Nijeholtwolde is een klein streekdorp van niet grote ouderdom dat aan de zuidzijde van de oude Weerdijk is ontstaan. Deze Weerdijk is duidelijk weergegeven op de grietenijkaart van Weststellingwerf in de atlas van Schotanus. Hij slingerde zich door het westen en noorden van de grietenij, komende uit het zuiden bij Oldetrijne. Dan ging hij met een bocht door Oldelamer en Nijelamer en met twee haakse bochten nog verder naar het oosten door Nijeholtwolde om bij Oldeholtwolde weer een bocht naar het zuiden te maken tot de westelijke flank van Ter Idzard.

Op de kaart is Nijeholtwolde een vrij dichtbebouwde streek met de kerk in het midden. In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 genoteerd: ‘onder dit Dorp, wiens Kerk al voor veele jaaren is afgebroken, en waarvan nu maar alleen het Kerkhof met een Klok en Klokhuis overig is, behooren, binnen den Weerdyk, verscheiden bouwlanden, hoewel van een’ veenigen aard. Weleer werd hier in de buitenlanden naar de Kuinder toe, een soort van turf gegraaven, de Holtwolder Akkerturf genaamd, die voor de beste der geheele Provincie gehouden werd; dan hoewel men hier nog al zeer goede turf graaft, is nochthans de Akkerturf niet meer in weezen. Door dit Dorp … loopt de weg van Schooterbrug naar Wolvega.’

Het Aardrijkskundig Woordenboek van Van der Aa meldde in het midden van de 19de eeuw nog dat het dorp vanouds zeer rijk aan bosschages was en: ‘Bij den watervloed van Februarij 1825 was dit dorp als in eene bouwval herschapen. Vele huizen waren ingestort of weggedreven, zoo dat men hunne standplaats niet meer herkennen kon. Een vijftal menschen en bijna al het vee kwam hierbij om.’

Tegenwoordig is het vooral een achter de autosnelweg en spoorweg wat geïsoleerd geraakte agrarische streek met enige huizen bij de driesprong van de Heirweg. Noordelijker ligt het kerkhof met een in 1973 herstelde houten klokkenstoel met helmdak waarin een klok hangt die in 1788 is gegoten door Christiaan en Jan Seest.

Nijelamer is een agrarisch streekdorp dat in de late Middeleeuwen aan de zuidzijde van de oude Weerdijk is ontstaan. Deze Weerdijk is duidelijk weergegeven op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 en slingerde zich door het westen en noorden van Weststellingwerf. Hij kwam uit het zuiden bij Oldetrijne en ging met een bocht door Oldelamer en Nijelamer en met twee haakse bochten nog verder naar het oosten door Nijeholtwolde om bij Oldeholtwolde weer een bocht naar het zuiden te maken tot de westelijke flank van Ter Idzard.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 gemeld: ‘een Dorp van maatigen omtrek … ten Noordoosten van ’t voorige Oldelamer, aan denzelfden rydweg of Weerdyk gelegen. Door den zwaaren stormwind van den 12 December 1747, stortte hier een gedeelte der Kerk in, die daarna voorts geheel is afgebroken. Weleer werd hier zeer veel turf gegraaven, en thans nog eenige, loopende de turf Wyken alle uit in de Kuinder. Ook loopt door dit Dorp de Schipsloot van en naar Wolvega.’

Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit 1850 zijn de sporen van de veengraverij te zien. Het gebied ten noordoosten van de Schipsloot is een van de laatste in cultuur gebrachte verveende gebieden van Friesland: De Ontginning die deels ook onder Nijeholtwolde gerekend wordt. Daar ontwierp architect Gerben Bergsma in 1928 een gemaal aan de Schipsloot in expressionistisch-zakelijke stijl en hij zorgde ook voor het ontwerp van de flinke reeks boerderijen in gevarieerde typen langs de randen en in het midden van de nieuwe veenpolder.

De oude streek is vrij los bebouwd; de meeste grote boerderijen staan niet aan de weg maar in het land, met een eigen opreed. Langs de Hoofdweg en Schipslootweg staan maar weinig huizen. Op de plaats van de ingestorte kerk ligt het ruime kerkhof, voorzien van een flinke zoom van struiken en bomen. De klokkenstoel met helmdak is oorspronkelijk uit 1795, maar werd enkele malen vernieuwd. De klok is in 1599 door Willem Wegewaert gegoten.

Nijemirdum is een streekdorp dat op de rand van dezelfde zandrug als Oudemirdum is ontstaan, vermoedelijk omstreeks 1200. De streek ligt aan de rand van de rug aan de oude landweg van Stavoren en Sloten. Het dorpsgebied van Nijemirdum vertoont landschappelijk een opmerkelijke variatie. Ten zuidwesten staat een reeks boerderijen aan deze weg die hun landerijen in de lage Hoitebuorsterpolder hebben. Aan de andere, oostelijke zijde van het dorp liggen op de tamelijk hoge, zuidoostelijke flank van Gaasterland de Heaburgen.

De boerenstreek loopt ten zuiden om enige jonge bospercelen van de Rietpollen heen en ligt vlak achter de vroegere Zuiderzeedijk. Onder de opmerkelijke collectie boerderijen zit onder meer een winkelhaakachtig model. ‘De Groninger’ laat inderdaad zo’n typisch Gronings, hoog opgetrokken voorhuis zien. De boerderijen rijzen robuust op uit het weidse land. Ten noorden van Nijemirdum lopen de Hege Bouwen waar naast het boerenbedrijf ook andere bedrijvigheid is ontwikkeld. Nog noordelijker ligt de nu beboste Nijemirdumerheide en het oudere Lycklamabosch.

De buurt bij de kerk heeft volgens verschillende bronnen in de 16de en 17de eeuw flink wat bebouwing gekend: er schijnen nogal wat stinzen in het dorp en de omgeving te hebben gestaan. Aan het einde van de 18de eeuw blijkt veel bebouwing verdwenen te zijn en op de kaart van Gaasterland van 1854 is het er een kale boel. De kerktoren staat helemaal alleen. Vanaf het einde van de 19de eeuw is daar weer gebouwd, wat zich in de 20ste eeuw heeft voortgezet. Nu is er met ook naoorlogse bebouwing weer een echte buurt gevormd.

Bij een flauwe bocht staat op het oude, door zwaar geboomte omzoomde kerkhof een hoge, eenzame bakstenen toren. Oorspronkelijk hoorde die bij de aan het einde van de 18de eeuw gesloopte, middeleeuwse dorpskerk. De gotische toren dateert uit ongeveer 1370 en is omstreeks 1500 nog eens verhoogd. De toren heeft een vrij laag tentdak. De hervormde kerk is thans ondergebracht in de verbouwde, in 1899 tot stand gekomen openbare school.

Nijetrijne is een streekdorp van niet zeer grote ouderdom en een zeer dunne bebouwing. Het is gelegen tussen in de 19de eeuw voor de turfwinning vergraven landerijen wat het natuurreservaat de Rottige Meenthe heeft opgeleverd. Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 blijkt er in het lage land slechts een handjevol boerderijen en huizen te staan, alle met een opvaart naar de Scheen. Aan de zuidzijde van de streek loopt de (Binnen)weg van Schoterzijl naar Wolvega.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 gemeld: ‘het kleinste Dorp der Grieteny …. De Kerk had eertyds een spits torentje; doch in ’t jaar 1750 is de geheele Kerk, bouwvallig zynde, weggebroken, en niets daarvan overgelaaten, dan een ringmuur, binnen welken de Lyken begraaven worden. De landeryen van dit Dorp loopen, gelyk die van het voorgaande, van de Scheen Zuidwaards tot aan de Linde.’

Op de kaart in de Eekhoff-atlas staat het vervallen kerkhof en is een nieuwe weg, zuidelijker dan de Binnenweg, de latere Pieter Stuyvesantweg van Slijkenburg naar Wolvega aangegeven. Daarheen verplaatste de bebouwing zich en ook het bescheiden hervormde kerkje, thans Maranathakerk, is daar in 1919 gebouwd. In het waterrijke dorpsgebied zijn voorzieningen te vinden om de waterstanden te kunnen beheersen. In het noorden staan aan de Veendijk twee poldermolens met molenaarshuizen, De Rietvink en De Reiger. Daar ligt ook de in 1914 aangelegde Scheenesluis met een houten draaibrug, waar een sluiswachterswoning, een café en een scheepshelling bij staan.

Aan de zuidelijke uitmonding van de in 1748 gegraven Jonkers- of Helomavaart ligt op de grens van de Beneden- en Bovenlinde een driewegsluis, een sluis om de drie verschillende waterniveau’s te kunnen passeren. De sluis is oorspronkelijk uit 1775, maar is in 1927 vernieuwd. Met een wachterswoning en een voormalig winkelhuis wordt een belangwekkend waterstaatkundig ensemble gevormd, dat na aanleg van een nieuwe Mr. H.P. Linthorst Homansluis in 1973 maar ternauwernood van de ondergang is gered.

Het komdorp Nijland is het enige dorp dat in het drooggevallen en afgedamde zuidwestelijk deel van de Middelzee op een kruispunt van wegen is gesticht. Waarschijnlijk is dat in de 13de eeuw gebeurd, maar er zijn ook vermoedens dat de dorpsvorming al vóór 1100 plaatsvond.

De kern van het dorp ligt ten noorden van de weg Sneek-Bolsward die vanaf de 19de eeuw bepalend is geweest voor de ontwikkelingen van het dorp. Daardoor wekt Nijland tegenwoordig de indruk van een wegdorp. Bij het kruispunt staat de markante dorpsherberg die in de periode van de ontsluiting van het platteland door het spoor ook tramhalte werd. In 1882 reed tussen Sneek en Bolsward de eerste stoomtram van Friesland, een lijn die het ongeveer een halve eeuw uithield. Ten noorden van de hoofdverkeersroute door het dorp, de Tramstraat, ligt de eigenlijke dorpskom rondom het omgrachte kerkhof met rijzige kerk en toren. Aan de westzijde staat in een ruime tuin de witgepleisterde pastorie, die achter het pleister een hoge ouderdom verstopt. Noordelijker het vicarishuis dat in het muurwerk nog middeleeuws materiaal bevat. Aan noordzijde staat de oude pastorieboerderij. Aan het oostelijke gedeelte van de kerkgracht en de daarop uitkomende kleine straatjes en steegjes is de oudste, maar vaak sterk vernieuwde bebouwing te vinden. En zuidelijk een half open, gevarieerde bebouwingsstrook, waarin een statige kop-hals-rompboerderij opvalt. Al deze verschillend geaarde elementen in de dorpsbebouwing worden op een prachtige wijze bijeengehouden door het ruime, ovale kerkhofeiland.

Er is in de 13de eeuw een eerste godshuis gesticht, maar de laat-gotische dorpskerk dateert uit het begin van de 16de eeuw. In de noordmuur zijn nog stukken van de oude kerk verwerkt. Bovendien is het gemêleerd gele en rode moppenmateriaal bij de herbouw herbruikt wat levendig muurwerk heeft opgeleverd. De regelmatige afwisseling van grote spitsboogvensters en steunberen biedt een karakteristiek laatgotisch metrum. De forse toren met achtzijdige spits is een keer verhoogd. De klokken liften mee en er kwam een tweede reeks galmgaten.

Noardburgum is een jong heidedorp dat vanaf het midden van de 19de eeuw, toen de heide werd ontgonnen, in een aantal streken is ontstaan.

De Bergumerheide werd ontgonnen op initiatief van dr. Nicolaas Ypeij die door het huwelijk met Baudina Looxma niet alleen in het bezit kwam van Vijversburg bij Ryptsjerk, maar ook van uitgestrekte heidevelden ten oosten daarvan. Ypeij ontwikkelde een particuliere wijze van werkverschaffing, waarmee het park bij zijn buiten werd aangelegd, maar ook de heidevelden in cultuur werden gebracht en boerderijen gesticht. Ypeij zorgde op een regenteske wijze voor het geestelijke welzijn van de arbeiders op ‘De Heide’ door initiatieven te nemen voor een kerk, een school en een armenhuis.

