143 | 144 | 145 | 146 | 147 | 148 | 149 | 150 | 151 | 152 | 153 | 154 | 155 | 156 | 157 | 158 | 159 | 160 | 161 | 162 | 163 | 164 | 165 | 166 | 167 | 168 | 169 | 170 | 171 | 172 | 173 | 174 | 175 | 176 | 177 | 178 | 179 | 180 | 181 | 182 | 183 | 184 | 185 | 186 | 187 | 188 | 189 | 190 | 191 | 192 | 193 | 194 | 195 | 196 | 197 | 198 | 199 | 200 | 201 | 202 | 203 | 204 | 205 | 206 | 207 | 208 | 209 | 210 | 211 | 212 | 213 | 214 | 215 | 216 | 217 | 218 | 219 | 220 | 221 | 222 | 223 | 224 | 225 | 226 | 227 | 228 | 229 | 230 | 231 | 232 | 233 | 234 | 235 | 236 | 237 | 238 | 239 | 240 | 241 | 242 | 243 | 244 | 245 | 246 | 247 | 248 | 249 | 250 | 251 | 252 | 253 | 254 | 255 | 256 | 257 | 258 | 259 | 260 | 261 | 262 | 263 | 264 | 265 | 266 | 267 | 268 | 269 | 270 | 271 | 272 | 273 | 274 | 275 | 276 | 277 | 278 | 279 | 280 | 281 | 282 | 283 | 284 | 285 | 286 | 287 | 288 | 289 | 290 | 291 | 292 | 293 | 294 | 295 | 296 |
Archivering van erfgoedinformatie met het ErfgoedCMS™

Bent u geïnteresseerd in erfgoedinformatie en hoe u dit op een professionele en duurzame manier kunt ontsluiten op het internet, dan is het volgende voor u van belang.

Sinds kort is er namelijk het ErfgoedCMS™ van DeeEnAa. Met dit op maat gemaakte ErfgoedCMS™ kan ieder dorp of iedere stad haar erfgoedinformatie registreren, rubriceren en ontsluiten. Daarnaast kan het ErfgoedCMS™ worden ingezet als webshop voor lokale producten en kan het de basis vormen voor dorps- of stadswandelingen compleet met QR-code bordjes.

Voor meer informatie over dit onderwerp verwijzen wij u graag naar de pagina over het ErfgoedCMS™ op de ErfgoedCMS-website via onderstaande knop.