Ten westen van het dorp ligt de Ypeij-boerderij, ‘Veldlust’. Aan de voorzijde van de stelpboerderij zijn de vensters dichtgemetseld, maar er zitten wel vertellende gevelstenen in. De ene vermeldt dat de eerste steen door de zoon van dr. Ypeij, de 16-jarige Age Looxma Ypeij is gelegd op 3 april 1850. De andere geeft te lezen: ‘Gedenksteen ter eere van het bezoek van Z.M. den Koning, Willem III aan de boerderij en ontgonnene gronden, Veldlust en Klein Veldlust genaamd; op den 22sten April 1852: zijnde bij die gelegenheid de eigenaar, Dr. N: IJpeij, door Z.M. benoemd tot Ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw.’

Aan de Rijksstraatweg is in 1850 de kerk gesticht. De eerste steen is ook hier gelegd door Age Looxma Ypeij. Het is een rechtgesloten zaalkerk met spitsboogvensters maar verder met een neoclassicistische aankleding, vooral bij de ingangspartij. Op het dak staat een dakruiter met koepeldakje. Op het kerkhof ligt het graf van ds. Thoden van Velsen die voor Ypeij de jonge gemeenschap vormde en mede-initiatiefnemer tot de kerkbouw was. Het catechisatielokaal is in 1895 gebouwd in de chaletstijl. De kloeke pastorie is in 1849 ontworpen door Architect A. van Riesen. Kerk en pastorie liggen in een ruime tuin met oud geboomte.

Er tegenover is in 1843 het armenhuis gesticht, een gebouw van een enkele laag en van twee lange beuken, waarin thans een klompenmakerij en –museum is gevestigd. Daar staat ook de voormalige naai- en breischool van de ‘Ypeijstichting’, waarvan Age Looxma Ypeij in 1873 opnieuw de eerste steen legde. Aan de Rijksstraatweg staan de twee scholen, beide middengangscholen met vier klassen, gebouwd in 1922. De ene is openbaar, de andere christelijk.

Ten zuiden van de Rijksstraatweg werd in de jaren twintig een complex voor de waterwinning gesticht. Het gebouw werd kort voor de oorlog naar ontwerp van ir. J.J.M. Vegter verbouwd. Een nieuwe verbouwing en uitbreiding werd in de jaren vijftig door de eigen bouwkundige dienst uitgevoerd, waarbij jhr. ir. A.P. Wesselman van Helmond uit Nijmegen de architectuur verzorgde. In 1958 kwamen die gebouwen met pompenhallen, een bedieningshal, werkplaatsen en kantoorruimten gereed. Het geheel is 85 meter lang en 20 meter breed en heeft een verticale geleding van fraaie gemetselde gecanneleerde lisenen met vensterstroken ertussen. Het ernaast staande filtergebouw heeft op de begane grond een soort lamellenwand, maar hoger is het gesloten met perforaties van kleine vensters. Om de reactoren van de onthardingsinstallatie is in 1984 naar ontwerp van J.G.C. Vegter een streng en toch levendig ingevuld betonnen skelet opgetrokken.

De buurschappen van ‘De Heide’ groeiden geleidelijk naar elkaar toe en zijn in 1930 tot het dorp Noardburgum samengevoegd. Na de oorlog is de groei doorgegaan, te beginnen in 1949 met levendig geplaatste, flinke rijen van met totaal twintig arbeiderswoningen aan de Zevenhuisterweg. Deze woningen van de woningstichting hebben hun voorgangers in de woningen aan de Veldmanweg uit 1939. Noardburgum is nu een flink dorp dat voornamelijk ten noorden van de Rijksstraatweg is gelegen. Op de kruising van de Zevenhuisterweg met het Marijkepaed en het Abe Brouwerpaed staat de in expressionistische stijl gebouwde baptistenkerk uit 1936.

Noordwolde is een groot streekdorp van middeleeuwse oorsprong dat zich al spoedig na het graven van de Noordwoldervaart (oorspronkelijk Noordwolder Sloot) in 1642 tot een kruisdorp ontwikkelde. Dat beeld geeft de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 al te zien. De oorspronkelijke bebouwingsstreek zet zich na het kruispunt van weg en vaart nog verder naar het oosten door, maar hier, in tegenstelling tot de andere streekdorpen op deze ontginningsas, aan de zuidzijde van de weg. Ten noordwesten van de kruiskern ligt nog de Molenbuurt.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd gemeld: ‘een groot Dorp …. Weleer was dit Dorp, wegens de sterke turfgraavery, zeer in bloei, waarom ’er van jaar tot jaar nieuwe huizen werden aan gebouwd; doch thans begint het veen sterk te verminderen, en dus de bloei van ’t Dorp af te neemen. Om de turf van hier te vervoeren, heeft men, voor deezen, met groote kosten, door hoog land, hier eene Vaart of Schipsloot gegraaven, die de Noordwolder sloot genaamd wordt, en, met meer dan een Verlaat voorzien, in ’t Zuiden van Nyeholtpade uitkomt in de Linde, die daar vaarbaar is, en ook gehouden wordt, door middel van een Verlaat, op de hoogte van Oldeholtpade. De Kerk deezes Dorps heeft geenen toren, en staat aan den algemeenen rydweg, in ’t geboomte. Wat Westelyker heeft men eene fraaie buurt op den wal van gemelde Sloot, over welke eene Valbrug ligt, en waarby ook een Veenheerenhuis gebouwd is. Een weinig Noordelyker heeft men eenige huizen in een vermaaklyk bosschagie, insgelyks door de Eigenaars der Veenen gebouwd. Wat Westelyker ligt de Molenbuuren, en vry verre ten Noordoosten op de Heide de buurt Zandhuizen. Dit Dorp heeft een’ Korenmolen staande bewesten de voornaamste buurt, ten Zuiden van den rydweg.’

Door de bloei, dankzij de turfwinning, groeide de nederzetting tot een groot dorp dat als vanzelfsprekend het hoofddorp van de grietenij werd. Maar het tij keerde en de kaart uit de atlas van Eekhoff laat zien dat langs de sloot, in de dorpskern de Kolonievaart geheten, de bebouwing was verdicht, maar er verder weinig ontwikkelingen waren.

Om redenen van filantropie werden aan het einde van de 19de eeuw door dokter Mulder en dominee Reitsma initiatieven genomen om de werkloos geworden veen- en landarbeiders aan de huisvlijt te zetten. Noordwolde ontwikkelde zich tot een dorp van rietvlechters, mandenmakers en stoelen. Later werd overgeschakeld op de rotanverwerking, vooral voor meubelen. In het armhuis kwam een opleiding om het vakmanschap te verbeteren en toen Harm Ellens in 1908 de directie mocht voeren, rustte hij niet tot er een echte school stond. Deze kon in 1912 geopend worden. Op de Rijksrietvlechtschool werd veel aandacht besteed aan de kunstnijvere kwaliteit van de producten.

Aanvankelijk moesten de naar alle delen van het land verkochte stoelen en andere producten naar de spoorhalte van Peperga/De Blesse worden gebracht. Maar vanaf 1914 konden die met de tram van Noordwolde naar Steenwijk worden vervoerd. De concurrentie van Aziatische producenten heeft de bedrijfstak doen krimpen, de school is na de oorlog gesloten, maar nog steeds worden genoemde producten in Noordwolde vervaardigd.

Noordwolde is een nijvere plaats gebleven. De rietvlechtschool is in 2000 tot museum ingericht en met een nieuw stedelijk plein uitgebreid tot multifunctioneel centrum met school, bibliotheek, een theaterzaal en veel meer functies. Verpakt in opmerkelijke architectuur die knipoogt naar het in de nabijheid staande voormalige tramstation uit 1913.

De kerk is vanouds in het oosten wat buiten de kom van het dorp gelegen en is een zaalkerk uit 1640 met een driezijdig gesloten koor en een houten geveltoren uit 1874.

Korenmolen Windlust, een achtkante houten stellingmolen op een bakstenen onderbouw is in 1860 als grondzeiler gebouwd en in 1880 als stellingmolen herbouwd. De molen heeft thans een museumfunctie. De plaats is na de laatste oorlog sterk uitgebreid. Dat is vooral aan de zuidzijde gebeurd met als recent resultaat het parkachtige gebied De Stelling.

Het terpdorp Offingawier behoort tot de ‘Sneeker-Vijfga’ omdat het met Loënga, Scharnegoutum, Goënga en Gauw, de groep Wymbritseradeelster dorpen ten noorden van Sneek vormt. De twee eerstgenoemde dorpen zijn in 1984 bij de stad Sneek gevoegd. De doorgaande weg uit de tweede helft van de 19de eeuw heet dan ook Fiifgeawei. Daarvóór was men er met een kronkelende reed met elkaar verbonden. Door het land kon de om het dorp lopende Groenedijk worden bereikt. De belangrijkste ontsluiting was de opvaart naar de Sneeker Oudvaart.

Aan het einde van de 18de eeuw worden in de Tegenwoordige Staat van Friesland weinig woorden aan Offingawier besteed en het weinige wordt besloten met: ‘doch behelst niet byzonders’. De buurt tegenover de kerk heeft ondanks de warrige plaatsing toch samenhang, maar de andere, kleinere buurten ontberen die. Het noordelijker gelegen waterbuurtje bij de Zijlroede heeft op die uitgelezen plek geen samenhang gekregen. Verder noordelijk is het hoofdzakelijk een boerenstreek met flinke boerderijen. Vooral ten zuiden strekken de landerijen van het dorp zich uit tot aan het Sneekermeer. Bij de plas De Potten is een recreatiedorp ontwikkeld. ’s Zomers is het in Offingawier druk van de waterrecreanten die tussen Sneek en het Sneekermeer heen en weer reizen.

In het jaar dat het dorp bij Sneek werd gevoegd werd ontdekt dat de op het eerste gezicht 19deeeuwse kerk oude elementen bevat. De kerk verzakte en bij onderzoek bleek in de binnenmuren nog materiaal te zitten van de oude kerk die in 1335 aan Sint-Nicolaas werd gewijd. Mede dankzij deze ouderdom heeft de kerk de status van gemeentelijk monument gekregen. Het gebouw verdiende dat ook omdat het in 1882 in een vriendelijke mengstijl, de eclectische stijl, is verbouwd. Er wordt verondersteld dat het naar ontwerp van de fantasierijke Sneker architect Albert Breunissen Troost is gebeurd. Het zaalkerkje met versieringen van onder meer friezen in metselwerk en vensteromlijstingen van pleister, bezit een rank houten torentje op de westgevel met een klok uit 1948.

Oldeberkoop lijkt een es- of een brinkdorp omdat het in het midden van de ‘Boeren’ een groen plein bezit, zoals het aan het einde van de 18de eeuw in de Tegenwoordige Staat van Friesland werd genoemd. Het zuidelijke gedeelte van deze groene ruimte bestaat grotendeels uit het ommuurde kerkhof: het overige is door gebouwen en bomen omzoomde ruimte.

Toch is het dorp ontstaan uit een in de Stellingwerven gebruikelijk streekdorp, waar twee parallelle wegen, de Binnenweg en de Buitenweg, met dwarspaden de structuur bepaalden. Een regelmaat die slechts doorbroken wordt door een diagonaal verlopend pad, het Schuinpad. Voor de verdere dorpsvorming was de noord-zuid verbinding met een overgang over de Kuinder (of Tsjonger) van groot belang. Nabij de noordelijke west-oost verlopende weg die langs het kerkhof loopt, de Binnenweg (tegenwoordig de Wolvegasterweg- Oosterwoldseweg), liggen vanouds de belangrijkste gebouwen. Daaronder de voormalige herberg De Zwaan die uit het begin van de 18de eeuw dateert en waarin tot 1836 het grietenijbestuur vergaderde.

Omstreeks 1900 kreeg het dorp economische impulsen van de familie Willinge Prins, een vermogende familie die zich ging gedragen als een adellijk geslacht. Zij namen het initiatief tot een zuivelfabriek, een bank en de agrarische aankoopcentrale. Die familie drukte een persoonlijk stempel op het dorp door aan de westflank villa Lunia te bouwen en aan de Boeren huize Vredewoud, woningen die decorum uitstralen. Vooral het laatste maakt front naar de evenwichtige burgerbebouwing en straalt rijkdom uit. De initiatieven brachten welvaart want in de eerste decennia van de 20ste eeuw kwamen veel goedverzorgde burgerwoningen in Oldeberkoop tot stand. Ze staan zelfs tussen de arbeiderswoningbouw in de Molenhoek, oorspronkelijk de noordelijke uitvalsweg. De naoorlogse dorpsuitbreidingen hebben plaatsgevonden ten zuiden en zuidoosten van de kern. Het brandpunt is de uit de 12de eeuw daterende romaanse kerk die later is uitgebreid en met een gotisch koor is gesloten. Voor de kerk van tufsteen in decoratieve spaarvelden staat een zadeldaktoren uit het begin van de 17de eeuw die in wezen een in steen omklampte klokkenstoel is.

Oldeholtpade is een lang streekdorp, in de Middeleeuwen ontstaan aan de weg van Wolvega naar Oosterwolde. Het dorp komt al in 1204 in de bronnen voor. De vrij losse lintbebouwing langs de Binnenweg (thans Hoofdweg) is op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 weergegeven.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd over het dorp gemeld: ‘ten Westen van het voorgaande Dorp Nijeholtpade gelegen, komt daar mede ten aanzien van grond, landeryen, geboomte en bosschagie overeen, en heeft eene Kerk met een’ spitsen toren, doch hooger en zwaarder dan die van Nyeholtpade, en voorzien met twee klokken, een slagwerk en de noodige wyzerplaaten. Ook heeft deeze toren, op de hoogte van ’t muurwerk, daar het spits, dat even als de Kerk met Leyen gedekt is, een aanvang neemt, een’ fraaien omgang, van welken men zo aangenaam een gezigt over de velden, bosschen, bouwlanden enz. heeft, als waarschynlyk ergens een in Friesland is. In ’t Noorden loopen de landeryen tot aan de Scheen, of scheiding van Ter Idzerd, zynde aldaar alle bouwlanden: daarentegen strekken zich dezelve Zuidwaards uit tot aan de Linde, en zyn tot aan den Buitenweg bouw- en vervolgens meest weid- en hooilanden. … De Kerkbuurt en boere wooningen staan alle aan den Binnenweg, uit welken verscheiden laanen naar den Buitenweg loopen, en van daar eene naar den Molen.’

Op de kaart in de atlas van Eekhoff uit 1850 is de bebouwing toegenomen en verdicht. De kerk heeft een van de kloekste torens van de wijde omgeving. Hij verrees in 1608. De laat-gotische kerk, gewijd aan Sint- Stephanus, kwam in 1545 tot stand op een plaats waar een voorgangster in 1204 tot parochiekerk was verheven. Ten westen van de kerk staat het café en dan volgt een geconcentreerde lintbebouwing met voornamelijk vrijstaande, gevarieerde woningen uit het begin van de 20ste eeuw.

Pas in de tweede eeuwhelft is Oldeholtpade tot een flink dorp uitgegroeid met na de oorlog een uitbreiding aan de zuidzijde van de Hoofdweg en ten westen van de kerk.

Oldelamer is een lang agrarisch streekdorp dat in 1165 voor het eerst in de bronnen voorkomt en dat aan de zuidzijde van de oude Weerdijk is ontstaan. Deze Weerdijk is duidelijk weergegeven op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 en slingerde zich door het westen en noorden van Weststellingwerf, komende uit het zuiden bij Oldetrijne. Hij ging met een bocht door Oldelamer en Nijelamer en met twee haakse bochten nog verder naar het oosten door Nijeholtwolde om bij Oldeholtwolde weer een bocht naar het zuiden te maken tot de westelijke flank van Ter Idzard.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 gemeld: ‘dit Dorp heeft zo wel als het voorige Scherpenzeel eene Kerk, en plag weleer beroemd te zyn wegens de menigte van turf, die ’er jaarlyks gegraaven werd; doch thans is deeze voorraad genoegzaam ten einde: ook zyn de drie Schipslooten, die uit deeze veenen naar de Kuinder loopen, reeds vervallen. Weleer plagten hier ook bouwlanden te zyn binnen den Weerdyk; doch thans ziet men hier niet anders dan weid- en hooilanden.’ Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit 1850 zijn de sporen van de verveningen te zien. Het dorp ligt dan ten noordoosten van de in 1748 gegraven Jonkers- of Helomavaart. De streek is een voortzetting van de lintbebouwing van Scherpenzeel-Munnekeburen.

Zijn die dorpen vrij geconcentreerd bebouwd, Oldelamer heeft een veel lossere structuur langs Hoofdweg, de Kerkeweg en, iets noordelijker langs de doorgaande route, de Hogeweg. De bebouwing heeft een meer agrarisch karakter met tamelijk veel en soms grote boerderijen. Nabij de driesprong is de bebouwing compacter en staan meer woningen.

Even ten noorden van de driesprong staat de dorpskerk, georiënteerd en op een verzorgd kerkhof. Zij is een driezijdig gesloten zaalkerk uit 1794 met een voorgevel met rolwerkvoluten. In 1869 is de geveltoren verrezen en deze draagt een in 1629 gegoten luidklok. In de kerk staat een preekstoel van omstreeks 1700. De pastorie is in 1880 in een decoratieve mengstijl gebouwd.

Oldetrijne is een streekdorp dat in de late Middeleeuwen is ontstaan aan de Binnenweg die in de westelijke hoek van de grietenij van Schoterzijl naar Wolvega liep. Terwijl Nijetrijne zich later naar een zuidelijker aangelegde weg verplaatste, is Oldetrijne op de oorspronkelijke ontginningsas blijven liggen. Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus is Oldetrijne al een vrij dichtbebouwde streek aan de noordzijde van de weg met aan de westzijde de kerk. Aan een zuidelijker lopende weg staat de korenmolen van het dorp.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘dit Dorp ligt ten Westen van ’t voorige Sonnega, doch minder vermaaklyk, zonder bouw of geboomte in de weid- en veenlanden. … Ondertusschen heeft de Heer Nikolaas van Heloma, in den jaare 1748, volgens verkreegen Oktrooi, eene vaart in ’t Westen van dit Dorp doen graaven …, en dezelve voorzien met een Vallaat even binnen den Lindedyk, en twee Valbruggen over den rydweg van Oudetryne en Oude Lemmer. De onder dit Dorp behoorende veen- en weid-landen zyn zeer uitgebreid …. De harde Baggelaar en Sponturf, die hier en in de nabuurige Dorpen gegraaven wordt, is onder de beste en zwaarste der geheele Provincie te tellen. In ’t Dorp van Oude Tryne, sluit aan de Zuidelyksten rydweg, de Oude Waterkeering, de Weerdyk genaamd, die met verscheiden hoeken door Oude Lemmer en Nye Holtwolde loopt, en in de hooge bouwlanden, in ’t Noordoosten van Wolvega, eindigt.’

De huidige kerk is een driezijdig gesloten zaalkerk met geveltoren en is gebouwd in 1870. De rolwerkvoluten op de voorgevel zullen van een 18de-eeuwse voorgangster stammen. Het gebouw is als dorpshuis in gebruik. Veel westelijker aan de Kerkhofslaan ligt het in het midden van de 19de eeuw aangelegde kerkhof, voorzien van baarhuisje. Aan deze laan en ook aan de Sonnegaweg en de Pieter Stuyvesantweg staat een aantal grote boerderijen, waaronder Hoeve Clara, een stelp met uitgebouwd voorhuis uit omstreeks 1905, opvalt.

Olterterp is een streekdorp dat in de Middeleeuwen op een zandrug is ontstaan. De omvang van het dorp is bescheiden gebleven. In de 19de eeuw onderging het landschap een gedaantewisseling. In het midden van die eeuw meldt het Aardrijkskundig Woordenboek: ‘De aankweking van den groven den is … voor het eerst in deze streken te Olterterp met het beste gevolg beproefd, waardoor aldaar aanzienlijke dennenbosschen ontstaan zijn, wier groei niets te wenschen overlaat. Deze bosschen sluiten zich met die van Beetsterzwaag aaneen.’ Het is het werk van ‘Mr. Ambrosius Ayso van Boelens, die voor omtrent vijftig jaren begon de woeste gronden, welke vroeger dit dorp, dat destijds uit slechts tien huizen bestond, omringden, te ontginnen en te beplanten.’ Hij was ‘eigenaar van den geheelen grond van het dorpje Olterterp, en van de daaronder behoorende uitgestrekte landerijen, evenzeer als van de woningen, de kerk en verdere gebouwen, die, niet in eene buurt vereenigd, maar, hier en daar verstrooid, bevallige groepen vormen.’

De aan Sint-Hippolytus gewijde kerk is een uit de 15de eeuw daterend bouwwerk, dat in 1913 op een vrijmoedige wijze is gerestaureerd. Zo kreeg de rechte koorsluiting toen een trapgevel. Op de kerkvloer liggen 17de- en 18de-eeuwse zerken en aan de wanden hangen rouwborden uit de 18de eeuw voor leden van belangrijke families die in de omgeving buitens bezaten: Boelens, Lycklama à Nijeholt en Hemminga. Voor de kerk is in 1744 een ongelede toren met een ingesnoerde spits geplaatst, de luidklok is waarschijnlijk van 1444. De preekstoel met evangelisten en een adelaar dateert uit 1780. De familie Boelens heeft in 1830 op het Aldhof een familiebegraafplaats aangelegd.

In 1793 werd Boelensstate gesticht. Deze is in 1907 vervangen door Huize Olterterp, een gepleisterde villa met een schilddak in een vrij zakelijke vernieuwingsstijl. Het is thans in gebruik bij It Fryske Gea. Er staat een koetshuis bij en aan de Van Harinxmaweg staan twee dienstwoningen. Dichterbij Beetsterzwaag staat het herenhuis De Horst, in 1907 gebouwd naar ontwerp van de Beetsterzwaagster architect Luitje de Goed in vernieuwingsstijl.

Oosternijkerk is voor het noordoosten van Friesland een flink dorp en dat valt te meer op daar de nederzetting vrij jong is: het bestanddeel ‘nij’ in de naam duidt al in die richting. Het is geen terpdorp en dus een uitzondering in de streek. Oosternijkerk is een komdorp dat waarschijnlijk pas is ontstaan na de bedijking van het gebied vanaf de 11de eeuw. Het dorp komt in de tweede helft van de 12de eeuw in de overlevering voor en in de bronnen voor het eerst in de 13de eeuw.

Langs de vrij ruime Buorren is het begonnen met lintbebouwing. De nederzetting moet zich gunstig hebben ontwikkeld, want in de 13de eeuw kan er een kloeke kerktoren worden gebouwd. Het dorp krijgt met de Nijkerker Opvaart een ontsluiting in noordelijke richting naar de Paesens toe. Sinds de 18de eeuw is het dorp bovendien over de weg verbonden met Dokkum. De Buorren vertoont een paar bochten en nabij de kerk een verbreding waardoor de profielen gevarieerd en levendig zijn. Gedurende de 19de eeuw is er vooral gebouwd langs de bestaande paden en wegen. In de 20ste eeuw is het dorp uitgebreid naar de noordwestzijde tussen Lyts Ein en de Griene Wei en aan de noordzijde rond De Terp en De Fiver. Recent ook aan de zuidzijde.

De dorpskerk staat op de hoek met Lyts Ein op een hiërarchische plaats die niet onderdoet voor de dorpskerken op een terprestant. De laat-gotische kerk heeft een uit de 13de eeuw daterende zware, bakstenen, gesloten toren in twee geledingen waarvan de benedenruimte overwelfd is. De westelijke geveltop van het zadeldak is versierd met nissen. Het driezijdig gesloten koor is in de late 15de eeuw gebouwd: daarna kwam het schip pas tot stand met flauw spitsbogige vensters en steunberen. Het interieur bezit onder meer meubilair in rococo-stijl. Aan de Langgrousterwei staat de eenvoudige gereformeerde kerk uit 1890. Ten westen van Oosternijkerk ligt de agrarische buurschap Bollingawier met enkele monumentale boerderijen.

Oosterwolde is een oud agrarisch streekdorp met de (Drentse) karaktertrekken van een brinkdorp. Het wordt in 1207 voor het eerst vermeld. De verbinding van de Brink en de dunner bebouwde Oosterbrink, ’t Oost, is de oudste buurt. Ten noordoosten van de brinkvormige ruimte staat de kerk op een plaats waar in de 14de eeuw al een kerk zou zijn gesticht als kern van de nederzetting.

In de omgeving ligt een groot aantal bij Oosterwolde horende buurschappen, waarvan sommige teruggaan op stichtingen van belangrijke families. Een aantal is al in het sterk gegroeide Oosterwolde opgenomen, andere bestaan thans nog uit een groep boerderijen: Venekoten, Boekhorst, Buttinga, Hoog en Laag Duurswoude, Medhuizen, Klazinga, Medhuizen, Weper, Jardinga, Prandiga Steginga en Nanninga. In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 gemeld: ‘’t grootste en rykste Dorp der Grieteny, waar onder 57 stemmen behooren, ligt, byna als een eiland, tusschen de Kuinder en het Groot en Klein Diept beslooten. … By de Kerk vindt men ene dubbele buurt, en daarenboven in den omtrek veele huizen van naam, ten blyke, dat hier weleer veele vermogende en aanzienlyke familien hebben gewoond … Ook heeft men hier van ouds her twee Windkorenmolens gehad, bekend by den naam van Ooster- en Veene Molen: en behalven de bosschagien en bouwlanden, omtrent de huizingen en wegen, zyn hier veele schoone weidlanden, inzonderheid langs en omtrent de gemelde diepten en stroomen, als de Noorder- en boven al de Oosterwolder Kampen, en andere meer.’

De Kuinder of de Tsjonger ontspringt even voorbij Weper. Het Groot Diep is in een noordelijke boog om Oosterwolde ook nog goed in het landschap te herkennen, maar het Klein Diep is nauwelijks meer te ervaren. Precies dertig jaar later werd de Opsterlandse Compagnonsvaart ten zuiden van het dorp gegraven en ten westen van de oude kern het Vijfde of Nanningaverlaat gelegd.

Oosterwolde krijgt sinds het begin van de 19de eeuw geleidelijk ook de kenmerken van een vaartdorp. Daardoor heeft het dorp, sinds 1886 de hoofdplaats van de gemeente Ooststellingwerf, een veelzijdige structuur gekregen. De vaart zorgde voor prikkels tot ontwikkelingen ten zuiden van de oude kern. Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit 1849 blijkt bij de Oosterwolderbrug aan weerszijden van de vaart een buurtje van ruim tien huizen te staan en verder naar het oosten toe aan de noordelijke oever verspreide bebouwing.

Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw nam de vaartbuurt en de haaks daarop staande Brinkstraat en Stationsstraat sterk in betekenis toe. In 1881 werd de wijk naar de Brink deels gedempt en verder uitgediept: de Brinkstraat. Daar kwam in 1887 het gemeentehuis dat in 1929/’30 werd verbouwd. Vrij ver ten westen van het bebouwingskruis werd in 1887 een zuivelfabriek gesticht die na combinatie met andere tot een belangrijke industrie voor Frico-kaas uitgroeide. In 1911 kwam er ten zuiden van de vaart een trambaan en kreeg het dorp een station.

Gedurende de 20ste eeuw vond eerst verdichting en uitbreiding plaats aan de kruising van vaart en weg. Vroege volkshuisvesting kwam er nabij de oude kern, de Weemeweg en Kuipenstreek (waar in 1841 al armenkamers waren gebouwd). Direct na de oorlog aan de Groote Singel, Prinsenstraat, Schapekamp, Hoge en Lage Esch en Martenskamp ten noorden van de vaart en in een buurt achter het station: Stationsplein, Brugkampweg, Moskampweg en wat later aan de Oerkampweg. Daarna zetten verhoudingsgewijs grootschalige uitbreidingen aan de zuidzijde en de noordwestzijde in. Aan de zuidoostzijde groeide een ruim bedrijventerrein.

De hervormde kerk staat op een hoog en niet zeer ruim kerkhof. Noordelijk is in 1888 aan de Kuipenstreek dan ook een ruime begraafplaats aangelegd. De kerk is ter vervanging van een middeleeuws gebouw in 1735 tot stand gekomen, een ingetogen zaalkerk met een driezijdige koorsluiting en een houten geveltoren. De kerk bezit een achtzijdig doopvont van zandsteen uit de 14de eeuw en een herenbank uit het begin van de 17de eeuw. In het koor staat een groot orgel uit 1866.

Oosterzee is vanouds een deftig streekdorp: in de 18de eeuw stond hier nog het rechthuis van de grietenij. Het bestaat uit twee gedeelten: Oosterzee-Buren en Oosterzee-Gietersebrug, waarvan de laatste veel jonger is. De oude streek is die van Oosterzee-Buren, een dubbele streek aan een knik in de weg. De overlevering wil dat Willem I, graaf van Holland, rond 1200 in Oosterzee een slot had. Van het adellijke Roordastate is onlangs een gevelsteen teruggevonden.

Op de haakse hoek staat het zogenoemde Koopmanshuis. Door omvang en uitstraling valt het op in het kleine dorp. Het maakt, twee lagen hoog, front naar de weg; bij uitbreiding kreeg het in 1820 een vleugel. De gevel is vijf vakken breed met in het midden een gesneden deur met bovenlicht en schuifvensters met kleine roedeverdeling en Boheems glas. De vrij strakke kroonlijst heeft klossen onder de geprofileerde goot. Daarboven staat een flinke kajuit met een klokgevel in Lodewijk XV-vormen. Onder de schouders de datering: anno 1782.

De oude kerk van Oosterzee uit omstreeks 1200 stond westelijk van de rijweg. Zij bezat een mooie toren. De nieuwe kerk is oostelijker gekomen, ten noorden van de weg en op een iets verhoogd kerkhof. De kerk kwam met het front naar de weg. De in 1860 gebouwde neoclassicistische zaalkerk kreeg op de voorgevel een vierzijdige toren met een open koepelbekroning. De uitdossing is helemaal in verfijnd gemetselde warmbruine baksteen verwerkt. De luidklok werd in 1498 gegoten door Gerardus van Wou en ook het torenuurwerk is oud: uit 1602.

Vanaf de 18de eeuw zijn vanuit het noorden, de oude weg van Lemmer naar Heerenveen, de zuidelijk gelegen venen van het Oosterzeeïngerland verveend en in cultuur gebracht. Op de kruising van de weg en de Gieterse Vaart, genoemd naar de herkomst van de veenarbeiders, groeide de tweede woonkern. Daar is de inmiddels gesloten en gesloopte zuivelfabriek (en een constructiebedrijf) gekomen en zo bleef Gietersebrug een karakteristieke arbeidersnederzetting. De bebouwing bestaat dan ook voornamelijk uit ‘woningwetwoningen’.

Oosthem is een terpdorp dat in de Middeleeuwen even ten noorden van IJlst is ontstaan. Het dorp is allang goed ontsloten door de Bolswarder Zeilvaart of de Wijmerts. In het huidige dorpsbeeld is te zien dat de bebouwing zowel op de dorpsstraat als op de vaart is gericht. Op de kaart in de atlas van Schotanus uit 1716 is niet al te veel bebouwing aan weerszijden van de kerk te zien.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1716 gemeld: ‘Dit dorp, dat ten Noordwesten van Ylst, en niet verre van de Bolswerder vaart gelegen is, heeft een’ goede kerk, die van binnen wel afgetimmerd en met een Orgel voorzien is, zynde de Pastory of Predikants wooning hier by uitstek fraai. In ’t Zuiden ligt een klein meertje, naar dit dorp genoemd, en een weinig zuiderlyker de Nieuwezyl, die wel onder dit dorp, doch in eigendom behoort aan de Stad Bolswerd, die ook de tollen der hier door vaarende schepen ontvangt. … Niet verre van dit dorp heeft men verscheiden vischryke plassen en meertjes, die op de kaart zyn aangeweezen.’

Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit 1851 laat het dorp rond de kerk een compacte bebouwing zien. De kerk met stompe toren, een toren met zadeldak, wordt in oude beschrijvingen steeds bijzonder net genoemd. Het was de inwoners niet net genoeg en zij lieten in 1860 een nieuwe, grote kerk bouwen naar ontwerp van A. Breunissen Troost. Het gebouw in mengstijl heeft vooral neoclassicistische trekken. De ingebouwde toren van drie geledingen en een hoge, ingesnoerde spits is met de westgevel gestukadoord. De pastorie is eveneens vernieuwd: in 1866 is naar ontwerp van H.J. Jaarsma een grote blokvormige woning in neoclassicistische stijl gebouwd en voorzien van een fraaie serre. De in 1897 gebouwde gereformeerde kerk heeft een kleine geveltoren. Naast deze kerk geeft een pad toegang tot een voetgangersbrug die leidt naar het schilderachtige waterbuurtje Hernepaed. Uitbreidingen zijn er aan de zuid- en noordzijde.

Oostrum is een terpdorp dat waarschijnlijk enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling is ontstaan in het door kreken en zeearmen doorsneden gebied. Het ligt tussen de Zuider Ee en het Dokkumer Grootdiep. De Oostrumer Opvaart ligt even ten westen van het dorp en vormde de waterverbinding met de Zuider Ee. Aan de andere zijde van dit water ligt Tilburen, waar een groep flinke boerderijen staat. Een ontsluiting naar het Grootdiep met een sluis in de zeedijk leverde regelmatig problemen op.

De omstreeks 1900 deels afgegraven, tamelijk hoge terp reikt tot vier en een halve meter boven NAP. De woonheuvel heeft een radiale structuur met een ringweg, waarvan het zuidelijke segment nog bestaat en het oostelijke deel als pad is te herkennen. De cirkelvorm is verder aan perceelgrenzen af te lezen. Op het zuidoostelijk part van de terp stond Rinthjemastate en daar is de terp na de sloop van de state lang onbebouwd gebleven. Verschillende paden en wegen voeren van de zool naar de kruin van de terp, waarvan enkele in de loop van de 19de eeuw verhard zijn. Het zuidelijk deel van de ringweg is deel gaan uitmaken van de vrij kronkelige verbinding tussen Dokkum en Ee.

De dorpskerk, oorspronkelijk gewijd aan St. Nicolaas, is een eenbeukige bakstenen kerk. De zadeldaktoren dateert uit de 13de eeuw. De kerk is omstreeks 1500 gebouwd en heeft een gesloten noordmuur en een driezijdige koorsluiting. Het zuidelijke dakschild is gedekt met zogenoemde monniken en nonnen, onder- en bovenpannen. Bij de restauratie zijn op het muurwerk schilderingen met silhouetachtige voorstellingen van vier kerken met hoge torens ontdekt die mogelijk uit de 16de eeuw dateren.

Aan het Grootdiep ten zuiden van Oostrum heeft Jan Helder in 1873 een stoomsteenfabriek gesticht. Vrij spoedig moest de fabriek uitbreiden en de schoorsteenpijp werd in 1879 verhoogd van negen naar liefst 35 meter. De fabriek, die onder meer rode strengperssteen vervaardigde en tot 1968 in bedrijf is geweest, heeft een ringoven en een groep grote droogschuren.

Opeinde is een streekdorp dat in de Middeleeuwen op een zandrug is ontstaan. De bebouwing richtte zich vooral op de Lijkweg, thans de Kommisjewei. De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘Opeinde, tot onderscheiding van andere gelyknaamige dorpen, by ’t Landvolk Smallinger-Pein genoemd, heeft eene kerk met een stompen toren, buiten welke echter de klokken hangen. Aan den Lykweg naar het Westen, vindt men hier eene lange streek huizen, met zeer vermaakelyke gezigten door het geboomte, zo langs den weg als op de hornlegers der huizen.’

Het dorpsgebied was uitgestrekt, in het noorden op de afgeveende gebieden waar De Tike, Rottevalle, de Drachtstercompagnie en Houtigehage zijn ontstaan. In het zuidoosten lag de buurt De Kletten – thans het noordelijk gedeelte van het Drachtster bedrijventerrein De Haven – dat met de Burmaniasloot en de Kletstervaart in verbinding stond met de Smalle Eesterzanding. Belangrijker was de vaart van de Leijen naar het zuiden, naar de Zanding. Daarover schrijft in het midden van de 19de eeuw Van der Aa in zijn Aardrijkskundig Woordenboek: ‘Oudtijds liep er eene vaart, dwars door het dorp, van het water de Leijen zuidwaarts tot in de Smalle-Ee’ster-zanding. Deze vaart, die thans vervallen is, werd het Juffers-gat genaamd. … Tegenwoordig bestaat er eene vaart, voor eenige jaren gegraven, uit het midden van het dorp naar de Leijen.’

De vaart is in 1883 tot het Opeinder Kanaal verbreed. Daarna trad op de kruising van weg en vaart concentratie van bebouwing op. In het oosten stond de kerk ten noorden van de Lijkweg, de huidige Kommisjewei. De kerk is in 1908 vervangen door de huidige ten zuiden van de weg, een kerkloos kerkhof met een klokkenstoel met schilddak achterlatend. De nieuwe kruiskerk met toren is ontworpen door Wolter te Riele.

Tegenover de kerk staat een van de fraaiste boerderijen met vrijstaande villa in de Amsterdamse Schoolstijl van Friesland (1928). Na de oorlog is het dorp, voornamelijk door woningbouw, tussen de Kommisjewei en de zuidelijker Hegewei sterk uitgebreid.

Oppenhuizen is net als Uitwellingerga van oorsprong een vaartdorp aan It Ges in het lage land ten zuidoosten van Sneek. Het is omstreeks het jaar 1000 ontstaan. Op de kaart van Schotanus uit 1716 staat de losse bebouwing vooral langs de westelijke oever van It Ges; in het midden, bij een bocht staat de kerk.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘het eerste Dorp in rang onder de Buitendykster Dorpen … ligt aan eene Oude vaart, die uit de Houkevaart naar Uitwellingerga loopt: ter weerszyden van deeze vaart heeft men de meeste huizen en plaatsen, die onder dit Dorp behooren; terwyl zich de landeryen Noordwaards uitstrekken tot aan de gerechtigheid van Sneek; Westwaards, alwaar de vaart naar Langweer doorvloeit, en ook de Witte en Zwarte Brekken gelegen zyn, tot aan het Kruiswater of de Jouwerster vaart, en Zuidwaards tot aan de landen van Uitwellingerga. … Weleer had men hier twee Staten of Stinzen, met naame Sjaarda Stins, en dat van zekeren Pier Foppes.’ De Sjaarda of Sjaardema stins heeft nabij de kerk aan de overzijde van It Ges gestaan.

De huidige kerk is in 1695 gebouwd in opdracht van grietman D.G. van Burmania. Het is een zaalkerk met een driezijdige sluiting die in 1834 is hersteld en waarbij in 1817 een toren in drie geledingen met een ingesnoerde spits is opgetrokken.

Op de kaart in de Eekhoff-atlas uit 1851 is het dorp nauwelijks veranderd, al ligt er ten westen van de bebouwing een kronkelig pad. Over land raakte het dorp pas echt ontsloten toen in 1866/’68 ten westen van en ongeveer parallel aan de vaart, de weg Sneek – Oppenhuizen – Uitwellingerga werd aangelegd. Er ontwikkelde zich aan weerszijden van deze weg bebouwing van voornamelijk vrijstaande woningen. Aan de oriëntatie van de aan It Ges staande agrarische bebouwing is te zien dat het dorp vroeger op deze vaart was gericht. Ten westen van de de Tsjerkebuorren is na de Tweede Wereldoorlog flink wat woningbouw tot stand gekomen, waarvan veel volkshuisvesting.

Oud Beets bestaat als dorp eigenlijk niet meer. De boerenstreek is in 1958 in twee helften geknipt door de aanleg van Rijksweg 43 en is als dorp uit de gemeentelijke administratie geschrapt. Het oude streekdorp was aan het begin van de 17de eeuw nog een belangrijk dorp. Pier Winsemius schreef in 1622: ‘Van desen allen de dorpen van Opsterland is het voornaemste Beetz ghelegen int Westen, naest aen Utingeradeel, is een groot Dorp.’ … ‘Dit Dorp gaet in vruchtbaerheyt ende goedicheyt van weyden alle d’ andere te boven, waerom oock d’Inwoonders van ’t Vee ende Bouw haer alleen geneeren, hebben gantsch geen Veenen. Dit Dorp heeft in alle by-een-comsten van ghemeene saken altijdt de voorstemme, wort ghehouden voor een seer oudt Dorp.’

Er stond in de Middeleeuwen al een Sint- Geertruidakerk. Zij had een hoge toren met spits maar nadat die eind 16de eeuw was ingestort is de toren aanzienlijk verlaagd.

Nadat ten oosten het deftige streekdorp Beetsterzwaag tot ontwikkeling kwam, nam de betekenis van Oud Beets af. In 1788 stelt de Tegenwoordige Staat van Friesland: ‘Dit Dorp, in ouden tyden veel grooter … geweest zynde, is thans van een’ middelmaatigen omtrek, en bestaat uit eene verzameling van verstrooide huizen en plaatsen, gelegen in ’t geboomte, aan den rydweg, die van Beetsterzwaag door dit Dorp en voorts naar ’t Westen loopt … Dit Dorp is ’t vruchtbaarste der geheele Grieteny, en zonder Veenlanden, waarom de Inwooners zich byna alleen met den Landbouw en de Veefokkery ophouden.’

In 1889 was er op initiatief van adellijke families, naar ontwerp van architect Luitje de Goed, een pracht van een neorenaissance kerk gebouwd. Na blikseminslag in 1967 en tientallen jaren gebruik als beeldhouwatelier, is de kerk in 1984 gesloopt. Er resteren nog fundamenten, zerken en grafmonumenten van aanzienlijke families. In 1988 werd er een klokkenstoel op het kerkhof opgericht.

Na de oorlog was het al geen zelfstandig dorp meer en het grootste deel van het dorpsgebied wordt bij de jonge nederzetting van Nij Beets gerekend.

Oude Leije is een streeknederzetting die in de late Middeleeuwen al is ontstaan maar pas na de oorlog de status van dorp heeft gekregen. Delen van de buurschap hebben lang bij drie grietenijen gehoord: het westelijke gedeelte bij Vrouwenparochie in Het Bildt, het noordoostelijke gedeelte bij Hallum in Ferwerderadiel en het zuidoostelijke gedeelte bij Finkum in Leeuwarderadeel. Door grenscorrecties en statusverhoging is het thans als geheel een dorp in Leeuwarderadeel.

De nederzetting is ontstaan in het vroeg ingepolderde Nieuwland bij een zijl, een sluis, in de Stienzer Hegedyk, het gedeelte dat nu de Leijster Hegedyk heet. Eerst kwam bebouwing langs de vaart die zowel de verbinding vormde met de Finkumervaart als de Hijumervaart. Later, toen Het Bildt was ingepolderd, kwam haaks daarop lintbebouwing aan de dijk. In het midden van de 19de eeuw, toen er liefst 450 inwoners waren, was in het Aardrijkskundig Woordenboek van Van der Aa over ‘Leije’ onder meer te lezen: ‘Er lag vroeger eene buitensluis, langs welke Leeuwarderadeel en Ferwerderadeel hunne uitwatering in de Middelzee hadden; doch sedert het Bildt is ontstaan, was de Leije eene binnensluis geworden, welker zijlroede thans eene binnenvaart is, die zoowel met de binnenwaters van Oostergoo als met die van Westergoo gemeenschap heeft.

Die sluis is reeds voorlang weggeruimd. Het is thans eene groote buurt, meest uit arbeiderswoningen bestaande, ter wederzijden van den ouden dijk en de vaart naar Oude-Bildtzijl. Te midden daarvan staat het nieuwe en groote schoolgebouw van het dorp Finkum, waartoe dit gedeelte, ter zuidzijde der vaart, behoort.’

Oude Leije heeft geen kerk bezeten en er zijn evenmin andere elementen die het vrij bescheiden dorpssilhouet verrijken. Aan de Leijster Hegedyk staat een woonhuis met jaartalankers die vertellen dat het in 1765 is gebouwd. Aan Oan ’e Slink staan twee oude monumentale boerderijen, nummer 1 dateert van 1769 en nummer 6 uit 1804. Het in het zuiden staande haltegebouw van de lokaalspoorweg hoort officieel ook bij Oude Leije, maar wordt hier bij Vrouwenparochie besproken.

Oudebildtdijk is een opmerkelijke streek die administratief onder verschillende Bildtse dorpen valt, maar een eigen karakter bezit. Het is de eerste zeedijk van Het Bildt die in 1505 is opgeworpen van Dijkshoek, waar hij aansloot op de Griene Dyk van het voormalige Barradeel, tot de Noorderdijk van Ferwerderadiel. Daarmee werden het Oud Bildt en in het oosten het veel kleinere Oud Monnikebildt ingepolderd. Het Bildt kreeg toen van de Saksische Heer van Friesland de status van grietenij, de jongste van Friesland.

Nadat in 1600 de Nieuwe Bildtdijk tot stand was gekomen, werd de oude dijk slaperdijk en begon de ontwikkeling tot merkwaardige woonbuurt. Het is de langste, vrijwel ononderbroken woonnederzetting van het land geworden. Inclusief de als zelfstandig dorp aangemerkte Westhoek is de nederzetting elf en een halve kilometer lang.

Bij de Oudebildtzijl is een apart kruisdorp gegroeid en veel westelijker is Nij Altoenae ten noorden van Sint-Annaparochie ook een kleine kern geworden. De Oosthoek bij de Koude Vaart en Spitsroeden ten noorden van Sint- Jacobiparochie zijn echter weer niet tot kleine kernen uitgegroeid.

De lange streek heeft een opmerkelijke structuur. Tegen de buitendijkse noordzijde zijn de arbeiderswoningen gebouwd en aan de binnendijkse zijde achter de dijksloot en in het land de boerderijen. Deze vaak monumentale boerderijen maken vanaf de dijk grote indruk. In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd al in 1788 geschreven: ‘Aan den Ouden Bildt- Dyk, heeft men veele heerlyke Boereplaatsen, die meer naar Heeren dan Boeren Wooningen gelyken; ook verscheiden Buitenplaatsen van vermogende Eigenerfden, gelyk mede omtrent de beide overige Dorpen plaats heeft.’ Zo is nummer 289 een 18de-eeuwse boerderij met een dwarsgeplaatst, onderkelderd woonhuis van mangaansteen die een classicistische ingang heeft. Nummer 319 is een kop-halsromp met een voorhuis van roodbruine steen en voorzien van een classicistische ingangspartij met ionische pilasters. Nummer 331 daarentegen is een stelp uit omstreeks 1880 van voorname eenvoud met een mezzanine. Nummer 435 is de Fonteinplaats: een winkelhaakboerderij in rijke neorenaissance van de familie Wassenaar.

Oudehaske is een streekdorp dat omstreeks 1200 is ontstaan op de ontginningsas tussen Westermeer (Joure) en Heerenveen. Het was een belangrijk dorp van de Hasker Vijfga, waartoe ook Snikzwaag, Westermeer, Haskerhorne en Nijehaske behoorden. Op de vroegste grietenijkaart, die van Schotanus uit 1718, is het langs de weg en de ten noorden daarvan lopende vaart, de Overspitting, een redelijk bebouwde, langgerekte streek. De bebouwing stond toen uitsluitend ten zuiden van de weg en de kerk is nog verder van de weg gelegen. Ten noorden liggen de Oldehasker Uytgangen en noordelijker de Hasker Maaden met een strook ertussen, De Dolten, waar een begin lijkt te zijn gemaakt met de verveningen.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 gemeld: ‘Oudehaske, weleer een aanzienlyk Dorp, onder ’t welk nog 60 stemmen behooren; doch die thans, ten grooten deele, in stemmende stellen of ledige Hornlegers zyn veranderd. De kerk heeft een spitsen toren, en ligt ten Zuiden der Overspitting in de bouwlanden. De Noordelyke landen, bekend onder den naam van Oude Hasker Uitgangen, zyn, als de nabuurige, laag en tot maadlanden dienende, voorts veenig en op veele plaatsen reeds vergraaven.’

Er waren destijds veel verlaten of zelfs geheel lege plaatsen waar nog stemrecht aan verbonden was. De verveningen waren toen al aan de gang. Ruim een halve eeuw later is het beeld van heel Haskerland en vooral de omgeving van Oudehaske volstrekt veranderd. De grietenijkaart uit 1848 in de atlas van Eekhoff is onthutsend. De Hasker Maden, hooilanden, zijn vergraven tot een watervlakte, de Oudehasker Uitgangen, eveneens hooi- en weideland, zijn voor de helft uitgegraven en de bouwlanden in het zuiden zijn ook grotendeels vernield, tot over de grietenijgrenzen met Schoterland.

Vanuit het zuiden, Sintjohannesga, waren de Gietersen met hun rigoureuze verveningmethode naar het noorden opgerukt. Op grootschalige wijze is voor de turfwinning het oude waaiervormige landschap helemaal overhoop gehaald. De verveners uit Giethoorn, veenbazen en arbeiders trokken na de oostelijke helft van Haskerland te hebben weggebaggerd en in watervlakten te hebben veranderd door in oostelijke richting naar Aengwirden en Opsterland.

Op de genoemde kaart is het dorp Oudehaske nog een weg met rafelige stroken land aan weerszijden. Vanaf het midden van de 19de eeuw zijn de veenplassen geleidelijk bepolderd of drooggemalen en het land weer in cultuur gebracht. Op een grote plas na: het Haskerwijd of Nannewijd, dat als recreatiemeer een belangrijke functie bij Oudehaske zou krijgen.

De kerk lag vrij ver ten zuiden van de weg, de latere Jousterweg. In het midden van de 19de eeuw wordt nog gemeld: ‘Deze kerk is een oud gebouw, met eenen spitsen toren, doch zonder orgel.’ In 1906 is op de hoek van de Jousterweg en de Badweg – die naar het Haskerwijd en verder naar Rottum voert – een nieuwe kerk gebouwd. Het oude kerkhof bleef zuidelijker aan de Badweg in ere. De nieuwe kerk is een zaalkerk met een rechte koorsluiting die aan de naar de hoofdweg gerichte gevel van een houten torentje is voorzien. De rondboogvensters staan in verdiepte gevelvakken. Aan de Badweg zijn in de naoorlogse periode nogal wat volkswoningen gebouwd, waaronder een vriendelijke reeks in de traditionalistische trant van de Delftse School. Aan de Jousterweg staat de meeste oude bebouwing die veelal dateert uit de laatste tientallen jaren van de 19de of de eerste van de 20ste eeuw. Jousterweg 112 is een burgerhuis met een uitgebouwde middenpartij uit ongeveer 1890 en 118 een gepleisterd exemplaar uit 1899. Op nummer 140 staat het voorhuis – met een rijke 18de-eeuwse betimmering – van een boerderij waarvan de schuur is verdwenen. Er staan bovendien enkele karakteristieke woningen uit de tussenoorlogse periode.

Na de oorlog is het dorp eerst uitgebreid aan de zuidwestelijke zijde nabij de oevers van het Haskerwijd, later nog sterker aan de zuidoostelijke zijde waar de bouw nog steeds doorgaat. Aan de noordzijde is aan de verbindingsweg naar de autosnelweg, Haskeruitgangen, een bedrijventerrein ontwikkeld.

Streekdorp dat in de late Middeleeuwen is ontstaan en eeuwenlang de hoofdplaats van Schoterland is geweest. De buurt ontwikkelde zich aanvankelijk west-oost langs de Schoterlandseweg, vrij dicht bij de Tsjonger waar een mogelijkheid van passage was. Die is in de Tachtigjarige Oorlog versterkt met een schans, de Schoterschans, die in het rampjaar 1672 nog eens is vernieuwd.

Gedurende de 18de eeuw was Oudeschoot een gewild oord voor de elite om buitens, zoals Herema en Jagtlust, aan te leggen. De meeste werden gesticht in het later zelfstandig geworden Oranjewoud, in de 18de eeuw nog Schoterwoud genoemd. De in 1828 aangelegde rijksstraatweg van Leeuwarden naar Zwolle gaf het dorp een sterke impuls en groeide het ook aan weerszijden van die weg tot een kruisdorp. Na de oorlog heeft het dorp ten zuiden van de kerk een eigen uitbreiding gekregen. Daarna is de rijksweg iets in oostelijke richting verplaatst waardoor de dorpskern van de oostelijk gelegen streek is afgesneden. Intussen was de plaats Heerenveen in zuidelijke richting zo sterk gegroeid dat dit gedeelte van Oudeschoot als zelfstandig dorp werd opgeslokt door de grote buur en werd tot Heerenveen-Zuid. Dat proces is versterkt toen onlangs de weg tot autosnelweg is omgebouwd. Alleen de streek ten oosten van de snelweg wordt nog als Oudeschoot beschouwd.

De kerk staat op een tamelijk hoog kerkhof en dateert uit 1752. Zij is een zaalkerk met een driezijdig gesloten koor, door lisenen gelede gevels en een vrijwel gesloten voorgevel met klauwstukken. Op de gevel staat een houten torentje met een ingesnoerde spits. Aan de Wolvegaasterweg en Schoterlandseweg, het oude wegenkruis, staat nog een aantal representatieve woningen en andere gebouwen uit het einde van de 19de en het begin van de 20ste eeuw, waaronder een wit gepleisterde, voormalige herberg. Aan de andere kant van de snelweg strekt zich de Julia Jan Woutersstichting uit, een breed gebouw in neorenaissance- stijl dat in 1901 het oude Veenwijk verving en oorspronkelijk bedoeld was voor bejaarde dames.

Oudwoude is een streekdorp op een laat-middeleeuwse ontginningsas, de Foarwei, en een waarschijnlijk iets jongere tweede, dwars daarop staande streek in het noorden, de Wijgeest. In de Tegenwoordige Staat van Friesland (1786) blijkt het nog groter, Oudwoude is: ‘een middelmaatig dorp: hier onder behoort de buurt Wygeest, alwaar weleer de Staten Allema en Buma gevonden werden, met de buurtjes de Wirden en Oudwoudumer zyl. Ook behoort onder dit dorp … de vermaakelyke buurt Veenklooster, ten Oosten van Kollumerzwaag gelegen, alwaar ligt de heerlykheid Rosema, thans behoorende aan de Familie van Heemstra.’

Veenklooster is nu een zelfstandig dorp en Allemastate bestaat nog steeds. Oudwoude is een streekdorp gebleven. Ook na de oorlog was geen sprake van komvorming, al zijn er ten westen van de Jan Binneswei enkele straten achter de streken aangelegd en bebouwd geraakt. De kern is aan het westelijke gedeelte van de Foarwei te vinden: daar staan de kerk, de school en het voormalige verenigingsgebouw bij elkaar.

De kerk is een eenbeukig gebouw uit de 15de eeuw. Bij de bouw is het bouwmateriaal van de voorgangster is hergebruikt. De kerk heeft een driezijdige koorsluiting en een houten geveltoren die met de westgevel aan het einde van de 17de eeuw is gebouwd. Het interieur van de kerk wordt gedomineerd door een groot aantal rouwborden en een overhuifde herenbank. Het verenigingsgebouw is aan het einde van de 19de eeuw tussen de kerk en de pastorie gebouwd, een karakteristiek zaalgebouw met spitsboogvensters. De pastorie is een middengangwoning uit 1806 waarvan de middenpartij een eeuw later is verbouwd. De school en onderwijzerswoning van eenzelfde type zijn in 1898 tot stand gekomen, maar de tweeklassige school is twee keer verbouwd.

Ten noorden van de dorpskern staat aan de Allemawei een boerderij met het voorhuis van de weg afgekeerd. Een monumentaal overblijfsel van een zaalstins. Het is een van de weinige zaalstinsen die redelijk compleet bewaard gebleven zijn. Mogelijk dateert Allemastate al uit de roerige 14de eeuw.

Ouwsterhaule is een streekdorp van middeleeuwse oorsprong die met Ouwster-Nijega en Oldeouwer de Trijega of Ouwster Trijega de oostelijke hoek van Doniawerstal vormden. Drie agrarische dorpen, waarvan Ouwsterhaule het grootste is. Op de grietenijkaart van Schotanus uit 1718 is een compacte buurt te zien tussen de weide- en hooilanden ten noorden en bouwlanden ten zuiden van de weg. Ten noorden van het dorp ligt de Haulsterpoel die pas in de tweede helft van de 19de eeuw werd drooggemaakt.

Aan het einde van de 18de eeuw meldde de Tegenwoordige Staat van Friesland: ‘dit Dorp ligt met de twee volgende … aan een rydweg en vaart, van de Scheendyk af tot aan het Tjeuke meer: weleer had ieder deezer Dorpen eene Kerk, doch thans is die van Ouwster- Haule maar alleen in weezen. … In ’t jaar 1741 werd hier een groote Polder aangelegd, op aanraden van wylen den Heere Vegilin, welke een ruime uitgestrektheid van dit en de twee volgende Dorpen beslaat; zynde zestien boereplaatsen, ten grooten deele, binnen den Polderdyk beslooten. Sommigen zeggen dat de landen hier thans minder vruchtbaar zyn dan voor deezen, toen zy, jaarlyks, door het Tjeuke meer, onder water gezet, en daar door met een vruchtmaakend slyk overdekt en bemest wierden.’ Op de grietenijkaart van Eekhoff uit 1850 is deze Trijegasterpolder aangegeven.

Ouwsterhaule is het enige dorp van de Trijega waar een kerk staat. Werd tot voor kort nog aangenomen dat de kerk uit de 18de eeuw dateerde, in 1802 een nieuwe westelijke gevel kreeg en in 1877 ingrijpend werd gewijzigd, bij de restauratie in 2001 bleek dat de aanpak van 1877 heeft bestaan uit de ommanteling van de laat-middeleeuwse kerk omdat de kerk er zo lelijk uitzag. De 19de-eeuwse schil is er nu afgehaald en het muurwerk van middeleeuwse moppen is in het zicht gebracht. De zaalkerk heeft een driezijdige koorsluiting en rondboogvensters. De naar verhouding grote, houten geveltoren is bekleed met lood en heeft een licht ingesnoerde spits.

Het dijkdorp Paesens is vrij spoedig na de aanleg van de eerste zeedijk in de 11de eeuw ontstaan. De zijl, de sluis, die in de monding van de tot vaart getemde slenk de Paesens moest worden gelegd, werd een aantrekkelijke vestigingsplaats. Door aanslibbing was de uitwateringssluis maar beperkt te gebruiken en hij werd in 1449 opgeruimd.

Paesens groeide uit tot een vissersplaats waarvan de bebouwing zich tot in de tweede helft van de 18de eeuw concentreerde in de buurt van de kerk. Het leverde geen regelmatige kerkbuurt op. De huizen zijn in een paar onregelmatige rijen tegen de zool van de dijk en aan de centrale dorpsstraat gebouwd.

Vanaf de tweede helft van de 18de eeuw breidde het dorp zich naar het westen uit, doordat bij Paesens voor de dijk veel land aanslibde en de bebouwing ver van het water kwam te liggen. Westelijker was dat niet het geval en konden de vissersschepen gemakkelijker op de rede worden geankerd. Daar ontstond toen het tweelingdorp Moddergat. De inwoners van de dorpen vormden samen een vissersvloot en de stormramp van 1883 trof Paesens even hard. Pas tegen het einde van de 20ste eeuw is ten zuiden van het dorp een bescheiden uitbreiding in ontwikkeling genomen.

De dorpskerk dateert uit het begin van de 13de eeuw en was toegewijd aan Antonius. Het is een laat-romaanse, eenbeukige bakstenen kerk met een iets inspringend, halfrond gesloten koor. De muren lopen van west naar oost licht naar elkaar toe. Na sloop van de zadeldaktoren in 1792 is het schip westwaarts verlengd. Op een nieuwe sluitmuur is een houten toren met een ingesnoerde spits geplaatst. Waarschijnlijk is toen ook het tongewelf over het schip gespannen.

In 1861 is ten zuiden van het dorp korenmolen De Hond gebouwd, een achtkante bovenkruier op een gemetselde voet en met een stelling. Het achtkant en de kap zijn met riet bekleed. Boven de ingang zit een steen met de afbeelding van een hond en het jaartal 1861.

Parrega is een langgerekt streekdorp aan het water: de Workumer Trekvaart. Aan de oostzijde staan vooral boerderijen bij het water. Zo strekt aan de Bolswarder kant zich een monumentale kop-hals-rompboerderij uit, waarvan het voorhuis een gedrukte verdieping heeft. Ongeveer in het midden van de zich vooral aan de westoever van de trekvaart uitstrekkende bebouwing ligt het terpachtig gebied van kerkhof met kerk.

Iets ten zuiden van de brug ligt de voormalige herberg De Harmonie, een bouwwerk uit de 18de eeuw met fraaie bovenzaal die gebouwd is van bruine steen, met een flinke schuur gebouwd van geeltjes. Verderop in het zuiden rijgt een reeks van gele huizen zich aaneen die beperkt van omvang en uiterst eenvoudig van architectuur toch een indrukwekkend ensemble vormt. Aan de andere zijde van de vaart heeft vanaf de brug de haaks daarop staande de Horstweg lintbebouwing van de school en woningen gekregen.

De Parregastermeer is in 1876/’79 samen met de naastgelegen Feitemeer drooggemalen. Toen hield de lucratieve visvangst voor de Parregaasters op, maar er was ongeveer 320 ha landbouwgrond gewonnen. Door de polderwerkers is niet alleen een regelmatige blokverkaveling in de droogmakerij gekomen, maar zijn dankzij ontwikkelaars uit Noord-Holland ook een reeks stolpboerderijen tot stand gekomen. Er is nog één exemplaar van dat voor deze streken exotische type te vinden.

De kerk staat achter de bebouwing op een terpachtig en omgrensd kerkhof. Deze omstreeks 1300 van grote gele baksteen gebouwde Johannes de Doperkerk met een vijfzijdige koorsluiting, heeft een relatief zeer forse toren die in de wijde omtrek van verre is te herkennen. Aan de zuidzijde is de kerk geopend met vrij grote spitsboogvensters met gestukadoorde dagkanten, waardoor er steunberen tussen de vensters noodzakelijk werden. De dikke toren is van rood en bruin materiaal gemetseld en beneden ook van grote moppen in gemêleerde kleuren. Schuin voor de kerk staat de pastorie met een in verhouding diepe voortuin; een medaillon in de toegangstravee geeft 1802 te lezen.

Het terpdorp Peins ligt in het oosten van Franekeradeel: ten oosten van Franeker en ook van Schalsum waarmee het door een tunnel onder de autosnelweg A31 is verbonden. Het behoort tot de reeks terpen die van Arkens bij Franeker over Schalsum, Peins, Tamterp, Slappeterp tot de Hoge Wier tussen Menaldum en Berlikum loopt.

Peins is een aardig dorp aan de weg van Franeker richting Menaldumadeel waaraan, even oostelijker in de bij het dorp horende buurt Tamterp, enkele adellijke staten hebben gestaan met de bewoners die het bij toerbeurt ooit te zeggen hadden in de grietenij Franekeradeel. Aan en achter deze weg zijn de naoorlogse dorpsuitbreidingen gesitueerd. In het dorp loopt van deze doorgaande weg een aftakking naar Zweins, naar het zuiden, met een brug over de Schalsumervaart die de achterkant van Peins verlevendigt. Aan die zuidelijke tak staat de oudste bebouwing: enkele reeksen huizen van gele steentjes die uit de 18de eeuw zullen dateren en mogelijk één met een rond ontlastingsboogje in het muurwerk misschien zelfs uit de zeventiende eeuw. In die buurt staat ook de kerk, ten oosten waarvan ook nog een paar huizen van het genoemde type staan.

De oorsprong van de Gertrudiskerk moet vóór 1200 liggen, maar zij is al omstreeks 1300 verbouwd. In 1865 is de kerk in- en uitwendig flink aangepakt en in 1902 is zij opnieuw verbouwd. In het laatstgenoemde jaar is de toren afgebroken en werd de huidige charmante lantaarnachtige bekroning op het middelste, iets uitspringende gedeelte van de westgevel aangebracht. Het schip heeft een driezijdige koorsluiting van bruin baksteenmateriaal. Het overige muurwerk is geopend met betrekkelijk grote rondboogvensters en bestaat uit allerlei baksteenmateriaal. Van voornamelijk moppen in geel en appelbloesem waarin wat resten tufsteen van de oorspronkelijke kerk lijken te zijn verdwaald. Zowel aan de noord- als zuidzijde is een dichtgezette ingang te bespeuren, maar de entree zit nu in het front. Dat is verder ongastvrij gesloten, maar de vriendelijke lantaarnbekroning van een tweeledige koepel vergoedt veel.

Peperga is een streekdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan aan de Binnenweg van Oldemarkt naar Noordwolde, een ontwikkelingsas waar ook Blesdijke, Steggerda en Vinkega aan zijn ontwikkeld. Op de kaart in de atlas van Schotanus uit 1716 staat Peperga getekend als aan langgerekte streek met uitsluitend bebouwing aan de noordzijde van de weg met in het zuiden, ongeveer in het midden, de kerk.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 gemeld: ‘insgelyks aan den gemelden Kerkweg, ten Westen van ’t voorige Steggerda. De Kerk heeft hier een welgebouwden kloktoren, en staat aan den Zuidkant van den rydweg, terwyl men de huizen aan den Noordkant in ’t geboomte vindt. … De landen van dit Dorp … zyn tegen ’t overvloeien der Linde bedykt; terwyl deeze stroom, hooger Noordoostwaards op, ten Zuiden van Oldeholtpade, door het zogenaamde Hille- of Linde Verlaat, wordt afgeslooten, om het water, vooral des Zomers, zo ten dienste der hooge streeken, als der Turfschepen, die van Noordwolde en Finkega komen …. De landen, hier toe behoorende, komen met die der nabuurige Dorpen in aard overeen.’

Op de kaart in de atlas van Eekhoff uit 1850 is te zien dat de hooilanden bij de Linde door het vervenen helemaal waren vergraven. De rijksstraatweg van Leeuwarden naar Zwolle in 1828 deed in het westen een buurt groeien die zich vormde tot het dorp De Blesse. Nog geen halve eeuw later werd de spoorweg aangelegd en kreeg Peperga een halte (1870) en daarbij een café. Het dorp raakte zo in twee stukken verdeeld, wat nog versterkt werd door de aanleg van de autosnelweg. Het westelijke deel wordt nu bij De Blesse gerekend.

De kerk is nog net niet in de verdrukking gekomen. Deze was oorspronkelijk gewijd aan Sint- Nicolaas en is in 1810 herbouwd met gebruikmaking van gedeelten oud muurwerk. De elegante laat-middeleeuwse toren is in 1537 verhoogd met een derde geleding en een opengewerkte achtzijdige, bakstenen lantaarn. De pinakels op de hoeken worden met kruisbloemen bekroond.

Piaam, dat in 1555 voorkomt als Pianghum, is een komdorp dat heel schilderachtig even achter de voormalige Zuiderzeekust op niet al te lage gronden ligt, de positie van andere dorpen in de kuststreek in aanmerking genomen. De kust is hier overigens niet vrij want in het noorden ligt de Makkumer Zuidwaard en in het zuiden de Kooiwaard in het IJsselmeer.

Het dorpsgebied reikt met de Polder Kooihuizen, genoemd naar een buurt van boerderijen én twee eendenkooien, tot aan het in 1876/’79 drooggemalen Feitemeer en Parregaastermeer in het oosten. Van de al oude eendenkooien is bekend dat de daar gevangen watervogels naar Holland werden verhandeld; nu wordt één gebruikt voor het ringen van watervogels.

Nabij de dorpskom zijn nog enige akkers te vinden, maar verder resteert niet veel van de voorheen zo belangrijke kleinschalige akkerbouw: het is allemaal veeteelt in de omgeving. Enkele flinke stelpboerderijen en een paar huizen markeren de binnenkomst in het kleine dorp en twee monumentale kop-rompboerderijen sluiten het dorp aan de oostelijke zijde weer af. Een pastorie heeft Piaam niet gehad omdat de kerkelijke gemeente gecombineerd was met Idsegahuizum en de pastorie in dat dorp kwam.

De dorpsstraat buigt naar de 13de-eeuwse bakstenen dorpskerk toe. In 1555 wilden de inwoners een leien dak; kennelijk ligt er dan nog riet op het dak en dat heeft te lijden van de stormen zo vlakbij de kust. Er wordt gemeld: ‘Pyanghum is nyet beplant met eenighe boemen’. De westgevel is vernieuwd en bij de restauratie van 1953 zijn de rondbogige vensters in het koor hersteld en het koor kreeg gotische spitsbogen terug. Aan de noordzijde zit een hagioscoop in het muurwerk.

Ten oosten van de kerk ligt de fraaie kop-rompboerderij Nynke Pleats die uit de 18de eeuw zal dateren en iets zuidelijker nog zo’n boerderij met merkwaardig vlechtwerk in de gevel van het voorhuis. In 1889 werd het kleine gereformeerde kerkje gebouwd. Hier is van de Aldfaers Erfroute dan ook het vogelmuseum It Fûgelhûs te bezoeken met onder meer een diapresentatie over de buitendijkse, zeer vogelrijke waarden.

Pietersbierum is het meest westelijke terpdorp van de reeks die in oostelijke richting op een kwelderwal loopt met Sexbierum, Oosterbierum, Tzummarum en verder. Pietersbierum is het kleine tweelingdorp van het iets oostelijker gelegen Sexbierum waarmee het is verbonden door een met bomen omzoomde weg die bij de terp merkbaar oploopt. Sexbierum is met naoorlogse nieuwbouw vooral in de richting van Pietersbierum opgerukt.

Het is eigenlijk een streekdorp dat langs de terp schampt, maar er liggen ook nog wat buurtjes omheen, in het zuiden buiten de terpzool bijvoorbeeld. Er staan nogal wat notabele woningen, in Friesland kenmerkende brede dorpswoningen van notabelen en renteniers uit de jaren rond 1900. Een van die woningen vertoont duidelijk de kenmerken van de vernieuwingsstijl. Een heel groot exemplaar is Walburgastate met diepe tuin en oprijlanen. Walburga is een grote neoclassicistische villa met een drie raamvakken brede middenopbouw met flauw hellend dak en vleugels met afgeknotte schilddaken. De grote villa is in 1857 gebouwd voor de familie Collot d’Escury. Het functioneerde van 1909 tot de gemeentelijke herindeling in 1984 als gemeentehuis van Barradeel.

Iets voorbij de kern van het kleine dorp rijst de hervormde kerk op, een zaalkerk met een driezijdig gesloten koor. In 1845 gebouwd na een verwoestende brand van de oude kerk in 1843. Het ontwerp is van de befaamde neoclassicistische bouwmeester Thomas Romein uit Leeuwarden. Een geprofileerde waterlijst loopt als omlijsting om de fraai metrisch geplaatste rondboogvensters heen. Het interieur is gepleisterd en bezit een gestucadoord houten gewelf. De bakstenen toren, waarvan de eerste steen in 1879 werd gelegd, is min of meer neogotisch van stijl. De romp is driemaal versneden, gebouwd van bruine steen en versierd met flinke cordonbanden en friesjes. De kerk is al jaren niet meer als zodanig in gebruik en staat niet op de monumentenlijst. Diverse acties houden het gebouw voorlopig overeind. Het dorpsgebied liep vroeger door tot en met Roptastate aan de waddenkust, maar bij de herindeling kwam dat gebied bij Harlingen.

Het omvangrijke dorpsgebied van Pingjum wordt beschermd door een nog goeddeels te herkennen zeer oud dijkenstelsel: de Pingjumer Gouden Halsband geheten. In het onder bepaalde weersomstandigheden onbarmhartig lege landschap achter de zeedijk vormt Pingjum een herbergzame, compacte nederzetting. Het is een terpdorp met een niet scherp afgegraven kerkterp die nog heel goed is te ervaren.

Het dorp heeft een ruim kerkhof met een ijzeren hek op muurtje en een zoom van niet zeer oude linden. Ten noorden van de kerk staat in een halve kring een prachtige reeks diaconiewoningen, gebouwd van de in deze streek zo kenmerkende gele steentjes: de Friese drielingen. Daartegenover liggen de mooie buren, de Grote Buren met nogal wat goed onderhouden en gevarieerde notabele woningen.

In de Kleine Buren staat eveneens een grote verscheidenheid aan woningen. De Burenlaan die aan weerszijden van de entree van het dorp front maakt naar de hier smalle Harlingervaart, vormt met een fraai gevarieerde bebouwing van verzorgde woningen en boerderijen, van omstreeks 1900 en de jaren dertig, een mooie oostelijke dorpsgrens. De naoorlogse uitbreidingen zijn zowel in het noorden – met onder meer een fraaie traditionalistische reeks woningen uit 1948 aan de L. Scheltestrjitte – als in het zuiden terechtgekomen waardoor het dorp de regelmaat van een rechthoek heeft gekregen.

De oude laat-gotische dorpskerk op de niet scherp afgegraven kerkterp is in 1759 deels vernieuwd. De zaalkerk heeft in de zuidgevel drie rondboogvensters. Het meeste muurwerk is van geel baksteenmateriaal van klein formaat, de noordgevel van gemêleerd gele moppen met vooraan één rond venster. De onderste geleding van de forse en in de wijde omgeving herkenbare toren is van hergebruikte tufsteen gemetseld, na versnijding zien we gemêleerd gele baksteen; na tweede versnijding voornamelijk kleiner rood materiaal. In het noorden aan de Grote Buren ligt het kleine 18de-eeuwse schuilkerkje, opgenomen in een gewone dorpswoning, van de doopsgezinden, dat hier bijzondere waarde heeft omdat Menno Simons in Pingjum heeft geleefd.

Het terpdorp Poppenwier is het noordelijkste dorp van de Legean en behoort tot de verst landinwaarts gelegen terpdorpen van Friesland. In de late Middeleeuwen heeft het kleine klooster Engwerd bij Poppenwier gestaan. Ten noorden van de dorpskom staat een boerderij op het voormalige kloostererf.

Tot in de tweede helft van de 19de eeuw was Poppenwier niet via landwegen met Raerd en Tersoal verbonden, een verbinding die nu zo vanzelfsprekend lijkt. De verbindingen over het water waren goed. Onmiddellijk ten zuidwesten van het dorp lag het Poppingawierstermeer, een meertje dat is drooggelegd en waaraan de kop-hals-rompboerderij Marsherne (Meerhoek), eerst klooster- en later weeshuisbezit, nog herinnert. Het terpdorp is rechthoekig. De rechte rooilijn is te zien bij de Bûtenbuorren waar achter de wat oplopende voortuinen de huizen keurig in het rechthoekige gelid staan. Poppenwier is een gaaf voorbeeld van een terp met een blokverkaveling in een landschap met hetzelfde karakter. In het midden ligt het gebied van kerkhof met de kerk.

In 1860 is de oude kerk (Sint-Nicolaas) door de huidige vervangen, waarbij de oriëntatie meteen gewijzigd is. Het kerkschip van bruine baksteen wordt door grote rondboogvensters verlicht. De houten toren met ingesnoerde spits is op de zuidelijke gevel geplaatst. Westelijk staat een flinke boerderij. De zuidelijke buurt van meest kleine huizen is gericht op de vaart. Voor de huizen ligt een pad met overtuinen. Daar kwam een kleine ophaalbrug die de schilderachtigheid versterkt.

De erven bij het plein in de Binnenbuorren worden met hekkenreeksen afgegrensd. Het oostelijke gedeelte van de terp is compact bebouwd: aan beide zijden van de Binnenbuorren staan de huizen dicht opeengepakt. De huizenparade wordt geopend met een breed 18de-eeuws pand. De achterterreinen zijn door de Fiskerssteech en Skoalsteech te bereiken. Aan de laatste steeg is de in de 18deeeuwse vermaning gelegen. Even verder staat de voormalige herberg, het enige oude bouwwerk van twee bouwlagen. Tegen het dorp staat een aantal flinke boerderijen om de overgang van het compacte terpdorp naar het open land te begeleiden.

Raard is een terpdorp dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling is ontstaan. Het is een radiale terp waarvan de min of meer ovaal verlopende ringweg nog voor ongeveer tweederde om de terp heen loopt. Die ringweg is vrij dicht bebouwd, aan de oostelijke kant aan beide zijden, aan de zuidelijke kant alleen aan de terpzijde. De westelijke zijde van de terp is afgegraven. Aan de noordzijde, waar de kort voor 1870 aangelegde doorgaande weg richting Lichtaard in Ferwerderadiel loopt, is dat zo sterk en diep gebeurd dat er een dorpsijsbaan is ontstaan. Daar manifesteert de terphoogte zich het duidelijkst. Van de ringweg lopen enkele steil oplopende, soms voor privégebruik dichtgezette paden naar de kruin van de terp.

Het dorp is in zuidelijke richting ontsloten door de als een oude slenk door het landschap meanderende Raarder Vaart. Deze loopt naar de Dokkumer Ee waarop vanuit het noorden de kaarsrechte, lange waterverbinding van Holwerd aansluit. De bescheiden uitbreidingen hebben eerst aan de weg richting Bornwird plaatsgevonden en later, tot ruim na de oorlog aan de oostzijde van de ringweg en daarachter, buiten de oude terp.

Bij de kruising ten westen van het dorp staat de in 1916 naar ontwerp van Ane Nauta gebouwde gereformeerde kerk van Raard en Bornwird. Westelijk van het dorp ligt nabij de grens met Ferwerderadiel de buurschap Kleffens met monumentale boerderijen aan weerszijden van de weg: Noord en Zuid Kleffens. Noord Kleffens uit het derde kwart van de 19de eeuw heeft een dwars voor de schuur gebouwd, onderkelderd voorhuis.

De dorpskerk, in de Middeleeuwen toegewijd aan Johannes de Doper, bezit een naar verhouding kloeke, ongelede toren met een ingesnoerde spits die uit 1807 dateert. De kleine, uit kloostermoppen gebouwde kerk stamt uit het begin van de 13de eeuw. Zij heeft een iets ouder koor met een driezijdige sluiting, waarbij de hoeken door schalken worden geaccentueerd. Ze zijn echter deels door grote, later opgetrokken steunberen verstopt geraakt.

Ravenswoud is een jong streekdorp in de uiterste zuidoostelijke hoek van Friesland. Het graven van de Opsterlandse Compagnonsvaart was omstreeks 1820 tot de hoogte van het latere Ravenswoud gevorderd. Parallel aan deze vaart werd de Nieuwe Vaart gegraven en van daaruit elf wijken en een paar kruiswijken het veen in. Waar de Derde Wijk en de Eerste Kruiswijk bijeenkwamen ontstond de nederzetting die eerst Appelscha Derde Wijk werd genoemd, maar waarvoor na de oorlog een naam werd ontleend aan de in het veen liggende poel het Ravensmeer.

Ravenswoud was de laatste veenkolonie van Friesland die omstreeks 1860 ontstond en in 1952 de status van zelfstandig dorp kreeg. Er stonden aanvankelijk vervenershutten. Het eerste echte huis werd daar in 1871 voor rekening van een veenbaas en winkelier uit Appelscha gebouwd.

In de decennia rond 1900 bracht men het afgeveende gebied in cultuur. De NV Gezamenlijke Compagnons van Opsterlandsche en Ooststellingwerver Veenen en Vaerten beplantte het centrale gebied van 1883 tot 1908 met een 200 ha groot bos: de Compagnonsbosschen. Spoedig daarna zijn de uitgeveende gronden eromheen ontgonnen in opdracht van een speciaal daartoe in 1908 opgerichte compagnie, waarbij aanvankelijk de Nederlandsche Heidemaatschappij was betrokken. In een ruim carré eromheen zijn de gronden geschikt gemaakt voor de landbouw, waarbij de boerderijen heel regelmatig, bijna streng aan de randwegen werden gebouwd. De eerste boerderij ‘Kloksveen’ werd in 1911 door de Heidemij ontworpen. De volgende twee boerderijen kwamen in 1913 eveneens in het oosten tot stand naar ontwerp van architect C.J. Wierda. En een jaar later volgden nogmaals zes in het noorden.

Aan het einde van de Derde Wijk is op een zandhoogte een sterrebos-vormig plantsoen aangelegd. Omstreeks 1915 stonden er nog geen twintig woningen. Daarin kwam verandering toen vanaf 1918 de woningstichting ter weerszijden van de Compagnonsweg diverse woningen liet bouwen. Ravenswoud groeide ten westen van de Compagnonsbosschen tot een L-vormige nederzetting van bescheiden woningen, die inmiddels aan de zijde van het bos een eigen moderne dorpsuitbreiding kent.


0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 | 31 | 32 | 33 | 34 | 35 | 36 | 37 | 38 | 39 | 40 | 41 | 42 | 43 | 44 | 45 | 46 | 47 | 48 | 49 | 50 | 51 | 52 | 53 | 54 | 55 | 56 | 57 | 58 | 59 | 60 | 61 | 62 | 63 | 64 | 65 | 66 | 67 | 68 | 69 | 70 | 71 | 72 | 73 | 74 | 75 | 76 | 77 | 78 | 79 | 80 | 81 | 82 | 83 | 84 | 85 | 86 | 87 | 88 | 89 | 90 | 91 | 92 | 93 | 94 | 95 | 96 | 97 | 98 | 99 | 100 | 101 | 102 | 103 | 104 | 105 | 106 | 107 | 108 | 109 | 110 | 111 | 112 | 113 | 114 | 115 | 116 | 117 | 118 | 119 | 120 | 121 | 122 | 123 | 124 | 125 | 126 | 127 | 128 | 129 | 130 | 131 | 132 | 133 | 134 | 135 | 136 | 137 | 138 | 139 | 140 | 141 | 142 | 143 | 144 | 145 | 146 | 147 | 148 | 149 | 150 | 151 | 152 | 153 | 154 | 155 | 156 | 157 | 158 | 159 | 160 | 161 | 162 | 163 | 164 | 165 | 166 | 167 | 168 | 169 | 170 | 171 | 172 | 173 | 174 | 175 | 176 | 177 | 178 | 179 | 180 | 181 | 182 | 183 | 184 | 185 | 186 | 187 | 188 | 189 | 190 | 191 | 192 | 193 | 194 | 195 | 196 | 197 | 198 | 199 | 200 | 201 | 202 | 203 | 204 | 205 | 206 | 207 | 208 | 209 | 210 | 211 | 212 | 213 | 214 | 215 | 216 | 217 | 218 | 219 | 220 | 221 | 222 | 223 | 224 | 225 | 226 | 227 | 228 | 229 | 230 | 231 | 232 | 233 | 234 | 235 | 236 | 237 | 238 | 239 | 240 | 241 | 242 | 243 | 244 | 245 | 246 | 247 | 248 | 249 | 250 | 251 | 252 | 253 | 254 | 255 | 256 | 257 | 258 | 259 | 260 | 261 | 262 | 263 | 264 | 265 | 266 | 267 | 268 | 269 | 270 | 271 | 272 | 273 | 274 | 275 | 276 | 277 | 278 | 279 | 280 | 281 | 282 | 283 | 284 | 285 | 286 | 287 | 288 | 289 | 290 | 291 | 292 | 293 | 294 | 295 | 296 |
Archivering van erfgoedinformatie met het ErfgoedCMS™

Bent u geïnteresseerd in erfgoedinformatie en hoe u dit op een professionele en duurzame manier kunt ontsluiten op het internet, dan is het volgende voor u van belang.

Sinds kort is er namelijk het ErfgoedCMS™ van DeeEnAa. Met dit op maat gemaakte ErfgoedCMS™ kan ieder dorp of iedere stad haar erfgoedinformatie registreren, rubriceren en ontsluiten. Daarnaast kan het ErfgoedCMS™ worden ingezet als webshop voor lokale producten en kan het de basis vormen voor dorps- of stadswandelingen compleet met QR-code bordjes.

Voor meer informatie over dit onderwerp verwijzen wij u graag naar de pagina over het ErfgoedCMS™ op de ErfgoedCMS-website via onderstaande knop.